Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
1 Kronieken 6

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 KRONIEKEN 6

1 Chronicles 6:1

GETAL EN WOONPLAATS VAN DE KINDEREN VAN LEVI EN VAN ARON

VI. 1 Chronicles 6:1-1 Chronicles 6:81. Uitvoeriger berichten volgen hierop over de stam Levi. Verst wordt gewezen op Arons betrekking tot Levi, en het getal van zijn kinderen opgegeven (1 Chronicles 6:1-1 Chronicles 6:3); daaraan sluit zich een reeks van 22 namen, die met Eleazar, Arons opvolger in de hogepriesterlijke waardigheid begint; en met Jozadak, de zoon van de laatste hogepriester, ten tijde van de Babylonische gevangenschap eindigt (1 Chronicles 6:4-1 Chronicles 6:15). Terwijl hierna de zonen van Levi nog eenmaal genoemd worden, om op het uitgangspunt voor de Levitische geslachten te komen, van waar ook het hogepriesterlijke geslacht uitgaat (1 Chronicles 6:16), volgt een nadere uiteenzetting van die geslachten (1 Chronicles 6:17-1 Chronicles 6:30), inzonderheid van de personen, die David bij het godsdienstig gezang aanstelde (1 Chronicles 6:31-1 Chronicles 6:47), en van hun verdere bestemming tot de dienst van het heiligdom (1 Chronicles 6:48,1 Chronicles 6:49). Na andermaal de hogepriesters van Eleazar tot op Ahimaz, tijdgenoot van David te hebben opgeteld (1 Chronicles 6:50-1 Chronicles 6:53), worden ten slotte de woonplaatsen opgegeven van de priesters en de Levieten naar de steden, die in de verschillende stammen hun waren toegewezen (1 Chronicles 6:54-1 Chronicles 6:81).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 KRONIEKEN 6

1 Chronicles 6:1

GETAL EN WOONPLAATS VAN DE KINDEREN VAN LEVI EN VAN ARON

VI. 1 Chronicles 6:1-1 Chronicles 6:81. Uitvoeriger berichten volgen hierop over de stam Levi. Verst wordt gewezen op Arons betrekking tot Levi, en het getal van zijn kinderen opgegeven (1 Chronicles 6:1-1 Chronicles 6:3); daaraan sluit zich een reeks van 22 namen, die met Eleazar, Arons opvolger in de hogepriesterlijke waardigheid begint; en met Jozadak, de zoon van de laatste hogepriester, ten tijde van de Babylonische gevangenschap eindigt (1 Chronicles 6:4-1 Chronicles 6:15). Terwijl hierna de zonen van Levi nog eenmaal genoemd worden, om op het uitgangspunt voor de Levitische geslachten te komen, van waar ook het hogepriesterlijke geslacht uitgaat (1 Chronicles 6:16), volgt een nadere uiteenzetting van die geslachten (1 Chronicles 6:17-1 Chronicles 6:30), inzonderheid van de personen, die David bij het godsdienstig gezang aanstelde (1 Chronicles 6:31-1 Chronicles 6:47), en van hun verdere bestemming tot de dienst van het heiligdom (1 Chronicles 6:48,1 Chronicles 6:49). Na andermaal de hogepriesters van Eleazar tot op Ahimaz, tijdgenoot van David te hebben opgeteld (1 Chronicles 6:50-1 Chronicles 6:53), worden ten slotte de woonplaatsen opgegeven van de priesters en de Levieten naar de steden, die in de verschillende stammen hun waren toegewezen (1 Chronicles 6:54-1 Chronicles 6:81).

Vers 1

1. De kinderen van Levi waren, zoals uit Exodus 6:13, bekend is: Gerson, Kahath en Merari.

Vers 1

1. De kinderen van Levi waren, zoals uit Exodus 6:13, bekend is: Gerson, Kahath en Merari.

Vers 2

2. De kinderen van Kahath nu, het hoofd van het stamhuis, waartoe het hogepriesterlijk gezag behoorde, waren Amram, Jizhar, en Hebron, en Uzziël.

Vers 2

2. De kinderen van Kahath nu, het hoofd van het stamhuis, waartoe het hogepriesterlijk gezag behoorde, waren Amram, Jizhar, en Hebron, en Uzziël.

Vers 3

3. En de kinderen van Amram, op wie het dan verder onder deze vier zonen het meest aankomt, waren Aron en Mozes en Mirjam; en de kinderen van Aron, die bestemd was tot drager van het Hogepriesterschap (Exodus 28:1), waren Nadab en Abihu, Eleazar en Ithamar, waarvan echter de eerste twee omkwamen, omdat zij vreemd vuur voor het aangezicht van de Heere gebracht hadden, zodat nu enkel van de laatste twee meer sprake is (Leviticus 0:1, Numbers 3:2,Numbers 3:4).

Vers 3

3. En de kinderen van Amram, op wie het dan verder onder deze vier zonen het meest aankomt, waren Aron en Mozes en Mirjam; en de kinderen van Aron, die bestemd was tot drager van het Hogepriesterschap (Exodus 28:1), waren Nadab en Abihu, Eleazar en Ithamar, waarvan echter de eerste twee omkwamen, omdat zij vreemd vuur voor het aangezicht van de Heere gebracht hadden, zodat nu enkel van de laatste twee meer sprake is (Leviticus 0:1, Numbers 3:2,Numbers 3:4).

Vers 4

4. En Eleazar, op wie de hogepriesterlijke waardigheid na zijns vaders dood overging (Numbers 20:22, Joshua 14:1), gewon Pinchas (Exodus 6:25); Pinchas, die de belofte gegeven werd, dat bij zijn stam het hogepriesterschap voor alle tijden blijven zou (Numbers 25:10), en die het ook werkelijk in de eerste tijd van de Richteren uitoefende (Judges 20:28), gewon Abisua.

Vers 4

4. En Eleazar, op wie de hogepriesterlijke waardigheid na zijns vaders dood overging (Numbers 20:22, Joshua 14:1), gewon Pinchas (Exodus 6:25); Pinchas, die de belofte gegeven werd, dat bij zijn stam het hogepriesterschap voor alle tijden blijven zou (Numbers 25:10), en die het ook werkelijk in de eerste tijd van de Richteren uitoefende (Judges 20:28), gewon Abisua.

Vers 5

5. En Abisua gewon Bukki, en Bukki gewon Uzzi, na wiens dood de hogepriesterlijke waardigheid op Eli, uit de lijn Ithamar, overging, en bij deze lijn een tijd lang bleef (Numbers 25:13').

Vers 5

5. En Abisua gewon Bukki, en Bukki gewon Uzzi, na wiens dood de hogepriesterlijke waardigheid op Eli, uit de lijn Ithamar, overging, en bij deze lijn een tijd lang bleef (Numbers 25:13').

Vers 6

6. Deze nu, de aan het slot van 1 Chronicles 6:7 opgenoemden, zijn de kinderen van Ehud; een in de geschiedenis welbekende Benjaminiet; deze waren hoofden van de vaders van de inwoners te Geba (Jud 19:13), en hij 1) voerde hen met geweld uit deze hun oorspronkelijke woonplaats over naar Manahath, of Manocho in de stam Juda (Joshua 15:59).

1) Onderwerp van voerde weg zijn de in het volgende vers genoemd mannen en het volgende deze of hij bewijst, dat van de drie genoemden de laatste, n.l. Gera, de bewerker van de wegvoering was..

Betere vertaling is dan ook: men voerde hen over, en dan 1 Chronicles 6:7 beginnen: Namelijk Naman en Ahia en Gera, hij (n.l. Gera) voerde weg.

Vers 6

6. Deze nu, de aan het slot van 1 Chronicles 6:7 opgenoemden, zijn de kinderen van Ehud; een in de geschiedenis welbekende Benjaminiet; deze waren hoofden van de vaders van de inwoners te Geba (Jud 19:13), en hij 1) voerde hen met geweld uit deze hun oorspronkelijke woonplaats over naar Manahath, of Manocho in de stam Juda (Joshua 15:59).

1) Onderwerp van voerde weg zijn de in het volgende vers genoemd mannen en het volgende deze of hij bewijst, dat van de drie genoemden de laatste, n.l. Gera, de bewerker van de wegvoering was..

Betere vertaling is dan ook: men voerde hen over, en dan 1 Chronicles 6:7 beginnen: Namelijk Naman en Ahia en Gera, hij (n.l. Gera) voerde weg.

Vers 7

7. En Naman, en Ahia, en Gera, de geslachten van de in 1 Chronicles 6:3, 1 Chronicles 6:4 vermelde nakomelingen van Bela, en onder hen bijzonder de laatste, deze, het geslacht van Bela, dat aan het hoofd van de drie stond en de gehele onderneming leidde, voerde hij weg 1), en hij, genoemde Ehud (1 Chronicles 6:6), gewon Uzza en Ahihud.

1) Van deze vijandelijke strijd tussen de Benjaminitische geslachten wordt ons nergens elders iets meer bericht, zodat de zaak ook niet nader kan worden verklaard..

8. En Saharaïm, die een andere zoon is van Ehud, gewon kinderen in het land van Moab, waarheen hij zich begaf, (nadat 1)hij haar weggezonden had) uit (liever: namelijk) Husim en Bara, die zijn vrouwen tot dusver waren.

1) In het Hebreeën Min-schilcho otham Choesim weët Bara nascha. Betere vertaling: Nadat hij zijn vrouwen Husim en Bara had weggezonden. Toen, n.l. nam hij Hodes en verwekte bij haar Jobab, enz. 9. En uit Hodes, zijn derde huisvrouw, die hij na de wegzending van de beide anderen genomen had, gewon hij Jobab en Zibja, en Mesa, en Malcham.

10. En Jez, en Sochja, en Mirma; deze zeven zijn zijn zonen, die hij in het land Moab gewon, hoofden van de vaderen, stamvaders.

Vers 7

7. En Naman, en Ahia, en Gera, de geslachten van de in 1 Chronicles 6:3, 1 Chronicles 6:4 vermelde nakomelingen van Bela, en onder hen bijzonder de laatste, deze, het geslacht van Bela, dat aan het hoofd van de drie stond en de gehele onderneming leidde, voerde hij weg 1), en hij, genoemde Ehud (1 Chronicles 6:6), gewon Uzza en Ahihud.

1) Van deze vijandelijke strijd tussen de Benjaminitische geslachten wordt ons nergens elders iets meer bericht, zodat de zaak ook niet nader kan worden verklaard..

8. En Saharaïm, die een andere zoon is van Ehud, gewon kinderen in het land van Moab, waarheen hij zich begaf, (nadat 1)hij haar weggezonden had) uit (liever: namelijk) Husim en Bara, die zijn vrouwen tot dusver waren.

1) In het Hebreeën Min-schilcho otham Choesim weët Bara nascha. Betere vertaling: Nadat hij zijn vrouwen Husim en Bara had weggezonden. Toen, n.l. nam hij Hodes en verwekte bij haar Jobab, enz. 9. En uit Hodes, zijn derde huisvrouw, die hij na de wegzending van de beide anderen genomen had, gewon hij Jobab en Zibja, en Mesa, en Malcham.

10. En Jez, en Sochja, en Mirma; deze zeven zijn zijn zonen, die hij in het land Moab gewon, hoofden van de vaderen, stamvaders.

Vers 8

8. En Ahitub gewon Zadok (2 Samuel 8:17), met wie het hogepriesterschap tot de lijn van Eleazar terugviel (1 Kings 2:35), en Zadok gewon Ahimaz (2 Samuel 15:27).

De hogepriesters uit de lijn Ithamar, die in de tijd van Jesaja tot Zadok het ambt bekleed hebben, zijn 1e. Eli (1 Samuel 2:30), 2e. diens zoon Pinchas, die echter nog v r Eli stierf (1 Samuel 4:11 1 Samuel 4:11), 3e. diens zoon Ahitub (1 Samuel 14:3), 4e. diens zoon Ahia (1 Samuel 14:18), 5e. diens broeder Achimelech (1 Samuel 21:1), 6e. diens zoon Abjathar (1 Samuel 22:20 vv., 2 Samuel 8:17), die door Salomo afgezet werd (1 Kings 2:26)..

Vers 8

8. En Ahitub gewon Zadok (2 Samuel 8:17), met wie het hogepriesterschap tot de lijn van Eleazar terugviel (1 Kings 2:35), en Zadok gewon Ahimaz (2 Samuel 15:27).

De hogepriesters uit de lijn Ithamar, die in de tijd van Jesaja tot Zadok het ambt bekleed hebben, zijn 1e. Eli (1 Samuel 2:30), 2e. diens zoon Pinchas, die echter nog v r Eli stierf (1 Samuel 4:11 1 Samuel 4:11), 3e. diens zoon Ahitub (1 Samuel 14:3), 4e. diens zoon Ahia (1 Samuel 14:18), 5e. diens broeder Achimelech (1 Samuel 21:1), 6e. diens zoon Abjathar (1 Samuel 22:20 vv., 2 Samuel 8:17), die door Salomo afgezet werd (1 Kings 2:26)..

Vers 9

9. En Ahimaz gewon Azarja, en Azarja gewon Johanan.

1) Hoogstwaarschijnlijk is de naam van Jojada, de bekende priester ten tijde van Athalia en Joas, v r Johanan uitgevallen en moet die Johanan niet de zoon van Azarja, maar de kleinzoon zijn geweest.

Vers 9

9. En Ahimaz gewon Azarja, en Azarja gewon Johanan.

1) Hoogstwaarschijnlijk is de naam van Jojada, de bekende priester ten tijde van Athalia en Joas, v r Johanan uitgevallen en moet die Johanan niet de zoon van Azarja, maar de kleinzoon zijn geweest.

Vers 10

10. En Johanan gewon Azarja, (Hij 1) is het, die het priesterambt bediende in het huis, dat Salomo te Jeruzalem gebouwd had).

1) Is het vermoeden juist hierboven uitgesproken, dan is deze Azarja hogepriester geweest in de dagen van Uzzia en was hij het, die deze koning uit het Heilige stootte, omdat deze in hoogmoed van zijn hart het reukoffer wilde aansteken. Dit is ook het gevoelen van Rabbi Kimchi. Deze daad wordt dan door deze woorden nog eens verheerlijkt, opdat het nageslacht haar niet zou vergeten.

Vers 10

10. En Johanan gewon Azarja, (Hij 1) is het, die het priesterambt bediende in het huis, dat Salomo te Jeruzalem gebouwd had).

1) Is het vermoeden juist hierboven uitgesproken, dan is deze Azarja hogepriester geweest in de dagen van Uzzia en was hij het, die deze koning uit het Heilige stootte, omdat deze in hoogmoed van zijn hart het reukoffer wilde aansteken. Dit is ook het gevoelen van Rabbi Kimchi. Deze daad wordt dan door deze woorden nog eens verheerlijkt, opdat het nageslacht haar niet zou vergeten.

Vers 11

11. En uit Husim gewon hij, eer hij haar met Bara wegzond en zich naar Moab begaf, Abitub en Elpal.

Vers 11

11. En uit Husim gewon hij, eer hij haar met Bara wegzond en zich naar Moab begaf, Abitub en Elpal.

Vers 12

12. De kinderen van Elpal nu waren behalve de in 1 Chronicles 6:17, 1 Chronicles 6:18 vermelden: Eber en Misam en Semed, naar andere lezing: Samer; deze, laatstgenoemde Semed of Samer heeft Ono, waarschijnlijk het tegenwoordige Kefr Anna, 1 3/4 uur ten noorden van Lydda (Nehemiah 6:2) gebouwd, en Lod, Lydda later Heliopolis geheten, (Acts 9:32), en haar onderhorige plaatsen.

Vers 12

12. De kinderen van Elpal nu waren behalve de in 1 Chronicles 6:17, 1 Chronicles 6:18 vermelden: Eber en Misam en Semed, naar andere lezing: Samer; deze, laatstgenoemde Semed of Samer heeft Ono, waarschijnlijk het tegenwoordige Kefr Anna, 1 3/4 uur ten noorden van Lydda (Nehemiah 6:2) gebouwd, en Lod, Lydda later Heliopolis geheten, (Acts 9:32), en haar onderhorige plaatsen.

Vers 13

13. En 1) Beria en Sema, wier nakomelingen later te Jeruzalem woonden (1 Chronicles 6:28), deze waren hoofden van de vaderen van de inwoners te Aj lon, in de stam Dan (Joshua 19:42); deze hebben de inwoners van Gath verdreven, de Filistijnen aldaar, en volbrachten dus werkelijk wat de kinderen van Efraïm eenmaal tevergeefs beproefd hadden (1 Chronicles 7:21-1 Chronicles 7:24).

1) De samenhang van deze hoofden met de in het vorige vers genoemden is niet duidelijk. De namen Beria en Sema zou men als verdere optelling van de zonen van Elpal kunnen opvatten, wanneer niet de vanaf 1 Chronicles 6:14, 1 Chronicles 6:15 opgetelde namen aan het slot van 1 Chronicles 6:16 als zonen van Beria werden aangeduid, waaruit men moet besluiten, dat met Beria een nieuwe rij van hoofden van Benjaminitische vaderstammen begint. Hierin wordt men dubbel versterkt. doordat de namen van 1 Chronicles 6:14 of 15 tot 27 in vijf familiegroepen worden samengevat: Zonen van Beria (1 Chronicles 6:16); Epals (1 Chronicles 6:18); Schimi's (1 Chronicles 6:21); Schasach's (1 Chronicles 6:25) en Jerohamas (1 Chronicles 6:27).

Vers 13

13. En 1) Beria en Sema, wier nakomelingen later te Jeruzalem woonden (1 Chronicles 6:28), deze waren hoofden van de vaderen van de inwoners te Aj lon, in de stam Dan (Joshua 19:42); deze hebben de inwoners van Gath verdreven, de Filistijnen aldaar, en volbrachten dus werkelijk wat de kinderen van Efraïm eenmaal tevergeefs beproefd hadden (1 Chronicles 7:21-1 Chronicles 7:24).

1) De samenhang van deze hoofden met de in het vorige vers genoemden is niet duidelijk. De namen Beria en Sema zou men als verdere optelling van de zonen van Elpal kunnen opvatten, wanneer niet de vanaf 1 Chronicles 6:14, 1 Chronicles 6:15 opgetelde namen aan het slot van 1 Chronicles 6:16 als zonen van Beria werden aangeduid, waaruit men moet besluiten, dat met Beria een nieuwe rij van hoofden van Benjaminitische vaderstammen begint. Hierin wordt men dubbel versterkt. doordat de namen van 1 Chronicles 6:14 of 15 tot 27 in vijf familiegroepen worden samengevat: Zonen van Beria (1 Chronicles 6:16); Epals (1 Chronicles 6:18); Schimi's (1 Chronicles 6:21); Schasach's (1 Chronicles 6:25) en Jerohamas (1 Chronicles 6:27).

Vers 14

14. En Ahjo 1), Sasak en Jeremth.

1) De LXX leert: o adelyov autou, alsof er gestaan had Ahiw. vandaar dat sommigen lezen: Elpal, zijn broeder en enz. vermoedend, dat de naam Elpal bij het overschrijven is weggevallen. Dit is echter een vermoeden, dat niet tot zekerheid is te brengen.

15. En Zebadja, en Arad en Eder.

16. En Michaël, en Jispa en Joha waren kinderen van de in 1 Chronicles 6:13 vermelde Beria.

Vers 14

14. En Ahjo 1), Sasak en Jeremth.

1) De LXX leert: o adelyov autou, alsof er gestaan had Ahiw. vandaar dat sommigen lezen: Elpal, zijn broeder en enz. vermoedend, dat de naam Elpal bij het overschrijven is weggevallen. Dit is echter een vermoeden, dat niet tot zekerheid is te brengen.

15. En Zebadja, en Arad en Eder.

16. En Michaël, en Jispa en Joha waren kinderen van de in 1 Chronicles 6:13 vermelde Beria.

Vers 15

15. En Jozadak 1), toen nog wel zeer jong, ging mee, toen de HEERE, in het jaar 588 voor Christus Juda en Jeruzalem gevankelijk wegvoerde naar Babel, door de hand van Nebukadnezar. (2 Kings 25:11,2 Kings 25:21).

1) De zoon van de laatste was daarna die hogepriester Josua of Jesua, die met Zerubbabel aan het hoofd van het volk stond, toen het in het jaar 536 v r Christus uit de Babylonische gevangenschap terugkeerde (Ezra 2:2 Haggai 1:1), en in betrekking op wie Zacharia het in 1 Chronicles 3:1 van zijn boek geschetste gezicht had.

In de Hebreeuwse tekst reikt tot hiertoe het 5de Hoofdstuk hetwelk tezamen 41 verzen telt; met het volgende 16de vers begint het 6de Hoofdstuk van slechts 66 verzen..

Vers 15

15. En Jozadak 1), toen nog wel zeer jong, ging mee, toen de HEERE, in het jaar 588 voor Christus Juda en Jeruzalem gevankelijk wegvoerde naar Babel, door de hand van Nebukadnezar. (2 Kings 25:11,2 Kings 25:21).

1) De zoon van de laatste was daarna die hogepriester Josua of Jesua, die met Zerubbabel aan het hoofd van het volk stond, toen het in het jaar 536 v r Christus uit de Babylonische gevangenschap terugkeerde (Ezra 2:2 Haggai 1:1), en in betrekking op wie Zacharia het in 1 Chronicles 3:1 van zijn boek geschetste gezicht had.

In de Hebreeuwse tekst reikt tot hiertoe het 5de Hoofdstuk hetwelk tezamen 41 verzen telt; met het volgende 16de vers begint het 6de Hoofdstuk van slechts 66 verzen..

Vers 16

16. Zo zijn dan om hier, waar, na optelling van het hogepriesterlijke geslacht, ook gehandeld wordt van de overige Levitische geslachten, nog eens met het reeds in 1 Chronicles 6:1 gezegde te beginnen de kinderen van Levi, Gersom, Kahath en Merari (Genesis 46:11).

Vers 16

16. Zo zijn dan om hier, waar, na optelling van het hogepriesterlijke geslacht, ook gehandeld wordt van de overige Levitische geslachten, nog eens met het reeds in 1 Chronicles 6:1 gezegde te beginnen de kinderen van Levi, Gersom, Kahath en Merari (Genesis 46:11).

Vers 17

17. En dit zijn de namen van de zonen van Gersom, of zoals elders geschreven wordt, Gerson de eerste van de drie: Libni en Simeï (Exodus 6:17).

Vers 17

17. En dit zijn de namen van de zonen van Gersom, of zoals elders geschreven wordt, Gerson de eerste van de drie: Libni en Simeï (Exodus 6:17).

Vers 18

18. En de kinderen van Kahath, de tweeden zoon van de drie,waren, gelijk reeds in 1 Chronicles 6:2 vermeld is, Amram, en Jizhar, en Hebron, en Uzziël, 19. De kinderen van Merari, de derde onder de drie, waren Maheli en Musi (Exodus 6:19). En dit zijn de huisgezinnen van de Levieten, naar hun vaderen, in deze drie geslachten verdeelden zich de Levieten naar de afstamming van hun vaderen (Numbers 3:17).

Vers 18

18. En de kinderen van Kahath, de tweeden zoon van de drie,waren, gelijk reeds in 1 Chronicles 6:2 vermeld is, Amram, en Jizhar, en Hebron, en Uzziël, 19. De kinderen van Merari, de derde onder de drie, waren Maheli en Musi (Exodus 6:19). En dit zijn de huisgezinnen van de Levieten, naar hun vaderen, in deze drie geslachten verdeelden zich de Levieten naar de afstamming van hun vaderen (Numbers 3:17).

Vers 19

19. En Jakim, en Zichri, en Zabdi.

20. En Eljoënaï, en Zillethaï, en Eliël.

27. En Jaresja, en Elia, en Zichri waren zonen van Jerohamof Jeremoth, een anderen zoon van Beria (1 Chronicles 6:14). 28. Deze nl. de geschrevenen in 1 Chronicles 6:14-1 Chronicles 6:27 waren de hoofden van de vaderen, van de stamhuizen, hoofden naar hun geslachten, woordelijk hoofden naar hun geboorten d.i. als zodanig zijn zij in de geboortelijsten opgeschreven, deze uit hun families woonden te Jeruzalem.

29. En te Gibeon, het tegenwoordige el Dschib) 2 1/2 uur noordwestelijk van Jeruzalem (Joshua 9:3; Joshua 18:25), woonde de vader van Gibeon d.i. de stamvader van allen, die tot het geslacht van de Israëlitische Gibeonieten behoorden, met name Jeïel (1 Chronicles 9:35), en de naam van zijn huisvrouw was Macha.

30. En zijn eerstgeboren zoon was Abdon, maar de anderen heetten daarna Zur en Kis en Bal 1), en Ner (1 Chronicles 9:36), en Nadab.

1) Uit vergelijking met 1 Chronicles 9:36, blijkt, dat in deze geslachtlijst twee namen zijn uitgevallen, n.l. Ner en Mikloth.

31. En Gedor, en Ahio, en Zecher of Zacharia, en Mikloth.

32. En Mikloth, een tiende zoon van Jeïel, gewon Simea; en deze, de nakomelingen van al deze zonen, woonden ook tegenover hun broers, de noordelijk en westelijk van Jeruzalem gevestigde Benjaminieten te Jeruzalem, en woonden aldaar met hun broers, andere Benjaminieten tezamen.

33. Wij moeten echter hier in `t bijzonder spreken van twee beroemde nakomelingen van die vader van Gibeon, waarvan in (1 Chronicles 6:29) gewag is gemaakt. Ner nu, in (1 Chronicles 6:30) met opzet nog niet genoemd, gewon, niet rechtstreeks, maar door een reeks van nakomelingen, waar van de laatste Afiah, Bechorath, Zeror en Abiël zijn (1 Samuel 9:1) Kis, maar behalve hem nog een tweede zoon, die insgelijks Ner heette en vader van Abner was (1 Samuel 14:50), en Kis gewon Saul, de eerste koning van Israël, en Saul gewon vier zonen, Jonathan en Malchisua, en Abinadab, in 1 Samuel 14:49 Isvi geheten en Esbal, of Isboseth (2 Samuel 2:8).

Vers 19

19. En Jakim, en Zichri, en Zabdi.

20. En Eljoënaï, en Zillethaï, en Eliël.

27. En Jaresja, en Elia, en Zichri waren zonen van Jerohamof Jeremoth, een anderen zoon van Beria (1 Chronicles 6:14). 28. Deze nl. de geschrevenen in 1 Chronicles 6:14-1 Chronicles 6:27 waren de hoofden van de vaderen, van de stamhuizen, hoofden naar hun geslachten, woordelijk hoofden naar hun geboorten d.i. als zodanig zijn zij in de geboortelijsten opgeschreven, deze uit hun families woonden te Jeruzalem.

29. En te Gibeon, het tegenwoordige el Dschib) 2 1/2 uur noordwestelijk van Jeruzalem (Joshua 9:3; Joshua 18:25), woonde de vader van Gibeon d.i. de stamvader van allen, die tot het geslacht van de Israëlitische Gibeonieten behoorden, met name Jeïel (1 Chronicles 9:35), en de naam van zijn huisvrouw was Macha.

30. En zijn eerstgeboren zoon was Abdon, maar de anderen heetten daarna Zur en Kis en Bal 1), en Ner (1 Chronicles 9:36), en Nadab.

1) Uit vergelijking met 1 Chronicles 9:36, blijkt, dat in deze geslachtlijst twee namen zijn uitgevallen, n.l. Ner en Mikloth.

31. En Gedor, en Ahio, en Zecher of Zacharia, en Mikloth.

32. En Mikloth, een tiende zoon van Jeïel, gewon Simea; en deze, de nakomelingen van al deze zonen, woonden ook tegenover hun broers, de noordelijk en westelijk van Jeruzalem gevestigde Benjaminieten te Jeruzalem, en woonden aldaar met hun broers, andere Benjaminieten tezamen.

33. Wij moeten echter hier in `t bijzonder spreken van twee beroemde nakomelingen van die vader van Gibeon, waarvan in (1 Chronicles 6:29) gewag is gemaakt. Ner nu, in (1 Chronicles 6:30) met opzet nog niet genoemd, gewon, niet rechtstreeks, maar door een reeks van nakomelingen, waar van de laatste Afiah, Bechorath, Zeror en Abiël zijn (1 Samuel 9:1) Kis, maar behalve hem nog een tweede zoon, die insgelijks Ner heette en vader van Abner was (1 Samuel 14:50), en Kis gewon Saul, de eerste koning van Israël, en Saul gewon vier zonen, Jonathan en Malchisua, en Abinadab, in 1 Samuel 14:49 Isvi geheten en Esbal, of Isboseth (2 Samuel 2:8).

Vers 20

20. Maar gaan wij nu nog enigszins meer van naderbij iedere afzonderlijke persoon van die drie geslachten beschouwen: Van of, wat Gersombetreft: zijn oudste zoon was Libni, zijn zoon Jahath, zijn zoon Zimma.

Vers 20

20. Maar gaan wij nu nog enigszins meer van naderbij iedere afzonderlijke persoon van die drie geslachten beschouwen: Van of, wat Gersombetreft: zijn oudste zoon was Libni, zijn zoon Jahath, zijn zoon Zimma.

Vers 21

21. Zijn zoon Joah, zijn zoon Iddo, zijn zoon Zerah, zijn zoon Jeathraï.

Vers 21

21. Zijn zoon Joah, zijn zoon Iddo, zijn zoon Zerah, zijn zoon Jeathraï.

Vers 22

22. De kinderen van Kahath om thans op een ander geslacht te komen waren: zijn zoon Jizhar (1 Chronicles 6:38), of, zoals hij ook wel genoemd werd, Amminadab, zijn zoon Korah, de aanstoker van het oproer tegen Mozes in de woestijn (Numbers 16:1), zijn zoon Assir.

22. De kinderen van Kahath om thans op een ander geslacht te komen waren: zijn zoon Jizhar (1 Chronicles 6:38), of, zoals hij ook wel genoemd werd, Amminadab, zijn zoon Korah, de aanstoker van het oproer tegen Mozes in de woestijn (Numbers 16:1), zijn zoon Assir.

Vers 22

22. De kinderen van Kahath om thans op een ander geslacht te komen waren: zijn zoon Jizhar (1 Chronicles 6:38), of, zoals hij ook wel genoemd werd, Amminadab, zijn zoon Korah, de aanstoker van het oproer tegen Mozes in de woestijn (Numbers 16:1), zijn zoon Assir.

22. De kinderen van Kahath om thans op een ander geslacht te komen waren: zijn zoon Jizhar (1 Chronicles 6:38), of, zoals hij ook wel genoemd werd, Amminadab, zijn zoon Korah, de aanstoker van het oproer tegen Mozes in de woestijn (Numbers 16:1), zijn zoon Assir.

Vers 23

23. Zijn zoon Elkana, en zijn zoon Ebjasaf 1); en zijn zoon Assir.

1) In Exodus 6:24 verschijnen Assir (1 Chronicles 6:22), Elkana en Ebjasaf als de drie zonen van Korah. Hieruit is af te leiden, dat Assir, Elkana en Ebjasaf voor broeders te houden zijn en Assir, de laatstgenoemde in 1 Chronicles 6:23, voor een zoon van Ebjasaf. Opvallend is dan ook, dat alleen de laatstgenoemde met de anderen door het woordje en wordt verbonden. Dat Ebjasaf met Elkana eveneens door en verbonden wordt, is, omdat van Ebjasaf eerst alleen de afstammelingen worden genoemd.

23. Zijn zoon Elkana, en zijn zoon Ebjasaf 1); en zijn zoon Assir.

1) In Exodus 6:24 verschijnen Assir (1 Chronicles 6:22), Elkana en Ebjasaf als de drie zonen van Korah. Hieruit is af te leiden, dat Assir, Elkana en Ebjasaf voor broeders te houden zijn en Assir, de laatstgenoemde in 1 Chronicles 6:23, voor een zoon van Ebjasaf. Opvallend is dan ook, dat alleen de laatstgenoemde met de anderen door het woordje en wordt verbonden. Dat Ebjasaf met Elkana eveneens door en verbonden wordt, is, omdat van Ebjasaf eerst alleen de afstammelingen worden genoemd.

Vers 23

23. Zijn zoon Elkana, en zijn zoon Ebjasaf 1); en zijn zoon Assir.

1) In Exodus 6:24 verschijnen Assir (1 Chronicles 6:22), Elkana en Ebjasaf als de drie zonen van Korah. Hieruit is af te leiden, dat Assir, Elkana en Ebjasaf voor broeders te houden zijn en Assir, de laatstgenoemde in 1 Chronicles 6:23, voor een zoon van Ebjasaf. Opvallend is dan ook, dat alleen de laatstgenoemde met de anderen door het woordje en wordt verbonden. Dat Ebjasaf met Elkana eveneens door en verbonden wordt, is, omdat van Ebjasaf eerst alleen de afstammelingen worden genoemd.

23. Zijn zoon Elkana, en zijn zoon Ebjasaf 1); en zijn zoon Assir.

1) In Exodus 6:24 verschijnen Assir (1 Chronicles 6:22), Elkana en Ebjasaf als de drie zonen van Korah. Hieruit is af te leiden, dat Assir, Elkana en Ebjasaf voor broeders te houden zijn en Assir, de laatstgenoemde in 1 Chronicles 6:23, voor een zoon van Ebjasaf. Opvallend is dan ook, dat alleen de laatstgenoemde met de anderen door het woordje en wordt verbonden. Dat Ebjasaf met Elkana eveneens door en verbonden wordt, is, omdat van Ebjasaf eerst alleen de afstammelingen worden genoemd.

Vers 24

24. 1) Zijn, Assir's zoon Tahath; zijn zoon Uriël, zijn zoon Uzzia, en zijn zoon Saul.

1) In 1 Chronicles 6:24 worden als afstammelingen van Tahath genoemd, Uriël, Uzzia en Saul en in 1 Chronicles 6:23,1 Chronicles 6:37, 1 Chronicles 6:36 Zefanja Azarja en Joël. Men heeft gemeend, dat hier tweeërlei namen zijn opgegeven voor n en dezelfde persoon. Dit is echter moeilijk te bewijzen, al geven we toe, dat Azarja en Uzzia met elkaar verwisseld kunnen worden. Veiliger doet men door aan te nemen, dat we hier met twee generaties te doen hebben van Tahath, n door zijn zoon Uriël en n door zijn zoon Zefanja. 25. De kinderen van Elkana 1) nu, de zoon van Joël (1 Chronicles 6:35, 1 Chronicles 6:36), waren Amasaï, en in verdere afstamming door deze later Ahimoth of Mahath (1 Chronicles 6:35).

1) Deze Elkana is niet de genoemde in 1 Chronicles 6:23, de broer van Ebjasaf, maar dezelfde, die ook voorkomt in 1 Chronicles 6:36 als de zoon van Joël. Ahimoth is een andere naam voor Mahath.

Vers 24

24. 1) Zijn, Assir's zoon Tahath; zijn zoon Uriël, zijn zoon Uzzia, en zijn zoon Saul.

1) In 1 Chronicles 6:24 worden als afstammelingen van Tahath genoemd, Uriël, Uzzia en Saul en in 1 Chronicles 6:23,1 Chronicles 6:37, 1 Chronicles 6:36 Zefanja Azarja en Joël. Men heeft gemeend, dat hier tweeërlei namen zijn opgegeven voor n en dezelfde persoon. Dit is echter moeilijk te bewijzen, al geven we toe, dat Azarja en Uzzia met elkaar verwisseld kunnen worden. Veiliger doet men door aan te nemen, dat we hier met twee generaties te doen hebben van Tahath, n door zijn zoon Uriël en n door zijn zoon Zefanja. 25. De kinderen van Elkana 1) nu, de zoon van Joël (1 Chronicles 6:35, 1 Chronicles 6:36), waren Amasaï, en in verdere afstamming door deze later Ahimoth of Mahath (1 Chronicles 6:35).

1) Deze Elkana is niet de genoemde in 1 Chronicles 6:23, de broer van Ebjasaf, maar dezelfde, die ook voorkomt in 1 Chronicles 6:36 als de zoon van Joël. Ahimoth is een andere naam voor Mahath.

Vers 26

26. Elkana 1): de zoon hiervan was Elkana; zijn zoon was Zofaï; en zijn zoon was Nahath (vgl. 1 Chronicles 6:35).

1) Dit vers is duister. De Keri leest in plaats van zijn zoon (wnb), kinderen of zonen (ynb). Wij voor ons achten het beter te vermoeden dat het woord Elkana door een afschrijver tweemaal is geplaatst, zodat wij moeten lezen: Zijn zoon was Elkana. Uit 1 Chronicles 6:35 blijkt toch, dat Elkana de zoon was van Ahimoth of Mahath, tenzij men kan aannemen, dat de Keri gelijk heeft en dat daarom de naam van Elkana tweemaal geplaatst wordt in de zin van: Wat Elkana betreft, de kinderen van Elkana waren enz.

Vers 26

26. Elkana 1): de zoon hiervan was Elkana; zijn zoon was Zofaï; en zijn zoon was Nahath (vgl. 1 Chronicles 6:35).

1) Dit vers is duister. De Keri leest in plaats van zijn zoon (wnb), kinderen of zonen (ynb). Wij voor ons achten het beter te vermoeden dat het woord Elkana door een afschrijver tweemaal is geplaatst, zodat wij moeten lezen: Zijn zoon was Elkana. Uit 1 Chronicles 6:35 blijkt toch, dat Elkana de zoon was van Ahimoth of Mahath, tenzij men kan aannemen, dat de Keri gelijk heeft en dat daarom de naam van Elkana tweemaal geplaatst wordt in de zin van: Wat Elkana betreft, de kinderen van Elkana waren enz.

Vers 27

27. Zijn zoon Eliab of Eliël (1 Chronicles 6:34), ook Elihu geheten (1 Samuel 1:1), zijn zoon Jeroham: zijn zoon Elkana, van wie in 1 Samuel 1:1 is verteld.

Vers 27

27. Zijn zoon Eliab of Eliël (1 Chronicles 6:34), ook Elihu geheten (1 Samuel 1:1), zijn zoon Jeroham: zijn zoon Elkana, van wie in 1 Samuel 1:1 is verteld.

Vers 28

28. 1) De zonen van Samuël nu, de bekende Profeet van deze naam (1 Samuel 1:19), waren deze: zijn eerstgeborene was Vasni of Joël (1 Chronicles 6:33. 1 Samuel 8:21); daarna Abia, de andere zoon.

1) In 1 Chronicles 6:28 zouden wij eerst nog verwacht hebben, zijn zoon Samuël. Dit staat er echter niet. Terstond wordt over de zonen van Samuël gesproken. Hieruit blijkt voldoende, dat het de Schrijver niet te doen is geweest om een volledig geslachtsregister te schrijven, maar slechts op de voornaamste personen en geslachten de aandacht heeft willen vestigen.

Vers 28

28. 1) De zonen van Samuël nu, de bekende Profeet van deze naam (1 Samuel 1:19), waren deze: zijn eerstgeborene was Vasni of Joël (1 Chronicles 6:33. 1 Samuel 8:21); daarna Abia, de andere zoon.

1) In 1 Chronicles 6:28 zouden wij eerst nog verwacht hebben, zijn zoon Samuël. Dit staat er echter niet. Terstond wordt over de zonen van Samuël gesproken. Hieruit blijkt voldoende, dat het de Schrijver niet te doen is geweest om een volledig geslachtsregister te schrijven, maar slechts op de voornaamste personen en geslachten de aandacht heeft willen vestigen.

Vers 29

29. Wij gaan nu over tot het derde, in 1 Chronicles 6:19 vermelde Levieten-geslacht. De kinderen van Merari waren: Maheli; zijn zoon Libni; zijn zoon Simeï; zijn zoon Uzza;

Vers 29

29. Wij gaan nu over tot het derde, in 1 Chronicles 6:19 vermelde Levieten-geslacht. De kinderen van Merari waren: Maheli; zijn zoon Libni; zijn zoon Simeï; zijn zoon Uzza;

Vers 30

30. Zijn zoon Simea; zijn zoon Haggija; zijn zoon Asaja.

Een anders luidende naamlijst van de Merarieten, die met Musi, de andere zoon van Merari begint en tot op Ethan voortloopt, zie 1 Chronicles 6:44-1 Chronicles 6:47.

Vers 30

30. Zijn zoon Simea; zijn zoon Haggija; zijn zoon Asaja.

Een anders luidende naamlijst van de Merarieten, die met Musi, de andere zoon van Merari begint en tot op Ethan voortloopt, zie 1 Chronicles 6:44-1 Chronicles 6:47.

Vers 31

31. Deze, in het volgende naar hun afstamming nader aan te wijzen drie Levitische geslachten Heman (1 Chronicles 6:33), Asaf (1 Chronicles 6:39) en Ethan (1 Chronicles 6:44),nu zijn het, die David aangesteld heeft tot het ambt van het gezangs, in het huis van de Heere, in de door hem op de berg Zion voorlopig ingerichte tabernakel,nadat de ark, na haar langdurige zwerftocht, eindelijk tot rust gekomen was, en het middelpunt van een door psalmgezang verheerlijkte godsdienst werd ( 17:4; 26:1).

Vers 31

31. Deze, in het volgende naar hun afstamming nader aan te wijzen drie Levitische geslachten Heman (1 Chronicles 6:33), Asaf (1 Chronicles 6:39) en Ethan (1 Chronicles 6:44),nu zijn het, die David aangesteld heeft tot het ambt van het gezangs, in het huis van de Heere, in de door hem op de berg Zion voorlopig ingerichte tabernakel,nadat de ark, na haar langdurige zwerftocht, eindelijk tot rust gekomen was, en het middelpunt van een door psalmgezang verheerlijkte godsdienst werd ( 17:4; 26:1).

Vers 32

32. En zij dienden voor de tabernakel van de tent van de samenkomst, op de plaats voor de tent, die de ark omsloot, met gezangen, totdat Salomo het huis van de Heere te Jeruzalem bouwde, op de tegenover liggende berg Moria, van welke tijd af het Psalmgezang in het binnen-voorhof werd uitgevoerd; en zij stonden naar hun wijze, naar de orde, die David hun had voorgeschreven, in hun ambt, als voorgangers in en bestuurders van het heilig gezang.

Vers 32

32. En zij dienden voor de tabernakel van de tent van de samenkomst, op de plaats voor de tent, die de ark omsloot, met gezangen, totdat Salomo het huis van de Heere te Jeruzalem bouwde, op de tegenover liggende berg Moria, van welke tijd af het Psalmgezang in het binnen-voorhof werd uitgevoerd; en zij stonden naar hun wijze, naar de orde, die David hun had voorgeschreven, in hun ambt, als voorgangers in en bestuurders van het heilig gezang.

Vers 33

33. Deze nu zijn ze, die daar stonden met hun zonen, met de zangersfamilie, die tot ieder van hun behoorde: van de zonen van de Kahathieten, uit het in 1 Chronicles 6:1, 1 Chronicles 6:16 vermelde tweede, maar naar zijn rang voornaamste Levieten-geslacht, waartoe ook de priesters behoorden: Heman, de zanger, in bijzondere betekenis van het woord, als degene, die midden onder de overige zangers placht te staan, met de zangersafdeling van Asaf aan zijn rechterhand (1 Chronicles 6:39), en die van Ethan aan zijn linkerhand (1 Chronicles 6:44), en nu bij gemeenschappelijke muziekuitvoeringen het geheel leidde, de zoon van Joël, de oudere zoon van Samuël (1 Samuel 8:3).

Vers 33

33. Deze nu zijn ze, die daar stonden met hun zonen, met de zangersfamilie, die tot ieder van hun behoorde: van de zonen van de Kahathieten, uit het in 1 Chronicles 6:1, 1 Chronicles 6:16 vermelde tweede, maar naar zijn rang voornaamste Levieten-geslacht, waartoe ook de priesters behoorden: Heman, de zanger, in bijzondere betekenis van het woord, als degene, die midden onder de overige zangers placht te staan, met de zangersafdeling van Asaf aan zijn rechterhand (1 Chronicles 6:39), en die van Ethan aan zijn linkerhand (1 Chronicles 6:44), en nu bij gemeenschappelijke muziekuitvoeringen het geheel leidde, de zoon van Joël, de oudere zoon van Samuël (1 Samuel 8:3).

Vers 34

34. En Jonathans zoon was Merib-bal of Mefibseth (2 Samuel 2:8), en Merib-bal gewon Micha (2 Samuel 9:12).

Vers 34

34. En Jonathans zoon was Merib-bal of Mefibseth (2 Samuel 2:8), en Merib-bal gewon Micha (2 Samuel 9:12).

Vers 35

35. De kinderen van Micha nu waren, (vgl. 1 Chronicles 9:41), Pithon, en Melech, en Tharea en Achaz.

Vers 35

35. De kinderen van Micha nu waren, (vgl. 1 Chronicles 9:41), Pithon, en Melech, en Tharea en Achaz.

Vers 36

36. En Achaz gewon Jehoadda of Jaëra, en Jehoadda gewon Alemeth, en Azmaveth, en Zimri; Zimri nu gewon Moza.

Vers 36

36. En Achaz gewon Jehoadda of Jaëra, en Jehoadda gewon Alemeth, en Azmaveth, en Zimri; Zimri nu gewon Moza.

Vers 37

37. En Moza gewon Bina; zijn zoon was Rafa, of Rafaja; zijn zoon was Elasa; zijn zoon was Azel.

37. En Moza gewon Bina; zijn zoon was Rafa, of Rafaja; zijn zoon was Elasa; zijn zoon was Azel. 39. En de zonen van Esek, zijn broeder, waren Ulam, zijn eerstgeborene, Jes, de tweede, en Elifelet, de derde.

Vers 37

37. En Moza gewon Bina; zijn zoon was Rafa, of Rafaja; zijn zoon was Elasa; zijn zoon was Azel.

37. En Moza gewon Bina; zijn zoon was Rafa, of Rafaja; zijn zoon was Elasa; zijn zoon was Azel. 39. En de zonen van Esek, zijn broeder, waren Ulam, zijn eerstgeborene, Jes, de tweede, en Elifelet, de derde.

Vers 38

38. De zoon van Jizhar, de zoon van Kahath, de zoon van Levi, de zoon van Israël (vgl. 1 Chronicles 6:22 tot 58).

38. De zoon van Jizhar, de zoon van Kahath, de zoon van Levi, de zoon van Israël (vgl. 1 Chronicles 6:22 tot 58).

Vers 38

38. De zoon van Jizhar, de zoon van Kahath, de zoon van Levi, de zoon van Israël (vgl. 1 Chronicles 6:22 tot 58).

38. De zoon van Jizhar, de zoon van Kahath, de zoon van Levi, de zoon van Israël (vgl. 1 Chronicles 6:22 tot 58).

Vers 39

39. En zijn broeder 1) Asaf, die ook van Levi afstamde en bovendien door het gemeenschappelijk ambt met hem verbonden was, stond, bij de muziekuitvoeringen, aan zijn rechter-zijde; Asaf was de zoon van Berechja, de zoon van Simea.

1) Broeder, in de natuurlijke, hoewel verwijderde zin van het woord, omdat zij samen afstamden van Levi, maar ook in de meer geestelijke zin, omdat zij hetzelfde ambt uitoefenden.

Vers 39

39. En zijn broeder 1) Asaf, die ook van Levi afstamde en bovendien door het gemeenschappelijk ambt met hem verbonden was, stond, bij de muziekuitvoeringen, aan zijn rechter-zijde; Asaf was de zoon van Berechja, de zoon van Simea.

1) Broeder, in de natuurlijke, hoewel verwijderde zin van het woord, omdat zij samen afstamden van Levi, maar ook in de meer geestelijke zin, omdat zij hetzelfde ambt uitoefenden.

Vers 40

40. En de zonen van Ulam waren mannen, kloeke helden, de boog spannende, een eigenschap, waardoor de Benjaminieten reeds in de oudste tijden uitmuntten (Jud 19:22); en zij haddenin de tijd na de ballingschap, vele zonen en zoons zonen, honderd en vijftig, zodat zij ook in getal bij andere geslachten van die tijd niet achterstonden (Ezra 8:3). Alle deze, die in dit hoofdstuk van 1 Chronicles 6:1 af zijn opgenoemd, waren van de kinderen van Benjamin.

Vers 40

40. En de zonen van Ulam waren mannen, kloeke helden, de boog spannende, een eigenschap, waardoor de Benjaminieten reeds in de oudste tijden uitmuntten (Jud 19:22); en zij haddenin de tijd na de ballingschap, vele zonen en zoons zonen, honderd en vijftig, zodat zij ook in getal bij andere geslachten van die tijd niet achterstonden (Ezra 8:3). Alle deze, die in dit hoofdstuk van 1 Chronicles 6:1 af zijn opgenoemd, waren van de kinderen van Benjamin.

Vers 44

44. Hun broeders nu, een derde Levitische zangersafdeling, de kinderen van Merari, stonden aan de linker-zijde, van de hoofdzanger Heman (1 Chronicles 6:33), namelijk Ethan 1), elders Jeduthun (1 Chronicles 16:41; 1 Chronicles 25:1), de zoon van Kisi of Kusaja (1 Chronicles 15:17), de zoon van Abdi, de zoon van Malluch.

1) Ethan wordt ook Jeduthun geheten. Deze laatste naam duidt zijn ambt aan, omdat hij betekent, lofprijzer.

Vers 44

44. Hun broeders nu, een derde Levitische zangersafdeling, de kinderen van Merari, stonden aan de linker-zijde, van de hoofdzanger Heman (1 Chronicles 6:33), namelijk Ethan 1), elders Jeduthun (1 Chronicles 16:41; 1 Chronicles 25:1), de zoon van Kisi of Kusaja (1 Chronicles 15:17), de zoon van Abdi, de zoon van Malluch.

1) Ethan wordt ook Jeduthun geheten. Deze laatste naam duidt zijn ambt aan, omdat hij betekent, lofprijzer.

Vers 48

48. Hun broeders nu, de overige Levieten, die noch tot het geslacht van Aron (1 Chronicles 6:1), noch tot deze drie zangersfamilies (vs 31) behoorden, waren gegeven 1) tot allerlei dienst van de tabernakel van het huis van God (1 Chronicles 9:14, 2 Chronicles 35:11).

1) Gegeven, in de zin van, ten dienste gesteld, om allerlei, meer nederige diensten bij het Huis van de Heere te verrichten.

Vers 48

48. Hun broeders nu, de overige Levieten, die noch tot het geslacht van Aron (1 Chronicles 6:1), noch tot deze drie zangersfamilies (vs 31) behoorden, waren gegeven 1) tot allerlei dienst van de tabernakel van het huis van God (1 Chronicles 9:14, 2 Chronicles 35:11).

1) Gegeven, in de zin van, ten dienste gesteld, om allerlei, meer nederige diensten bij het Huis van de Heere te verrichten.

Vers 49

49. Aron en zijn zonen rookten, als eigenlijke priesters, op het altaar van de brandoffers, en op het reukaltaar (Numbers 18:1-Numbers 18:7), zijnde besteld tot al het werk van het Heilige der heiligen op de grote Verzoendag (Leviticus 6:1), en om over Israël verzoening te doen, als er een zond- of schuldoffer te brengen was (Leviticus4, 5), naar alles, wat Mozes, de knecht van God, geboden had.

49. Aron en zijn zonen rookten, als eigenlijke priesters, op het altaar van de brandoffers, en op het reukaltaar (Numbers 18:1-Numbers 18:7), zijnde besteld tot al het werk van het Heilige der heiligen op de grote Verzoendag (Leviticus 6:1), en om over Israël verzoening te doen, als er een zond- of schuldoffer te brengen was (Leviticus4, 5), naar alles, wat Mozes, de knecht van God, geboden had.

Vers 49

49. Aron en zijn zonen rookten, als eigenlijke priesters, op het altaar van de brandoffers, en op het reukaltaar (Numbers 18:1-Numbers 18:7), zijnde besteld tot al het werk van het Heilige der heiligen op de grote Verzoendag (Leviticus 6:1), en om over Israël verzoening te doen, als er een zond- of schuldoffer te brengen was (Leviticus4, 5), naar alles, wat Mozes, de knecht van God, geboden had.

49. Aron en zijn zonen rookten, als eigenlijke priesters, op het altaar van de brandoffers, en op het reukaltaar (Numbers 18:1-Numbers 18:7), zijnde besteld tot al het werk van het Heilige der heiligen op de grote Verzoendag (Leviticus 6:1), en om over Israël verzoening te doen, als er een zond- of schuldoffer te brengen was (Leviticus4, 5), naar alles, wat Mozes, de knecht van God, geboden had.

Vers 50

50. Dit nu zijn, om de reeds in 1 Chronicles 6:4 tot 8 opgetelde namen in een kort overzicht nog eenmaal op te geven, de kinderen van Aron 1), die tot op de tijd van Salomo, met uitzondering van de vier van Serahja tot Ahitub (1 Chronicles 6:51) in het hogepriesterambt gediend hebben: Eleazar was zijn, Arons zoon; Pinehas zijn zoon; Abisua zijn zoon;

1) Hier wordt nog eens weer de stamlijst van Aron meegedeeld, overeenkomende met die, welke reeds in 1 Chronicles 6:20-1 Chronicles 6:35 genoemd is. De herhaling heeft plaats, om te komen tot de vermelding van de Levietensteden.

Vers 50

50. Dit nu zijn, om de reeds in 1 Chronicles 6:4 tot 8 opgetelde namen in een kort overzicht nog eenmaal op te geven, de kinderen van Aron 1), die tot op de tijd van Salomo, met uitzondering van de vier van Serahja tot Ahitub (1 Chronicles 6:51) in het hogepriesterambt gediend hebben: Eleazar was zijn, Arons zoon; Pinehas zijn zoon; Abisua zijn zoon;

1) Hier wordt nog eens weer de stamlijst van Aron meegedeeld, overeenkomende met die, welke reeds in 1 Chronicles 6:20-1 Chronicles 6:35 genoemd is. De herhaling heeft plaats, om te komen tot de vermelding van de Levietensteden.

Vers 54

54. En dit, om ook over deze betrekkingen van de Levieten nog iets te zeggen, waren hun woningen naar hun kastelen in hun landpalen, d.i. binnen de grenzen, die aan hun afzonderlijke geslachten waren aangewezen, namelijk van de zonen van Aron, van het huisgezin van de Kahathieten, het voornaamste van de drie Levitische geslachten (1 Chronicles 6:1), want dat lot was voor hen allereerst (Joshua 21:1-Joshua 21:4).

Vers 54

54. En dit, om ook over deze betrekkingen van de Levieten nog iets te zeggen, waren hun woningen naar hun kastelen in hun landpalen, d.i. binnen de grenzen, die aan hun afzonderlijke geslachten waren aangewezen, namelijk van de zonen van Aron, van het huisgezin van de Kahathieten, het voornaamste van de drie Levitische geslachten (1 Chronicles 6:1), want dat lot was voor hen allereerst (Joshua 21:1-Joshua 21:4).

Vers 55

55. En zij gaven hun, zoals in Joshua 21:9-Joshua 21:19 te lezen is, Hebron in het land van Juda, en haar voorsteden rondom deze.

Vers 55

55. En zij gaven hun, zoals in Joshua 21:9-Joshua 21:19 te lezen is, Hebron in het land van Juda, en haar voorsteden rondom deze.

Vers 57

57. En de kinderen van Aron gaven zij steden van Juda, namelijk de vrijstad Hebron, want deze was de vrijstad in dat deel van het land (Joshua 20:7), en bovendien in de stam Juda en Simeon, Libna en haar voorsteden, en Jattir en Esthemoa, en haar voorsteden.

Vers 57

57. En de kinderen van Aron gaven zij steden van Juda, namelijk de vrijstad Hebron, want deze was de vrijstad in dat deel van het land (Joshua 20:7), en bovendien in de stam Juda en Simeon, Libna en haar voorsteden, en Jattir en Esthemoa, en haar voorsteden.

Vers 58

58. En Hilen, of Holon, en haar voorsteden, en Debir en haar voorsteden.

Vers 58

58. En Hilen, of Holon, en haar voorsteden, en Debir en haar voorsteden.

Vers 59

59. En Asan en haar voorsteden, en Beth-Semes 1) en haar voorsteden.

1) In deze optelling ontbreekt volgens Joshua 21:16 tussen Asan en Beth-semes de stad Juta. Evenzo is in het volgende vers in het begin Gibea (Joshua 21:17) weggelaten.

Deze namen zijn weggevallen bij het afschrijven, omdat zij in het volgende vers er wel bijgeteld zijn. Daar wordt toch gesproken van 13 steden, terwijl hier slechts 11 steden worden genoemd. Het gehele getal bedraagt dertien.

59. En Asan en haar voorsteden, en Beth-Semes 1) en haar voorsteden. 1) In deze optelling ontbreekt volgens Joshua 21:16 tussen Asan en Beth-semes de stad Juta. Evenzo is in het volgende vers in het begin Gibea (Joshua 21:17) weggelaten.

Deze namen zijn weggevallen bij het afschrijven, omdat zij in het volgende vers er wel bijgeteld zijn. Daar wordt toch gesproken van 13 steden, terwijl hier slechts 11 steden worden genoemd. Het gehele getal bedraagt dertien.

Vers 59

59. En Asan en haar voorsteden, en Beth-Semes 1) en haar voorsteden.

1) In deze optelling ontbreekt volgens Joshua 21:16 tussen Asan en Beth-semes de stad Juta. Evenzo is in het volgende vers in het begin Gibea (Joshua 21:17) weggelaten.

Deze namen zijn weggevallen bij het afschrijven, omdat zij in het volgende vers er wel bijgeteld zijn. Daar wordt toch gesproken van 13 steden, terwijl hier slechts 11 steden worden genoemd. Het gehele getal bedraagt dertien.

59. En Asan en haar voorsteden, en Beth-Semes 1) en haar voorsteden. 1) In deze optelling ontbreekt volgens Joshua 21:16 tussen Asan en Beth-semes de stad Juta. Evenzo is in het volgende vers in het begin Gibea (Joshua 21:17) weggelaten.

Deze namen zijn weggevallen bij het afschrijven, omdat zij in het volgende vers er wel bijgeteld zijn. Daar wordt toch gesproken van 13 steden, terwijl hier slechts 11 steden worden genoemd. Het gehele getal bedraagt dertien.

Vers 60

60. Van de stam van Benjamin nu, Geba en haar voorsteden, en Allemeth, of Almon, en haar voorsteden, en Anathoth en haar voorsteden. Al hun steden in hun huisgezinnen (die van de kinderen van Aron), waren dertien steden.

60. Van de stam van Benjamin nu, Geba en haar voorsteden, en Allemeth, of Almon, en haar voorsteden, en Anathoth en haar voorsteden. Al hun steden in hun huisgezinnen (die van de kinderen van Aron), waren dertien steden.

Vers 60

60. Van de stam van Benjamin nu, Geba en haar voorsteden, en Allemeth, of Almon, en haar voorsteden, en Anathoth en haar voorsteden. Al hun steden in hun huisgezinnen (die van de kinderen van Aron), waren dertien steden.

60. Van de stam van Benjamin nu, Geba en haar voorsteden, en Allemeth, of Almon, en haar voorsteden, en Anathoth en haar voorsteden. Al hun steden in hun huisgezinnen (die van de kinderen van Aron), waren dertien steden.

Vers 62

62. En de kinderen van Gersom, naar hun huisgezinnen, hadden van de stam van Issaschar, en van de stam van Aser, en van de stam van Nafthali, en van de stam van Manasse, in Basan, in het Oost-Jordaanland (Joshua 21:6), dertien steden (1 Chronicles 6:71-1 Chronicles 6:76.

Vers 62

62. En de kinderen van Gersom, naar hun huisgezinnen, hadden van de stam van Issaschar, en van de stam van Aser, en van de stam van Nafthali, en van de stam van Manasse, in Basan, in het Oost-Jordaanland (Joshua 21:6), dertien steden (1 Chronicles 6:71-1 Chronicles 6:76.

Vers 63

63. De kinderen van Merari, naar hun huisgezinnen, hadden van de stam van Ruben, en van de stam van Gad, en van de stam van Zebulon (Joshua 21:7) bij het lot, twaalf steden (zie 1 Chronicles 6:77-1 Chronicles 6:81).

Vers 63

63. De kinderen van Merari, naar hun huisgezinnen, hadden van de stam van Ruben, en van de stam van Gad, en van de stam van Zebulon (Joshua 21:7) bij het lot, twaalf steden (zie 1 Chronicles 6:77-1 Chronicles 6:81).

Vers 65

65. En zij gaven ze bij het lot, eerst aan de kinderen van Aron, van het geslacht van de Kahathieten, van de stam van de kinderen van Juda, en van de stam van de kinderen van Simeon, en van de stam van de kinderen van Benjamin, deze steden, die zij bij name noemden, bij hun in 1 Chronicles 6:55-1 Chronicles 6:60 reeds opgegeven namen afzonderlijk aanduidden.

Deze twee verzen zijn een herhaling van hetgeen in 1 Chronicles 6:54 gezegd is; in de Hebreeuwse schrijfwijze zijn dergelijke herhalingen en bij vernieuwing voorkomende bijvoegsels, waardoor aan het vroeger gezegde iets anders wordt toegevoegd, of de reeds aangewezen zaak nog uit een ander oogpunt wordt opgehelderd, niets ongewoons..

Vers 65

65. En zij gaven ze bij het lot, eerst aan de kinderen van Aron, van het geslacht van de Kahathieten, van de stam van de kinderen van Juda, en van de stam van de kinderen van Simeon, en van de stam van de kinderen van Benjamin, deze steden, die zij bij name noemden, bij hun in 1 Chronicles 6:55-1 Chronicles 6:60 reeds opgegeven namen afzonderlijk aanduidden.

Deze twee verzen zijn een herhaling van hetgeen in 1 Chronicles 6:54 gezegd is; in de Hebreeuwse schrijfwijze zijn dergelijke herhalingen en bij vernieuwing voorkomende bijvoegsels, waardoor aan het vroeger gezegde iets anders wordt toegevoegd, of de reeds aangewezen zaak nog uit een ander oogpunt wordt opgehelderd, niets ongewoons..

Vers 66

66. Aan de overigen nu, uit de huisgezinnen van de kinderen van Kahath, waarvan in 1 Chronicles 6:61 sprake was, die werden steden van hun landpaal, hun gebied, van de stam Efraïm vier (Joshua 21:20).

Vers 66

66. Aan de overigen nu, uit de huisgezinnen van de kinderen van Kahath, waarvan in 1 Chronicles 6:61 sprake was, die werden steden van hun landpaal, hun gebied, van de stam Efraïm vier (Joshua 21:20).

Vers 67

67. Want zij, de kinderen Israël's, gaven hun, het geslacht van de andere kinderen van Kahath, die niet tot de klasse van de priesters behoorden, van de vrijsteden, die in hun gebied lagen, Sichem en haar voorsteden op het gebergte van Efraïm (Joshua 20:7), en behalve deze vrijstad voor doodslagers nog drie andere steden in de stam Efraïm, Gezer en haar voorsteden.

Vers 67

67. Want zij, de kinderen Israël's, gaven hun, het geslacht van de andere kinderen van Kahath, die niet tot de klasse van de priesters behoorden, van de vrijsteden, die in hun gebied lagen, Sichem en haar voorsteden op het gebergte van Efraïm (Joshua 20:7), en behalve deze vrijstad voor doodslagers nog drie andere steden in de stam Efraïm, Gezer en haar voorsteden.

Vers 68

68. En Jokmeam of Kibzaïm (1 Kings 4:12) 3) en haar voorsteden, en Beth-Horon en haar voorsteden. 69. En bovendien in de stam Dan (1Ch 8:12), vier steden: Eltheka, Gibbethon, Ajalon en haar voorsteden, Gath-Rimmon en haar voorsteden.

Vers 68

68. En Jokmeam of Kibzaïm (1 Kings 4:12) 3) en haar voorsteden, en Beth-Horon en haar voorsteden. 69. En bovendien in de stam Dan (1Ch 8:12), vier steden: Eltheka, Gibbethon, Ajalon en haar voorsteden, Gath-Rimmon en haar voorsteden.

Vers 70

70. En uit de halve stam van Manasse, in het West-Jordaanland twee steden: Aner, of Thanach (Joshua 21:25), en haar voorsteden, en Bileam en haar voorsteden, of Jebloam, waarvoor in Joshua 21:25 Gath-Rimmon staat. De huisgezinnen van de overige kinderen van Kahath hadden deze steden.

Vers 70

70. En uit de halve stam van Manasse, in het West-Jordaanland twee steden: Aner, of Thanach (Joshua 21:25), en haar voorsteden, en Bileam en haar voorsteden, of Jebloam, waarvoor in Joshua 21:25 Gath-Rimmon staat. De huisgezinnen van de overige kinderen van Kahath hadden deze steden.

Vers 71

71. De kinderen van Gersom, van wie wij nu nader, met betrekking op 1 Chronicles 6:62 willen spreken, wie dertien steden waren gegeven, hadden van de huisgezinnen van de halve stam van Manasse, aan de andere zijde van de Jordaan, Golan in Basan, de vrijstad voor de doodslagers (Joshua 20:8), en haar voorsteden, en Astharth, of, zoals zij in Joshua 21:27 wordt genoemd, Beësthera en haar voorsteden.

Vers 71

71. De kinderen van Gersom, van wie wij nu nader, met betrekking op 1 Chronicles 6:62 willen spreken, wie dertien steden waren gegeven, hadden van de huisgezinnen van de halve stam van Manasse, aan de andere zijde van de Jordaan, Golan in Basan, de vrijstad voor de doodslagers (Joshua 20:8), en haar voorsteden, en Astharth, of, zoals zij in Joshua 21:27 wordt genoemd, Beësthera en haar voorsteden.

Vers 72

72. En van de stam van Issaschar: Kedes, of liever Kisjon en haar voorsteden (Joshua 21:28), Dobrath en haar voorsteden.

Vers 72

72. En van de stam van Issaschar: Kedes, of liever Kisjon en haar voorsteden (Joshua 21:28), Dobrath en haar voorsteden.

Vers 73

73. En Ramoth of Remath (Joshua 19:21), in Joshua 21:29 Jarmuth geheten, en haar voorsteden, en Anem, juister En-gannim, en haar voorsteden.

Vers 73

73. En Ramoth of Remath (Joshua 19:21), in Joshua 21:29 Jarmuth geheten, en haar voorsteden, en Anem, juister En-gannim, en haar voorsteden.

Vers 74

74. En van de stam van Aser: Masal of Misal, en haar voorsteden, en Abdon en haar voorsteden.

Vers 74

74. En van de stam van Aser: Masal of Misal, en haar voorsteden, en Abdon en haar voorsteden.

Vers 75

75. En Hukok, of Helkath, en haar voorsteden, en Rehob en haar voorsteden;

Vers 75

75. En Hukok, of Helkath, en haar voorsteden, en Rehob en haar voorsteden;

Vers 76

76. En van de stam van Nafthali: Kedes in Galilea, de vrijstad voor doodslagers (Joshua 20:7), en haar voorsteden, en Hammon, vollediger Hammoth-Dor, en haar voorsteden, en Kirjathaïm of Karthan, en haar voorsteden.

Vers 76

76. En van de stam van Nafthali: Kedes in Galilea, de vrijstad voor doodslagers (Joshua 20:7), en haar voorsteden, en Hammon, vollediger Hammoth-Dor, en haar voorsteden, en Kirjathaïm of Karthan, en haar voorsteden.

Vers 77

77. De overige Levieten (Joshua 21:34), namelijk de kinderen van Merari, waarop reeds 1 Chronicles 6:63 zag, hadden van de stam van Zebulon vier steden, Rimmono of Dimna, en haar voorsteden, en Jokneam, aan de berg Karmel en Karthan, en Nahalal, aan de berg Thabor, en haar voorsteden;

Vers 77

77. De overige Levieten (Joshua 21:34), namelijk de kinderen van Merari, waarop reeds 1 Chronicles 6:63 zag, hadden van de stam van Zebulon vier steden, Rimmono of Dimna, en haar voorsteden, en Jokneam, aan de berg Karmel en Karthan, en Nahalal, aan de berg Thabor, en haar voorsteden;

Vers 78

78. En aan de andere zijde van de Jordaan, tegenover Jericho, tegen het oosten aan de Jordaan, van de stam van Ruben: Beser in de woestijn, de vrijstad voor doodslagers (Joshua 20:8), en haar voorsteden, en Jahza en haar voorsteden;

Vers 78

78. En aan de andere zijde van de Jordaan, tegenover Jericho, tegen het oosten aan de Jordaan, van de stam van Ruben: Beser in de woestijn, de vrijstad voor doodslagers (Joshua 20:8), en haar voorsteden, en Jahza en haar voorsteden;

Vers 79

79. En Kedemoth en haar voorsteden; en Mefath en haar voorsteden;

Vers 79

79. En Kedemoth en haar voorsteden; en Mefath en haar voorsteden;

Vers 80

80. En van de stam van Gad: Ramoth in Gilead, de vrijstad voor doodslagers (Joshua 20:3), en haar voorsteden; en Mahanaïm en haar voorsteden;

Vers 80

80. En van de stam van Gad: Ramoth in Gilead, de vrijstad voor doodslagers (Joshua 20:3), en haar voorsteden; en Mahanaïm en haar voorsteden;

Vers 81

81. En Hesbon en haar voorsteden; en Jaëzer en haar voorsteden. 4. En Abisua komt ook slechts hier voor, en Naman, en Ahoah of Ahia (1 Chronicles 6:7).

5. En Gera 1), en Sefufan, en Huram, zeker dezelfde als Huppim en Suppim of Safam en Hafam.

1) Omdat wij de naam van Gera hier tweemaal vermeld vinden, is het duidelijk, dat onder kinderen niet alleen de kinderen in de engere zin van het woord moeten worden verstaan, maar ook meer ver verwijderde nakomelingen.

5. En Gera 1), en Sefufan, en Huram, zeker dezelfde als Huppim en Suppim of Safam en Hafam.

1) Omdat wij de naam van Gera hier tweemaal vermeld vinden, is het duidelijk, dat onder kinderen niet alleen de kinderen in de engere zin van het woord moeten worden verstaan, maar ook meer ver verwijderde nakomelingen.

Vers 81

81. En Hesbon en haar voorsteden; en Jaëzer en haar voorsteden. 4. En Abisua komt ook slechts hier voor, en Naman, en Ahoah of Ahia (1 Chronicles 6:7).

5. En Gera 1), en Sefufan, en Huram, zeker dezelfde als Huppim en Suppim of Safam en Hafam.

1) Omdat wij de naam van Gera hier tweemaal vermeld vinden, is het duidelijk, dat onder kinderen niet alleen de kinderen in de engere zin van het woord moeten worden verstaan, maar ook meer ver verwijderde nakomelingen.

5. En Gera 1), en Sefufan, en Huram, zeker dezelfde als Huppim en Suppim of Safam en Hafam.

1) Omdat wij de naam van Gera hier tweemaal vermeld vinden, is het duidelijk, dat onder kinderen niet alleen de kinderen in de engere zin van het woord moeten worden verstaan, maar ook meer ver verwijderde nakomelingen.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Chronicles 6". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/1-chronicles-6.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile