Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
1 Koningen 20

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 KONINGEN 20

Dit hoofdstuk bevat de geschiedenis van een oorlog tussen Benhadad, koning van Syrië, en Achab, koning van Israël, waarin Achab een en andermaal de overwinning wegdroeg. In geheel deze geschiedenis lezen wij niets van Elia of Elisa. Izebels woede was waarschijnlijk tot bedaren gekomen, en de vervolging van de profeten begon af te nemen, van welke flikkering van vrede Elia gebruik maakt. Hij verschijnt niet aan het hof, maar daar hem gezegd was hoeveel duizenden van Godvruchtigen er nog waren in Israël, meer dan hij gedacht had, hield hij zich naar wij kunnen veronderstellen, bezig met het stichten van Godsdienstige huizen, profetenscholen in diverse delen van het land, om de kweekplaatsen te zijn van de Godsdienst, ten einde bij te dragen tot de hervorming van de natie, toen de koning en het hof van geen hervorming wilden weten. Terwijl zij hiermede bezig waren, begunstigde God de natie met de voorspoed, waarvan wij lazen, en die des te meer merkwaardig was, omdat hij verkregen werd op Benhadad, koning van Syrië, wiens opvolger, Hazaël, verordineerd was om een gesel te zijn voor Israël, zij zullen weldra te lijden hebben van de Syriërs, en toch triomferen zij nu over hen, opdat zij, zo mogelijk, door de goedheid Gods tot bekering zonden worden gebracht. Hier is:

I. Benhadads aanval op Israël en zijn beledigende eis, 1 Kings 20:1..

II. De nederlaag, die Achab hem toebracht, aangemoedigd en bestuurd zijnde door een profeet 1 Kings 20:13.

III. De Syriërs herzamelen zich, maar worden ten tweeden male door Achab geslagen, 1 Kings 20:22.

IV. Het verbond van vrede, gesloten met Benhadad toen hij hem in zijn macht had 1 Kings 20:31, waarvoor hij bestraft en bedreigd wordt door een profeet, 1 Kings 20:35.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 KONINGEN 20

Dit hoofdstuk bevat de geschiedenis van een oorlog tussen Benhadad, koning van Syrië, en Achab, koning van Israël, waarin Achab een en andermaal de overwinning wegdroeg. In geheel deze geschiedenis lezen wij niets van Elia of Elisa. Izebels woede was waarschijnlijk tot bedaren gekomen, en de vervolging van de profeten begon af te nemen, van welke flikkering van vrede Elia gebruik maakt. Hij verschijnt niet aan het hof, maar daar hem gezegd was hoeveel duizenden van Godvruchtigen er nog waren in Israël, meer dan hij gedacht had, hield hij zich naar wij kunnen veronderstellen, bezig met het stichten van Godsdienstige huizen, profetenscholen in diverse delen van het land, om de kweekplaatsen te zijn van de Godsdienst, ten einde bij te dragen tot de hervorming van de natie, toen de koning en het hof van geen hervorming wilden weten. Terwijl zij hiermede bezig waren, begunstigde God de natie met de voorspoed, waarvan wij lazen, en die des te meer merkwaardig was, omdat hij verkregen werd op Benhadad, koning van Syrië, wiens opvolger, Hazaël, verordineerd was om een gesel te zijn voor Israël, zij zullen weldra te lijden hebben van de Syriërs, en toch triomferen zij nu over hen, opdat zij, zo mogelijk, door de goedheid Gods tot bekering zonden worden gebracht. Hier is:

I. Benhadads aanval op Israël en zijn beledigende eis, 1 Kings 20:1..

II. De nederlaag, die Achab hem toebracht, aangemoedigd en bestuurd zijnde door een profeet 1 Kings 20:13.

III. De Syriërs herzamelen zich, maar worden ten tweeden male door Achab geslagen, 1 Kings 20:22.

IV. Het verbond van vrede, gesloten met Benhadad toen hij hem in zijn macht had 1 Kings 20:31, waarvoor hij bestraft en bedreigd wordt door een profeet, 1 Kings 20:35.

Verzen 1-11

1 Koningen 20:1-11

Hier is Benhadads dreigement om een inval te zullen doen in het rijk van Achab, en het beleg, dat hij sloeg voor Samaria, de koninklijke stad, 1 Kings 20:1. Wat de oorzaak van de twist was, wordt ons niet gezegd, hebzucht en eerzucht waren de voornaamste redenen, en die zijn nooit om het een of andere voorwendsel verlegen. David had in zijn tijd de Syriërs geheel tenonder gebracht en hen schatplichtig gemaakt aan Israël, maar door Israëls afval van God krijgen de Syriërs weer macht. Asa had de Syriërs eens overgehaald om een inval te doen in Israël, 1 Kings 15:18, en nu deden zij het uit eigen beweging. Het is gevaarlijk om een vreemde krijgsmacht in een land te brengen, het kan aan het nageslacht duur te staan komen. Er waren tweeën dertig koningen met Benhadad, die hem of schatplichtig waren en verplicht om hem te volgen of in verbond met hem waren, en wier belangen het dus meebrachten hem te helpen. Welk een gering, nietig aanzien had de titel van koning, als al deze kleine heersers er aanspraak op maakten!

V. Het verdrag tussen deze twee koningen, gewis moest Israëls schaduw van hen geweken zijn, want anders zouden de Syriërs niet zo gemakkelijk en met zo weinig tegenstand naar Samaria hebben kunnen oprukken, naar Samaria het hoofd en het hart van het land, een stad nog kortgeleden gebouwd, en dus-naar wij kunnen veronderstellen niet goed versterkt, en die bijgevolg spoedig de aanvallers in handen zou vallen. Van beide zijden was men zich hiervan wel bewust, en daarom:

1. Doet Benhadad in zijn hoogmoed een beledigender eis, 1 Kings 20:2,1 Kings 20:3. Een trompetter wordt-naar wij kunnen onderstellen-naar de stad gezonden, om aan Achab de voorwaarden bekend te maken, waarop het beleg zou worden opgebroken. Achab moet zijn vazal of nog erger zijn lijfeigene worden, hem niet slechts schatting betalen uit hetgeen hij heeft, maar zijn recht er op op Benhadad doen overgaan, alles houden naar zijn-Benhadads-wil en goedvinden, tot zelfs zijn vrouwen en kinderen de besten er van. De wijze van uitdrukking is bedoeld om hem te verbitteren: "Alles zonder uitzondering, is mijn".

2. Achab, even laf en laaghartig als Benhadad trots en laatdunkend was, wil zich schandelijk aan hem onderwerpen. Wel betuigt hij zijn onderwerping in algemene bewoordingen, hij kan er de bijzonderheden niet met evenveel genoegen van opsommen, als waarmee Benhadad ze genoemd heeft in zijn eis, maar zij is toch afdoend. ik ben van u, en al wat ik heb, 1 Kings 20:4. Zie de uitwerking van de zonde.

a. Indien hij door zijn zonde God er niet toe gebracht had hem te verlaten, zou Benhadad niet zo'n eis hebben kunnen doen. De zonde brengt de mensen in zulke engten door hen buiten de bescherming Gods te stellen. Als God niet over ons heerst zullen onze vijanden over ons heersen, een rebel tegen God is een slaaf van de mensen. Achab had zijn zilver en goud gebruikt voor Bal, Hosea 2:7, met recht wordt het hem dus ontnomen, want zulk een vervreemden doet het verbeuren.

b. Indien hij door zijn zonde geen onrecht had gedaan aan zijn eigen geweten, hij zou niet tot zo'n laaghartige onderwerping zijn gekomen. Schuld slaat de moed van de mensen neer en maakt hen lafhartig. Hij wist dat Bal niet kon helpen, en hij had geen reden te denken dat God hem wilde helpen, en daarom wilde hij zijn leven kopen tot iedere prijs, huid voor huid, en alles wat hem lief is, zal hij er voor geven. Hij wil liever leven als bedelaar dan sterven als vorst.

3. Benhadads trotse ziel verheft zich, hij wordt na deze onderwerping van Achab nog meer beledigend en gebiedend, 1 Kings 20:5, 1 Kings 20:6. Achab had alles aan zijn voeten gelegd, alles in zijn macht gegeven, verwachtende dat de ene koning wel grootmoedig zal zijn tegenover een andere koning, en dat zijn erkenning van Benhadads soevereiniteit hem tevreden gesteld zou hebben, voor het ogenblik was de eer genoeg, later zou hij, als hij er oorzaak toe vond, gebruik er van kunnen maken, Satis est prostrasse leoni-Het is de leeuw genoeg zijn tegenstander neergeworpen te hebben. Maar dit was hem niet genoeg.

a. Benhadad is even hebzuchtig als trots, en kan niet heengaan of hij moet het bezit hebben, zowel als de heerschappij. Hij acht het niet genoeg het alles het zijne te noemen, hij moet het ook in handen hebben. Hij wil Achab zelfs geen dag langer het gebruik van zijn eigen goed toestaan.

b. Hij is even boosaardig als hij trots is. Indien hijzelf was gekomen om uit te kiezen wat hem behaagde, hij zou nog enige eerbied voor een gekroond hoofd betoond hebben, maar hij zal zijn dienaren zenden om de vorst te honen en te grieven, het paleis te plunderen, het van al zijn sieraden te beroven. Ja meer: om Achab nog meer ergernis te geven, wordt hun bevolen, niet slechts weg te nemen wat hun behaagde, maar als zij te weten kunnen komen aan welke personen of zaken Achab zeer bijzonder gehecht is, dan moeten zij deze wegnemen: al het begeerlijke van uw ogen zullen zij wegnemen. Wij worden dikwijls gegriefd in hetgeen waarop wij verzot zijn, en wat ons het dierbaarst is, blijkt het minst veilig te zijn.

c. Hij was even onredelijk als onrechtvaardig, en geeft aan de onderwerping, die Achab voor zichzelf gedaan heeft, de betekenis, dat hij haar ook voor al zijn onderdanen gedaan heeft zodat ook deze aan zijn genade zijn overgegeven. "Zij zullen niet alleen uw huis, maar ook de huizen van uw knechten bezoeken, en ze plunderen naar hun lust". Geloofd zij God voor vrede en eigendom, zodat wij wat wij hebben het onze kunnen noemen.

4. Bij deze toenemende belediging en onbeschaamdheid, begint Achabs terneergeslagen moed zich te verheffen, en zo hij al niet kloekmoedig wordt, wordt hij wanhopig, en wil nu liever zijn leven wagen, dan aldus alles op te geven.

a. Nu vraagt hij om het advies van zijn geheime raad, die hem aanmoedigt om tegenstand te bieden. Hij spreekt nog slechts op armzalige, lafhartige wijze, 1 Kings 20:7, vraagt hun of Benhadad niet een onredelijke vijand was, die kwaad zocht te stichten. Wat kon hij anders verwachten van iemand, die zonder dat hem reden tot misnoegen was gegeven, een inval had gedaan in zijn land en zijn hoofdstad belegerde? Hij bekent hun dat hij zich tevoren aan hem onderworpen had, en vroeg hun raad hoe hij nu in deze benauwdheid moest handelen. Zij spreken kloekmoedige taal, 1 Kings 20:8. Hoor niet en bewillig niet, hem ongetwijfeld belovende hem bij te staan en te steunen in zijn weigering.

b. Toch drukt hij zich nog met grote bescheidenheid uit in zijn weigering, 1 Kings 20:9. Hij erkent Benhadads heerschappij over hem. Zegt mijn heer de koning, het is mijn bedoeling niet hem te beledigen of terug te komen op de onderwerping, die ik hem reeds aangeboden heb, bij hetgeen ik in het eerst gezegd heb, zal ik blijven, maar deze zaak kan ik niet doen: ik moet niet geven wat het mijne niet is". Het was een vernedering voor Benhadad, dat iemand met zo'n lage ziel als Achab was, hem iets durfde weigeren, maar naar de wijze, waarop hij zich uitdrukte scheen het, dat hij het niet gedurfd zou hebben, indien zijn volk er hem niet toe had aangemoedigd.

5. Benhadad zweert trots het verderf van Samaria. De dreigende golven van zijn toorn, die tegenstand ontmoetende, woeden en schuimen en bruisen, in zijn woede roept hij de machteloze wraak in van zijn goden. Indien het stof van Samaria genoeg zal zijn tot handvollen voor zijn leger, 1 Kings 20:10. Zo talrijk zo sterk een leger zal hij op de been brengen tegen Samaria, en zo overtuigd is hij van de overwinning te zullen behalen, dat het even gemakkelijk zal geschieden als het opnemen van een handvol stof, alles zal weggevoerd worden, tot de grond toe waar de stad op staat. Zo zeker is hij in zijn hoogmoed, zo wreed in zijn boosaardigheid. Dit bereidt hem voor het verderf, hoewel zo'n vorst en zo'n volk niet waardig zijn om de voldoening te hebben van zijn verderf te zien.

6. Achab zendt hem een betamelijke bestraffing voor dit overgrote vertrouwen. Hij durft zijn bedreigingen niet trotseren, hij herinnert hem slechts aan de onzekere kansen van de oorlog, 1 Kings 20:11. "Laat hem, die een krijg begint zijn zwaard, zijn wapenrusting aangordt, niet roemen op de overwinning, er zich niet zo zeker van wanen, alsof hij zwaard en wapenrusting weer had afgelegd en als overwinnaar was weergekeerd". Dat was een van de verstandigste woorden, die Achab ooit gesproken heeft, en voor ons allen is het goed om dat woord in gedachtenis te houden. Het is dwaasheid om vooruit op enigerlei dag te roemen daar wij toch niet weten wat hij zal opleveren, Proverbs 27:1, maar inzonderheid te roemen op een dag van strijd, die blijken kan evenzeer tegen ons te zijn, als wij ons vleiden dat hij voor ons wezen zou. Het is onstaatkundig om een vijand gering te achten, al te zeker te zijn van de overwinning is het middel om geslagen te worden. Pas dit toe op onze geestelijke strijd. Petrus viel door zijn al te groot vertrouwen op zichzelf, zolang wij op aarde zijn, gorden wij onze wapenrusting nog slechts aan, en daarom moeten wij nooit roemen alsof wij haar reeds aflegden. Zalig is de man, die gedurig vreest en nooit ophoudt te waken.

Verzen 1-11

1 Koningen 20:1-11

Hier is Benhadads dreigement om een inval te zullen doen in het rijk van Achab, en het beleg, dat hij sloeg voor Samaria, de koninklijke stad, 1 Kings 20:1. Wat de oorzaak van de twist was, wordt ons niet gezegd, hebzucht en eerzucht waren de voornaamste redenen, en die zijn nooit om het een of andere voorwendsel verlegen. David had in zijn tijd de Syriërs geheel tenonder gebracht en hen schatplichtig gemaakt aan Israël, maar door Israëls afval van God krijgen de Syriërs weer macht. Asa had de Syriërs eens overgehaald om een inval te doen in Israël, 1 Kings 15:18, en nu deden zij het uit eigen beweging. Het is gevaarlijk om een vreemde krijgsmacht in een land te brengen, het kan aan het nageslacht duur te staan komen. Er waren tweeën dertig koningen met Benhadad, die hem of schatplichtig waren en verplicht om hem te volgen of in verbond met hem waren, en wier belangen het dus meebrachten hem te helpen. Welk een gering, nietig aanzien had de titel van koning, als al deze kleine heersers er aanspraak op maakten!

V. Het verdrag tussen deze twee koningen, gewis moest Israëls schaduw van hen geweken zijn, want anders zouden de Syriërs niet zo gemakkelijk en met zo weinig tegenstand naar Samaria hebben kunnen oprukken, naar Samaria het hoofd en het hart van het land, een stad nog kortgeleden gebouwd, en dus-naar wij kunnen veronderstellen niet goed versterkt, en die bijgevolg spoedig de aanvallers in handen zou vallen. Van beide zijden was men zich hiervan wel bewust, en daarom:

1. Doet Benhadad in zijn hoogmoed een beledigender eis, 1 Kings 20:2,1 Kings 20:3. Een trompetter wordt-naar wij kunnen onderstellen-naar de stad gezonden, om aan Achab de voorwaarden bekend te maken, waarop het beleg zou worden opgebroken. Achab moet zijn vazal of nog erger zijn lijfeigene worden, hem niet slechts schatting betalen uit hetgeen hij heeft, maar zijn recht er op op Benhadad doen overgaan, alles houden naar zijn-Benhadads-wil en goedvinden, tot zelfs zijn vrouwen en kinderen de besten er van. De wijze van uitdrukking is bedoeld om hem te verbitteren: "Alles zonder uitzondering, is mijn".

2. Achab, even laf en laaghartig als Benhadad trots en laatdunkend was, wil zich schandelijk aan hem onderwerpen. Wel betuigt hij zijn onderwerping in algemene bewoordingen, hij kan er de bijzonderheden niet met evenveel genoegen van opsommen, als waarmee Benhadad ze genoemd heeft in zijn eis, maar zij is toch afdoend. ik ben van u, en al wat ik heb, 1 Kings 20:4. Zie de uitwerking van de zonde.

a. Indien hij door zijn zonde God er niet toe gebracht had hem te verlaten, zou Benhadad niet zo'n eis hebben kunnen doen. De zonde brengt de mensen in zulke engten door hen buiten de bescherming Gods te stellen. Als God niet over ons heerst zullen onze vijanden over ons heersen, een rebel tegen God is een slaaf van de mensen. Achab had zijn zilver en goud gebruikt voor Bal, Hosea 2:7, met recht wordt het hem dus ontnomen, want zulk een vervreemden doet het verbeuren.

b. Indien hij door zijn zonde geen onrecht had gedaan aan zijn eigen geweten, hij zou niet tot zo'n laaghartige onderwerping zijn gekomen. Schuld slaat de moed van de mensen neer en maakt hen lafhartig. Hij wist dat Bal niet kon helpen, en hij had geen reden te denken dat God hem wilde helpen, en daarom wilde hij zijn leven kopen tot iedere prijs, huid voor huid, en alles wat hem lief is, zal hij er voor geven. Hij wil liever leven als bedelaar dan sterven als vorst.

3. Benhadads trotse ziel verheft zich, hij wordt na deze onderwerping van Achab nog meer beledigend en gebiedend, 1 Kings 20:5, 1 Kings 20:6. Achab had alles aan zijn voeten gelegd, alles in zijn macht gegeven, verwachtende dat de ene koning wel grootmoedig zal zijn tegenover een andere koning, en dat zijn erkenning van Benhadads soevereiniteit hem tevreden gesteld zou hebben, voor het ogenblik was de eer genoeg, later zou hij, als hij er oorzaak toe vond, gebruik er van kunnen maken, Satis est prostrasse leoni-Het is de leeuw genoeg zijn tegenstander neergeworpen te hebben. Maar dit was hem niet genoeg.

a. Benhadad is even hebzuchtig als trots, en kan niet heengaan of hij moet het bezit hebben, zowel als de heerschappij. Hij acht het niet genoeg het alles het zijne te noemen, hij moet het ook in handen hebben. Hij wil Achab zelfs geen dag langer het gebruik van zijn eigen goed toestaan.

b. Hij is even boosaardig als hij trots is. Indien hijzelf was gekomen om uit te kiezen wat hem behaagde, hij zou nog enige eerbied voor een gekroond hoofd betoond hebben, maar hij zal zijn dienaren zenden om de vorst te honen en te grieven, het paleis te plunderen, het van al zijn sieraden te beroven. Ja meer: om Achab nog meer ergernis te geven, wordt hun bevolen, niet slechts weg te nemen wat hun behaagde, maar als zij te weten kunnen komen aan welke personen of zaken Achab zeer bijzonder gehecht is, dan moeten zij deze wegnemen: al het begeerlijke van uw ogen zullen zij wegnemen. Wij worden dikwijls gegriefd in hetgeen waarop wij verzot zijn, en wat ons het dierbaarst is, blijkt het minst veilig te zijn.

c. Hij was even onredelijk als onrechtvaardig, en geeft aan de onderwerping, die Achab voor zichzelf gedaan heeft, de betekenis, dat hij haar ook voor al zijn onderdanen gedaan heeft zodat ook deze aan zijn genade zijn overgegeven. "Zij zullen niet alleen uw huis, maar ook de huizen van uw knechten bezoeken, en ze plunderen naar hun lust". Geloofd zij God voor vrede en eigendom, zodat wij wat wij hebben het onze kunnen noemen.

4. Bij deze toenemende belediging en onbeschaamdheid, begint Achabs terneergeslagen moed zich te verheffen, en zo hij al niet kloekmoedig wordt, wordt hij wanhopig, en wil nu liever zijn leven wagen, dan aldus alles op te geven.

a. Nu vraagt hij om het advies van zijn geheime raad, die hem aanmoedigt om tegenstand te bieden. Hij spreekt nog slechts op armzalige, lafhartige wijze, 1 Kings 20:7, vraagt hun of Benhadad niet een onredelijke vijand was, die kwaad zocht te stichten. Wat kon hij anders verwachten van iemand, die zonder dat hem reden tot misnoegen was gegeven, een inval had gedaan in zijn land en zijn hoofdstad belegerde? Hij bekent hun dat hij zich tevoren aan hem onderworpen had, en vroeg hun raad hoe hij nu in deze benauwdheid moest handelen. Zij spreken kloekmoedige taal, 1 Kings 20:8. Hoor niet en bewillig niet, hem ongetwijfeld belovende hem bij te staan en te steunen in zijn weigering.

b. Toch drukt hij zich nog met grote bescheidenheid uit in zijn weigering, 1 Kings 20:9. Hij erkent Benhadads heerschappij over hem. Zegt mijn heer de koning, het is mijn bedoeling niet hem te beledigen of terug te komen op de onderwerping, die ik hem reeds aangeboden heb, bij hetgeen ik in het eerst gezegd heb, zal ik blijven, maar deze zaak kan ik niet doen: ik moet niet geven wat het mijne niet is". Het was een vernedering voor Benhadad, dat iemand met zo'n lage ziel als Achab was, hem iets durfde weigeren, maar naar de wijze, waarop hij zich uitdrukte scheen het, dat hij het niet gedurfd zou hebben, indien zijn volk er hem niet toe had aangemoedigd.

5. Benhadad zweert trots het verderf van Samaria. De dreigende golven van zijn toorn, die tegenstand ontmoetende, woeden en schuimen en bruisen, in zijn woede roept hij de machteloze wraak in van zijn goden. Indien het stof van Samaria genoeg zal zijn tot handvollen voor zijn leger, 1 Kings 20:10. Zo talrijk zo sterk een leger zal hij op de been brengen tegen Samaria, en zo overtuigd is hij van de overwinning te zullen behalen, dat het even gemakkelijk zal geschieden als het opnemen van een handvol stof, alles zal weggevoerd worden, tot de grond toe waar de stad op staat. Zo zeker is hij in zijn hoogmoed, zo wreed in zijn boosaardigheid. Dit bereidt hem voor het verderf, hoewel zo'n vorst en zo'n volk niet waardig zijn om de voldoening te hebben van zijn verderf te zien.

6. Achab zendt hem een betamelijke bestraffing voor dit overgrote vertrouwen. Hij durft zijn bedreigingen niet trotseren, hij herinnert hem slechts aan de onzekere kansen van de oorlog, 1 Kings 20:11. "Laat hem, die een krijg begint zijn zwaard, zijn wapenrusting aangordt, niet roemen op de overwinning, er zich niet zo zeker van wanen, alsof hij zwaard en wapenrusting weer had afgelegd en als overwinnaar was weergekeerd". Dat was een van de verstandigste woorden, die Achab ooit gesproken heeft, en voor ons allen is het goed om dat woord in gedachtenis te houden. Het is dwaasheid om vooruit op enigerlei dag te roemen daar wij toch niet weten wat hij zal opleveren, Proverbs 27:1, maar inzonderheid te roemen op een dag van strijd, die blijken kan evenzeer tegen ons te zijn, als wij ons vleiden dat hij voor ons wezen zou. Het is onstaatkundig om een vijand gering te achten, al te zeker te zijn van de overwinning is het middel om geslagen te worden. Pas dit toe op onze geestelijke strijd. Petrus viel door zijn al te groot vertrouwen op zichzelf, zolang wij op aarde zijn, gorden wij onze wapenrusting nog slechts aan, en daarom moeten wij nooit roemen alsof wij haar reeds aflegden. Zalig is de man, die gedurig vreest en nooit ophoudt te waken.

Verzen 12-21

1 Koningen 20:12-21

De onderhandeling tussen de belegerden en de belegeraars plotseling afgebroken zijnde hebben wij hier een bericht van de veldslag, die terstond plaats had.

I. De Syriërs, de belegeraars, ontvingen hun orders van een dronken koning, die zijn bevelen gaf over de wijnbeker heen, terwijl hij dronk, 1 Kings 20:12, zich dronken dronk in de tenten, hij en de twee en dertig koningen, die hem hielpen, 1 Kings 20:16, en dat nog wel op de middag. Dronkenschap is een zonde, waaraan heirlegers en hun aanvoerders zich vanouds af hebben overgegeven. Zeg dus niet dat de vroegere dagen in dit opzicht beter waren dan de tegenwoordige, hoewel deze slecht genoeg zijn. Indien hij niet zo zeker en gerust was geweest, hij zou niet neergezeten zijn om te drinken, en indien hij niet dronken ware geweest, hij zou zo heel gerust niet geweest zijn, gerustheid en zinnelijkheid gingen hand aan hand in de oude wereld en in Sodom, Luke 17:26 en verv. Benhadads dronkenschap was de voorbode van zijn val, zoals zij het ook van Belsazar was, Dan.5. Hoe kon hij voorspoed hebben, die zijn vermaak stelde boven zijn werk, en zijn koningen bij zich hield om met hem te drinken, toen zij op hun post hadden moeten zijn om voor hem te strijden? In zijn dronkenschap:

1. Geeft hij bevel om de stad in te sluiten, de werptuigen op te stellen en alles in gereedheid te brengen voor een algemene aanval, 1 Kings 20:12, maar hij verlaat zijn dronkemanspartij niet om te zien, of zijn orders uitgevoerd worden. Wee u, o land, als uw koning zulk een kind is.

2. Toen de belegerden een uitval deden, (en op dat ogenblik was hij zeer dronken) gaf hij orders om hen levend te grijpen, 1 Kings 20:18. hen niet te doden, dat gemakkelijker en veiliger had kunnen geschieden, maar hen gevangen te nemen, hetgeen hun de gelegenheid gaf om hun aanvallers te doden. Zo onvoorzichtig was hij in de orders, die hij gaf, zowel als onrechtvaardig door te bevelen om hen gevangen te nemen, al kwamen zij ook met vredesvoorstellen, of om de onderhandeling te heropenen. En, zoals het gewoonlijk gaat: hij drinkt en vergeet de inzetting, de staatkunde, zowel als de gerechtigheid van de krijg.

II. De Israëlieten, de belegerden, ontvingen hun orders van een door Gods Geest bezielde profeet, n van de profeten des Heeren, die Achab had gehaat en vervolgd. En zie, een profeet, trad toe tot Achab, de koning Israëls, zo zou 1 Kings 20:13 gelezen kunnen worden. Zie en verwonder u, dat God een profeet zou zenden met een vriendelijke boodschap tot zo goddeloos een vorst als Achab was, maar Hij deed het:

1.Ter wille van Zijn volk Israël, dat, hoe goddeloos ook ontaard, toch het zaad was van Abraham, Zijn vriend, en Jakob, Zijn uitverkorene, de kinderen van het verbond, die nog niet verstoten waren.

2. Ten einde Zijn genade groot te maken door goed te doen aan een, die zo boos was en zo ondankbaar, waardoor hij f tot bekering kon komen, f anders nog meer zonder verontschuldiging gelaten zou worden.

3. Ten einde de hoogmoed te vernederen van Benhadad en zijn onbeschaamdheid te bestraffen. Achabs afgoderij zal later gestraft worden, maar Benhadads hoogmoed zal nu worden gestraft, want God weerstaat de hovaardigen, en het behaagt Hem te zeggen dat "Hij de toorn van de vijand schroomt," Deuteronomy 32:26 Er was misschien slechts een profeet in Samaria, en hij trad toe met deze boodschap te kennen gevende dat hij genoodzaakt was geweest op een afstand te blijven. In zijn tijd van voorspoed zou Achab hem niet in zijn tegenwoordigheid geduld hebben, maar nu geen van de profeten van het bos hem hulp kon bieden, heet hij hem welkom. Hij heeft naar geen profeet des Heeren gevraagd, maar God zond hem er een ongevraagd, want Hij wacht om genadig te zijn.

A. Deze profeet nu bemoedigt hem met een verzekering van overwinning, hetgeen meer was dan al de oudsten van Israël hem geven konden. Deze profeet, die niet genoemd wordt (want hij sprak in de naam Gods), zegt hem van Godswege, dat op deze zelfde dag het beleg opgebroken en het leger van de Syriërs verslagen zal worden, 1 Kings 20:13. Toen de profeet sprak: Zo zegt de Heere, is Achab-naar wij kunnen onderstellen-begonnen te beven, verwachtende een boodschap van toorn te zullen ontvangen, maar hij haalt weer adem, nu het blijkt een genaderijke boodschap te zijn. Hij wordt indachtig gemaakt aan het gebruik, dat hij van deze gezegende omkeer van de zaken moet maken: "Opdat gij weet dat Ik JAHWEH ben, de soevereine Heer van allen." Dat God iets voorzeide, dat zo onwaarschijnlijk was, bewees dat het Zijn doen was.

B. Hij onderricht hem in hetgeen hij te doen heeft om deze overwinning te behalen.

a. Hij moet niet wachten totdat de vijand hem aanvalt, maar moet een uitval doen tegen hen, en hen overvallen in hun loopgraven.

b. De personen, die gebruikt moeten worden, zijn de jongens van de oversten van de landschappen, de pages, de dienaren, die weinigen in aantal waren, slechts twee honderd twee en dertig volstrekt onbekend met krijgszaken, mannen aan wie men nooit voor zo'n dappere onderneming gedacht zou hebben, toch moeten deze het doen, deze zwakken moeten de werktuigen zijn om de wijzen en de sterken te beschamen, opdat, terwijl Benhadads roemen gestraft wordt, Achabs roemen buitengesloten zal zijn, en de uitnemendheid van de kracht van God zal zijn.

c. Achab moet in zoverre zijn vertrouwen op het woord van God getuigen, dat hij in persoon het bevel moet voeren, hoewel hij zich-voor het oog van het verstand-aan het grootst-mogelijke gevaar blootstelde, maar het is betamelijk, dat zij, die het voordeel van Gods beloften ontvangen zich naar Zijn voorschriften gedragen. Maar,

d. Het wordt hem vergund gebruik te maken van de krijgsmacht, die hij heeft, om de slag te vervolgen, nadat deze jongens het ijs hadden gebroken. Het hele leger, dat hij in Samaria of onder zijn bereik had, bestond slechts uit zeven duizend man, 1 Kings 20:15. Het is opmerkelijk dat hun getal gelijk is aan dat van hen, die de knieën niet voor Bal hadden gebogen, 1 Kings 19:18, hoewel zij toch waarschijnlijk niet dezelfde waren.

III. De uitkomst beantwoordde aan de voorzegging, de trotse Syriërs werden geslagen, en de arme, verachte Israëlieten waren meer dan overwinnaars, de jongens, door de kleine krijgsmacht ondersteund, vielen des middags, op de tijd van het middagmaal de Syriërs aan 1 Kings 20:16. In het eerst heeft Benhadad hen veracht, 1 Kings 20:18, maar toen zij met ongeëvenaarde dapperheid en behendigheid ieder zijn man sloegen, en aldus het leger in wanorde brachten, durfde die trotsaard hen niet tegentreden, maar, dronken als hij was, steeg hij terstond te paard, en redde zich door de vlucht 1 Kings 20:20. Zie hoe God de geest van de vorsten als druiven afsnijdt, en zich de koningen van de aarde vreeslijk maakt. Waar is nu het zilver en goud, dat hij van Achab eiste? Waar zijn de handvollen van het stof van Samaria? Zij, die het meest gerust zijn, zijn gewoonlijk het minst moedig. Achab verzuimde niet van dit voordeel gebruik te maken, maar bracht een grote slag toe aan de Syriërs, 1 Kings 20:21. God maakt dikwijls de ene goddeloze tot een gesel voor de andere.

Verzen 12-21

1 Koningen 20:12-21

De onderhandeling tussen de belegerden en de belegeraars plotseling afgebroken zijnde hebben wij hier een bericht van de veldslag, die terstond plaats had.

I. De Syriërs, de belegeraars, ontvingen hun orders van een dronken koning, die zijn bevelen gaf over de wijnbeker heen, terwijl hij dronk, 1 Kings 20:12, zich dronken dronk in de tenten, hij en de twee en dertig koningen, die hem hielpen, 1 Kings 20:16, en dat nog wel op de middag. Dronkenschap is een zonde, waaraan heirlegers en hun aanvoerders zich vanouds af hebben overgegeven. Zeg dus niet dat de vroegere dagen in dit opzicht beter waren dan de tegenwoordige, hoewel deze slecht genoeg zijn. Indien hij niet zo zeker en gerust was geweest, hij zou niet neergezeten zijn om te drinken, en indien hij niet dronken ware geweest, hij zou zo heel gerust niet geweest zijn, gerustheid en zinnelijkheid gingen hand aan hand in de oude wereld en in Sodom, Luke 17:26 en verv. Benhadads dronkenschap was de voorbode van zijn val, zoals zij het ook van Belsazar was, Dan.5. Hoe kon hij voorspoed hebben, die zijn vermaak stelde boven zijn werk, en zijn koningen bij zich hield om met hem te drinken, toen zij op hun post hadden moeten zijn om voor hem te strijden? In zijn dronkenschap:

1. Geeft hij bevel om de stad in te sluiten, de werptuigen op te stellen en alles in gereedheid te brengen voor een algemene aanval, 1 Kings 20:12, maar hij verlaat zijn dronkemanspartij niet om te zien, of zijn orders uitgevoerd worden. Wee u, o land, als uw koning zulk een kind is.

2. Toen de belegerden een uitval deden, (en op dat ogenblik was hij zeer dronken) gaf hij orders om hen levend te grijpen, 1 Kings 20:18. hen niet te doden, dat gemakkelijker en veiliger had kunnen geschieden, maar hen gevangen te nemen, hetgeen hun de gelegenheid gaf om hun aanvallers te doden. Zo onvoorzichtig was hij in de orders, die hij gaf, zowel als onrechtvaardig door te bevelen om hen gevangen te nemen, al kwamen zij ook met vredesvoorstellen, of om de onderhandeling te heropenen. En, zoals het gewoonlijk gaat: hij drinkt en vergeet de inzetting, de staatkunde, zowel als de gerechtigheid van de krijg.

II. De Israëlieten, de belegerden, ontvingen hun orders van een door Gods Geest bezielde profeet, n van de profeten des Heeren, die Achab had gehaat en vervolgd. En zie, een profeet, trad toe tot Achab, de koning Israëls, zo zou 1 Kings 20:13 gelezen kunnen worden. Zie en verwonder u, dat God een profeet zou zenden met een vriendelijke boodschap tot zo goddeloos een vorst als Achab was, maar Hij deed het:

1.Ter wille van Zijn volk Israël, dat, hoe goddeloos ook ontaard, toch het zaad was van Abraham, Zijn vriend, en Jakob, Zijn uitverkorene, de kinderen van het verbond, die nog niet verstoten waren.

2. Ten einde Zijn genade groot te maken door goed te doen aan een, die zo boos was en zo ondankbaar, waardoor hij f tot bekering kon komen, f anders nog meer zonder verontschuldiging gelaten zou worden.

3. Ten einde de hoogmoed te vernederen van Benhadad en zijn onbeschaamdheid te bestraffen. Achabs afgoderij zal later gestraft worden, maar Benhadads hoogmoed zal nu worden gestraft, want God weerstaat de hovaardigen, en het behaagt Hem te zeggen dat "Hij de toorn van de vijand schroomt," Deuteronomy 32:26 Er was misschien slechts een profeet in Samaria, en hij trad toe met deze boodschap te kennen gevende dat hij genoodzaakt was geweest op een afstand te blijven. In zijn tijd van voorspoed zou Achab hem niet in zijn tegenwoordigheid geduld hebben, maar nu geen van de profeten van het bos hem hulp kon bieden, heet hij hem welkom. Hij heeft naar geen profeet des Heeren gevraagd, maar God zond hem er een ongevraagd, want Hij wacht om genadig te zijn.

A. Deze profeet nu bemoedigt hem met een verzekering van overwinning, hetgeen meer was dan al de oudsten van Israël hem geven konden. Deze profeet, die niet genoemd wordt (want hij sprak in de naam Gods), zegt hem van Godswege, dat op deze zelfde dag het beleg opgebroken en het leger van de Syriërs verslagen zal worden, 1 Kings 20:13. Toen de profeet sprak: Zo zegt de Heere, is Achab-naar wij kunnen onderstellen-begonnen te beven, verwachtende een boodschap van toorn te zullen ontvangen, maar hij haalt weer adem, nu het blijkt een genaderijke boodschap te zijn. Hij wordt indachtig gemaakt aan het gebruik, dat hij van deze gezegende omkeer van de zaken moet maken: "Opdat gij weet dat Ik JAHWEH ben, de soevereine Heer van allen." Dat God iets voorzeide, dat zo onwaarschijnlijk was, bewees dat het Zijn doen was.

B. Hij onderricht hem in hetgeen hij te doen heeft om deze overwinning te behalen.

a. Hij moet niet wachten totdat de vijand hem aanvalt, maar moet een uitval doen tegen hen, en hen overvallen in hun loopgraven.

b. De personen, die gebruikt moeten worden, zijn de jongens van de oversten van de landschappen, de pages, de dienaren, die weinigen in aantal waren, slechts twee honderd twee en dertig volstrekt onbekend met krijgszaken, mannen aan wie men nooit voor zo'n dappere onderneming gedacht zou hebben, toch moeten deze het doen, deze zwakken moeten de werktuigen zijn om de wijzen en de sterken te beschamen, opdat, terwijl Benhadads roemen gestraft wordt, Achabs roemen buitengesloten zal zijn, en de uitnemendheid van de kracht van God zal zijn.

c. Achab moet in zoverre zijn vertrouwen op het woord van God getuigen, dat hij in persoon het bevel moet voeren, hoewel hij zich-voor het oog van het verstand-aan het grootst-mogelijke gevaar blootstelde, maar het is betamelijk, dat zij, die het voordeel van Gods beloften ontvangen zich naar Zijn voorschriften gedragen. Maar,

d. Het wordt hem vergund gebruik te maken van de krijgsmacht, die hij heeft, om de slag te vervolgen, nadat deze jongens het ijs hadden gebroken. Het hele leger, dat hij in Samaria of onder zijn bereik had, bestond slechts uit zeven duizend man, 1 Kings 20:15. Het is opmerkelijk dat hun getal gelijk is aan dat van hen, die de knieën niet voor Bal hadden gebogen, 1 Kings 19:18, hoewel zij toch waarschijnlijk niet dezelfde waren.

III. De uitkomst beantwoordde aan de voorzegging, de trotse Syriërs werden geslagen, en de arme, verachte Israëlieten waren meer dan overwinnaars, de jongens, door de kleine krijgsmacht ondersteund, vielen des middags, op de tijd van het middagmaal de Syriërs aan 1 Kings 20:16. In het eerst heeft Benhadad hen veracht, 1 Kings 20:18, maar toen zij met ongeëvenaarde dapperheid en behendigheid ieder zijn man sloegen, en aldus het leger in wanorde brachten, durfde die trotsaard hen niet tegentreden, maar, dronken als hij was, steeg hij terstond te paard, en redde zich door de vlucht 1 Kings 20:20. Zie hoe God de geest van de vorsten als druiven afsnijdt, en zich de koningen van de aarde vreeslijk maakt. Waar is nu het zilver en goud, dat hij van Achab eiste? Waar zijn de handvollen van het stof van Samaria? Zij, die het meest gerust zijn, zijn gewoonlijk het minst moedig. Achab verzuimde niet van dit voordeel gebruik te maken, maar bracht een grote slag toe aan de Syriërs, 1 Kings 20:21. God maakt dikwijls de ene goddeloze tot een gesel voor de andere.

Verzen 22-30

1 Koningen 20:22-30

Wij hebben hier een bericht van nog een voorspoedige veldtocht, door Achab met hulp van God tegen de Syriërs volbracht, en waarin hij hun nog een grotere nederlaag toebracht dan de vorige keer. Vreemd! Achab is afgodisch, en toch overwinnaar, een vervolger, en toch een overwinnaar! God heeft er wijze en heilige doeleinden mee als Hij goddeloze mensen voorspoedig laat zijn, en Hij verheerlijkt er Zijn naam in.

I. Achab wordt door een profeet vermaand om zich op nog een oorlog voor te bereiden, 1 Kings 20:22. Hij scheen nu gerust te zijn, en zag weinig ver voor zich uit. Zij, die zorgeloos zijn omtrent hun ziel, zijn dikwijls ook even zorgeloos omtrent hun uitwendige omstandigheden, maar de profeet (aan wie God de volgende beraadslagingen van de Syriërs bekendmaakte) zei hem dat zij de poging zullen hernieuwen bij de komst van het jaar, in de hoop om hun verloren eer te herwinnen en de ondergane nederlaag te zullen wreken. Hij zei hem dus zich te versterken, zich in staat van verdediging te stellen, en zich te bereiden om hun een warm onthaal te geven. God had in Zijn raad de uitkomst, het doel vastgesteld, maar Achab moet de middelen gebruiken, want anders verzoekt hij God. "Help uzelf, versterk u, en God zal u helpen, u versterken." De vijanden van Gods Israël zijn rusteloos in hun kwaadwilligheid, en hoewel zij een weinig tijd nemen om adem te scheppen, blazen zij toch dreiging en moord tegen de kerk. Wij moeten altijd op aanvallen bedacht zijn van onze geestelijke vijanden, en dus zien wat wij doen moeten.

II. Aan Benhadad wordt door zijn omgeving aangeraden welke maatregelen hij moest nemen voor de volgende veldtocht.

1. Zij raadden hem aan om een ander terrein als slagveld te kiezen, 1 Kings 20:23. Zij nemen aan dat het niet Israël, maar Israëls God was, die hen verslagen heeft (zo sterk was in die tijd het algemene geloof in onzichtbare machten) maar zij spreken met grote onwetendheid van JHWH-dat Hij velen was terwijl Hij toch n is, en Zijn naam n is-,dat Hij alleen maar hun God was, een lokale godheid, bijzonder eigen aan die natie, terwijl Hij toch de Schepper en Regeerder is van geheel de wereld-en dat Hij slechts een god is van de bergen omdat David, hun grote profeet, gezegd had "Ik hef mijn ogen op naar de bergen, vanwaar mijn hulp komen zal," Psalms 121:1, :"en Zijn grondslag is op de bergen van de heiligheid," Psalms 87:1, Psalms 78:54 en zeer veel was gesproken van "Zijn heilige berg," Psalms 15:1, Psalms 24:3, denkende dat Hij ten enenmale was gelijk hun ingebeelde godheden. Zij verbeeldden zich dat Hij aan Zijn bergen gebonden was, er niet kon of niet wilde van afkomen, daarom zou een leger in de vlakte beneden Zijn kennisneming zijn, niet onder Zijn bescherming wezen. Zo verijdeld waren de heidenen in hun overleggingen ten aanzien van God, zozeer was hun onverstandig hart verduisterd, en zijn zij, zich uitgevende voor wijzen, dwaas geworden.

2. Zij raden hem aan andere officieren te nemen, 1 Kings 20:24, 1 Kings 20:25, niet de koningen te gebruiken, die bevelhebbers waren van geboorte maar veeleer kapiteins die bevelhebbers waren door verdienste, gewend waren aan de strijd, geen staatsie wilden voeren als koningen, maar de zaken zouden behartigen. Laat ieder man gebruikt worden voor hetgeen, waartoe hij is opgeleid en waaraan hij gewoon is, en bevorderd worden tot hetgeen waartoe hij geschikt en bekwaam is. Syrië scheen rijk en volkrijk te zijn, daar het na zo'n nederlaag nog voldoende recruten kon opleveren, paarden als die paarden, en wagens als die wagens. III. Beide legers trekken te velde. Benhadad met zijn Syriërs legert zich bij Afek in de stam van Aser, een stad, die waarschijnlijk in zijn bezit was, een van die welke zijn vader genomen had, 1 Kings 20:34, met het omliggende land, dat vlak en effen was, en geschikt voor zijn doel, 1 Kings 20:26. Achab en zijn krijgsmacht stelden zich op enige afstand tegenover hen op, 1 Kings 20:27. Het onevenredige van de getalsterkte van de beide legers was zeer opmerkelijk, 1 Kings 20:27. De kinderen Israëls, die in twee bataljons verdeeld waren, hadden het aanzien van twee kleine geitenkudden, hun aantal klein, hun uitrusting armoedig, en hun voorkomen verachtelijk, maar de Syriërs vervulden het land met hun getallen, hun gedruis, hun wagens en paarden, en hun bagage.

IV. Achab wordt aangemoedigd om tegen de Syriërs te strijden, niettegenstaande al hun voordelen en hun vertrouwen in de overwinning. Een man Gods wordt tot hem gezonden om hem te zeggen dat geheel dit talrijke leger in zijn hand zal gegeven worden, 1 Kings 20:28, maar niet om zijnentwil, hij wete dat hij, voor wie God dit doen zal, geheel en al onwaardig is. God zal het niet doen omdat Achab God heeft geprezen of tot Hem gebeden heeft (wij lezen nergens dat hij dit gedaan heeft) maar omdat de Syriërs God hadden gelasterd, gezegd hadden dat Hij een god van de bergen is, en niet van de laagten, daarom zal God het doen om Zijn eer hoog te houden. Indien de Syriërs hadden gezegd: "Achab en zijn volk hebben hun God verlaten, en zich dus buiten Zijn bescherming gesteld, en daarom kunnen wij het wagen hen aan te vallen", dan zou God Israël waarschijnlijk in hun handen overgeleverd hebben, maar als zij van een veronderstelling uitgaan, zo beledigend voor de Goddelijke almacht en de eer van Hem, die de Heere is van de heirscharen, niet slechts in bergen en in vlakten, maar in hemel en op aarde, waarmee zij moedwillig onbekend zijn, dan zullen zij uit de droom geholpen worden ten koste van het grote leger, waarop zij zo trots zijn en zozeer vertrouwen.

V. Nadat de legers zeven dagen tegenover elkaar gelegerd waren (de Syriërs waarschijnlijk roemende, en de Israëlieten sidderende), werden zij slaags, en leden de Syriërs een algehele nederlaag, honderd duizend man vielen door het zwaard Israëls, 1 Kings 20:29, op het slagveld, en zeven en twintig duizend, die zich reeds ontkomen waanden, vielen onder de muur van Afek, een versterkte stad (van welker muren de schutters de vijanden afbreuk konden doen, indien zij hen vervolgden, 2 Samuel 11:24) en vonden hun verderf daar, waar zij bescherming hoopten te vinden. De muur, waarschijnlijk omgeworpen door een aardbeving, viel op hen, en daar de steden van Kanan gesterkt waren tot de hemel toe, reikten zij ver, en werden al die mannen gedood, of gewond, of geheel overstelpt van schrik. Benhadad, die dacht dat zijn stad Afek het tegen de overwinnaars zou kunnen houden, haar aldus onbemuurd vindende en het overschot van zijn krijgsmacht ontmoedigd en verstrooid, kon slechts op veiligheid hopen door zich te verbergen, en zo verschool hij zich in een binnenkamer, 1 Kings 20:30, een kamer in een kamer, uit vrees dat de vervolgers hem grijpen zouden. Zie hoe de grootste gerustheid dikwijls eindigt in de grootste lafhartigheid. "Is de God Israëls nu de God van de laagten? Ja of neen?" Hij zal het weten nu hij genoodzaakt is zich in een binnenkamer te verbergen. Zie 1 Kings 22:25.

Verzen 22-30

1 Koningen 20:22-30

Wij hebben hier een bericht van nog een voorspoedige veldtocht, door Achab met hulp van God tegen de Syriërs volbracht, en waarin hij hun nog een grotere nederlaag toebracht dan de vorige keer. Vreemd! Achab is afgodisch, en toch overwinnaar, een vervolger, en toch een overwinnaar! God heeft er wijze en heilige doeleinden mee als Hij goddeloze mensen voorspoedig laat zijn, en Hij verheerlijkt er Zijn naam in.

I. Achab wordt door een profeet vermaand om zich op nog een oorlog voor te bereiden, 1 Kings 20:22. Hij scheen nu gerust te zijn, en zag weinig ver voor zich uit. Zij, die zorgeloos zijn omtrent hun ziel, zijn dikwijls ook even zorgeloos omtrent hun uitwendige omstandigheden, maar de profeet (aan wie God de volgende beraadslagingen van de Syriërs bekendmaakte) zei hem dat zij de poging zullen hernieuwen bij de komst van het jaar, in de hoop om hun verloren eer te herwinnen en de ondergane nederlaag te zullen wreken. Hij zei hem dus zich te versterken, zich in staat van verdediging te stellen, en zich te bereiden om hun een warm onthaal te geven. God had in Zijn raad de uitkomst, het doel vastgesteld, maar Achab moet de middelen gebruiken, want anders verzoekt hij God. "Help uzelf, versterk u, en God zal u helpen, u versterken." De vijanden van Gods Israël zijn rusteloos in hun kwaadwilligheid, en hoewel zij een weinig tijd nemen om adem te scheppen, blazen zij toch dreiging en moord tegen de kerk. Wij moeten altijd op aanvallen bedacht zijn van onze geestelijke vijanden, en dus zien wat wij doen moeten.

II. Aan Benhadad wordt door zijn omgeving aangeraden welke maatregelen hij moest nemen voor de volgende veldtocht.

1. Zij raadden hem aan om een ander terrein als slagveld te kiezen, 1 Kings 20:23. Zij nemen aan dat het niet Israël, maar Israëls God was, die hen verslagen heeft (zo sterk was in die tijd het algemene geloof in onzichtbare machten) maar zij spreken met grote onwetendheid van JHWH-dat Hij velen was terwijl Hij toch n is, en Zijn naam n is-,dat Hij alleen maar hun God was, een lokale godheid, bijzonder eigen aan die natie, terwijl Hij toch de Schepper en Regeerder is van geheel de wereld-en dat Hij slechts een god is van de bergen omdat David, hun grote profeet, gezegd had "Ik hef mijn ogen op naar de bergen, vanwaar mijn hulp komen zal," Psalms 121:1, :"en Zijn grondslag is op de bergen van de heiligheid," Psalms 87:1, Psalms 78:54 en zeer veel was gesproken van "Zijn heilige berg," Psalms 15:1, Psalms 24:3, denkende dat Hij ten enenmale was gelijk hun ingebeelde godheden. Zij verbeeldden zich dat Hij aan Zijn bergen gebonden was, er niet kon of niet wilde van afkomen, daarom zou een leger in de vlakte beneden Zijn kennisneming zijn, niet onder Zijn bescherming wezen. Zo verijdeld waren de heidenen in hun overleggingen ten aanzien van God, zozeer was hun onverstandig hart verduisterd, en zijn zij, zich uitgevende voor wijzen, dwaas geworden.

2. Zij raden hem aan andere officieren te nemen, 1 Kings 20:24, 1 Kings 20:25, niet de koningen te gebruiken, die bevelhebbers waren van geboorte maar veeleer kapiteins die bevelhebbers waren door verdienste, gewend waren aan de strijd, geen staatsie wilden voeren als koningen, maar de zaken zouden behartigen. Laat ieder man gebruikt worden voor hetgeen, waartoe hij is opgeleid en waaraan hij gewoon is, en bevorderd worden tot hetgeen waartoe hij geschikt en bekwaam is. Syrië scheen rijk en volkrijk te zijn, daar het na zo'n nederlaag nog voldoende recruten kon opleveren, paarden als die paarden, en wagens als die wagens. III. Beide legers trekken te velde. Benhadad met zijn Syriërs legert zich bij Afek in de stam van Aser, een stad, die waarschijnlijk in zijn bezit was, een van die welke zijn vader genomen had, 1 Kings 20:34, met het omliggende land, dat vlak en effen was, en geschikt voor zijn doel, 1 Kings 20:26. Achab en zijn krijgsmacht stelden zich op enige afstand tegenover hen op, 1 Kings 20:27. Het onevenredige van de getalsterkte van de beide legers was zeer opmerkelijk, 1 Kings 20:27. De kinderen Israëls, die in twee bataljons verdeeld waren, hadden het aanzien van twee kleine geitenkudden, hun aantal klein, hun uitrusting armoedig, en hun voorkomen verachtelijk, maar de Syriërs vervulden het land met hun getallen, hun gedruis, hun wagens en paarden, en hun bagage.

IV. Achab wordt aangemoedigd om tegen de Syriërs te strijden, niettegenstaande al hun voordelen en hun vertrouwen in de overwinning. Een man Gods wordt tot hem gezonden om hem te zeggen dat geheel dit talrijke leger in zijn hand zal gegeven worden, 1 Kings 20:28, maar niet om zijnentwil, hij wete dat hij, voor wie God dit doen zal, geheel en al onwaardig is. God zal het niet doen omdat Achab God heeft geprezen of tot Hem gebeden heeft (wij lezen nergens dat hij dit gedaan heeft) maar omdat de Syriërs God hadden gelasterd, gezegd hadden dat Hij een god van de bergen is, en niet van de laagten, daarom zal God het doen om Zijn eer hoog te houden. Indien de Syriërs hadden gezegd: "Achab en zijn volk hebben hun God verlaten, en zich dus buiten Zijn bescherming gesteld, en daarom kunnen wij het wagen hen aan te vallen", dan zou God Israël waarschijnlijk in hun handen overgeleverd hebben, maar als zij van een veronderstelling uitgaan, zo beledigend voor de Goddelijke almacht en de eer van Hem, die de Heere is van de heirscharen, niet slechts in bergen en in vlakten, maar in hemel en op aarde, waarmee zij moedwillig onbekend zijn, dan zullen zij uit de droom geholpen worden ten koste van het grote leger, waarop zij zo trots zijn en zozeer vertrouwen.

V. Nadat de legers zeven dagen tegenover elkaar gelegerd waren (de Syriërs waarschijnlijk roemende, en de Israëlieten sidderende), werden zij slaags, en leden de Syriërs een algehele nederlaag, honderd duizend man vielen door het zwaard Israëls, 1 Kings 20:29, op het slagveld, en zeven en twintig duizend, die zich reeds ontkomen waanden, vielen onder de muur van Afek, een versterkte stad (van welker muren de schutters de vijanden afbreuk konden doen, indien zij hen vervolgden, 2 Samuel 11:24) en vonden hun verderf daar, waar zij bescherming hoopten te vinden. De muur, waarschijnlijk omgeworpen door een aardbeving, viel op hen, en daar de steden van Kanan gesterkt waren tot de hemel toe, reikten zij ver, en werden al die mannen gedood, of gewond, of geheel overstelpt van schrik. Benhadad, die dacht dat zijn stad Afek het tegen de overwinnaars zou kunnen houden, haar aldus onbemuurd vindende en het overschot van zijn krijgsmacht ontmoedigd en verstrooid, kon slechts op veiligheid hopen door zich te verbergen, en zo verschool hij zich in een binnenkamer, 1 Kings 20:30, een kamer in een kamer, uit vrees dat de vervolgers hem grijpen zouden. Zie hoe de grootste gerustheid dikwijls eindigt in de grootste lafhartigheid. "Is de God Israëls nu de God van de laagten? Ja of neen?" Hij zal het weten nu hij genoodzaakt is zich in een binnenkamer te verbergen. Zie 1 Kings 22:25.

Verzen 31-43

1 Koningen 20:31-43

Hier is een bericht van hetgeen volgde op de overwinning, die Israël over de Syriërs had behaald.

I. Benhadads gedweeë en lage onderwerping, zelfs in zijn binnenkamer is hij nog bang, en zou, indien hij het gekund had, nog verder weg zijn gevlucht, hoewel niemand hem vervolgde. Zijn knechten hem en zichzelf tot het uiterste gebracht ziende, raden hem aan om zich op genade of ongenade over te geven, en Achab om lijfsbehoud te smeken, 1 Kings 20:31. De dienaren zullen hun leven in de waagschaal stellen en het eerst tot Achab gaan, en dan zal hun meester zien hoe het hun gaat en daarnaar voor zichzelf handelen. Wat hen bewoog tot deze maatregel was, dat de koningen van Israël vermaard waren om hun goedertierenheid. "Wij hebben gehoord dat de koningen Israëls goedertieren koningen zijn, hun onderdanen niet verdrukken (in vergelijking met de meeste regeringen van die tijd, was die van Israël zacht en welwillend), en daarom ook niet wreed zijn jegens hun vijanden, die in hun macht zijn." Misschien koesterden zij die mening van de koningen van Israël, omdat zij gehoord hadden, dat de God Israëls Zijn naam had uitgeroepen als genadig en barmhartig, en kwamen zij tot de gevolgtrekking dat hun koningen zich hun God ten voorbeeld zouden stellen. Het was een eer voor de koningen van Israël, dat men zich die voorstelling van hen maakte, en inderdaad is ook ieder Israëliet in het hem passend gewaad gekleed, als hij de innerlijke bewegingen van de barmhartigheid aandoet. "Zij zijn barmhartige koningen, daarom kunnen wij hopen barmhartigheid te zullen vinden, als wij ons aan hen onderworpen hebben", deze aanmoediging hebben arme zondaren om zich te bekeren en voor God te verootmoedigen: "Hebben wij niet gehoord dat de God Israëls een barmhartige God is? Hebben wij Hem niet aldus bevonden? Zo laat ons dan ons hart scheuren en ons tot Hem bekeren," Joel 2:13. Dat is Evangelisch berouw, hetwelk voortvloeit uit een besef van Gods barmhartigheid in Christus. Bij Hem is vergeving.

Zij nemen op zich om twee dingen aan Achab voor te stellen.

1. Hun meester als berouwhebbende, want zij deden zakken om hun lenden als rouwdragenden, en koorden om hun hoofden als veroordeelde misdadigers, die ter executie gaan voorgevende het te betreuren, dat zij een inval hadden gedaan in zijn land en zijn rust hadden verstoord, en te erkennen dat zij verdienden gehangen te worden, hier zijn zij, gereed en bereid om er boete voor te doen, en zich aan de voeten te werpen van hem, die zij beledigd hadden. Velen nemen op zich om berouw te hebben van hun onrecht doen, als zij er niet in geslaagd zijn, maar, zo zij er voorspoedig in waren geweest, zij zouden er in geroemd hebben.

2. Hun meester een smekeling, een smekeling om zijn leven: Uw knecht Benhadad zegt: laat toch mijn ziel leven, 1 Kings 20:31. Al moet ik ook in altijddurende ballingschap leven, ver van mijn eigen land, en als gevangene in dit land, "zo laat mij toch onder elk beding leven." Welk een grote verandering hebben wij hier:

a. In zijn toestand. Hoe is hij gevallen van de hoogte van macht en voorspoed, in de diepte van schande en ongeluk en al de ellende van armoede en slavernij! Let op het onzekere van de zaken van de mensen, aan welke veranderingen zij onderhevig zijn, zodat de spaak van het wiel, die bovenaan was, spoedig onderaan zal komen. b. In zijn gemoedsgesteldheid. In het begin van het hoofdstuk: bluffend, zwerend en dreigend, niemand hoger in zijn eisen dan hij, maar hier zich vernederende en beklagende, en niemand nederiger in zijn beden. Hoe erbarmelijk smeekt hij om zijn leven hem, die hij vernederd en vertrapt had! Die het hoogmoedigst zijn in voorspoed, zijn gewoonlijk het laagst en verachtelijkst in tegenspoed. Zie hoe God zich verheerlijkt, als Hij "de hoogmoedigen ziet en hen tenonder brengt, en hen tezamen in het stof verbergt," Job 40:12,Job 40:13.

II. Achabs dwaze aanneming van zijn onderwerping, en het verbond, dat hij nu plotseling met hem maakt. Het streelde zijn hoogmoed om zich aldus het hof gemaakt te zijn door hem, die hij had gevreesd. Met grote tederheid vraagt hij naar hem: Leeft hij dan nog? Hij is mijn broeder, broeder-koning, hoewel niet broeder-Israeliet. Achab liet zich meer voorstaan op zijn koningschap dan op zijn godsdienst. "Is hij uw broeder, Achab? Heeft hij u als een broeder behandeld, toen hij u die wrede boodschap zond? 1 Kings 20:5, 1 Kings 20:6. Zou hij u broeder genoemd hebben, indien hij de overwinnaar ware geweest? Zou hij zich nu uw knecht genoemd hebben, indien hij niet tot de uiterste nood was gekomen? Kunt gij u aldus om de tuin laten leiden door een gedwongen en valse onderwerping?" Dit woord broeder moedigt hen aan om hem te gaan halen en tot de koning te brengen. Hij, die hem broeder noemt, zal hem laten leven. Laat arme boetvaardigen God horen in Zijn woord hen kinderen noemende, Jeremiah 31:20, en er een weerklank op geven door Hem Vader te noemen. Na zijn onderwerping zal Benhadad niet slechts op eervolle wijze vervoerd worden, (hij deed hem op de wagen klimmen), maar behandeld worden als bondgenoot, 1 Kings 20:34, hij maakte een verbond met hem, noch met Gods profeten, noch met de oudsten des lands te rade gaande, omtrent hetgeen goed en gepast was om tot voorwaarden te stellen van dat verbond, maar alsof Benhadad de overwinnaar was, wordt het hem overgelaten de voorwaarden aan te geven. Hij zou nu enige van Benhadads steden hebben kunnen eisen, toen zij alle in de macht waren van zijn zegevierend leger, maar hij is tevreden met de teruggave van zijn eigene. Hij zou nu de voorraad, de schatten en magazijnen van Damascus hebben kunnen eisen om de rijkdom en de sterkte van zijn eigen rijk te vermeerderen, maar hij is tevreden met het armzalig verlof om er op zijn eigen kosten straten aan te leggen, een punt van eer, maar geen voordeel, en niet meer dan de koningen van Syrië hadden in Samaria, hoewel zij nooit zo'n macht hadden als hij nu had om er de eis van te ondersteunen. Met dit verbond zond hij hem weg zonder hem ook maar te bestraffen voor zijn lasterlijke aanmerking op de God Israëls, om wiens eer Achab zich niet in het minst bekommerde. Er zijn van de zodanigen, aan wie voorspoed slecht besteed is, zij weten noch God noch hun geslecht te dienen met hun voorspoed, ja zelfs niet hun eigen belangen. Wordt de goddeloze genade bewezen, hij leert evenwel geen gerechtigheid.

III. De bestraffing aan Achab gegeven voor zijn goedertierenheid jegens Benhadad en zijn verbond met hem. Zij werd hem gegeven door een profeet in de naam des Heeren, de Joden zeggen dat het Micha was, en dat is niet onwaarschijnlijk, want Achab klaagt over hem 1 Kings 22:8, dat hij kwaad over hem heeft geprofeteerd. Deze profeet wilde Achab bestraffen door een gelijkenis, om hem te noodzaken zichzelf te veroordelen, zoals Nathan en de vrouw van Thekoa David op die wijze bestraft hebben. Om aan zijn gelijkenis meer waarschijnlijkheid te geven, vond hij het nodig zich als een gewond krijgsman voor te doen.

1. Het kostte hem enige moeite om gewond te worden, want hij wilde niet zichzelf wonden, hij gebood een van de andere profeten, zijn naaste of zijn metgezel, om hem te slaan en dat wel in de naam van God, 1 Kings 20:35 maar bevindt dat deze niet zo bereid is om hem de slag te geven als hij om de slag te ontvangen. Hij weigerde hem te slaan, anderen waren ijverig en gewillig genoeg om profeten te slaan, het was niet nodig, dat zij elkaar sloegen. Wij kunnen niet anders denken dan dat hij het uit een goed beginsel heeft geweigerd. "Als dit moet, zo laat een ander het doen, ik doe het niet, ik kan het niet over mij verkrijgen mijn vriend te slaan". Godvruchtige mensen kunnen veel gemakkelijker een onrechtvaardiger slaag ontvangen dan geven, maar, omdat hij aan een uitdrukkelijk bevel van God ongehoorzaam was (hetgeen zoveel te slechter was, indien hijzelf een profeet was), werd hij, evenals die andere ongehoorzame profeet, 1 Kings 13:24, door een leeuw gedood, 1 Kings 20:36. Dit was bedoeld, niet alleen om aan te tonen in het algemeen, hoe Godtergend ongehoorzaamheid is, Colos. 3:6, maar om te kennen te geven aan Achab aan wie dit ongetwijfeld werd meegedeeld, dat indien een Godvruchtige profeet aldus gestraft werd omdat hij zijn en Gods vriend gespaard heeft, toen God zei: Sla, een goddeloze koning veel zwaarder straf waardig geacht zal worden, die zijn en Gods vijand spaarde, toen God gezegd had: Sla. Zal de sterfelijke mens voorgeven rechtvaardiger te zijn dan God, reiner of barmhartiger te zijn dan zijn maker? Wij moeten barmhartig zijn gelijk Hij barmhartig is, maar niet anders. De volgende persoon, die hij ontmoette, maakte geen zwarigheid om hem te slaan, "volenti non fit injuria-hem, wie om schade of letsel vraagt, wordt er geen onrecht mee gedaan,' en hij deed het zo, dat hij hem wondde, 1 Kings 20:37, sloeg hem, waarschijnlijk in het aangezicht, tot bloedens toe.

2. Gewond als hij was, en vermomd door as boven zijn ogen, ten einde niet als profeet herkend te worden, wendde hij zich tot de koning met een verhaal, waarin hij zichzelf een misdaad ten laste legde als die waaraan de koning zich schuldig had gemaakt door Benhadad te sparen, en hij wacht op des konings oordeel er over. De zaak is, in korte woorden, als volgt: iemand, die in de veldslag gevangen was genomen, werd hem ter bewaking overgegeven door een man, (die, naar wij kunnen veronderstellen, met gezag bekleed was als zijn meerdere in rang) met deze last: indien hij gemist wordt, zo zal uw ziel, dat is uw leven, in de plaats van zijn ziel, of van zijn leven zijn, 1 Kings 20:39. Door zijn onachtzaamheid is de gevangene ontkomen. Zou nu de koning niet voor hem tussenbeide willen komen bij zijn overste, die zijn leven eist in de plaats van het leven van de ontvluchte gevangene? "Geenszins", zegt de koning, "gij had of die post niet op u moeten nemen of er meer zorgvuldig en getrouw op moeten zijn, er is niets aan te doen "Curat lex-het recht hebbe zijn loop, " gij hebt uw leven verbeurd. Zo is uw oordeel, gij zelf hebt het geveld ". Nu is de profeet waar hij wezen wil, hij legt zijn vermomming af, en wordt door Achab zelf herkend als een van de profeten, 1 Kings 20:41, en nu zegt hij hem ronduit: "Gij zijt de man. Is het mijn oordeel? Neen, het is het uwe, gij zelf hebt het geveld, uit uw eigen mond zijt gij geoordeeld. God, uw meerdere, uw opperbevelhebber heeft iemand in uw hand gegeven, die duidelijk ten verderve getekend was, zowel door zijn eigen hoogmoed als door Gods voorzienigheid, en gij hebt hem niet door achteloosheid verloren, maar hebt hem willens en wetens laten gaan, en aldus hebt gij het doel van uw overwinning verloren. Verwacht dus niets anders dan dat uw ziel in de plaats van zijn ziel zal zijn, die gij gespaard hebt", (en zo bleek het, 1 Kings 22:35) "en uw volk in de plaats van zijn volk dat gij evenzo gespaard hebt, en zo is het later geschied, 2 Kings 10:32, 2 Kings 10:33. Toen hun andere zonden hen naar de diepte gebracht hebben, kwam ook dit in rekening. Er is een tijd wanneer "het zwaard van het bloed te onthouden is des Heeren werk bedrieglijk te doen," Jeremiah 48:10. Een dwaas medelijden verderft de stad.

3. Er wordt ons meegedeeld hoe Achab die bestraffing opnam, hij ging gemelijk en toornig naar zijn huis, 1 Kings 20:43, niet waarlijk boetvaardig of zoekende het verkeerde dat hij gedaan had ongedaan te maken, maar woedend op de profeet, verbitterd tegen God (alsof Hij te streng was in het oordeel, dat Hij over hem uitsprak) en toch ook geërgerd over zichzelf, op alle manier verdrietig, en dat wel niettegenstaande zijn overwinning. Hij, die door Zijn voorzienigheid de hoogmoed vernederd heeft van de ene koning, heeft door Zijn woord de andere ter neergeslagen in zijn triomf. "Zo handelt dan verstandig, gij koningen, dient de Heere met vreze, en verheugt u met beving," Psalms 2:10, Psalms 2:11.

Verzen 31-43

1 Koningen 20:31-43

Hier is een bericht van hetgeen volgde op de overwinning, die Israël over de Syriërs had behaald.

I. Benhadads gedweeë en lage onderwerping, zelfs in zijn binnenkamer is hij nog bang, en zou, indien hij het gekund had, nog verder weg zijn gevlucht, hoewel niemand hem vervolgde. Zijn knechten hem en zichzelf tot het uiterste gebracht ziende, raden hem aan om zich op genade of ongenade over te geven, en Achab om lijfsbehoud te smeken, 1 Kings 20:31. De dienaren zullen hun leven in de waagschaal stellen en het eerst tot Achab gaan, en dan zal hun meester zien hoe het hun gaat en daarnaar voor zichzelf handelen. Wat hen bewoog tot deze maatregel was, dat de koningen van Israël vermaard waren om hun goedertierenheid. "Wij hebben gehoord dat de koningen Israëls goedertieren koningen zijn, hun onderdanen niet verdrukken (in vergelijking met de meeste regeringen van die tijd, was die van Israël zacht en welwillend), en daarom ook niet wreed zijn jegens hun vijanden, die in hun macht zijn." Misschien koesterden zij die mening van de koningen van Israël, omdat zij gehoord hadden, dat de God Israëls Zijn naam had uitgeroepen als genadig en barmhartig, en kwamen zij tot de gevolgtrekking dat hun koningen zich hun God ten voorbeeld zouden stellen. Het was een eer voor de koningen van Israël, dat men zich die voorstelling van hen maakte, en inderdaad is ook ieder Israëliet in het hem passend gewaad gekleed, als hij de innerlijke bewegingen van de barmhartigheid aandoet. "Zij zijn barmhartige koningen, daarom kunnen wij hopen barmhartigheid te zullen vinden, als wij ons aan hen onderworpen hebben", deze aanmoediging hebben arme zondaren om zich te bekeren en voor God te verootmoedigen: "Hebben wij niet gehoord dat de God Israëls een barmhartige God is? Hebben wij Hem niet aldus bevonden? Zo laat ons dan ons hart scheuren en ons tot Hem bekeren," Joel 2:13. Dat is Evangelisch berouw, hetwelk voortvloeit uit een besef van Gods barmhartigheid in Christus. Bij Hem is vergeving.

Zij nemen op zich om twee dingen aan Achab voor te stellen.

1. Hun meester als berouwhebbende, want zij deden zakken om hun lenden als rouwdragenden, en koorden om hun hoofden als veroordeelde misdadigers, die ter executie gaan voorgevende het te betreuren, dat zij een inval hadden gedaan in zijn land en zijn rust hadden verstoord, en te erkennen dat zij verdienden gehangen te worden, hier zijn zij, gereed en bereid om er boete voor te doen, en zich aan de voeten te werpen van hem, die zij beledigd hadden. Velen nemen op zich om berouw te hebben van hun onrecht doen, als zij er niet in geslaagd zijn, maar, zo zij er voorspoedig in waren geweest, zij zouden er in geroemd hebben.

2. Hun meester een smekeling, een smekeling om zijn leven: Uw knecht Benhadad zegt: laat toch mijn ziel leven, 1 Kings 20:31. Al moet ik ook in altijddurende ballingschap leven, ver van mijn eigen land, en als gevangene in dit land, "zo laat mij toch onder elk beding leven." Welk een grote verandering hebben wij hier:

a. In zijn toestand. Hoe is hij gevallen van de hoogte van macht en voorspoed, in de diepte van schande en ongeluk en al de ellende van armoede en slavernij! Let op het onzekere van de zaken van de mensen, aan welke veranderingen zij onderhevig zijn, zodat de spaak van het wiel, die bovenaan was, spoedig onderaan zal komen. b. In zijn gemoedsgesteldheid. In het begin van het hoofdstuk: bluffend, zwerend en dreigend, niemand hoger in zijn eisen dan hij, maar hier zich vernederende en beklagende, en niemand nederiger in zijn beden. Hoe erbarmelijk smeekt hij om zijn leven hem, die hij vernederd en vertrapt had! Die het hoogmoedigst zijn in voorspoed, zijn gewoonlijk het laagst en verachtelijkst in tegenspoed. Zie hoe God zich verheerlijkt, als Hij "de hoogmoedigen ziet en hen tenonder brengt, en hen tezamen in het stof verbergt," Job 40:12,Job 40:13.

II. Achabs dwaze aanneming van zijn onderwerping, en het verbond, dat hij nu plotseling met hem maakt. Het streelde zijn hoogmoed om zich aldus het hof gemaakt te zijn door hem, die hij had gevreesd. Met grote tederheid vraagt hij naar hem: Leeft hij dan nog? Hij is mijn broeder, broeder-koning, hoewel niet broeder-Israeliet. Achab liet zich meer voorstaan op zijn koningschap dan op zijn godsdienst. "Is hij uw broeder, Achab? Heeft hij u als een broeder behandeld, toen hij u die wrede boodschap zond? 1 Kings 20:5, 1 Kings 20:6. Zou hij u broeder genoemd hebben, indien hij de overwinnaar ware geweest? Zou hij zich nu uw knecht genoemd hebben, indien hij niet tot de uiterste nood was gekomen? Kunt gij u aldus om de tuin laten leiden door een gedwongen en valse onderwerping?" Dit woord broeder moedigt hen aan om hem te gaan halen en tot de koning te brengen. Hij, die hem broeder noemt, zal hem laten leven. Laat arme boetvaardigen God horen in Zijn woord hen kinderen noemende, Jeremiah 31:20, en er een weerklank op geven door Hem Vader te noemen. Na zijn onderwerping zal Benhadad niet slechts op eervolle wijze vervoerd worden, (hij deed hem op de wagen klimmen), maar behandeld worden als bondgenoot, 1 Kings 20:34, hij maakte een verbond met hem, noch met Gods profeten, noch met de oudsten des lands te rade gaande, omtrent hetgeen goed en gepast was om tot voorwaarden te stellen van dat verbond, maar alsof Benhadad de overwinnaar was, wordt het hem overgelaten de voorwaarden aan te geven. Hij zou nu enige van Benhadads steden hebben kunnen eisen, toen zij alle in de macht waren van zijn zegevierend leger, maar hij is tevreden met de teruggave van zijn eigene. Hij zou nu de voorraad, de schatten en magazijnen van Damascus hebben kunnen eisen om de rijkdom en de sterkte van zijn eigen rijk te vermeerderen, maar hij is tevreden met het armzalig verlof om er op zijn eigen kosten straten aan te leggen, een punt van eer, maar geen voordeel, en niet meer dan de koningen van Syrië hadden in Samaria, hoewel zij nooit zo'n macht hadden als hij nu had om er de eis van te ondersteunen. Met dit verbond zond hij hem weg zonder hem ook maar te bestraffen voor zijn lasterlijke aanmerking op de God Israëls, om wiens eer Achab zich niet in het minst bekommerde. Er zijn van de zodanigen, aan wie voorspoed slecht besteed is, zij weten noch God noch hun geslecht te dienen met hun voorspoed, ja zelfs niet hun eigen belangen. Wordt de goddeloze genade bewezen, hij leert evenwel geen gerechtigheid.

III. De bestraffing aan Achab gegeven voor zijn goedertierenheid jegens Benhadad en zijn verbond met hem. Zij werd hem gegeven door een profeet in de naam des Heeren, de Joden zeggen dat het Micha was, en dat is niet onwaarschijnlijk, want Achab klaagt over hem 1 Kings 22:8, dat hij kwaad over hem heeft geprofeteerd. Deze profeet wilde Achab bestraffen door een gelijkenis, om hem te noodzaken zichzelf te veroordelen, zoals Nathan en de vrouw van Thekoa David op die wijze bestraft hebben. Om aan zijn gelijkenis meer waarschijnlijkheid te geven, vond hij het nodig zich als een gewond krijgsman voor te doen.

1. Het kostte hem enige moeite om gewond te worden, want hij wilde niet zichzelf wonden, hij gebood een van de andere profeten, zijn naaste of zijn metgezel, om hem te slaan en dat wel in de naam van God, 1 Kings 20:35 maar bevindt dat deze niet zo bereid is om hem de slag te geven als hij om de slag te ontvangen. Hij weigerde hem te slaan, anderen waren ijverig en gewillig genoeg om profeten te slaan, het was niet nodig, dat zij elkaar sloegen. Wij kunnen niet anders denken dan dat hij het uit een goed beginsel heeft geweigerd. "Als dit moet, zo laat een ander het doen, ik doe het niet, ik kan het niet over mij verkrijgen mijn vriend te slaan". Godvruchtige mensen kunnen veel gemakkelijker een onrechtvaardiger slaag ontvangen dan geven, maar, omdat hij aan een uitdrukkelijk bevel van God ongehoorzaam was (hetgeen zoveel te slechter was, indien hijzelf een profeet was), werd hij, evenals die andere ongehoorzame profeet, 1 Kings 13:24, door een leeuw gedood, 1 Kings 20:36. Dit was bedoeld, niet alleen om aan te tonen in het algemeen, hoe Godtergend ongehoorzaamheid is, Colos. 3:6, maar om te kennen te geven aan Achab aan wie dit ongetwijfeld werd meegedeeld, dat indien een Godvruchtige profeet aldus gestraft werd omdat hij zijn en Gods vriend gespaard heeft, toen God zei: Sla, een goddeloze koning veel zwaarder straf waardig geacht zal worden, die zijn en Gods vijand spaarde, toen God gezegd had: Sla. Zal de sterfelijke mens voorgeven rechtvaardiger te zijn dan God, reiner of barmhartiger te zijn dan zijn maker? Wij moeten barmhartig zijn gelijk Hij barmhartig is, maar niet anders. De volgende persoon, die hij ontmoette, maakte geen zwarigheid om hem te slaan, "volenti non fit injuria-hem, wie om schade of letsel vraagt, wordt er geen onrecht mee gedaan,' en hij deed het zo, dat hij hem wondde, 1 Kings 20:37, sloeg hem, waarschijnlijk in het aangezicht, tot bloedens toe.

2. Gewond als hij was, en vermomd door as boven zijn ogen, ten einde niet als profeet herkend te worden, wendde hij zich tot de koning met een verhaal, waarin hij zichzelf een misdaad ten laste legde als die waaraan de koning zich schuldig had gemaakt door Benhadad te sparen, en hij wacht op des konings oordeel er over. De zaak is, in korte woorden, als volgt: iemand, die in de veldslag gevangen was genomen, werd hem ter bewaking overgegeven door een man, (die, naar wij kunnen veronderstellen, met gezag bekleed was als zijn meerdere in rang) met deze last: indien hij gemist wordt, zo zal uw ziel, dat is uw leven, in de plaats van zijn ziel, of van zijn leven zijn, 1 Kings 20:39. Door zijn onachtzaamheid is de gevangene ontkomen. Zou nu de koning niet voor hem tussenbeide willen komen bij zijn overste, die zijn leven eist in de plaats van het leven van de ontvluchte gevangene? "Geenszins", zegt de koning, "gij had of die post niet op u moeten nemen of er meer zorgvuldig en getrouw op moeten zijn, er is niets aan te doen "Curat lex-het recht hebbe zijn loop, " gij hebt uw leven verbeurd. Zo is uw oordeel, gij zelf hebt het geveld ". Nu is de profeet waar hij wezen wil, hij legt zijn vermomming af, en wordt door Achab zelf herkend als een van de profeten, 1 Kings 20:41, en nu zegt hij hem ronduit: "Gij zijt de man. Is het mijn oordeel? Neen, het is het uwe, gij zelf hebt het geveld, uit uw eigen mond zijt gij geoordeeld. God, uw meerdere, uw opperbevelhebber heeft iemand in uw hand gegeven, die duidelijk ten verderve getekend was, zowel door zijn eigen hoogmoed als door Gods voorzienigheid, en gij hebt hem niet door achteloosheid verloren, maar hebt hem willens en wetens laten gaan, en aldus hebt gij het doel van uw overwinning verloren. Verwacht dus niets anders dan dat uw ziel in de plaats van zijn ziel zal zijn, die gij gespaard hebt", (en zo bleek het, 1 Kings 22:35) "en uw volk in de plaats van zijn volk dat gij evenzo gespaard hebt, en zo is het later geschied, 2 Kings 10:32, 2 Kings 10:33. Toen hun andere zonden hen naar de diepte gebracht hebben, kwam ook dit in rekening. Er is een tijd wanneer "het zwaard van het bloed te onthouden is des Heeren werk bedrieglijk te doen," Jeremiah 48:10. Een dwaas medelijden verderft de stad.

3. Er wordt ons meegedeeld hoe Achab die bestraffing opnam, hij ging gemelijk en toornig naar zijn huis, 1 Kings 20:43, niet waarlijk boetvaardig of zoekende het verkeerde dat hij gedaan had ongedaan te maken, maar woedend op de profeet, verbitterd tegen God (alsof Hij te streng was in het oordeel, dat Hij over hem uitsprak) en toch ook geërgerd over zichzelf, op alle manier verdrietig, en dat wel niettegenstaande zijn overwinning. Hij, die door Zijn voorzienigheid de hoogmoed vernederd heeft van de ene koning, heeft door Zijn woord de andere ter neergeslagen in zijn triomf. "Zo handelt dan verstandig, gij koningen, dient de Heere met vreze, en verheugt u met beving," Psalms 2:10, Psalms 2:11.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Kings 20". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/1-kings-20.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile