Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
1 Koningen 20

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 KONINGEN 20

1 Kings 20:1.

DUBBELE STRIJD EN OVERWINNING VAN ACHAB OVER BENHADAD, DE SYRIËR.

1-21. Achab, die in zijn nu bijna zeventienjarige regering in vrede geleefd heeft met de omliggende volkeren, wordt nu door koning Benhadad II van Syrië in een oorlog gewikkeld en door deze in de hoofdstad Samaria met een grote overmacht ingesloten; eerst beproeft hij te onderhandelen en is zelfs in zijn kleinmoedigheid bereid zich aan de Syrische koning te onderwerpen en hem schatplichtig te worden; omdat echter deze in zijn overmoed steeds grotere eisen doet, overgave op genade of ongenade verlangt, en zich voorbehoudt Samaria geheel te mogen plunderen, raden de oudsten uit Israël hun koning aan door de strijd te doen beslissen en de eisen van de Syriër af te wijzen. Deze toestand, dat Achab tegen een overmoedige en overmachtige vijand zich verweren moet, en toch te zwak is om het tegen hem op te nemen, neemt de Heere te baat, om zich opnieuw als de enige Almachtige God te betonen, aan deze koning die niet zozeer aan het kwaad zelf is overgegeven, als wel willoos prijsgegeven is aan een boze invloed, en reeds enigermate daarvan vrijgemaakt. Hij zendt alzo een profeet tot hem en laat hem Zijn hulp aanzeggen. En omdat Achab niet slechts de belofte aanneemt, maar ook de goddelijke schikking, van door de jongens van de oversten van de landschappen, deze naar de mens gesproken zo geheel machteloze en ongeoefende schaar, de vijand te doen aangrijpen, gelovig opvolgt, verleent de Heere hem (Achab), die deze voorhoede slechts met 7000 man kan volgen, een schitterende en grote overwinning.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 KONINGEN 20

1 Kings 20:1.

DUBBELE STRIJD EN OVERWINNING VAN ACHAB OVER BENHADAD, DE SYRIËR.

1-21. Achab, die in zijn nu bijna zeventienjarige regering in vrede geleefd heeft met de omliggende volkeren, wordt nu door koning Benhadad II van Syrië in een oorlog gewikkeld en door deze in de hoofdstad Samaria met een grote overmacht ingesloten; eerst beproeft hij te onderhandelen en is zelfs in zijn kleinmoedigheid bereid zich aan de Syrische koning te onderwerpen en hem schatplichtig te worden; omdat echter deze in zijn overmoed steeds grotere eisen doet, overgave op genade of ongenade verlangt, en zich voorbehoudt Samaria geheel te mogen plunderen, raden de oudsten uit Israël hun koning aan door de strijd te doen beslissen en de eisen van de Syriër af te wijzen. Deze toestand, dat Achab tegen een overmoedige en overmachtige vijand zich verweren moet, en toch te zwak is om het tegen hem op te nemen, neemt de Heere te baat, om zich opnieuw als de enige Almachtige God te betonen, aan deze koning die niet zozeer aan het kwaad zelf is overgegeven, als wel willoos prijsgegeven is aan een boze invloed, en reeds enigermate daarvan vrijgemaakt. Hij zendt alzo een profeet tot hem en laat hem Zijn hulp aanzeggen. En omdat Achab niet slechts de belofte aanneemt, maar ook de goddelijke schikking, van door de jongens van de oversten van de landschappen, deze naar de mens gesproken zo geheel machteloze en ongeoefende schaar, de vijand te doen aangrijpen, gelovig opvolgt, verleent de Heere hem (Achab), die deze voorhoede slechts met 7000 man kan volgen, een schitterende en grote overwinning.

Vers 1

1. En Benhadad (de tweede met deze naam, "1 Kings 11:25), de koning van Syrië, de plannen van zijn vader, betreffende de verovering van Noord-Galilea en het Oost-Jordaanland weer opvattende (1 Kings 16:27), vergaderde omstreeks het jaar 901 v. Chr., dus 5 jaar na de in beide vorige hoofdstukken vertelde gebeurtenissen, al zijn strijdmacht, en tweeëndertig kleinere koningen waren als zijn vazallen (2 Samuel 8:5; 2 Samuel 10:16) met hem, en paarden en wagens; en hij trok van het noordoosten op tegenIsraël, en belegerde Samaria, de hoofdstad van het noordelijk rijk ( 16:24) en hij streed tegen haar.

Vers 1

1. En Benhadad (de tweede met deze naam, "1 Kings 11:25), de koning van Syrië, de plannen van zijn vader, betreffende de verovering van Noord-Galilea en het Oost-Jordaanland weer opvattende (1 Kings 16:27), vergaderde omstreeks het jaar 901 v. Chr., dus 5 jaar na de in beide vorige hoofdstukken vertelde gebeurtenissen, al zijn strijdmacht, en tweeëndertig kleinere koningen waren als zijn vazallen (2 Samuel 8:5; 2 Samuel 10:16) met hem, en paarden en wagens; en hij trok van het noordoosten op tegenIsraël, en belegerde Samaria, de hoofdstad van het noordelijk rijk ( 16:24) en hij streed tegen haar.

Vers 3

3. En hij zei, als bescheid op deze vraag, hem aan: Zo zegt Benhadad: Uw zilver en uw goud, dat is reeds zo goed als het mijne; daartoe uw vrouwen en uw beste kinderen, die zijn van mij, 1) omdat gij niet bij machte zijt mij te beletten het eerste als buit, de laatste als gijzelaars mee te voeren; geef dus dit alles goedwillig aan mij over, zo zal ik de stad sparen en van een bestorming afzien.

1) Met deze woorden bedoelt Benhadad van Achab te vergen, dat deze zich op genade of ongenade overgeeft. Achab vat het echter zo niet op, maar in deze zin dat hij Benhadad erkenne als leenheer, zodat de koning van Syrië in 1 Kings 20:5 zich beter uitdrukt en zegt, waar het op staat. Door deze tweede eis en deze bedreiging wordt de koning van Israël wakker geschud uit zijn lauwheid..

Vers 3

3. En hij zei, als bescheid op deze vraag, hem aan: Zo zegt Benhadad: Uw zilver en uw goud, dat is reeds zo goed als het mijne; daartoe uw vrouwen en uw beste kinderen, die zijn van mij, 1) omdat gij niet bij machte zijt mij te beletten het eerste als buit, de laatste als gijzelaars mee te voeren; geef dus dit alles goedwillig aan mij over, zo zal ik de stad sparen en van een bestorming afzien.

1) Met deze woorden bedoelt Benhadad van Achab te vergen, dat deze zich op genade of ongenade overgeeft. Achab vat het echter zo niet op, maar in deze zin dat hij Benhadad erkenne als leenheer, zodat de koning van Syrië in 1 Kings 20:5 zich beter uitdrukt en zegt, waar het op staat. Door deze tweede eis en deze bedreiging wordt de koning van Israël wakker geschud uit zijn lauwheid..

Vers 6

6. Maar zo heb ik het toch eigenlijk niet gemeend, als gij het uitlegt, als ware hier slechts sprake van mijn soevereiniteit over uw bezit; neen, ik wil dat alles, wat ik geëist heb, en nog meer, werkelijk in eigen bezit hebben; daarom morgen om deze tijd zal ik mijn knechten tot u zenden, dat zij uw huis en de huizen van uw knechten (koninklijke ambtenaren) bezoeken (doorzoeken); en het zal gebeuren, dat zij al het begeerlijke van uw ogen 1) in hun handen leggen en wegnemen zullen; gij moet u alzo op genade of ongenade aan mij overgeven, indien gij wilt dat ik de stad van een plundering sparen zal.

1) In het Hebreeuws Kal-machmad enka, d.i. al wat uw ogen begeven, in de zin van, al uw kostbare schatten..

Vers 6

6. Maar zo heb ik het toch eigenlijk niet gemeend, als gij het uitlegt, als ware hier slechts sprake van mijn soevereiniteit over uw bezit; neen, ik wil dat alles, wat ik geëist heb, en nog meer, werkelijk in eigen bezit hebben; daarom morgen om deze tijd zal ik mijn knechten tot u zenden, dat zij uw huis en de huizen van uw knechten (koninklijke ambtenaren) bezoeken (doorzoeken); en het zal gebeuren, dat zij al het begeerlijke van uw ogen 1) in hun handen leggen en wegnemen zullen; gij moet u alzo op genade of ongenade aan mij overgeven, indien gij wilt dat ik de stad van een plundering sparen zal.

1) In het Hebreeuws Kal-machmad enka, d.i. al wat uw ogen begeven, in de zin van, al uw kostbare schatten..

Vers 8

8. Maar al de oudsten, en het gehele volk, dat als het van het besluit gehoord had, terstond instemde, zeiden tot hem: Hoor niet, en bewillig niet; 1) laat ons zien of hij de stad zal kunnen innemen.

1) Het tweede niet is sterker dan het eerste. Letterlijke vertaling is dan ook: Hoor niet en gij mogt het niet willen. Zijn oudsten verbieden hem als het ware, om aan de heilloze wensen van Benhadad gehoor te geven..

Vers 8

8. Maar al de oudsten, en het gehele volk, dat als het van het besluit gehoord had, terstond instemde, zeiden tot hem: Hoor niet, en bewillig niet; 1) laat ons zien of hij de stad zal kunnen innemen.

1) Het tweede niet is sterker dan het eerste. Letterlijke vertaling is dan ook: Hoor niet en gij mogt het niet willen. Zijn oudsten verbieden hem als het ware, om aan de heilloze wensen van Benhadad gehoor te geven..

Vers 10

10. En Benhadad zond ten derden male tot hem, en zei tot hem op echt Oosters snorkerige toon: De goden doen mij zo, en doen zo daartoe, indien het stof van uw stad Samaria, als ik haar in de as gelegd zal hebben, genoeg zal zijn tothandvollen 1) voor al het volk, dat mijn voetstappen volgt; zo groot is de menigte volk, die met mij is, dat indien elk man een handvol puin van de verwoeste stad meenam, er nog ledig zouden terugkeren.

1) Of, voor de holle handen van het volk. Duidelijk is de bedreiging. Hij zal de stad zo vernietigen en verwoesten, dat alles in puin zal worden verkeerd, want zijn leger, dat hij zal laten aanrukken, is zo groot, dat allen nog geen handvol puin zullen kunnen bemachtigen..

Vers 10

10. En Benhadad zond ten derden male tot hem, en zei tot hem op echt Oosters snorkerige toon: De goden doen mij zo, en doen zo daartoe, indien het stof van uw stad Samaria, als ik haar in de as gelegd zal hebben, genoeg zal zijn tothandvollen 1) voor al het volk, dat mijn voetstappen volgt; zo groot is de menigte volk, die met mij is, dat indien elk man een handvol puin van de verwoeste stad meenam, er nog ledig zouden terugkeren.

1) Of, voor de holle handen van het volk. Duidelijk is de bedreiging. Hij zal de stad zo vernietigen en verwoesten, dat alles in puin zal worden verkeerd, want zijn leger, dat hij zal laten aanrukken, is zo groot, dat allen nog geen handvol puin zullen kunnen bemachtigen..

Vers 11

11. Maar de koning van Israël antwoordde en zei: Spreukenekt tot hem, uw koning uit mijn naam: Die zich pas aangordt om in de strijd te gaan, beroeme zich niet als die zich zijn wapenrusting, na bevochten zege, losmaakt. 1)

1) Dit was een van de verstandigste gezegden, die Achab ooit had geuit, en het is een goede waarschuwing of gedenkspreuk voor een ieder, om niet te vertrouwen op zichzelf, noch onbedacht iets te ondernemen, in de dwaze hoop, dat dit naar zijn wensen zal uitvallen, want wie weet, wat een enkele dag of uur baren kan tot verijdeling van onze voornemens..

De Romeinen zeggen hiervoor: Ne triumphum canes ante victoriam (zing geen triomf voor de overwinning); bij ons is een dergelijke spreekwijze: "verkoop de huid van de beer niet, voordat de beer geschoten is.".

Vers 11

11. Maar de koning van Israël antwoordde en zei: Spreukenekt tot hem, uw koning uit mijn naam: Die zich pas aangordt om in de strijd te gaan, beroeme zich niet als die zich zijn wapenrusting, na bevochten zege, losmaakt. 1)

1) Dit was een van de verstandigste gezegden, die Achab ooit had geuit, en het is een goede waarschuwing of gedenkspreuk voor een ieder, om niet te vertrouwen op zichzelf, noch onbedacht iets te ondernemen, in de dwaze hoop, dat dit naar zijn wensen zal uitvallen, want wie weet, wat een enkele dag of uur baren kan tot verijdeling van onze voornemens..

De Romeinen zeggen hiervoor: Ne triumphum canes ante victoriam (zing geen triomf voor de overwinning); bij ons is een dergelijke spreekwijze: "verkoop de huid van de beer niet, voordat de beer geschoten is.".

Vers 12

12. En het geschiedde als hij, Benhadad, dit antwoord van Achab hoorde, waar hij was drinkende, hij, en de koningen, die zijn leger gevolgd waren (1 Kings 20:1) in de tenten of hutten, voor hem en zijn vorsten van boomtakken en struiken vervaardigd; dat hij zei tot zijn knechten: Legt aan! 1)Bereidt u tot een bestorming. En zij legden aan tegen de stad. 1) In het Hebreeuws Simoe, d.i.: Neemt positie in, n.l. tegen de stad, om haar te bestormen. Anderen vertalen: Brengt de belegeringswerktuigen bij. Dit kan echter niet, omdat de stad nog niet geheel was ingesloten, omdat volgens 1 Kings 20:16 de uittocht nog vrij was. Benhadad lag nog niet onmiddellijk voor de stad. De Engelse vertaling heeft het eerste gedeelte van dit vers vertaald door hij was dronken..

Vers 12

12. En het geschiedde als hij, Benhadad, dit antwoord van Achab hoorde, waar hij was drinkende, hij, en de koningen, die zijn leger gevolgd waren (1 Kings 20:1) in de tenten of hutten, voor hem en zijn vorsten van boomtakken en struiken vervaardigd; dat hij zei tot zijn knechten: Legt aan! 1)Bereidt u tot een bestorming. En zij legden aan tegen de stad. 1) In het Hebreeuws Simoe, d.i.: Neemt positie in, n.l. tegen de stad, om haar te bestormen. Anderen vertalen: Brengt de belegeringswerktuigen bij. Dit kan echter niet, omdat de stad nog niet geheel was ingesloten, omdat volgens 1 Kings 20:16 de uittocht nog vrij was. Benhadad lag nog niet onmiddellijk voor de stad. De Engelse vertaling heeft het eerste gedeelte van dit vers vertaald door hij was dronken..

Vers 13

13. En ziet, een profeet 1) uit de school van Elia (1 Kings 19:21), trad tot Achab, 2) de koning van Israël, die, had hij met zijn eigen macht het werk moeten verrichten, toch veel te zwak geweest zou zijn om de storm af te slaan, en zei: Zo zegt de HEERE: Hebt gij gezien, al deze grote menigte van mensen, die tegen u strijden? gij zult uzelf wel reeds gezegd hebben, dat gij zonder goddelijke bijstand verloren zijt. Zie echter, Ik zal ze heden in uw hand geven, opdat gij weet, opnieuw ervaart, zoals het vuur op de Karmel u reeds eenmaal deed zien, dat Ik de HEERE ben, 3) de enig waarachtige en levende God.

1) Dat een profeet zich in de nabijheid van Achab durft te wagen, daaruit blijkt wel, dat de vervolgingswoede van Izebel een beetje bekoeld was en de arbeid van de profeet niet zonder vrucht was geweest..

2) De Heere doet dit tot verheerlijking van Zijn lankmoedigheid en goedertierenheid, door aan zo'n boze en ondankbare vorst zo grote genade te bewijzen, hetzij om hem tot bekering te leiden, of om hem des te onverantwoordelijker te stellen, indien hij hardnekkig bleef. En om de hoogmoed van Benhadad te beschamen en zijn baldadigheid te beteugelen. Achabs afgoderij zou daarna gestraft worden, maar Benhadads afgoderij zou nu worden getuchtigd, want God weerstaat de hovaardigen en Hij wilde niet, dat Zijn vijanden nog baldadiger werden en zelfs tegen Hem in verwijtende redenen zouden uitbarsten..

3) Bal was de afgod van de Syriërs, maar de HEERE de God van Israël. De strijd van Benhadad werd een strijd tegen Israël's God en in die strijd zou hij het moeten afleggen. De Heere neemt hier de zaak, ook van het afvallige Israël, nog als Zijn zaak over, enkel en alleen omwille van het Verbond..

Vers 13

13. En ziet, een profeet 1) uit de school van Elia (1 Kings 19:21), trad tot Achab, 2) de koning van Israël, die, had hij met zijn eigen macht het werk moeten verrichten, toch veel te zwak geweest zou zijn om de storm af te slaan, en zei: Zo zegt de HEERE: Hebt gij gezien, al deze grote menigte van mensen, die tegen u strijden? gij zult uzelf wel reeds gezegd hebben, dat gij zonder goddelijke bijstand verloren zijt. Zie echter, Ik zal ze heden in uw hand geven, opdat gij weet, opnieuw ervaart, zoals het vuur op de Karmel u reeds eenmaal deed zien, dat Ik de HEERE ben, 3) de enig waarachtige en levende God.

1) Dat een profeet zich in de nabijheid van Achab durft te wagen, daaruit blijkt wel, dat de vervolgingswoede van Izebel een beetje bekoeld was en de arbeid van de profeet niet zonder vrucht was geweest..

2) De Heere doet dit tot verheerlijking van Zijn lankmoedigheid en goedertierenheid, door aan zo'n boze en ondankbare vorst zo grote genade te bewijzen, hetzij om hem tot bekering te leiden, of om hem des te onverantwoordelijker te stellen, indien hij hardnekkig bleef. En om de hoogmoed van Benhadad te beschamen en zijn baldadigheid te beteugelen. Achabs afgoderij zou daarna gestraft worden, maar Benhadads afgoderij zou nu worden getuchtigd, want God weerstaat de hovaardigen en Hij wilde niet, dat Zijn vijanden nog baldadiger werden en zelfs tegen Hem in verwijtende redenen zouden uitbarsten..

3) Bal was de afgod van de Syriërs, maar de HEERE de God van Israël. De strijd van Benhadad werd een strijd tegen Israël's God en in die strijd zou hij het moeten afleggen. De Heere neemt hier de zaak, ook van het afvallige Israël, nog als Zijn zaak over, enkel en alleen omwille van het Verbond..

Vers 14

14. En Achab zei: Door wie wil de Heere hen in mijn hand geven, opdat ik weet, hoe ik mijn strijders in slagorde te stellen heb? En hij, de profeet, zei: Zo zegt de HEERE: Door de jongens, de in de strijd geheel onbedreven dienaren, van de oversten van de landschappen, 1) die met hun dienarenvoor de vijand vluchtend de wijk in de stad hebben genomen. En hij, de koning, zei: Wie zal de strijd aanbinden, ik of de vijand? zodat ik in het eerste geval een uitval wage en in het laatste geval de stormloop van de Syriërs afwachte. En hij, de profeet, zei: Gij zult hem aanbinden en niet eerst de aanval van de vijanden afwachten.

1) Ook hier weer blijkt het, dat de uitnemendheid de kracht van God zij en niet van de mensen. Achab moest daardoor een levendige indruk krijgen van de grote macht van de Heere, de God van Israël, en van de machteloosheid van de afgoden van de Syriërs. Helaas, hij is daardoor niet gedrongen, om de dienst van de afgoden vaarwel te zeggen.. 20. En een ieder, toen de eersten bij de voorposten van het vijandelijke leger aangekomen waren, sloeg zijn man, evenals Jonathan en zijn wapendrager achter hem vroeger onder de Filistijnen gewoed hadden (1 Samuel 14:13vv.), zodat de Syriërs, door schrik en verwarring aangegrepen, vluchtten, en Israël jaagde hen na. Maar Benhadad, de koning van Syrië, ontkwam op een paard, met enige ruiters. 1)

1) Waar was nu het goud en het zilver, dat hij Achab afeiste? Waar het stof van Samaria, waarvan niets zou overblijven, indien een ieder van zijn volk slechts een handvol daarvan met zich nam? De grootste snoevers zijn doorgaans geenszins de dapperste strijders. Zorgeloosheid is het gewone voorteken van een schielijke ondergang en nooit hebben we zoveel reden om te vrezen, dan wanneer we niet vrezen..

Vers 14

14. En Achab zei: Door wie wil de Heere hen in mijn hand geven, opdat ik weet, hoe ik mijn strijders in slagorde te stellen heb? En hij, de profeet, zei: Zo zegt de HEERE: Door de jongens, de in de strijd geheel onbedreven dienaren, van de oversten van de landschappen, 1) die met hun dienarenvoor de vijand vluchtend de wijk in de stad hebben genomen. En hij, de koning, zei: Wie zal de strijd aanbinden, ik of de vijand? zodat ik in het eerste geval een uitval wage en in het laatste geval de stormloop van de Syriërs afwachte. En hij, de profeet, zei: Gij zult hem aanbinden en niet eerst de aanval van de vijanden afwachten.

1) Ook hier weer blijkt het, dat de uitnemendheid de kracht van God zij en niet van de mensen. Achab moest daardoor een levendige indruk krijgen van de grote macht van de Heere, de God van Israël, en van de machteloosheid van de afgoden van de Syriërs. Helaas, hij is daardoor niet gedrongen, om de dienst van de afgoden vaarwel te zeggen.. 20. En een ieder, toen de eersten bij de voorposten van het vijandelijke leger aangekomen waren, sloeg zijn man, evenals Jonathan en zijn wapendrager achter hem vroeger onder de Filistijnen gewoed hadden (1 Samuel 14:13vv.), zodat de Syriërs, door schrik en verwarring aangegrepen, vluchtten, en Israël jaagde hen na. Maar Benhadad, de koning van Syrië, ontkwam op een paard, met enige ruiters. 1)

1) Waar was nu het goud en het zilver, dat hij Achab afeiste? Waar het stof van Samaria, waarvan niets zou overblijven, indien een ieder van zijn volk slechts een handvol daarvan met zich nam? De grootste snoevers zijn doorgaans geenszins de dapperste strijders. Zorgeloosheid is het gewone voorteken van een schielijke ondergang en nooit hebben we zoveel reden om te vrezen, dan wanneer we niet vrezen..

Vers 21

21. En de koning van Israël, het vluchten ziende, dat de 232 jongens 1) veroorzaakt hadden, trok uit met de 7.000 man, en sloeg paarden en wagens, dat hij een grote slag aan de Syriërs sloeg.

1) Omdat het 232 jongens of knechten zijn, die de eerste beslissende aanval doen, moet Achab daaruit leren, dat het de Heere niet moeilijk valt, door velen of weinigen te helpen (1 Samuel 14:6); omdat echter Achab daarna met 7.000 man achtervolgt en daarmee de vijand geheel en al verstrooit, moet hij daaruit verstaan, dat in zijn volk weer een kern van de ware kinderen van God, een aantal van overgeblevenen naar de verkiezing van de genade aanwezig is, omwille van wie de Heere nog altijd zo'n welgevallen heeft aan het volk, dat Hij het niet door de overmoedige Syriër heeft laten onderdrukken. Die 7.000 man zijn weliswaar niet tezamen dezelfde 7.000, van wie God in 19:18 sprak, wel echter moet het gelijke getal aan hen herinneren; en nu moet ook die plaats niet zo verstaan worden, dat het aantal van hen, die hun knieën voor Bal niet gebogen hebben, juist zoveel bedraagt, maar het getal is betekenisvol (7 het verbondsgetal 1000= 10 maal 10 maal 10 het getal van de volheid) en moet aanduiden, dat de gemeente van de uitverkorenen in vergelijking met de grote menigte van de anderen, ja, wel een kleine, maar toch op zichzelf beschouwd een grote schare uitmaakt..

1 Kings 20:22-1 Kings 20:34. Zoals de profeet aan Achab bij zijn terugkeer uit de zegerijke strijd voorzegd heeft, gebeurt het ook in het volgende jaar; de Syriërs doen dan weer een veldtocht tegen de Israëlieten, zij willen nu, omdat zij Israël's God voor een berggod en niet een God van de vlakten aanzien, het geluk van hun wapens ditmaal in de vlakte van Jizreël beproeven. Zo'n schending van Zijn eer beweegt de Heere Zijn Naam opnieuw aan Achab en zijn volk door het verlenen van een glansrijke zege te verheerlijken; ofschoon de Syriërs door bekwamere aanvoerders worden geleid dan de vorige maal en met een even zwaar leger te voorschijn komen, worden zij toch ditmaal door de kleine Israëlitische schaar nog veel nadrukkelijker dan toentertijd geslagen; ja de gehele menigte van de naar Afek gevluchte vijanden, als zij daar tot verdere tegenstand deels de stadsmuren bestijgt, deels zich daarachter verschanst, wordt door de wonderbare instorting van deze muur, onder het puin begraven. Benhadad moet deemoedig aan Achab een verschoning van zijn leven laten vragen; deze, in plaats van hem, de door God veroordeelde en tot gehele vernietiging in zijn hand gegeven wrede en trouweloze vijand, te straffen zoals het behoorde, is evenwel uit ijdelheid en misplaatste goedheid, zo dwaas hem met een verbond aan te gaan.

Vers 21

21. En de koning van Israël, het vluchten ziende, dat de 232 jongens 1) veroorzaakt hadden, trok uit met de 7.000 man, en sloeg paarden en wagens, dat hij een grote slag aan de Syriërs sloeg.

1) Omdat het 232 jongens of knechten zijn, die de eerste beslissende aanval doen, moet Achab daaruit leren, dat het de Heere niet moeilijk valt, door velen of weinigen te helpen (1 Samuel 14:6); omdat echter Achab daarna met 7.000 man achtervolgt en daarmee de vijand geheel en al verstrooit, moet hij daaruit verstaan, dat in zijn volk weer een kern van de ware kinderen van God, een aantal van overgeblevenen naar de verkiezing van de genade aanwezig is, omwille van wie de Heere nog altijd zo'n welgevallen heeft aan het volk, dat Hij het niet door de overmoedige Syriër heeft laten onderdrukken. Die 7.000 man zijn weliswaar niet tezamen dezelfde 7.000, van wie God in 19:18 sprak, wel echter moet het gelijke getal aan hen herinneren; en nu moet ook die plaats niet zo verstaan worden, dat het aantal van hen, die hun knieën voor Bal niet gebogen hebben, juist zoveel bedraagt, maar het getal is betekenisvol (7 het verbondsgetal 1000= 10 maal 10 maal 10 het getal van de volheid) en moet aanduiden, dat de gemeente van de uitverkorenen in vergelijking met de grote menigte van de anderen, ja, wel een kleine, maar toch op zichzelf beschouwd een grote schare uitmaakt..

1 Kings 20:22-1 Kings 20:34. Zoals de profeet aan Achab bij zijn terugkeer uit de zegerijke strijd voorzegd heeft, gebeurt het ook in het volgende jaar; de Syriërs doen dan weer een veldtocht tegen de Israëlieten, zij willen nu, omdat zij Israël's God voor een berggod en niet een God van de vlakten aanzien, het geluk van hun wapens ditmaal in de vlakte van Jizreël beproeven. Zo'n schending van Zijn eer beweegt de Heere Zijn Naam opnieuw aan Achab en zijn volk door het verlenen van een glansrijke zege te verheerlijken; ofschoon de Syriërs door bekwamere aanvoerders worden geleid dan de vorige maal en met een even zwaar leger te voorschijn komen, worden zij toch ditmaal door de kleine Israëlitische schaar nog veel nadrukkelijker dan toentertijd geslagen; ja de gehele menigte van de naar Afek gevluchte vijanden, als zij daar tot verdere tegenstand deels de stadsmuren bestijgt, deels zich daarachter verschanst, wordt door de wonderbare instorting van deze muur, onder het puin begraven. Benhadad moet deemoedig aan Achab een verschoning van zijn leven laten vragen; deze, in plaats van hem, de door God veroordeelde en tot gehele vernietiging in zijn hand gegeven wrede en trouweloze vijand, te straffen zoals het behoorde, is evenwel uit ijdelheid en misplaatste goedheid, zo dwaas hem met een verbond aan te gaan.

Vers 22

22. Toen, als het leger overwinnend uit de strijd naar Samaria terugkeerde, trad die profeet, waarvan in 1 Kings 20:13 sprake was, tot de koning van Israël, en zei tot hem: Ga heen, en sterk u tot een verdere strijd, en bemerk, en zie wat gij doen zult, dat gij u niet zo gedraagt, alsof alles nu goed is en er geen gevaar meer te duchten is; want met de wederkomst van het jaar zal de koning van Syrië tegen u optrekken, als de tijd terugkomt, dat de koningen gewoon zijn uit te trekken (2 Samuel 11:1).

Vers 22

22. Toen, als het leger overwinnend uit de strijd naar Samaria terugkeerde, trad die profeet, waarvan in 1 Kings 20:13 sprake was, tot de koning van Israël, en zei tot hem: Ga heen, en sterk u tot een verdere strijd, en bemerk, en zie wat gij doen zult, dat gij u niet zo gedraagt, alsof alles nu goed is en er geen gevaar meer te duchten is; want met de wederkomst van het jaar zal de koning van Syrië tegen u optrekken, als de tijd terugkomt, dat de koningen gewoon zijn uit te trekken (2 Samuel 11:1).

Vers 23

23. En zoals de profeet waarschuwend voorspeld had gebeurde het werkelijk. Want de knechten de Ministers van de koning van Syrië, zich schamende over hun nederlaag (1 Kings 20:19vv.), hadden tot hem, koning Benhadad II, gezegd: Hun (de kinderen van Israël) goden zijn berggoden, die over de bergen trekken en met hun volk daar niet te bevechten zijn, daarom zijn zij in de vorige veldtocht sterker geweest dan wij, en hebben de zege weggedragen; maar zeker, laat ons tegen hen op het effen veld strijden, het zal ons zeer tegenvallen, zo wij dan niet sterker zijn dan zij. 1)

1) De Syriërs stelden vast, dat de goden van Israël niet beter waren dan de Syrische en dat onder de vele goden elk zijn bijzonder ambt en zijn bijzondere heerschappij had, sommigen over de bossen, anderen over de wateren, en nog anderen over de bergen. Tot deze laatsten rekenden zij de goden van Israël te behoren, wellicht, omdat Kanan een bergachtig land was.

Deze voorstelling stond ook in verband met de uitoefening van Israël's godsdienst op hoogten. Niet alleen dat op verschillende hoogten altaren stonden, maar ook de tempel te Jeruzalem stond op een berg..

Vers 23

23. En zoals de profeet waarschuwend voorspeld had gebeurde het werkelijk. Want de knechten de Ministers van de koning van Syrië, zich schamende over hun nederlaag (1 Kings 20:19vv.), hadden tot hem, koning Benhadad II, gezegd: Hun (de kinderen van Israël) goden zijn berggoden, die over de bergen trekken en met hun volk daar niet te bevechten zijn, daarom zijn zij in de vorige veldtocht sterker geweest dan wij, en hebben de zege weggedragen; maar zeker, laat ons tegen hen op het effen veld strijden, het zal ons zeer tegenvallen, zo wij dan niet sterker zijn dan zij. 1)

1) De Syriërs stelden vast, dat de goden van Israël niet beter waren dan de Syrische en dat onder de vele goden elk zijn bijzonder ambt en zijn bijzondere heerschappij had, sommigen over de bossen, anderen over de wateren, en nog anderen over de bergen. Tot deze laatsten rekenden zij de goden van Israël te behoren, wellicht, omdat Kanan een bergachtig land was.

Deze voorstelling stond ook in verband met de uitoefening van Israël's godsdienst op hoogten. Niet alleen dat op verschillende hoogten altaren stonden, maar ook de tempel te Jeruzalem stond op een berg..

Vers 26

26. Het geschiedde nu met de terugkomst van het jaar (900 v. Chr.), als de tijd, geschikt tot de veldtocht, aanbrak, dat Benhadad de Syriërs monsterde; en hij trok op uit de omstreken van Damascus naar Afek, 1) in de vlakte Jizreël, uur westelijk van Sunem (1 Samuel 4:2), ten strijde tegen Israël.

1) Afek is niet de stad met deze naam in de stam Aser, noch die van het gebergte Juda, maar die, welke gelegen is in de vlakte van Jizreël, niet ver van Endor, omdat Benhadad ditmaal met de Israëlieten in de vlakte wilde strijden..

Vers 26

26. Het geschiedde nu met de terugkomst van het jaar (900 v. Chr.), als de tijd, geschikt tot de veldtocht, aanbrak, dat Benhadad de Syriërs monsterde; en hij trok op uit de omstreken van Damascus naar Afek, 1) in de vlakte Jizreël, uur westelijk van Sunem (1 Samuel 4:2), ten strijde tegen Israël.

1) Afek is niet de stad met deze naam in de stam Aser, noch die van het gebergte Juda, maar die, welke gelegen is in de vlakte van Jizreël, niet ver van Endor, omdat Benhadad ditmaal met de Israëlieten in de vlakte wilde strijden..

Vers 30

30. En de overgeblevenen vluchtten naar Afek, in de achter hun rug liggende stad (1 Kings 20:26), om deels van de muur af de strijd voort te zetten, deels daarin een beschutting, een borstwering te vinden, en de muur viel dooreen bijzondere beschikking van God, opdat de wereld zou weten hoe Zijn macht over alles gaat, op zevenentwintigduizend mannen, die overgebleven waren. 1) Ook vluchtte Benhadad, en kwam in de stad, vluchtende van de ene kamer van het huis, waarin hij gevlucht was, tot in de andere kamer, thans, nu de muur gevallen en de rest van zijn troepen gedood was, niet meer wetende waar zich te bergen. 1) Zoals God nooit wonderen doet zonder een blijkbare noodzakelijkheid, zo scheen een wonderwerk tegenwoordig tijdig en wel gepast te wezen, toen de Syriërs Zijn oneindige Oppermacht ontkennen en Hem daardoor enigermate als verplichtten, om tot zich eigen eer een bewijs daarvan te geven en te betonen, dat Hij zowel een God van de vlakten als van de bergen was, en dat Hij hen in hun sterke vestingen evenzowel als in het open veld verdelgen en zelfs de muren op de sterkte waarvan zij tot hun verdediging vertrouwden, tot werktuigen van hun ondergang maken kon..

Vers 30

30. En de overgeblevenen vluchtten naar Afek, in de achter hun rug liggende stad (1 Kings 20:26), om deels van de muur af de strijd voort te zetten, deels daarin een beschutting, een borstwering te vinden, en de muur viel dooreen bijzondere beschikking van God, opdat de wereld zou weten hoe Zijn macht over alles gaat, op zevenentwintigduizend mannen, die overgebleven waren. 1) Ook vluchtte Benhadad, en kwam in de stad, vluchtende van de ene kamer van het huis, waarin hij gevlucht was, tot in de andere kamer, thans, nu de muur gevallen en de rest van zijn troepen gedood was, niet meer wetende waar zich te bergen. 1) Zoals God nooit wonderen doet zonder een blijkbare noodzakelijkheid, zo scheen een wonderwerk tegenwoordig tijdig en wel gepast te wezen, toen de Syriërs Zijn oneindige Oppermacht ontkennen en Hem daardoor enigermate als verplichtten, om tot zich eigen eer een bewijs daarvan te geven en te betonen, dat Hij zowel een God van de vlakten als van de bergen was, en dat Hij hen in hun sterke vestingen evenzowel als in het open veld verdelgen en zelfs de muren op de sterkte waarvan zij tot hun verdediging vertrouwden, tot werktuigen van hun ondergang maken kon..

Vers 31

31. Toen zeiden zijn knechten, de dienaren uit zijn gevolg, tot hem: Zie toch, wij hebben gehoord, dat de koningen van het huis van Israël goedertieren koningen zijn, niet zo wreed ten opzichte van hun overwonnen vijanden als de koningen van andere volken; laat ons toch zakken om onze lendenen leggen, en koorden om onze hoofden, 1) en uitgaan tot de koning van Israël, in zo'n treuroptocht en met deze tekenen van algehele onderwerping, opdat wij hem zo tot genade mogen bewegen; mogelijk zal hij uw ziel in het levenbehouden.

1) De zakken om de lendenen waren een teken van droefheid vanwege hetgeen zij gedaan hadden, en de koorden om het hoofd een blijk van hun onderwerping aan zo'n straf als Achab hun zou willen opleggen. Het recht op het leven hadden zij verbeurd. Zij geven zich op genade of ongenade over..

Vers 31

31. Toen zeiden zijn knechten, de dienaren uit zijn gevolg, tot hem: Zie toch, wij hebben gehoord, dat de koningen van het huis van Israël goedertieren koningen zijn, niet zo wreed ten opzichte van hun overwonnen vijanden als de koningen van andere volken; laat ons toch zakken om onze lendenen leggen, en koorden om onze hoofden, 1) en uitgaan tot de koning van Israël, in zo'n treuroptocht en met deze tekenen van algehele onderwerping, opdat wij hem zo tot genade mogen bewegen; mogelijk zal hij uw ziel in het levenbehouden.

1) De zakken om de lendenen waren een teken van droefheid vanwege hetgeen zij gedaan hadden, en de koorden om het hoofd een blijk van hun onderwerping aan zo'n straf als Achab hun zou willen opleggen. Het recht op het leven hadden zij verbeurd. Zij geven zich op genade of ongenade over..

Vers 33

33. De mannen nu namen naarstig naar het woord, dat hem bij zijn natuurlijke goedhartigheid ontvallen was, en vatten het haastig, 1) in de voordeligste zin op voor hun koning, alsof het van hem na rijp beraad zo gezegd was, en zeiden, Achab bij deze uitdrukking, die hij van Benhadad gebruikt had, houdende: Uw broeder Benhadad leeft. En hij zei, in zijn ijdelheid en onmannelijke weekhartigheid ook nu nog zich niet bezinnende, hoe dwaas en verkeerd hij handelde, maar veeleer zichzelf overtreffende in zijn verkeerd geplaatste genadebewijzen: Komt, brengt hem tot mij. Toen kwam Benhadad tot hem uit voor de stad, en hij, Achab, om hem werkelijk voor aller oog als zijn broeder te behandelen, deed hem, toen hij hierop zijn intocht in de veroverde stad hield, naast zich op de wagen klimmen.

1) In het Hebreeuws Wajemaharoe wajachletoe. Beter: En zij haastten zich en drongen bij hem aan, n.l. om te weten te komen of wat hij zei, werkelijk uit zijn hart gesproken was. Het tweede woord, afgeleid van het werkwoord (Chalat) betekent toch, in verband met het stamverwante Arabisch, op een zaak aandringen. Achab had, geleid door de deemoedige houding van de knechten van de Syrische koning, Benhadad zijn broeder genoemd, om blijk te geven van grootmoedigheid. Deze benaming grijpen de knechten aan, om de zaak in orde te brengen en zeggen nu: Uw broeder is Benhadad. Dit is toch een betere vertaling dan die van: Uw broeder Benhadad leeft. In de grondtekst staat Achika Benhadad, en dit kan niet anders vertaald worden dan door: Uw broeder is Benhadad.

Daarna laat hij hem voor zich brengen en nadat dit gebeurd is, hem bij zich op de wagen klimmen. Er is hier weer grote overeenkomst tussen Saul en Achab. Evenals Saul de koning van de Amalekieten in het leven spaarde tegen de uitdrukkelijke wil van God, enkel en alleen uit hoogmoed, zo spaarde ook Achab het leven van Benhadad tegen de wil van God, om aan de hoogmoed van zijn hart te voldoen. Zoals echter Saul daarom het misnoegen van de Heere moest ondervinden, zo ook Achab. Straks wordt hem aangekondigd, dat nu zijn eigen leven in de strijd met de Syriërs niet zal gespaard worden. Benhadads leven behoorde niet aan Achab, maar aan God. En God had bevolen hem te verslaan, omdat hij, evenals Goliath, de slagorden van de levende God had gehoond. Bij Achab was er echter geen eerbied voor het heilig Wezen van God, geen opkomen voor de eer van de God van Israël en daarom voelde hij ook niet, wat een grote oneer hij God aandeed, door degene te sparen, die Hem, de Soevereine God van hemel en aarde, met de goden van zijn eigen land had gelijkgesteld..

Vers 33

33. De mannen nu namen naarstig naar het woord, dat hem bij zijn natuurlijke goedhartigheid ontvallen was, en vatten het haastig, 1) in de voordeligste zin op voor hun koning, alsof het van hem na rijp beraad zo gezegd was, en zeiden, Achab bij deze uitdrukking, die hij van Benhadad gebruikt had, houdende: Uw broeder Benhadad leeft. En hij zei, in zijn ijdelheid en onmannelijke weekhartigheid ook nu nog zich niet bezinnende, hoe dwaas en verkeerd hij handelde, maar veeleer zichzelf overtreffende in zijn verkeerd geplaatste genadebewijzen: Komt, brengt hem tot mij. Toen kwam Benhadad tot hem uit voor de stad, en hij, Achab, om hem werkelijk voor aller oog als zijn broeder te behandelen, deed hem, toen hij hierop zijn intocht in de veroverde stad hield, naast zich op de wagen klimmen.

1) In het Hebreeuws Wajemaharoe wajachletoe. Beter: En zij haastten zich en drongen bij hem aan, n.l. om te weten te komen of wat hij zei, werkelijk uit zijn hart gesproken was. Het tweede woord, afgeleid van het werkwoord (Chalat) betekent toch, in verband met het stamverwante Arabisch, op een zaak aandringen. Achab had, geleid door de deemoedige houding van de knechten van de Syrische koning, Benhadad zijn broeder genoemd, om blijk te geven van grootmoedigheid. Deze benaming grijpen de knechten aan, om de zaak in orde te brengen en zeggen nu: Uw broeder is Benhadad. Dit is toch een betere vertaling dan die van: Uw broeder Benhadad leeft. In de grondtekst staat Achika Benhadad, en dit kan niet anders vertaald worden dan door: Uw broeder is Benhadad.

Daarna laat hij hem voor zich brengen en nadat dit gebeurd is, hem bij zich op de wagen klimmen. Er is hier weer grote overeenkomst tussen Saul en Achab. Evenals Saul de koning van de Amalekieten in het leven spaarde tegen de uitdrukkelijke wil van God, enkel en alleen uit hoogmoed, zo spaarde ook Achab het leven van Benhadad tegen de wil van God, om aan de hoogmoed van zijn hart te voldoen. Zoals echter Saul daarom het misnoegen van de Heere moest ondervinden, zo ook Achab. Straks wordt hem aangekondigd, dat nu zijn eigen leven in de strijd met de Syriërs niet zal gespaard worden. Benhadads leven behoorde niet aan Achab, maar aan God. En God had bevolen hem te verslaan, omdat hij, evenals Goliath, de slagorden van de levende God had gehoond. Bij Achab was er echter geen eerbied voor het heilig Wezen van God, geen opkomen voor de eer van de God van Israël en daarom voelde hij ook niet, wat een grote oneer hij God aandeed, door degene te sparen, die Hem, de Soevereine God van hemel en aarde, met de goden van zijn eigen land had gelijkgesteld..

Vers 34

34. En hij, Benhadad, zei tot hem, tot Achab, om hem nog beter in deze voor hem gunstige toestand te houden: De steden, die mijn vader van uw vader genomen heeft1) (1 Kings 16:27), zal ik teruggeven, en maak u straten in Damascus voor kooplieden uit uw rijk, om zich daar factorijen of handelshuizen aan te leggen (2 Samuel 8:6), zoals mijn vader in Samaria gemaakt heeft. En ik, antwoordde hierop Achab, overeenkomstig zijn zwak karakter deze aanbiedingen van de zo gevaarlijke tegenstander van Israël geroerd aannemende, ik zal u met dit verbond dan laten gaan. Zo maakte hij inderdaad een verbond met hem, zo geheel was hij door zijn weekhartigheid meegesleept, en hij liet hem gaan. 2)

1) De oorlog tussen Benhadad en Omri, waarop hier gezinspeeld wordt, is ons niet nader bekend gemaakt..

2) Achabs daad, ofschoon de schijn van goedheid hebbende, was nochtans de ware goedheid niet; want deze mag niet op rovers toegepast worden die, laat men hen vrij, slechts nog meer schade aanrichten dan vroeger, evenals Benhadad ook werkelijk later deed, God had aan Achab de overwinning geschonken en de roekeloze koning in zijn handen gegeven om deze te straffen maar niet om zich vriendelijk jegens hem te betonen; ook was Achab volstrekt met zo goedhartig, omdat hij toegelaten had, dat zo vele profeten door zijn vrouw Izebel omgebracht werden..

1 Kings 20:35-1 Kings 20:43. Op zijn terugreis naar Samaria, wordt de koning, die zijn verplichtingen jegens de Heere en jegens zijn land zodanig uit het oog verloren heeft, door een profeet aangehouden, die zich eerst door een van zijn medeprofeten heeft laten verwonden, en zich daarna versteld heeft met een doek over zijn ogen, om niet herkend te worden. Deze profeet vertelt nu de koning, hoe hij mede in de strijd geweest is, en een ander hem daar, nadat hij gewond zijnde, ter zijde was getreden, een man ter bewaking had gegeven, hoe hij evenwel deze door nalatigheid had laten ontsnappen, en nu met zijn eigen leven daarvoor boeten moet; hiervan verzoekt hij de koning hem vrij te spreken. Maar Achab bevestigt zijn oordeel als recht en welverdiend; dit is het ogenblik, dat zich de profeet ontdekt en Achab aanzegt, welk oordeel van God hij zichzelf en zijn volk door Benhadads vrijlating op de hals heeft gehaald; gemelijk en verdrietig komt daarop Achab naar Samaria met een knagend geweten, maar onmachtig om boete te doen en zich te buigen onder Gods woord.

Vers 34

34. En hij, Benhadad, zei tot hem, tot Achab, om hem nog beter in deze voor hem gunstige toestand te houden: De steden, die mijn vader van uw vader genomen heeft1) (1 Kings 16:27), zal ik teruggeven, en maak u straten in Damascus voor kooplieden uit uw rijk, om zich daar factorijen of handelshuizen aan te leggen (2 Samuel 8:6), zoals mijn vader in Samaria gemaakt heeft. En ik, antwoordde hierop Achab, overeenkomstig zijn zwak karakter deze aanbiedingen van de zo gevaarlijke tegenstander van Israël geroerd aannemende, ik zal u met dit verbond dan laten gaan. Zo maakte hij inderdaad een verbond met hem, zo geheel was hij door zijn weekhartigheid meegesleept, en hij liet hem gaan. 2)

1) De oorlog tussen Benhadad en Omri, waarop hier gezinspeeld wordt, is ons niet nader bekend gemaakt..

2) Achabs daad, ofschoon de schijn van goedheid hebbende, was nochtans de ware goedheid niet; want deze mag niet op rovers toegepast worden die, laat men hen vrij, slechts nog meer schade aanrichten dan vroeger, evenals Benhadad ook werkelijk later deed, God had aan Achab de overwinning geschonken en de roekeloze koning in zijn handen gegeven om deze te straffen maar niet om zich vriendelijk jegens hem te betonen; ook was Achab volstrekt met zo goedhartig, omdat hij toegelaten had, dat zo vele profeten door zijn vrouw Izebel omgebracht werden..

1 Kings 20:35-1 Kings 20:43. Op zijn terugreis naar Samaria, wordt de koning, die zijn verplichtingen jegens de Heere en jegens zijn land zodanig uit het oog verloren heeft, door een profeet aangehouden, die zich eerst door een van zijn medeprofeten heeft laten verwonden, en zich daarna versteld heeft met een doek over zijn ogen, om niet herkend te worden. Deze profeet vertelt nu de koning, hoe hij mede in de strijd geweest is, en een ander hem daar, nadat hij gewond zijnde, ter zijde was getreden, een man ter bewaking had gegeven, hoe hij evenwel deze door nalatigheid had laten ontsnappen, en nu met zijn eigen leven daarvoor boeten moet; hiervan verzoekt hij de koning hem vrij te spreken. Maar Achab bevestigt zijn oordeel als recht en welverdiend; dit is het ogenblik, dat zich de profeet ontdekt en Achab aanzegt, welk oordeel van God hij zichzelf en zijn volk door Benhadads vrijlating op de hals heeft gehaald; gemelijk en verdrietig komt daarop Achab naar Samaria met een knagend geweten, maar onmachtig om boete te doen en zich te buigen onder Gods woord.

Vers 35

35. Toen, terwijl Achab op de in 1 Kings 20:34 beschreven wijze met Benhadad een verbond sloot, in plaats van hem als een gebannen man neer te houwen (1 Kings 20:42; 1 Samuel 15:3, 1 Samuel 15:8vv.), zei een man uit de zonen van de profeten, wellicht die Micha, de zoon van Jimla, waarvan in 22:8 sprake is, tot zijn naaste, tot een ander van de profetenleerlingen, door het woord van de HEERE 1) tot datgene, wat hij van de man vorderde, aangezet: Sla mij toch. En de man, in zijn goedhartigheid, weigerde hem te slaan, omdat hij toch als een knecht van de Heere onvoorwaardelijk en met verloochening van zijn natuurlijk gevoel het woord van de Heere gehoorzaam had moeten zijn.

1) Door het Woord van de Heere betekent hier: door Goddelijke openbaring. Juist, omdat dit bevel, door goddelijke openbaring daartoe aangezet, gegeven werd, werd de weigering ook zo zwaar gestraft, opdat die straf tot waarschuwing zou dienen voor anderen in deze tijd van diep verval en afval van de vrees van God..

Vers 35

35. Toen, terwijl Achab op de in 1 Kings 20:34 beschreven wijze met Benhadad een verbond sloot, in plaats van hem als een gebannen man neer te houwen (1 Kings 20:42; 1 Samuel 15:3, 1 Samuel 15:8vv.), zei een man uit de zonen van de profeten, wellicht die Micha, de zoon van Jimla, waarvan in 22:8 sprake is, tot zijn naaste, tot een ander van de profetenleerlingen, door het woord van de HEERE 1) tot datgene, wat hij van de man vorderde, aangezet: Sla mij toch. En de man, in zijn goedhartigheid, weigerde hem te slaan, omdat hij toch als een knecht van de Heere onvoorwaardelijk en met verloochening van zijn natuurlijk gevoel het woord van de Heere gehoorzaam had moeten zijn.

1) Door het Woord van de Heere betekent hier: door Goddelijke openbaring. Juist, omdat dit bevel, door goddelijke openbaring daartoe aangezet, gegeven werd, werd de weigering ook zo zwaar gestraft, opdat die straf tot waarschuwing zou dienen voor anderen in deze tijd van diep verval en afval van de vrees van God..

Vers 38

38. Toen ging de profeet, terwijl hij thans in staat gesteld was om datgene, waarop het in deze zaak eigenlijk aankwam, ten uitvoer te brengen, heen naar een plaats, waar Achab, bij zijn terugkeer naar Samaria voorbij moest komen, en stond voor de koning op de weg; en hij verstelde zich om niet v rdat hij zelf zich ontdekken zou, door Achab herkend te worden, met as.1)

1) In het Hebreeuws Bapheer. Hier vertaald met as. Dan moest er echter staan niet apheer, maar epher. Apheer betekent een bedeksel, een band. De LXX vertaalt dan ook met telamwn. Het staat in verband met het Chaldeeuwse Maphora, het Syrische Maphr en het Arabische Mi'ephoraton. Men verstelt zich ook alleen door een deksel, d.i. men maakt zich onkenbaar door bewinding van het hoofd en niet door as op zijn hoofd te strooien. 1 Kings 20:41 bevestigt dit. Juist door het wegdoen van de hoofdband herkende de koning hem..

Vers 38

38. Toen ging de profeet, terwijl hij thans in staat gesteld was om datgene, waarop het in deze zaak eigenlijk aankwam, ten uitvoer te brengen, heen naar een plaats, waar Achab, bij zijn terugkeer naar Samaria voorbij moest komen, en stond voor de koning op de weg; en hij verstelde zich om niet v rdat hij zelf zich ontdekken zou, door Achab herkend te worden, met as.1)

1) In het Hebreeuws Bapheer. Hier vertaald met as. Dan moest er echter staan niet apheer, maar epher. Apheer betekent een bedeksel, een band. De LXX vertaalt dan ook met telamwn. Het staat in verband met het Chaldeeuwse Maphora, het Syrische Maphr en het Arabische Mi'ephoraton. Men verstelt zich ook alleen door een deksel, d.i. men maakt zich onkenbaar door bewinding van het hoofd en niet door as op zijn hoofd te strooien. 1 Kings 20:41 bevestigt dit. Juist door het wegdoen van de hoofdband herkende de koning hem..

Vers 40

40. Het geschiedde nu, toen uw knecht hier en daar doende was, en onderwijl op de gevangene geen acht gaf, dat hij er opeens niet was, 1) en ik heb dus niets anders te wachten dan dat ik met mijn leven voor zijn ontvluchting zal moeten boeten; behage het u dan o koning! uw knecht vrij te spreken. Toen zei de koning van Israël tot hem: Zo is uw rechtvaardig en welverdiend oordeel, wanneer gij zegt, dat gij met uw leven betalen zult voor degene, die gij hebt laten ontkomen; gij zelf hebt het geveld, en door zo'n strafvoltrekking overkomt u geen onrecht, zoals uw eigengeweten ook getuigt; want waarom zijt gij zo achteloos en lichtzinnig geweest, door u hier en daar op te houden, in plaats van behoorlijk over uw gevangene te waken?

1) Wat nu volgen moet wordt verzwegen, om op het oordeel van de koning niet vooruit te lopen. Er had nu moeten volgen: een bede om bevrijding van de straf..

Vers 40

40. Het geschiedde nu, toen uw knecht hier en daar doende was, en onderwijl op de gevangene geen acht gaf, dat hij er opeens niet was, 1) en ik heb dus niets anders te wachten dan dat ik met mijn leven voor zijn ontvluchting zal moeten boeten; behage het u dan o koning! uw knecht vrij te spreken. Toen zei de koning van Israël tot hem: Zo is uw rechtvaardig en welverdiend oordeel, wanneer gij zegt, dat gij met uw leven betalen zult voor degene, die gij hebt laten ontkomen; gij zelf hebt het geveld, en door zo'n strafvoltrekking overkomt u geen onrecht, zoals uw eigengeweten ook getuigt; want waarom zijt gij zo achteloos en lichtzinnig geweest, door u hier en daar op te houden, in plaats van behoorlijk over uw gevangene te waken?

1) Wat nu volgen moet wordt verzwegen, om op het oordeel van de koning niet vooruit te lopen. Er had nu moeten volgen: een bede om bevrijding van de straf..

Vers 42

42. En hij zei tot hem: Zo zegt de HEERE: Omdat gij de man, die Ik verbannen heb, de koning van Syrië, die aan Mijn ban was prijsgegeven en die Ik in uw handen had overgeleverd, opdat gij het banvonnis ook werkelijk aan hem voltrekken en hem doden zou (Leviticus 27:29), uit de hand hebt laten gaan, a) zo zal uw ziel in de plaats van zijn ziel zijn, en uw volk in de plaats van zijn volk; het verderf, waaraan hij en zijn volk gewijd was, zal over u en uw volk komen ( 22:29vv.; 2 Kings 6:24vv.)

a) 1 Kings 22:37,1 Kings 22:38 Evenals eenmaal de profeet Nathan aan David, door middel van een gelijkenis, die hem aanleiding gaf om zelf het vonnis over zich uit te spreken, zijn zonde had voor ogen gesteld (2 Samuel 12:1vv.), gaat ook onze profeet met koning Achab te werk, en nauwelijks zal iemand hier de bedenking opperen, dat de profeet zich voor een ander uitgeeft dan hij werkelijk is, en aan Achab een verdichte geschiedenis voordraagt; want dit zich voordoen als een gewond krijgsman is een zinnebeeldige handeling, waardoor Achab getoond moet worden, wat hij als straf van de Syriërs te wachten heeft; dit verdicht verhaal is een zichtbare voorstelling van de zware schuld, die Achab op zich geladen had door de koning van Syrië, die hij, naar Gods wil, had moeten gevangen houden en doden, los te laten. Wel dient de toestand, waarin de profeet voor Achab verschijnt, om deze te misleiden, zodat hij de profeet niet onmiddellijk herkent, en hem ondertussen doet geloven als had hij met een voorval te doen, dat zo-even bij het eindigen van de strijd heeft plaatsgehad, maar zonder een sluier, die bedekt, is geen gelijkenis mogelijk en de kortstondige misleiding is slechts een schijnbare; in de werkelijkheid is zij veeleer een middel tot diepere inleiding in de waarheid en tot wegneming van die misleidingen, waardoor degene, die met de waarheid bekend gemaakt moet worden, zichzelf bedreigt en voor de erkentenis daarvan zich ongeschikt maakt. Na hetgeen in 19:21 aangaande de onbepaalde gehoorzaamheid, waartoe de profetenjongeren werden opgeleid tegenover elk Godsbevel, dat tot hen kwam, is aangemerkt, en bij het recht verstand van een dergelijk voorval in 13:11vv., zal ook niemand zich aan het strenge vonnis ergeren, dat aan de ambtgenoot van de profeten, tot wie hij zich het eerst met de eis om hem te slaan gewend had, ter oorzake van diens ongehoorzaamheid, voltrokken werd. Vatten wij het bevel van God aan de profeet Hosea ( 1:2) om een vrouw van de hoererijen te huwen en kinderen bij haar te verwekken, als een ernstig gemeend bevel op, dat naar zijn inhoud volbracht moest worden, (niet zoals anderen willen als visioen, gelijkenis of voorstelling van de verhouding, waarin Israël tot de Heere, zijn God, gekomen was), zo dringt zich daar nog met meer beslistheid de overtuiging aan ons op, dat de profeten zich zo geheel en al met hun hart en hun leven aan de dienst van de HEERE moesten toewijden, dat aan hun eigen ik met al zijn natuurlijke gevoelens en aandoeningen, wanneer het erop aankwam hun ambt waar te nemen, het zwijgen werd opgelegd. Wat zou er ook in een tijd van algemene afval en ongehoorzaamheid van het rijk van God geworden zijn, wanneer de geweldige ernst van het profetisch ambt in enig opzicht verzaakt had mogen worden..

Vers 42

42. En hij zei tot hem: Zo zegt de HEERE: Omdat gij de man, die Ik verbannen heb, de koning van Syrië, die aan Mijn ban was prijsgegeven en die Ik in uw handen had overgeleverd, opdat gij het banvonnis ook werkelijk aan hem voltrekken en hem doden zou (Leviticus 27:29), uit de hand hebt laten gaan, a) zo zal uw ziel in de plaats van zijn ziel zijn, en uw volk in de plaats van zijn volk; het verderf, waaraan hij en zijn volk gewijd was, zal over u en uw volk komen ( 22:29vv.; 2 Kings 6:24vv.)

a) 1 Kings 22:37,1 Kings 22:38 Evenals eenmaal de profeet Nathan aan David, door middel van een gelijkenis, die hem aanleiding gaf om zelf het vonnis over zich uit te spreken, zijn zonde had voor ogen gesteld (2 Samuel 12:1vv.), gaat ook onze profeet met koning Achab te werk, en nauwelijks zal iemand hier de bedenking opperen, dat de profeet zich voor een ander uitgeeft dan hij werkelijk is, en aan Achab een verdichte geschiedenis voordraagt; want dit zich voordoen als een gewond krijgsman is een zinnebeeldige handeling, waardoor Achab getoond moet worden, wat hij als straf van de Syriërs te wachten heeft; dit verdicht verhaal is een zichtbare voorstelling van de zware schuld, die Achab op zich geladen had door de koning van Syrië, die hij, naar Gods wil, had moeten gevangen houden en doden, los te laten. Wel dient de toestand, waarin de profeet voor Achab verschijnt, om deze te misleiden, zodat hij de profeet niet onmiddellijk herkent, en hem ondertussen doet geloven als had hij met een voorval te doen, dat zo-even bij het eindigen van de strijd heeft plaatsgehad, maar zonder een sluier, die bedekt, is geen gelijkenis mogelijk en de kortstondige misleiding is slechts een schijnbare; in de werkelijkheid is zij veeleer een middel tot diepere inleiding in de waarheid en tot wegneming van die misleidingen, waardoor degene, die met de waarheid bekend gemaakt moet worden, zichzelf bedreigt en voor de erkentenis daarvan zich ongeschikt maakt. Na hetgeen in 19:21 aangaande de onbepaalde gehoorzaamheid, waartoe de profetenjongeren werden opgeleid tegenover elk Godsbevel, dat tot hen kwam, is aangemerkt, en bij het recht verstand van een dergelijk voorval in 13:11vv., zal ook niemand zich aan het strenge vonnis ergeren, dat aan de ambtgenoot van de profeten, tot wie hij zich het eerst met de eis om hem te slaan gewend had, ter oorzake van diens ongehoorzaamheid, voltrokken werd. Vatten wij het bevel van God aan de profeet Hosea ( 1:2) om een vrouw van de hoererijen te huwen en kinderen bij haar te verwekken, als een ernstig gemeend bevel op, dat naar zijn inhoud volbracht moest worden, (niet zoals anderen willen als visioen, gelijkenis of voorstelling van de verhouding, waarin Israël tot de Heere, zijn God, gekomen was), zo dringt zich daar nog met meer beslistheid de overtuiging aan ons op, dat de profeten zich zo geheel en al met hun hart en hun leven aan de dienst van de HEERE moesten toewijden, dat aan hun eigen ik met al zijn natuurlijke gevoelens en aandoeningen, wanneer het erop aankwam hun ambt waar te nemen, het zwijgen werd opgelegd. Wat zou er ook in een tijd van algemene afval en ongehoorzaamheid van het rijk van God geworden zijn, wanneer de geweldige ernst van het profetisch ambt in enig opzicht verzaakt had mogen worden..

Vers 43

43. En de koning van Israël, die zijn misstap wel inzag, maar des te vleselijk gezind was, om zich boetvaardig onder het strafvonnis te veranderen, ging heen, gemelijk en toornig, 1) verdrietig, naar zijn huis en kwam te Samaria.

1) Hij was vertoornd, niet wegens zijn zonde, maar wegens de nadelige gevolgen daarvan voor hem en zijn volk; die hij zeker verwachten moest, omdat hij zo dikwijls had ondervonden, dat God die woorden van Zijn profeten bevestigde. Dus verkeerde alle vreugde over de laatste overwinning zeer schielijk in rouw..

Vers 43

43. En de koning van Israël, die zijn misstap wel inzag, maar des te vleselijk gezind was, om zich boetvaardig onder het strafvonnis te veranderen, ging heen, gemelijk en toornig, 1) verdrietig, naar zijn huis en kwam te Samaria.

1) Hij was vertoornd, niet wegens zijn zonde, maar wegens de nadelige gevolgen daarvan voor hem en zijn volk; die hij zeker verwachten moest, omdat hij zo dikwijls had ondervonden, dat God die woorden van Zijn profeten bevestigde. Dus verkeerde alle vreugde over de laatste overwinning zeer schielijk in rouw..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Kings 20". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/1-kings-20.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile