Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
1 Kronieken 9

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 KRONIEKEN 9

1 Chronicles 9:1

INWONERS VAN JERUZALEM EN GIBEON

II. 1 Chronicles 9:1-1 Chronicles 9:31. Hierna krijgen wij een opgave van al de geslachten, die in Jeruzalem woonden, met de namen van hun hoofden; het waren Judaïeten, Benjaminieten, Mannasieten en Efraïmieten, en een groot deel van de priesters en Levieten (1 Chronicles 9:1-1 Chronicles 9:3). Dat ook de onderhorigen van de beide stammen Efraïm en Manasse daar hun woonplaats hadden, wordt slechts in het algemeen vermeld, zonder nader hun geslachten op te geven; daarentegen wordt, nadat de hoofden van de onderhorigen van de drie andere stammen worden opgegeven (1 Chronicles 9:4-1 Chronicles 9:9), van de gelegenheid tot uitvoeriger mededelingen over de priesters en Levieten (1 Chronicles 9:10-1 Chronicles 9:34) gebruik gemaakt, om aan te tonen, hoe oude indelingen en inrichtingen in de nieuwe gemeenten in stand werden gehouden.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 KRONIEKEN 9

1 Chronicles 9:1

INWONERS VAN JERUZALEM EN GIBEON

II. 1 Chronicles 9:1-1 Chronicles 9:31. Hierna krijgen wij een opgave van al de geslachten, die in Jeruzalem woonden, met de namen van hun hoofden; het waren Judaïeten, Benjaminieten, Mannasieten en Efraïmieten, en een groot deel van de priesters en Levieten (1 Chronicles 9:1-1 Chronicles 9:3). Dat ook de onderhorigen van de beide stammen Efraïm en Manasse daar hun woonplaats hadden, wordt slechts in het algemeen vermeld, zonder nader hun geslachten op te geven; daarentegen wordt, nadat de hoofden van de onderhorigen van de drie andere stammen worden opgegeven (1 Chronicles 9:4-1 Chronicles 9:9), van de gelegenheid tot uitvoeriger mededelingen over de priesters en Levieten (1 Chronicles 9:10-1 Chronicles 9:34) gebruik gemaakt, om aan te tonen, hoe oude indelingen en inrichtingen in de nieuwe gemeenten in stand werden gehouden.

Vers 1

1. En gans Israël werd in geslachtsregister gesteld, naar zijn geslachten opgetekend, en zie, zij, deze geslachten, op welker opgave in het bijzonder het voor ons doel niet nader aankomt, zijn geschreven in het boek van de koningen van Israël 1). En die geslachten van Juda waren weggevoerd naar Babel, omwille van hun overtredingen.

1) Van Israël. Dit wil niet zeggen, van het rijk van de Tien stammen. Die onderscheiding had afgedaan. Israël omvat hier het ganse bondsvolk, zoals ook in 1 Chronicles 9:2 Israëlieten omvat alles, wat uit Israël gesproten was.

Vers 1

1. En gans Israël werd in geslachtsregister gesteld, naar zijn geslachten opgetekend, en zie, zij, deze geslachten, op welker opgave in het bijzonder het voor ons doel niet nader aankomt, zijn geschreven in het boek van de koningen van Israël 1). En die geslachten van Juda waren weggevoerd naar Babel, omwille van hun overtredingen.

1) Van Israël. Dit wil niet zeggen, van het rijk van de Tien stammen. Die onderscheiding had afgedaan. Israël omvat hier het ganse bondsvolk, zoals ook in 1 Chronicles 9:2 Israëlieten omvat alles, wat uit Israël gesproten was.

Vers 2

2. De eerste inwoners 1) nu, die in hun bezittingen, in hun steden kwamen en in vier klassen zich verdeelden, waren de Israëlieten, gewone of tot de stand van de leken behorende Israëlieten (Ezra 2:70), de priesters, de Levieten en de Nethinim 2), lijfeigenen van het heiligdom.

1) De eerste inwoners of de vroegere bewoners waren de Israëlieten, v r de Babylonische wegvoering. De tegenstelling in 1 Chronicles 9:2, 1 Chronicles 9:3 geldt de bewoners van het platteland en die van de hoofdstad Jeruzalem.

2) Nethinim (van nathan = geven, d.i. overgegeven, traditi, namelijk tot de dienst van de Levieten) worden in de na de ballingschap geschreven boeken de tempelknechten genoemd, die de Levieten tot hulp, d.i. tot verlichten van de geringste en zwaarste moeilijkheden gegeven waren; zij werden daarom bij opgaven van het Cultuspersoneel altijd bij de Levieten opgenoemd (Ezra 7:24). Omdat reeds in Deuteronomy 29:11 de houthouwers en waterdragers zijn vermeld, heeft men hun oorsprong tot zelfs in de Mozaïsche tijd willen zoeken; intussen duidt aldaar deze uitdrukking allereerst aan de laagste klasse van het volk in het algemeen, zonder op de stand van de Nethinim in het bijzonder anders dan met profetische blik acht te geven. Maar wl worden als stamvaders van de Nethinim aangeduid die Gibeonieten, die Jozua als houthouwers en waterdragers voor het heiligdom aanstelde (Joshua 9:21). Toen nu door Sauls bloedige vervolging (2 Samuel 21:1) het getal van de Gibeonieten sterk verminderd, en bij de meer uitgebreide openbare godsdienst ook een uitgebreider dienstpersoneel nodig was geworden, schonken David en andere vrome koningen hun krijgsgevangenen aan het heiligdom (Ezra 8:20), en zonder twijfel werden in de stand van de Nethinim ook opgenomen de nakomelingen van de overblijfselen van de Kananitische bevolking, die door Salomo leenplichtig waren gemaakt (1 Kings 9:20). Zij werden, zoals dit voor dienaars bij het heiligdom vanzelf zich laat begrijpen, en voor de tijd na de ballingschap ook uitdrukkelijk betuigd wordt (Nehemiah 10:28), verplicht tot aanneming van de besnijdenis en tot het houden van de Mozaïsche wet; zij stonden onder twee uit hun midden genomen oversten (Nehemiah 11:21), golden in burgerlijk opzicht wel iets meer dan de gewone proselieten (Leviticus 17:9), maar overigens ook iets minder dan de Mamser (Deuteronomy 23:2), zodat geen wederzijdse huwelijken tussen hen en de eigenlijke Israëlieten vergund waren (Deuteronomy 7:3). Zij woonden deels in de Levietensteden (Ezra 2:70 Nehemiah 7:31), deels te Jeruzalem in een bijzonder gebied op de Ofel, de zuidelijken uitgang van de tempelberg (Nehemiah 3:26; Nehemiah 11:31)..

Vers 2

2. De eerste inwoners 1) nu, die in hun bezittingen, in hun steden kwamen en in vier klassen zich verdeelden, waren de Israëlieten, gewone of tot de stand van de leken behorende Israëlieten (Ezra 2:70), de priesters, de Levieten en de Nethinim 2), lijfeigenen van het heiligdom.

1) De eerste inwoners of de vroegere bewoners waren de Israëlieten, v r de Babylonische wegvoering. De tegenstelling in 1 Chronicles 9:2, 1 Chronicles 9:3 geldt de bewoners van het platteland en die van de hoofdstad Jeruzalem.

2) Nethinim (van nathan = geven, d.i. overgegeven, traditi, namelijk tot de dienst van de Levieten) worden in de na de ballingschap geschreven boeken de tempelknechten genoemd, die de Levieten tot hulp, d.i. tot verlichten van de geringste en zwaarste moeilijkheden gegeven waren; zij werden daarom bij opgaven van het Cultuspersoneel altijd bij de Levieten opgenoemd (Ezra 7:24). Omdat reeds in Deuteronomy 29:11 de houthouwers en waterdragers zijn vermeld, heeft men hun oorsprong tot zelfs in de Mozaïsche tijd willen zoeken; intussen duidt aldaar deze uitdrukking allereerst aan de laagste klasse van het volk in het algemeen, zonder op de stand van de Nethinim in het bijzonder anders dan met profetische blik acht te geven. Maar wl worden als stamvaders van de Nethinim aangeduid die Gibeonieten, die Jozua als houthouwers en waterdragers voor het heiligdom aanstelde (Joshua 9:21). Toen nu door Sauls bloedige vervolging (2 Samuel 21:1) het getal van de Gibeonieten sterk verminderd, en bij de meer uitgebreide openbare godsdienst ook een uitgebreider dienstpersoneel nodig was geworden, schonken David en andere vrome koningen hun krijgsgevangenen aan het heiligdom (Ezra 8:20), en zonder twijfel werden in de stand van de Nethinim ook opgenomen de nakomelingen van de overblijfselen van de Kananitische bevolking, die door Salomo leenplichtig waren gemaakt (1 Kings 9:20). Zij werden, zoals dit voor dienaars bij het heiligdom vanzelf zich laat begrijpen, en voor de tijd na de ballingschap ook uitdrukkelijk betuigd wordt (Nehemiah 10:28), verplicht tot aanneming van de besnijdenis en tot het houden van de Mozaïsche wet; zij stonden onder twee uit hun midden genomen oversten (Nehemiah 11:21), golden in burgerlijk opzicht wel iets meer dan de gewone proselieten (Leviticus 17:9), maar overigens ook iets minder dan de Mamser (Deuteronomy 23:2), zodat geen wederzijdse huwelijken tussen hen en de eigenlijke Israëlieten vergund waren (Deuteronomy 7:3). Zij woonden deels in de Levietensteden (Ezra 2:70 Nehemiah 7:31), deels te Jeruzalem in een bijzonder gebied op de Ofel, de zuidelijken uitgang van de tempelberg (Nehemiah 3:26; Nehemiah 11:31)..

Vers 3

3. Maar te Jeruzalem, de hoofdstad van het rijk, woonden van de kinderen van Juda, en van de kinderen van Benjamin, en van de kinderen van Efraïm en Manasse, zonder nog de priesters, Levieten en Nethinim mee te rekenen, waarvan ook enigen daar woonden.

Vers 3

3. Maar te Jeruzalem, de hoofdstad van het rijk, woonden van de kinderen van Juda, en van de kinderen van Benjamin, en van de kinderen van Efraïm en Manasse, zonder nog de priesters, Levieten en Nethinim mee te rekenen, waarvan ook enigen daar woonden.

Vers 4

4. Namelijk, om hier nu de hoofden van die geslachten nader aan te geven, die na de terugkeer uit de Babylonische gevangenschap zich daar vestigden, Uthaï of Athuja, de zoon van Ammihud, de zoon van Omriof Amarja 1), de zoon van Imri, de zoon van Bani, van de kinderen van Perez, de zoon van Juda (1 Chronicles 4:1).

1) Hier zijn op verre na niet alle namen van de leden tussen Uthaï en Perez aangegeven; in Nehemiah 11:4 zijn uit de lange reeks van leden, waarvan het volle bedrag omstreeks veertig beloopt, meest andere gekozen; vandaar het gedeeltelijke verschil van beide opgaven..

Vers 4

4. Namelijk, om hier nu de hoofden van die geslachten nader aan te geven, die na de terugkeer uit de Babylonische gevangenschap zich daar vestigden, Uthaï of Athuja, de zoon van Ammihud, de zoon van Omriof Amarja 1), de zoon van Imri, de zoon van Bani, van de kinderen van Perez, de zoon van Juda (1 Chronicles 4:1).

1) Hier zijn op verre na niet alle namen van de leden tussen Uthaï en Perez aangegeven; in Nehemiah 11:4 zijn uit de lange reeks van leden, waarvan het volle bedrag omstreeks veertig beloopt, meest andere gekozen; vandaar het gedeeltelijke verschil van beide opgaven..

Vers 5

5. En van de Silonieten, uit het geslacht van de Selanieten (Numbers 26:20), was Asaja, in Nehemiah 11:5 Maseja geheten, de eerstgeborene, en zijn kinderen of nakomelingen.

Vers 5

5. En van de Silonieten, uit het geslacht van de Selanieten (Numbers 26:20), was Asaja, in Nehemiah 11:5 Maseja geheten, de eerstgeborene, en zijn kinderen of nakomelingen.

Vers 6

6. En van de kinderen van Zerah, het derde geslacht van de stam Juda (Numbers 26:20) was Jeuël, en van hun 1)broeders waren zeshonderdnegentig, terwijl bij het in 1 Chronicles 9:4 vermelde geslacht van de Perezieten het getal 468 bedroeg (Nehemiah 11:6).

1) Hun ziet zonder twijfel op de drie genoemde stamhoofden Uthaï, Asaja en Jeuël.

Vers 6

6. En van de kinderen van Zerah, het derde geslacht van de stam Juda (Numbers 26:20) was Jeuël, en van hun 1)broeders waren zeshonderdnegentig, terwijl bij het in 1 Chronicles 9:4 vermelde geslacht van de Perezieten het getal 468 bedroeg (Nehemiah 11:6).

1) Hun ziet zonder twijfel op de drie genoemde stamhoofden Uthaï, Asaja en Jeuël.

Vers 8

8. En Jibnea, de zoon van Jeroham, en Ela, de zoon van Uzzi, de zoon van Michri; en Mesullam, de zoon van Sefatja, de zoon van Reuël, de Zoon van Jibnija, ook hier andere namen als in Nehemiah 11:8.

Vers 8

8. En Jibnea, de zoon van Jeroham, en Ela, de zoon van Uzzi, de zoon van Michri; en Mesullam, de zoon van Sefatja, de zoon van Reuël, de Zoon van Jibnija, ook hier andere namen als in Nehemiah 11:8.

Vers 9

9. En hun broeders naar hun geslachten, negenhonderd zesenvijftig, naar Nehemiah 11:8 negenhonderd achtentwintig; al deze mannen waren hoofden van de vaders in de huizen van hun vaders.

Waar het algemene overzicht van de verschillende bestanddelen van de bewoners te Jeruzalem, dat in 1 Chronicles 9:3 voorop gesteld werd, verwachten wij thans ook een opgave over Efraïm en Manasse. Maar deze beide vormden naar alle waarschijnlijkheid geen zelfstandige geslachten onder eigen hoofden, maar woonden slechts op zichzelf te Jeruzalem, zodat zij in een opgave van de hoofden geen plaats konden vinden; daarentegen komen als wezenlijk bestanddeel van de Jeruzalemse bevolking bij de bovengenoemden nog de aldaar wonende priesters en Levieten, waarvan dus in het volgende sprake is.

Vers 9

9. En hun broeders naar hun geslachten, negenhonderd zesenvijftig, naar Nehemiah 11:8 negenhonderd achtentwintig; al deze mannen waren hoofden van de vaders in de huizen van hun vaders.

Waar het algemene overzicht van de verschillende bestanddelen van de bewoners te Jeruzalem, dat in 1 Chronicles 9:3 voorop gesteld werd, verwachten wij thans ook een opgave over Efraïm en Manasse. Maar deze beide vormden naar alle waarschijnlijkheid geen zelfstandige geslachten onder eigen hoofden, maar woonden slechts op zichzelf te Jeruzalem, zodat zij in een opgave van de hoofden geen plaats konden vinden; daarentegen komen als wezenlijk bestanddeel van de Jeruzalemse bevolking bij de bovengenoemden nog de aldaar wonende priesters en Levieten, waarvan dus in het volgende sprake is.

Vers 11

11. En Azarja, niet de in 1 Chronicles 7:13 vermelde hogepriester van die naam, maar de in Nehemiah 11:11 genoemde en insgelijks uit hogepriesterlijk geslacht afstammende Seraja, de zoon van Hilkija, de zoon van Mesullam, de zoon van Zadok, de zoon van Merajoth, de zoon van Ahitub, overste van het huis Gods, hoofd van een priesterafdeling in de tijd na de ballingschap;

Vers 11

11. En Azarja, niet de in 1 Chronicles 7:13 vermelde hogepriester van die naam, maar de in Nehemiah 11:11 genoemde en insgelijks uit hogepriesterlijk geslacht afstammende Seraja, de zoon van Hilkija, de zoon van Mesullam, de zoon van Zadok, de zoon van Merajoth, de zoon van Ahitub, overste van het huis Gods, hoofd van een priesterafdeling in de tijd na de ballingschap;

Vers 12

12. En Adaja (Nehemiah 11:12), de zoon van Jeroham, de zoon van Pashur, de zoon van Malchija, die vroeger over een priesterafdeling het toezicht had (1 Chronicles 24:9)en Masaï, in Nehemiah 11:13 Amassaï geheten, de zoon van Adiël, Asareël, de zoon van Jahzera, Ahussaï, de zoon van Mesullam, de zoon van Mesillemeth, de zoon van Immer, het vroeger hoofd van een priester-afdeling (1 Chronicles 24:14).

Vers 12

12. En Adaja (Nehemiah 11:12), de zoon van Jeroham, de zoon van Pashur, de zoon van Malchija, die vroeger over een priesterafdeling het toezicht had (1 Chronicles 24:9)en Masaï, in Nehemiah 11:13 Amassaï geheten, de zoon van Adiël, Asareël, de zoon van Jahzera, Ahussaï, de zoon van Mesullam, de zoon van Mesillemeth, de zoon van Immer, het vroeger hoofd van een priester-afdeling (1 Chronicles 24:14).

Vers 13

13. Daartoe hun broeders, hoofden in de huizen van hun vaders 1), duizend zevenhonderd en zestig man, als men de hier opgenoemde zes priesterafdelingen gezamenlijk in rekening brengt, terwijl in Nehemiah 11:12-Nehemiah 11:14 slechts drie afdelingen op 822 + 242 + 128 = 1192 berekend zijn, kloeke helden aan het werk van de dienst van het huis van God.

1) Keil keert de orde van de woorden om en trekt: hoofden van de huizen van de vaderen tot vv. 12. Wat het getal betreft is er verschil tussen de Kronieken en Nehemia, een verschil alleen op te lossen o.i. door aan te nemen, dat hier het getal genoemd wordt v r de Ballingschap en bij Nehemia dat na de wegvoering.

Vers 13

13. Daartoe hun broeders, hoofden in de huizen van hun vaders 1), duizend zevenhonderd en zestig man, als men de hier opgenoemde zes priesterafdelingen gezamenlijk in rekening brengt, terwijl in Nehemiah 11:12-Nehemiah 11:14 slechts drie afdelingen op 822 + 242 + 128 = 1192 berekend zijn, kloeke helden aan het werk van de dienst van het huis van God.

1) Keil keert de orde van de woorden om en trekt: hoofden van de huizen van de vaderen tot vv. 12. Wat het getal betreft is er verschil tussen de Kronieken en Nehemia, een verschil alleen op te lossen o.i. door aan te nemen, dat hier het getal genoemd wordt v r de Ballingschap en bij Nehemia dat na de wegvoering.

Vers 14

14. Van de Levieten nu, die het godsdienstig gezang moesten leiden, waren Semaja, de zoon van Hasub, de zoon van Azrikam, de zoon van Hasabja, de zoon van Bunni (Nehemiah 11:15), van de kinderen van Merari.

Vers 14

14. Van de Levieten nu, die het godsdienstig gezang moesten leiden, waren Semaja, de zoon van Hasub, de zoon van Azrikam, de zoon van Hasabja, de zoon van Bunni (Nehemiah 11:15), van de kinderen van Merari.

Vers 15

15. En Bakbakkar, of Bakbukja (Nehemiah 11:17), Heres 1), en Galal, en Mattanja, de zoon van Micha, de zoon van Zichri, naar andere lezing Zabdi (Nehemiah 11:17), de zoon van Asaf, dus uit de kinderen van Gersom (1 Chronicles 6:39).

1) De Hoogduitse vertaling heeft hiervoor de timmerman, Hebreeuws Cheresch.

15. En Bakbakkar, of Bakbukja (Nehemiah 11:17), Heres 1), en Galal, en Mattanja, de zoon van Micha, de zoon van Zichri, naar andere lezing Zabdi (Nehemiah 11:17), de zoon van Asaf, dus uit de kinderen van Gersom (1 Chronicles 6:39).

1) De Hoogduitse vertaling heeft hiervoor de timmerman, Hebreeuws Cheresch. 15. En Bakbakkar, of Bakbukja (Nehemiah 11:17), Heres 1), en Galal, en Mattanja, de zoon van Micha, de zoon van Zichri, naar andere lezing Zabdi (Nehemiah 11:17), de zoon van Asaf, dus uit de kinderen van Gersom (1 Chronicles 6:39).

1) De Hoogduitse vertaling heeft hiervoor de timmerman, Hebreeuws Cheresch.

Vers 15

15. En Bakbakkar, of Bakbukja (Nehemiah 11:17), Heres 1), en Galal, en Mattanja, de zoon van Micha, de zoon van Zichri, naar andere lezing Zabdi (Nehemiah 11:17), de zoon van Asaf, dus uit de kinderen van Gersom (1 Chronicles 6:39).

1) De Hoogduitse vertaling heeft hiervoor de timmerman, Hebreeuws Cheresch.

15. En Bakbakkar, of Bakbukja (Nehemiah 11:17), Heres 1), en Galal, en Mattanja, de zoon van Micha, de zoon van Zichri, naar andere lezing Zabdi (Nehemiah 11:17), de zoon van Asaf, dus uit de kinderen van Gersom (1 Chronicles 6:39).

1) De Hoogduitse vertaling heeft hiervoor de timmerman, Hebreeuws Cheresch. 15. En Bakbakkar, of Bakbukja (Nehemiah 11:17), Heres 1), en Galal, en Mattanja, de zoon van Micha, de zoon van Zichri, naar andere lezing Zabdi (Nehemiah 11:17), de zoon van Asaf, dus uit de kinderen van Gersom (1 Chronicles 6:39).

1) De Hoogduitse vertaling heeft hiervoor de timmerman, Hebreeuws Cheresch.

Vers 16

16. En Obadja, in Nehemiah 11:17 Abda geheten, de zoon van Semaja, Sammua, de zoon van Galal, de zoon van Jeduthun, uit de kinderen van Merari (1 Chronicles 6:44); en Berechja, uit de zangerafdeling van de kinderen van Kahath (1 Chronicles 6:33), de zoon van Asa, de zoon van Elkana, die echter niet in Jeruzalem zelf maar in de onmiddellijke nabijheid van deze stad woonachtig was, namelijk in de dorpen van de Netofathieten, d.i. in de tot Netofa (2 Samuel 23:28) behorende dorpen (Nehemiah 12:28).

Vers 16

16. En Obadja, in Nehemiah 11:17 Abda geheten, de zoon van Semaja, Sammua, de zoon van Galal, de zoon van Jeduthun, uit de kinderen van Merari (1 Chronicles 6:44); en Berechja, uit de zangerafdeling van de kinderen van Kahath (1 Chronicles 6:33), de zoon van Asa, de zoon van Elkana, die echter niet in Jeruzalem zelf maar in de onmiddellijke nabijheid van deze stad woonachtig was, namelijk in de dorpen van de Netofathieten, d.i. in de tot Netofa (2 Samuel 23:28) behorende dorpen (Nehemiah 12:28).

Vers 17

17. De portiers nu, of die Levieten, die het ambt van deurwachter of dorpelbewaarder bij de tempel bekleedden (1 Chronicles 9:22), waren Sallum (Ezra 2:42), ook Mesullam geschreven (Nehemiah 12:25), en Akkub en Talmon (Nehemiah 11:19), en Ahiman, en hun broeders; Sallum was het hoofd van deze vier afdelingen tezamen.

Vers 17

17. De portiers nu, of die Levieten, die het ambt van deurwachter of dorpelbewaarder bij de tempel bekleedden (1 Chronicles 9:22), waren Sallum (Ezra 2:42), ook Mesullam geschreven (Nehemiah 12:25), en Akkub en Talmon (Nehemiah 11:19), en Ahiman, en hun broeders; Sallum was het hoofd van deze vier afdelingen tezamen.

Vers 18

18. Ook tot nog toe, aan de poort van de koning oostwaarts 1), waren dezen de portiers onder de legers van de kinderen van Levi.

1) De oostelijke poort van de tempel heet koningspoort, omdat door deze poort de koning in de Tempel in- en uitging (vgl. Ezekiel 46:1,Ezekiel 46:2 met 44:3). De opmerking: Tot nog toe is Sallum wachter enz. zet het bestaan van de tempel ten tijde van de vervaardiging van deze geslachtslijst voorop, en wijst hier naar de v r-exilische tijd heen..

Beter vertaald: Ook tot nog toe is hij, deze Sallum, de portier, aan de poort van de koning oostwaarts (vgl. 1 Chronicles 26:14); zij, Sallum, Akkub, Talmon, Ahiman, zijn de deurwachters voor het leger van de kinderen van Levi.

Dit laatste is een uitdrukking die aan de militaire regeling herinnert, waarin ten tijde van Mozes de stam Levi rondom de tabernakel gelegerd was (Numbers 2:2), terwijl alzo de overste Sallum de poort F op de "platten grond" bij 1 Kings 6:36 bewaarde, hielden de overige vier ieder, met de tot hen behorende afdeling, de wacht aan de buitenpoorten. De eerste, de oostpoort van het binnenvoorhof heet de poort van de koning, omdat, als deze uit zijn paleis, op de Zion naar de tempel ging, hij door haar binnentrad en in de nabijheid zich de standplaats voor de koning bevond (1 Kings 8:22); ook werd zij voor hem geopend, wanneer hij vrijwillige offers wilde brengen, terwijl zij overigens slechts op de Sabbat en op de dagen van de Nieuwe Maan geopend was..

Vers 18

18. Ook tot nog toe, aan de poort van de koning oostwaarts 1), waren dezen de portiers onder de legers van de kinderen van Levi.

1) De oostelijke poort van de tempel heet koningspoort, omdat door deze poort de koning in de Tempel in- en uitging (vgl. Ezekiel 46:1,Ezekiel 46:2 met 44:3). De opmerking: Tot nog toe is Sallum wachter enz. zet het bestaan van de tempel ten tijde van de vervaardiging van deze geslachtslijst voorop, en wijst hier naar de v r-exilische tijd heen..

Beter vertaald: Ook tot nog toe is hij, deze Sallum, de portier, aan de poort van de koning oostwaarts (vgl. 1 Chronicles 26:14); zij, Sallum, Akkub, Talmon, Ahiman, zijn de deurwachters voor het leger van de kinderen van Levi.

Dit laatste is een uitdrukking die aan de militaire regeling herinnert, waarin ten tijde van Mozes de stam Levi rondom de tabernakel gelegerd was (Numbers 2:2), terwijl alzo de overste Sallum de poort F op de "platten grond" bij 1 Kings 6:36 bewaarde, hielden de overige vier ieder, met de tot hen behorende afdeling, de wacht aan de buitenpoorten. De eerste, de oostpoort van het binnenvoorhof heet de poort van de koning, omdat, als deze uit zijn paleis, op de Zion naar de tempel ging, hij door haar binnentrad en in de nabijheid zich de standplaats voor de koning bevond (1 Kings 8:22); ook werd zij voor hem geopend, wanneer hij vrijwillige offers wilde brengen, terwijl zij overigens slechts op de Sabbat en op de dagen van de Nieuwe Maan geopend was..

Vers 19

19. En Sallum, de zo-even genoemde overste in 1 Chronicles 26:1, 1 Chronicles 26:14 Meselemja geheten, de zoon van Kores, de zoon van Ebjasaf, de zoon van Korah, en zijn broeders van het huis van zijn vader, de Korahieten, waren vanouds af naar Davids regeling over het werk van de dienst, wachters van de dorpelen van de tabernakel, die David inrichtte voor de bondskist, die hij naast zijn paleis op Zion plaatste (1 Chronicles 17:1); en terwijl David dit aldus regelde, bevestigde hij een oude instelling, zoals dan ook hun vaders, van de Korahieten, reeds ten tijde van Mozes en Jozua, in het leger van de Heere geweest waren, bewaarders van de ingang tot de tabernakel, dat wel niet uitdrukkelijk in de vijf boeken van Mozes bericht wordt, maar uit de Mozaïsche bepaling omtrent de zorg, die aan de Kohathieten in het bijzonder voor het heiligdom werd opgedragen (Numbers 4:4) vanzelf is af te leiden.

Vers 19

19. En Sallum, de zo-even genoemde overste in 1 Chronicles 26:1, 1 Chronicles 26:14 Meselemja geheten, de zoon van Kores, de zoon van Ebjasaf, de zoon van Korah, en zijn broeders van het huis van zijn vader, de Korahieten, waren vanouds af naar Davids regeling over het werk van de dienst, wachters van de dorpelen van de tabernakel, die David inrichtte voor de bondskist, die hij naast zijn paleis op Zion plaatste (1 Chronicles 17:1); en terwijl David dit aldus regelde, bevestigde hij een oude instelling, zoals dan ook hun vaders, van de Korahieten, reeds ten tijde van Mozes en Jozua, in het leger van de Heere geweest waren, bewaarders van de ingang tot de tabernakel, dat wel niet uitdrukkelijk in de vijf boeken van Mozes bericht wordt, maar uit de Mozaïsche bepaling omtrent de zorg, die aan de Kohathieten in het bijzonder voor het heiligdom werd opgedragen (Numbers 4:4) vanzelf is af te leiden.

Vers 20

20. Als Pinehas, de zoon van Ele zar, de derde zoon van Aron (Exodus 6:25) te voren voorganger bij hen was, bij deze wachters van de ingang, de Korahieten, zoals ook zijn vader overste geweest was over al de drie oversten van de verschillende Levietengeslachten (Numbers 3:32), waarmee de Heere was 1), een bijzonder verbond met hem en zijn nakomelingen gesloten had (Numbers 25:10).

1) In het Hebreeën Javh immo. Beter: de Heere zij met hem! als een zegenwens vanwege de herinnering aan het verbond, dat de Heere met hem en zijn nakomelingen had gesloten (Numbers 25:10). Indien vertaald moest worden: de Heere was met hem, dan had deze zin met de vorige door en moeten verbonden zijn.

Vers 20

20. Als Pinehas, de zoon van Ele zar, de derde zoon van Aron (Exodus 6:25) te voren voorganger bij hen was, bij deze wachters van de ingang, de Korahieten, zoals ook zijn vader overste geweest was over al de drie oversten van de verschillende Levietengeslachten (Numbers 3:32), waarmee de Heere was 1), een bijzonder verbond met hem en zijn nakomelingen gesloten had (Numbers 25:10).

1) In het Hebreeën Javh immo. Beter: de Heere zij met hem! als een zegenwens vanwege de herinnering aan het verbond, dat de Heere met hem en zijn nakomelingen had gesloten (Numbers 25:10). Indien vertaald moest worden: de Heere was met hem, dan had deze zin met de vorige door en moeten verbonden zijn.

Vers 21

21. Zacharja, de eerstgeboren zoon van Meselemja of Sallum (1 Chronicles 27:2), was portier aan de deur van de tent van de samenkomst, en dus werd hem het toezicht op de tempeldeur ten zuiden toevertrouwd (1 Chronicles 26:14).

Vers 21

21. Zacharja, de eerstgeboren zoon van Meselemja of Sallum (1 Chronicles 27:2), was portier aan de deur van de tent van de samenkomst, en dus werd hem het toezicht op de tempeldeur ten zuiden toevertrouwd (1 Chronicles 26:14).

Vers 22

22. Allen, die, van degenen, die in 1 Chronicles 9:17 vermeld worden, uitgelezen waren tot portiers aan de dorpelen, waren tweehonderd en twaalf: dezen waren in het geslachtsregister gesteld naar hun dorpen; zo hoog liep het getal van die portiers, die in de dorpen rondom Jeruzalem in kwartier lagen, terwijl het getal van de te Jeruzalem zelf wonenden slechts 172 bedroeg (Nehemiah 11:19). David en Samuël 1), de ziener, de profeet, had de hen in hun ambt bevestigd, niet naar menselijk goedvinden, maar op aandrang van Gods Geest.

1) In de vroegere boeken van het Oude Testament is er nergens sprake van, dat Samuël aan die inrichting deel had; maar wel kan hij de gedachte, die David later verwezenlijkte, in diens hart gelegd hebben, deels persoonlijk, toen deze zich bij hem te Rama ophield (1 Samuel 19:18), deels door zijn leerling, de profeet Gad (1 Samuel 22:5)..

David wordt eerst genoemd, omdat hij alles heeft uitgevoerd, maar Samuël wordt er bijgevoegd, omdat hij tot dat alles de grond heeft gelegd door zijn reformatorisch optreden.

Vers 22

22. Allen, die, van degenen, die in 1 Chronicles 9:17 vermeld worden, uitgelezen waren tot portiers aan de dorpelen, waren tweehonderd en twaalf: dezen waren in het geslachtsregister gesteld naar hun dorpen; zo hoog liep het getal van die portiers, die in de dorpen rondom Jeruzalem in kwartier lagen, terwijl het getal van de te Jeruzalem zelf wonenden slechts 172 bedroeg (Nehemiah 11:19). David en Samuël 1), de ziener, de profeet, had de hen in hun ambt bevestigd, niet naar menselijk goedvinden, maar op aandrang van Gods Geest.

1) In de vroegere boeken van het Oude Testament is er nergens sprake van, dat Samuël aan die inrichting deel had; maar wel kan hij de gedachte, die David later verwezenlijkte, in diens hart gelegd hebben, deels persoonlijk, toen deze zich bij hem te Rama ophield (1 Samuel 19:18), deels door zijn leerling, de profeet Gad (1 Samuel 22:5)..

David wordt eerst genoemd, omdat hij alles heeft uitgevoerd, maar Samuël wordt er bijgevoegd, omdat hij tot dat alles de grond heeft gelegd door zijn reformatorisch optreden.

Vers 23

23. Zij dan de door David aangestelden en hun zonen waren aan de poorten van het huis van de Heere, in het huis van de tent, want alleen zo een, geen eigenlijke tempel, was ten tijde van Samuël en David aanwezig, aan de wachten.

Vers 23

23. Zij dan de door David aangestelden en hun zonen waren aan de poorten van het huis van de Heere, in het huis van de tent, want alleen zo een, geen eigenlijke tempel, was ten tijde van Samuël en David aanwezig, aan de wachten.

Vers 24

24. Die portiers waren aan de vier winden, aan al de vier zijden van de voorhof van de tempel gesteld, tegen het oosten, tegen het westen, tegen het noorden en tegen het zuiden (1 Chronicles 27:13). 25. En hun broeders, de broeders van de in Jeruzalem wonende portiers, waren op hun dorpen in de omstreken van de stad, vandaar inkomend 1) op de zevende dag, van tijd tot tijd om met hen te dienen, d.i. hun ambt dadelijk met hen af te wisselen, als de van week tot week afwisselende beurt (2 Kings 11:5) aan hen kwam.

1) Beter: En hun broeders in hun dorpen waren verplicht te komen op de zevende dag, van tijd tot tijd met hen dienend.

Vers 24

24. Die portiers waren aan de vier winden, aan al de vier zijden van de voorhof van de tempel gesteld, tegen het oosten, tegen het westen, tegen het noorden en tegen het zuiden (1 Chronicles 27:13). 25. En hun broeders, de broeders van de in Jeruzalem wonende portiers, waren op hun dorpen in de omstreken van de stad, vandaar inkomend 1) op de zevende dag, van tijd tot tijd om met hen te dienen, d.i. hun ambt dadelijk met hen af te wisselen, als de van week tot week afwisselende beurt (2 Kings 11:5) aan hen kwam.

1) Beter: En hun broeders in hun dorpen waren verplicht te komen op de zevende dag, van tijd tot tijd met hen dienend.

Vers 26

26. Want in dat ambt 1) waren er vier overste portiers, die Levieten waren 2), onder welker opperbevel al de anderen stonden (1 Chronicles 9:17); en zij waren over de kamers en over de schatten van het huis van God, hadden tevens het toezicht op de schat- en rustkamers, die onder de bijgebouwen van de tempel (1 Kings 6:5) zich bevonden.

1) In het Hebreeën Bëmoenah. De Staten-Vertaling heeft: in dat ambt. Het woord ambt wordt echter door een ander Hebreeuws woord uitgedrukt. Beter vertaling is: tot waarborg. Opdat alles goed en geregeld ging, waren er vier oversten van de portiers, waren er vier hoofden aangesteld, onder wie de anderen stonden. Het woordje dat staat ook niet in de grondtekst.

2) Die Levieten waren, of, zij waren Levieten. In de tweede helft gaat de Schrijver over tot de algemene werkzaamheden van de Levieten, waartoe niet alleen behoorde, het wachthouden over het huis van de Heere, maar ook wat verder in 1 Chronicles 9:28, wordt meegedeeld.

Vers 26

26. Want in dat ambt 1) waren er vier overste portiers, die Levieten waren 2), onder welker opperbevel al de anderen stonden (1 Chronicles 9:17); en zij waren over de kamers en over de schatten van het huis van God, hadden tevens het toezicht op de schat- en rustkamers, die onder de bijgebouwen van de tempel (1 Kings 6:5) zich bevonden.

1) In het Hebreeën Bëmoenah. De Staten-Vertaling heeft: in dat ambt. Het woord ambt wordt echter door een ander Hebreeuws woord uitgedrukt. Beter vertaling is: tot waarborg. Opdat alles goed en geregeld ging, waren er vier oversten van de portiers, waren er vier hoofden aangesteld, onder wie de anderen stonden. Het woordje dat staat ook niet in de grondtekst.

2) Die Levieten waren, of, zij waren Levieten. In de tweede helft gaat de Schrijver over tot de algemene werkzaamheden van de Levieten, waartoe niet alleen behoorde, het wachthouden over het huis van de Heere, maar ook wat verder in 1 Chronicles 9:28, wordt meegedeeld.

Vers 27

27. En zij bleven over nacht rondom het huis van God; want op hen was de wacht daarover, en zij waren over de opening, en dat elke morgen, iedere avond moesten zij de deuren sluiten en iedere morgen opnieuw openen.

Vers 27

27. En zij bleven over nacht rondom het huis van God; want op hen was de wacht daarover, en zij waren over de opening, en dat elke morgen, iedere avond moesten zij de deuren sluiten en iedere morgen opnieuw openen.

Vers 28

28. En van hen, n.l. van de Levieten, waren enigen over de kostbare vaten van de dienst, die slechts nu en dan, wanneer zij juist bij de godsdienst nodig waren, uit de schatkameren gehaald werden; want bij getal 1) droegen zij ze in, en bij getal droegen zij ze, wanneer ze gebruikt waren, weer uit.

1) Bij getal, dat wil zeggen dat zij geteld werden als zij ingedragen en geteld als zij uitgedragen of weer opgeborgen werden.

Vers 28

28. En van hen, n.l. van de Levieten, waren enigen over de kostbare vaten van de dienst, die slechts nu en dan, wanneer zij juist bij de godsdienst nodig waren, uit de schatkameren gehaald werden; want bij getal 1) droegen zij ze in, en bij getal droegen zij ze, wanneer ze gebruikt waren, weer uit.

1) Bij getal, dat wil zeggen dat zij geteld werden als zij ingedragen en geteld als zij uitgedragen of weer opgeborgen werden.

Vers 29

29. Want uit deze zijn er besteld over de gewone vaten, en over al de heilige vaten, en over de meelbloem, en wijn, en olie, en wierook, en specerij.

Vers 29

29. Want uit deze zijn er besteld over de gewone vaten, en over al de heilige vaten, en over de meelbloem, en wijn, en olie, en wierook, en specerij.

Vers 30

30. En uit de zonen van de priesters waren de bereiders van het reukwerk van de specerijen, welks vervaardiging in Exodus 30:34, beschreven wordt, en hetwelk de Levieten niet mochten maken, maar alleen moesten bewaren.

Vers 30

30. En uit de zonen van de priesters waren de bereiders van het reukwerk van de specerijen, welks vervaardiging in Exodus 30:34, beschreven wordt, en hetwelk de Levieten niet mochten maken, maar alleen moesten bewaren.

Vers 31

31. En Mattithja uit de Levieten, die de eerstgeborene van Sallum was, de Korahiet, in zover hij door zijn hoog ambt een bijzonder uitstekende plaats onder diens nakomelingen innam, was in het ambt 1), of, tot waarborg over het werk, dat in pannen gekookt wordt, het heilige bakwerk (Leviticus2:6; 6:14). 1) "1Ch 9:26".

Vers 31

31. En Mattithja uit de Levieten, die de eerstgeborene van Sallum was, de Korahiet, in zover hij door zijn hoog ambt een bijzonder uitstekende plaats onder diens nakomelingen innam, was in het ambt 1), of, tot waarborg over het werk, dat in pannen gekookt wordt, het heilige bakwerk (Leviticus2:6; 6:14). 1) "1Ch 9:26".

Vers 32

32. En uit de kinderen van de Kahathieten, uit hun, van de Levieten broeders, waren enigen over de broden van de toerichting, om die gereed te maken op de in Leviticus 4:5 beschreven wijze, om die alle sabbatten, overeenkomstig de bepaling van de wet (Exodus 25:30) te bereiden, opdat zij die bij het begin van een nieuwe sabbat gereed hadden, ter uitlegging door de dienstdoende priester.

Vers 32

32. En uit de kinderen van de Kahathieten, uit hun, van de Levieten broeders, waren enigen over de broden van de toerichting, om die gereed te maken op de in Leviticus 4:5 beschreven wijze, om die alle sabbatten, overeenkomstig de bepaling van de wet (Exodus 25:30) te bereiden, opdat zij die bij het begin van een nieuwe sabbat gereed hadden, ter uitlegging door de dienstdoende priester.

Vers 33

33. Uit dezen, in 1 Chronicles 9:14-1 Chronicles 9:16 opgenoemde Levieten uit de kinderen van Merari, zijn ook de zangers, hoofden van de vaders onder de Levieten, wonend in de kamers, dienstvrij, vrij van het toezicht (1 Chronicles 9:26); want dag en nacht1) voortdurend was het op hen, in dat werk te zijn, waren zij met de zorg voor het heilige gezang belast, zodat zij voor andere arbeid geen tijd hadden.

1) Dag en nacht is een andere uitdrukking voor: voortdurend.

III. 1 Chronicles 9:35-1 Chronicles 9:44. Eer in de volgende afdeling de ondergang van Sauls huis bericht wordt, krijgen wij nu nog eenmaal een blik in de genealogische verhouding van dit huis, ofschoon deze reeds boven (1 Chronicles 8:29-1 Chronicles 8:39) bij de opgave van de geslachten van de Benjaminieten ons was voorgesteld; maar daar diende de stamboom tot een ander doel dan hier, waar hij alleen de overgang tot het verhaal in 1 Chronicles 10:1 vormt en met terugblik op het laatstgenoemd doel reeds met de zonen van Azel afbreekt.

Vers 33

33. Uit dezen, in 1 Chronicles 9:14-1 Chronicles 9:16 opgenoemde Levieten uit de kinderen van Merari, zijn ook de zangers, hoofden van de vaders onder de Levieten, wonend in de kamers, dienstvrij, vrij van het toezicht (1 Chronicles 9:26); want dag en nacht1) voortdurend was het op hen, in dat werk te zijn, waren zij met de zorg voor het heilige gezang belast, zodat zij voor andere arbeid geen tijd hadden.

1) Dag en nacht is een andere uitdrukking voor: voortdurend.

III. 1 Chronicles 9:35-1 Chronicles 9:44. Eer in de volgende afdeling de ondergang van Sauls huis bericht wordt, krijgen wij nu nog eenmaal een blik in de genealogische verhouding van dit huis, ofschoon deze reeds boven (1 Chronicles 8:29-1 Chronicles 8:39) bij de opgave van de geslachten van de Benjaminieten ons was voorgesteld; maar daar diende de stamboom tot een ander doel dan hier, waar hij alleen de overgang tot het verhaal in 1 Chronicles 10:1 vormt en met terugblik op het laatstgenoemd doel reeds met de zonen van Azel afbreekt.

Vers 35

35. Maar te Gibeon hadden gewoond Jeiël, de vader van Gibeon; de naam van zijn zuster nu was Macha.

Vers 35

35. Maar te Gibeon hadden gewoond Jeiël, de vader van Gibeon; de naam van zijn zuster nu was Macha.

Vers 42

42. En Achaz, zijn vierde zoon, gewon Jaëra, (Joadda), en Jaëra gewon Alemeth, en Azmaveth, en Zimri; en Zimri gewon Moza;

Vers 42

42. En Achaz, zijn vierde zoon, gewon Jaëra, (Joadda), en Jaëra gewon Alemeth, en Azmaveth, en Zimri; en Zimri gewon Moza;

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Chronicles 9". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/1-chronicles-9.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile