Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
1 Kronieken 5

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 KRONIEKEN 5

1 Chronicles 5:1.

VAN RUBEN, GAD EN MANASSE

III. 1 Chronicles 5:1-1 Chronicles 5:10. Van de aan de andere zijde van de Jordaan zich nedergezet hebbende twee en een halve stam, woonde het meest zuidelijk tot aan de grenzen van de Moabieten de stam Ruben. De naam van eerstgeborene behoudt Ruben, maar het recht van de eerstgeboorte was hem wegens de schending van het vaderlijk bed ontnomen, en was op Jozef overgedragen. Van zijn vier zonen wordt slechts de gelachtslijn van de ene tot op de tijd van de Assyrische gevangenschap voortgezet; maar toen Tiglat-Pilezer een deel van Ruben met zijn vorst Beëra in de gevangenschap wegvoerde, bleven andere delen van deze stam in het land achter; onder hen was vooral het geslacht van Bela, die zich ver naar het Oosten uitbreidde, zich telkens meer van de Israëlitische gemeente scheidde en zo alle belangrijkheid voor de geschiedenis van Israël verloor.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 KRONIEKEN 5

1 Chronicles 5:1.

VAN RUBEN, GAD EN MANASSE

III. 1 Chronicles 5:1-1 Chronicles 5:10. Van de aan de andere zijde van de Jordaan zich nedergezet hebbende twee en een halve stam, woonde het meest zuidelijk tot aan de grenzen van de Moabieten de stam Ruben. De naam van eerstgeborene behoudt Ruben, maar het recht van de eerstgeboorte was hem wegens de schending van het vaderlijk bed ontnomen, en was op Jozef overgedragen. Van zijn vier zonen wordt slechts de gelachtslijn van de ene tot op de tijd van de Assyrische gevangenschap voortgezet; maar toen Tiglat-Pilezer een deel van Ruben met zijn vorst Beëra in de gevangenschap wegvoerde, bleven andere delen van deze stam in het land achter; onder hen was vooral het geslacht van Bela, die zich ver naar het Oosten uitbreidde, zich telkens meer van de Israëlitische gemeente scheidde en zo alle belangrijkheid voor de geschiedenis van Israël verloor.

Vers 1

1. De kinderen van Ruben nu, de eerstgeboren zoon van Israël: (want hij was inderdaad (Genesis 29:31) de eerstgeborene; maar omdat tot straf daarvoor dat hij zijns vaders bed ontheiligd had, door bij diens bijwijf Bilha te liggen (Genesis 35:22), werd zijn eerstgeboorte gegeven aan de kinderen van Jozef 1), de zoon van Israël, Efraïm en Manasse (Genesis 49:3"en "Genesis 38:22" 1); maar niet zo, dat hij 2) zich in het geslachtsregister naar de eerstgeboorte rekenen mocht.

1) Dit ziet op de tijdelijke voordelen van het eerstgeboorterecht, omdat Jozef in en door zijn beide zonen een dubbele erfenis (het deel van de eerstgeborene) verkreeg. De geestelijke zegeningen van het eerstgeboorterecht gingen over op Juda, zoals in 1 Chronicles 5:2 wordt beschreven.

2) Dat hij, ziet niet op Ruben, zoals sommigen menen, maar op Jozef.

Vers 1

1. De kinderen van Ruben nu, de eerstgeboren zoon van Israël: (want hij was inderdaad (Genesis 29:31) de eerstgeborene; maar omdat tot straf daarvoor dat hij zijns vaders bed ontheiligd had, door bij diens bijwijf Bilha te liggen (Genesis 35:22), werd zijn eerstgeboorte gegeven aan de kinderen van Jozef 1), de zoon van Israël, Efraïm en Manasse (Genesis 49:3"en "Genesis 38:22" 1); maar niet zo, dat hij 2) zich in het geslachtsregister naar de eerstgeboorte rekenen mocht.

1) Dit ziet op de tijdelijke voordelen van het eerstgeboorterecht, omdat Jozef in en door zijn beide zonen een dubbele erfenis (het deel van de eerstgeborene) verkreeg. De geestelijke zegeningen van het eerstgeboorterecht gingen over op Juda, zoals in 1 Chronicles 5:2 wordt beschreven.

2) Dat hij, ziet niet op Ruben, zoals sommigen menen, maar op Jozef.

Vers 2

2. Want Juda werd machtig onder zijn broers, de sterkste en aanzienlijkste van al de 12 stammen van Israël, en die tot een voorganger, een vorst was, was uit hem (Genesis 49:8, Judges 1:1); maar de eerstgeboorte was van Jozef, het recht van de dubbele erfenis, en zover hij in zijne beide zonen een tweevoudig aandeel aan het Heilige Land kreeg.

Vers 2

2. Want Juda werd machtig onder zijn broers, de sterkste en aanzienlijkste van al de 12 stammen van Israël, en die tot een voorganger, een vorst was, was uit hem (Genesis 49:8, Judges 1:1); maar de eerstgeboorte was van Jozef, het recht van de dubbele erfenis, en zover hij in zijne beide zonen een tweevoudig aandeel aan het Heilige Land kreeg.

Vers 3

3. De kinderen van Ruben, en hiermee willen wij, na deze tussenzin, de woorden in de aanvang van 1 Chronicles 5:1 weer opnemen, de eerstgeborene van Israël zijn Hanoch, en Pallu, Hezron en Charmi (Genesis 46:9 Exodus 6:14 Numbers 26:5).

Vers 3

3. De kinderen van Ruben, en hiermee willen wij, na deze tussenzin, de woorden in de aanvang van 1 Chronicles 5:1 weer opnemen, de eerstgeborene van Israël zijn Hanoch, en Pallu, Hezron en Charmi (Genesis 46:9 Exodus 6:14 Numbers 26:5).

Vers 4

4. De kinderen van Joël, een omstreeks de tijd van koning David levende nakomeling van een van de vroeger genoemde vier zonen van Ruben waren, zijn zoon Semaja, om van de anderen te zwijgen, waarop het hier niet verder aankomt; zijn, diens zoon Gog; zijn, diens zoon Simeï;

Vers 4

4. De kinderen van Joël, een omstreeks de tijd van koning David levende nakomeling van een van de vroeger genoemde vier zonen van Ruben waren, zijn zoon Semaja, om van de anderen te zwijgen, waarop het hier niet verder aankomt; zijn, diens zoon Gog; zijn, diens zoon Simeï;

Vers 5

5. Zijn, diens zoon Micha; zijn, diens zoon Reaja, zijn, diens zoon Bal;

Vers 5

5. Zijn, diens zoon Micha; zijn, diens zoon Reaja, zijn, diens zoon Bal;

Vers 6

6. Zijn, diens zoon Beëra, die met zijn gehele geslacht Tiglath-Pilneser, de koning van Assyrië (2 Kings 15:29), gevankelijk wegvoerde; hij was de vorst van de Rubenieten. 7. Aangaande zijn, Beëra's broers, als men ieder van hen met name noemen wil, in hun huisgezinnen met de geslachten, die tot hen behoorden, naar een optekening uit die tijd, zoals zij naar hun geboorte of hun afkomst in de geslachtsregister gesteld werden; de hoofden daarvan zijn geweest de eerste Jehiël en de tweede Zecharja.

Vers 6

6. Zijn, diens zoon Beëra, die met zijn gehele geslacht Tiglath-Pilneser, de koning van Assyrië (2 Kings 15:29), gevankelijk wegvoerde; hij was de vorst van de Rubenieten. 7. Aangaande zijn, Beëra's broers, als men ieder van hen met name noemen wil, in hun huisgezinnen met de geslachten, die tot hen behoorden, naar een optekening uit die tijd, zoals zij naar hun geboorte of hun afkomst in de geslachtsregister gesteld werden; de hoofden daarvan zijn geweest de eerste Jehiël en de tweede Zecharja.

Vers 8

8. En Bela, de derde, de zoon van Azaz, de zoon van Sema, de zoon van Joël, die breidde zich met zijn geslacht ver naar het Oosten heen uit, en woonde, toen wij eerst de westgrenzen van zijn gebied willen aangeven, te Aroër aan de beek Arnon (Joshua 13:8) en tot aan Nebo, en Bal-Meon (Numbers 32:38).

Vers 8

8. En Bela, de derde, de zoon van Azaz, de zoon van Sema, de zoon van Joël, die breidde zich met zijn geslacht ver naar het Oosten heen uit, en woonde, toen wij eerst de westgrenzen van zijn gebied willen aangeven, te Aroër aan de beek Arnon (Joshua 13:8) en tot aan Nebo, en Bal-Meon (Numbers 32:38).

Vers 9

9. En nu willen wij ook de Oostzijde aangeven, hij woonde tegen het Oosten, tot de ingang van de woestijn, van de rivier Frath af tot aan de Syrisch-Arabische woestijn, die tot aan de westelijke oever van de Eufraat zich uitstrekt; want hun vee was veel geworden in het land van Gilead, waarom zij zich juist ver over de oorspronkelijke grenzen van dit land tot in genoemde landstreek uitbreidden.

Vers 9

9. En nu willen wij ook de Oostzijde aangeven, hij woonde tegen het Oosten, tot de ingang van de woestijn, van de rivier Frath af tot aan de Syrisch-Arabische woestijn, die tot aan de westelijke oever van de Eufraat zich uitstrekt; want hun vee was veel geworden in het land van Gilead, waarom zij zich juist ver over de oorspronkelijke grenzen van dit land tot in genoemde landstreek uitbreidden.

Vers 10

10. En de volgende omstandigheid gaf hun gelegenheid tot zo'n uitbreiding van grondgebied; in de dagen van Saul, de eerste koning van Israël (reg. 1077-1065 voor Christus), voerden zij strijd tegen de Hagarenen, de stammen in noordelijk Arabië, met het gevolg, dat die vielen door hun hand, in hun macht raakten, en zij woonden nu in hun tenten tegen de gehele oostzijde van Gilead.

V. 1 Chronicles 5:11-1 Chronicles 5:22. Van Gad worden de in Genesis 46:16 opgetelde nakomelingen niet eerst herhaald, maar meteen worden verscheidene takken van familiehoofden wier stamboom daarna door acht leden wordt aangeduid. Aan de spits van deze Gaditische geslachten stond tegen het einde van de 9de tot aan het midden van de 8ste eeuw v r Christus een zekere Ahi; zij werden tweemaal opgetekend, de eerste maal onder koning Jerobeam II van Israël, de andere maal onder koning Jotham van Juda; hun land behoorde dus nu eens het noordelijke, dan weer tot het zuidelijke rijk. Daaraan knoopt de vervaardiger van ons boek het bericht van een krijgstocht van de drie en een halve Oost-Jordaanse stam tegen de Hagarieten en enige met hen verbonden Ismaëlitische geslachten, wier land zij aan zich trokken en behielden tot op de tijd van de Assyrische gevangenschap.

Vers 10

10. En de volgende omstandigheid gaf hun gelegenheid tot zo'n uitbreiding van grondgebied; in de dagen van Saul, de eerste koning van Israël (reg. 1077-1065 voor Christus), voerden zij strijd tegen de Hagarenen, de stammen in noordelijk Arabië, met het gevolg, dat die vielen door hun hand, in hun macht raakten, en zij woonden nu in hun tenten tegen de gehele oostzijde van Gilead.

V. 1 Chronicles 5:11-1 Chronicles 5:22. Van Gad worden de in Genesis 46:16 opgetelde nakomelingen niet eerst herhaald, maar meteen worden verscheidene takken van familiehoofden wier stamboom daarna door acht leden wordt aangeduid. Aan de spits van deze Gaditische geslachten stond tegen het einde van de 9de tot aan het midden van de 8ste eeuw v r Christus een zekere Ahi; zij werden tweemaal opgetekend, de eerste maal onder koning Jerobeam II van Israël, de andere maal onder koning Jotham van Juda; hun land behoorde dus nu eens het noordelijke, dan weer tot het zuidelijke rijk. Daaraan knoopt de vervaardiger van ons boek het bericht van een krijgstocht van de drie en een halve Oost-Jordaanse stam tegen de Hagarieten en enige met hen verbonden Ismaëlitische geslachten, wier land zij aan zich trokken en behielden tot op de tijd van de Assyrische gevangenschap.

Vers 11

11. De kinderen van Gad nu woonden tegen hen, de Rubenieten, waarvan in 1 Chronicles 5:1, 1 Chronicles 5:5:1 gesproken werd, over, in het land van Basan, tot oostelijk Salcha toe 1) (Deuteronomy 3:10).

1) De zonen van Gad (Genesis 46:16) zijn hier niet genoemd, omdat de optelling van de geslachten van Gad door 1 Chronicles 5:11 reeds was ingeleid en van de in 1 Chronicles 5:12 en vlg. opgetelde geslachten, de genealogische samenhang met de zonen van de stamvaders niet was overgeleverd..

Vers 11

11. De kinderen van Gad nu woonden tegen hen, de Rubenieten, waarvan in 1 Chronicles 5:1, 1 Chronicles 5:5:1 gesproken werd, over, in het land van Basan, tot oostelijk Salcha toe 1) (Deuteronomy 3:10).

1) De zonen van Gad (Genesis 46:16) zijn hier niet genoemd, omdat de optelling van de geslachten van Gad door 1 Chronicles 5:11 reeds was ingeleid en van de in 1 Chronicles 5:12 en vlg. opgetelde geslachten, de genealogische samenhang met de zonen van de stamvaders niet was overgeleverd..

Vers 12

12. En dit zijn hun voornaamste familiehoofden: Joël was het hoofd, de voornaamste; en Safam de tweede; maar 1) Jaënaï en Safat bleven met de anderen in Basan wonen. 1) Beter: en, en dan achter Safat te lezen in plaats van bleven, wonend, zodat wij vertalen: Joël was de eerste en Safam de tweede, en Jaënaï en Safat wonend in Basan.

Vers 12

12. En dit zijn hun voornaamste familiehoofden: Joël was het hoofd, de voornaamste; en Safam de tweede; maar 1) Jaënaï en Safat bleven met de anderen in Basan wonen. 1) Beter: en, en dan achter Safat te lezen in plaats van bleven, wonend, zodat wij vertalen: Joël was de eerste en Safam de tweede, en Jaënaï en Safat wonend in Basan.

Vers 13

13. Hun broeders nu, naar hun vaderlijke huizen, dus een andere tak van de Gadieten, waren MICHAËL, en Mesullam, en Sebal en Joraï, en Sachan, en Zia, en Heber; zeven, die meer in het land Gilead zelf en in de weidestreken van Saron woonden (1 Chronicles 5:16).

Vers 13

13. Hun broeders nu, naar hun vaderlijke huizen, dus een andere tak van de Gadieten, waren MICHAËL, en Mesullam, en Sebal en Joraï, en Sachan, en Zia, en Heber; zeven, die meer in het land Gilead zelf en in de weidestreken van Saron woonden (1 Chronicles 5:16).

Vers 14

14. Deze, de in 1 Chronicles 5:12, 1 Chronicles 5:13 genoemde Gadieten, zijn de kinderen van Abihaïl, de zoon van Huri, de zoon van Jaroah, de zoon van Gilead, de zoon van MICHAËL, de zoon van Jesisaï, de zoon van Jahdo, de zoon van Buz.

Vers 14

14. Deze, de in 1 Chronicles 5:12, 1 Chronicles 5:13 genoemde Gadieten, zijn de kinderen van Abihaïl, de zoon van Huri, de zoon van Jaroah, de zoon van Gilead, de zoon van MICHAËL, de zoon van Jesisaï, de zoon van Jahdo, de zoon van Buz.

Vers 15

15. Ahi, de zoon van Abdiël, de zoon van Guni, was het hoofd van het huis van hun vaderen.

Vers 15

15. Ahi, de zoon van Abdiël, de zoon van Guni, was het hoofd van het huis van hun vaderen.

Vers 16

16. En zij 1) woonden in Gilead, in Basan, en in haar onderhorige plaatsen. en in al de voorsteden van de landstreek Saron 2), de vlakte van die naam aan de Middellandse Zee (1 Chronicles 27:29); tot aan hun uitgangen.

1) Zij, n.l. de in 1 Chronicles 5:13, 1 Chronicles 5:14 opgesomde.

2) Hieronymus in Onom zegt: "Van Caesarea in Palestina tot de stad Joppe, wordt het gehele land, dat men daar vindt, Saron genoemd." De uitgangen, hier genoemd, zijn die van de weiden tot aan de zee, waaraan deze vlakte zo rijk was, gelijk aan de keure van de bloemen. Wat zij hier zochten, waren geen vaste woonplaats, maar weiden voor hun vee.

Vers 16

16. En zij 1) woonden in Gilead, in Basan, en in haar onderhorige plaatsen. en in al de voorsteden van de landstreek Saron 2), de vlakte van die naam aan de Middellandse Zee (1 Chronicles 27:29); tot aan hun uitgangen.

1) Zij, n.l. de in 1 Chronicles 5:13, 1 Chronicles 5:14 opgesomde.

2) Hieronymus in Onom zegt: "Van Caesarea in Palestina tot de stad Joppe, wordt het gehele land, dat men daar vindt, Saron genoemd." De uitgangen, hier genoemd, zijn die van de weiden tot aan de zee, waaraan deze vlakte zo rijk was, gelijk aan de keure van de bloemen. Wat zij hier zochten, waren geen vaste woonplaats, maar weiden voor hun vee.

Vers 17

17. Al deze, ook de hier niet genoemde, zijn naar hun geslachtsregister geteld, in de dagen van Jotham, de koning van Juda, (reg. 758-742 v r Christus), en in de dagen van Jerobeam (II), de koning van Israël 1) (van 824 tot 783 v. Christus "2 Kings 15:36).

1) Van twee volkstellingen is hier dus sprake, omdat beide koningen niet gelijkertijd geregeerd hebben. Juda's koning is het eerst genoemd, omdat hij de koning uit het huis van David was.

Het lijkt vreemd, dat Jotham een volkstelling hield van een stam, die niet tot het rijk van Juda behoorde, maar het is zeer wel mogelijk, dat na de dood van Jerobeam II, toen er jaren lang regeringloosheid onder Israël heerste, of later onder de tirannie van de volgende vorsten, velen reeds uit het Over-Jordaanse land zich gesteld hebben onder de regering van Juda's koningen en dat daarom ook Jotham dezen heeft laten tellen.

De telling van Jerobeam heeft ongetwijfeld plaats gehad, toen hij de grenzen van zijn rijk weer had uitgebreid en hersteld.

Vers 17

17. Al deze, ook de hier niet genoemde, zijn naar hun geslachtsregister geteld, in de dagen van Jotham, de koning van Juda, (reg. 758-742 v r Christus), en in de dagen van Jerobeam (II), de koning van Israël 1) (van 824 tot 783 v. Christus "2 Kings 15:36).

1) Van twee volkstellingen is hier dus sprake, omdat beide koningen niet gelijkertijd geregeerd hebben. Juda's koning is het eerst genoemd, omdat hij de koning uit het huis van David was.

Het lijkt vreemd, dat Jotham een volkstelling hield van een stam, die niet tot het rijk van Juda behoorde, maar het is zeer wel mogelijk, dat na de dood van Jerobeam II, toen er jaren lang regeringloosheid onder Israël heerste, of later onder de tirannie van de volgende vorsten, velen reeds uit het Over-Jordaanse land zich gesteld hebben onder de regering van Juda's koningen en dat daarom ook Jotham dezen heeft laten tellen.

De telling van Jerobeam heeft ongetwijfeld plaats gehad, toen hij de grenzen van zijn rijk weer had uitgebreid en hersteld.

Vers 18

18. Van de kinderen van Ruben, en van de Gadieten en van de halve stam van Manasse, welken laatsten wij hier meteen er bij noemen, ofschoon er pas in de volgende afdeling van gesproken zal worden; van de strijdbaarste mannen, schild en zwaard dragende, en de boog spannende, en ervaren in de krijg, waren vierenveertig duizend zevenhonderd en zestig, (44:760) man, uitgaande in het leger, een bepaald kleiner getal dan ten tijde van Mozes (Numbers 1:20; Numbers 26:5, Numbers 26:15).

Vers 18

18. Van de kinderen van Ruben, en van de Gadieten en van de halve stam van Manasse, welken laatsten wij hier meteen er bij noemen, ofschoon er pas in de volgende afdeling van gesproken zal worden; van de strijdbaarste mannen, schild en zwaard dragende, en de boog spannende, en ervaren in de krijg, waren vierenveertig duizend zevenhonderd en zestig, (44:760) man, uitgaande in het leger, een bepaald kleiner getal dan ten tijde van Mozes (Numbers 1:20; Numbers 26:5, Numbers 26:15).

Vers 19

19. En zij voerden, ten tijde van koning Saul, zoals in 1 Chronicles 5:10 werd vermeld strijd tegen de Hagarenen, de stammen van noordelijk Arabië, en tegen Jethur de stamvader van de Itureërs, en Nafis, en Nodab, die de Hagarenen hielpen, die tot de Ismaëlieten behoorden (Genesis 25:15), terwijl deze tot een ons niet nader bekende volksstam behoorden.

Vers 19

19. En zij voerden, ten tijde van koning Saul, zoals in 1 Chronicles 5:10 werd vermeld strijd tegen de Hagarenen, de stammen van noordelijk Arabië, en tegen Jethur de stamvader van de Itureërs, en Nafis, en Nodab, die de Hagarenen hielpen, die tot de Ismaëlieten behoorden (Genesis 25:15), terwijl deze tot een ons niet nader bekende volksstam behoorden.

Vers 20

20. Maar zij werden door God de Heere geholpen tegen hen, en de Hagarenen werden in hun hand gegeven, en allen, die met hen waren, dus ook Jethur en Nafis en Nodab; omdat zij tot God riepen in de strijd, toen zij zich door hun vijanden zeer in het nauw zagen gebracht, zo liet Hij zich door hen verbidden 1) en hielp hen, omdat zij op Hem vertrouwden.

1) Hieruit is af te leiden, dat de strijd zeer zwaar was. De Hagarenen, (agraioi bij Strabo) en de andere hier genoemde volken, waren Nomaden volken, die ook zeer veel weiden voor hun vee nodig hadden. God gaf hen echter in de handen van Zijn volk. De Heere liet zich verbidden, als bewijs, hoe heerlijk en zalig het volk het kon hebben, indien het zich tot Hem keerde en zich van de afgoden afwendde.

Ongetwijfeld heeft hierop de gewijde Schrijver willen wijzen tot vermaning en bestiering van zijn tijdgenoten.

Vers 20

20. Maar zij werden door God de Heere geholpen tegen hen, en de Hagarenen werden in hun hand gegeven, en allen, die met hen waren, dus ook Jethur en Nafis en Nodab; omdat zij tot God riepen in de strijd, toen zij zich door hun vijanden zeer in het nauw zagen gebracht, zo liet Hij zich door hen verbidden 1) en hielp hen, omdat zij op Hem vertrouwden.

1) Hieruit is af te leiden, dat de strijd zeer zwaar was. De Hagarenen, (agraioi bij Strabo) en de andere hier genoemde volken, waren Nomaden volken, die ook zeer veel weiden voor hun vee nodig hadden. God gaf hen echter in de handen van Zijn volk. De Heere liet zich verbidden, als bewijs, hoe heerlijk en zalig het volk het kon hebben, indien het zich tot Hem keerde en zich van de afgoden afwendde.

Ongetwijfeld heeft hierop de gewijde Schrijver willen wijzen tot vermaning en bestiering van zijn tijdgenoten.

Vers 21

21. En zij, de Rubenieten, Gadieten en Half-Manasse voerden hun vee, dat van de Hagarenen en hun bondgenoten, gevankelijk weg, van hun kamelen vijftig duizend, en tweehonderd vijftigduizend schapen, en tweeduizend ezelen, en honderd duizend zielen van mensen als slaven.

Vers 21

21. En zij, de Rubenieten, Gadieten en Half-Manasse voerden hun vee, dat van de Hagarenen en hun bondgenoten, gevankelijk weg, van hun kamelen vijftig duizend, en tweehonderd vijftigduizend schapen, en tweeduizend ezelen, en honderd duizend zielen van mensen als slaven.

Vers 22

22. Over zo'n vreselijke menigte buit hoeven wij ons echter niet te verwonderen. Want er vielen aan de zijde van de overwonnenen vele verwonden, omdat de strijd van God was. En zij, de 2 stam woonden in hun de plaats van de Hagarenen enz., totdat zij gevankelijk weggevoerd werden in de Assyrische gevangenschap (2 Kings 15:29; 2 Kings 17:6 2 Kings 17:6).

V. 1 Chronicles 5:23-1 Chronicles 5:26. Van Manasse, d.i. van die helft van genoemde stam, die tot het Oost-Jordaanland behoorde, wordt nu in het algemeen vermeld, dat zij zich over verre streken uitstrekte, en in een tijd, die niet nader is aangegeven, onder zeven beroemde hoofden van huisgezinnen stond. Daarna wordt er gesproken van de Assyrische gevangenschap, waarin ook de derde halve stam van het Oost-Jordaanland evenals de overige stammen van het Noordelijke rijk verloren gingen.

Vers 22

22. Over zo'n vreselijke menigte buit hoeven wij ons echter niet te verwonderen. Want er vielen aan de zijde van de overwonnenen vele verwonden, omdat de strijd van God was. En zij, de 2 stam woonden in hun de plaats van de Hagarenen enz., totdat zij gevankelijk weggevoerd werden in de Assyrische gevangenschap (2 Kings 15:29; 2 Kings 17:6 2 Kings 17:6).

V. 1 Chronicles 5:23-1 Chronicles 5:26. Van Manasse, d.i. van die helft van genoemde stam, die tot het Oost-Jordaanland behoorde, wordt nu in het algemeen vermeld, dat zij zich over verre streken uitstrekte, en in een tijd, die niet nader is aangegeven, onder zeven beroemde hoofden van huisgezinnen stond. Daarna wordt er gesproken van de Assyrische gevangenschap, waarin ook de derde halve stam van het Oost-Jordaanland evenals de overige stammen van het Noordelijke rijk verloren gingen.

Vers 23

23. De kinderen nu van de halve stam van Manasse, die met de Rubenieten en Gadieten zich in het Oostjordaanland hadden neergezet (Numbers 32:1), woonden in dat land. Zij werden vermenigvuldigd van Basan, het door de Gadieten bewoonde district in het zuiden tot aan Bal-Hermon, of Bal-Gad (Joshua 13:5), en Senir (Deuteronomy 3:9), en de berg Hermon. 24. Deze nu waren de hoofden van hun vaderlijke huizen, van de verschillende families van hun stam, te weten: Hefer, en Jiseï, en Eliël, en Azriël en Jeremia, en Hodavja, en Jahdiël; mannen sterk van kracht, mannen van naam, hoofden van de huizen van hun vaderen.

Vers 23

23. De kinderen nu van de halve stam van Manasse, die met de Rubenieten en Gadieten zich in het Oostjordaanland hadden neergezet (Numbers 32:1), woonden in dat land. Zij werden vermenigvuldigd van Basan, het door de Gadieten bewoonde district in het zuiden tot aan Bal-Hermon, of Bal-Gad (Joshua 13:5), en Senir (Deuteronomy 3:9), en de berg Hermon. 24. Deze nu waren de hoofden van hun vaderlijke huizen, van de verschillende families van hun stam, te weten: Hefer, en Jiseï, en Eliël, en Azriël en Jeremia, en Hodavja, en Jahdiël; mannen sterk van kracht, mannen van naam, hoofden van de huizen van hun vaderen.

Vers 25

25. Maar zij, deze drie stammen, evenals de stammen, die tot het noordelijke rijk behoorden, hebben tegen de God van hun vaderen overtreden, en de goden van de volken van het land nagehoereerd (Exodus 34:16), die God voor hun aangezichten had verdelgd.

Vers 25

25. Maar zij, deze drie stammen, evenals de stammen, die tot het noordelijke rijk behoorden, hebben tegen de God van hun vaderen overtreden, en de goden van de volken van het land nagehoereerd (Exodus 34:16), die God voor hun aangezichten had verdelgd.

Vers 26

26. Zo verwekte de God van Israël, tot straf voor zo'n bondsbreuk, de geest van Pul, de koning van Assyrië, omstreeks het jaar 770 voor Christus, en de geest van Tiglath-Pilneser, de volgende koning van Assyrië, omstreeks het jaar 740 voor Christus, die voerde, door de laatste nadat reeds de eerste in het land gevallen en enkel door een belangrijke schatting, die Menahem hem betaalde, tot de aftocht bewogen was geworden (2 Kings 15:19, 2 Kings 15:29), hen gevankelijk weg, te weten de Rubenieten, en de Gadieten, en de halve stam van Manasse met Nafthali en grotendeels Zebulon; en hij bracht hen in die streken, waar naar 18 jaren later ook de overige stammen van het noordelijk rijk door Salmanasser of Sargon werden overgevoerd (2 Kings 17:6), namelijk te Halah, noordelijk van Ninev, en Habor, een landstreek in noordelijk Assyrië, en Hara, in het Medische bergland, en aan de rivier Gozan, die in de Kaspische zee uitstroomt, thans Kisil Ozan geheten, tot op deze dag.

1) Verwekte de geest, dat wil zeggen gaf Pul en Tiglath-Pilneser in, om eerst aan hen te denken, en weldra dat zij tegen Israël ten kwade optrokken. Er wordt hier niet gezegd, dat er reeds een wegvoering onder Pul heeft plaats gehad. Dit wordt alleen gezegd van Tiglath-Pilneser. Pul was de eerste Assyrische koning, die in het land viel (2 Kings 15:19 2 Kings 15:19). Tiglath-Pilneser heeft de eerste wegvoering tot stand gebracht (2 Kings 15:29).

De eerste en tweede wegvoering, die onder Tiglath-Pilneser en die onder Salmanasser of Sargon worden hier verenigd, omdat Tiglath-Pilneser die Over-Jordaanse stammen, benevens Nafthali en grotendeels Zebulon wegvoerde.

Vers 26

26. Zo verwekte de God van Israël, tot straf voor zo'n bondsbreuk, de geest van Pul, de koning van Assyrië, omstreeks het jaar 770 voor Christus, en de geest van Tiglath-Pilneser, de volgende koning van Assyrië, omstreeks het jaar 740 voor Christus, die voerde, door de laatste nadat reeds de eerste in het land gevallen en enkel door een belangrijke schatting, die Menahem hem betaalde, tot de aftocht bewogen was geworden (2 Kings 15:19, 2 Kings 15:29), hen gevankelijk weg, te weten de Rubenieten, en de Gadieten, en de halve stam van Manasse met Nafthali en grotendeels Zebulon; en hij bracht hen in die streken, waar naar 18 jaren later ook de overige stammen van het noordelijk rijk door Salmanasser of Sargon werden overgevoerd (2 Kings 17:6), namelijk te Halah, noordelijk van Ninev, en Habor, een landstreek in noordelijk Assyrië, en Hara, in het Medische bergland, en aan de rivier Gozan, die in de Kaspische zee uitstroomt, thans Kisil Ozan geheten, tot op deze dag.

1) Verwekte de geest, dat wil zeggen gaf Pul en Tiglath-Pilneser in, om eerst aan hen te denken, en weldra dat zij tegen Israël ten kwade optrokken. Er wordt hier niet gezegd, dat er reeds een wegvoering onder Pul heeft plaats gehad. Dit wordt alleen gezegd van Tiglath-Pilneser. Pul was de eerste Assyrische koning, die in het land viel (2 Kings 15:19 2 Kings 15:19). Tiglath-Pilneser heeft de eerste wegvoering tot stand gebracht (2 Kings 15:29).

De eerste en tweede wegvoering, die onder Tiglath-Pilneser en die onder Salmanasser of Sargon worden hier verenigd, omdat Tiglath-Pilneser die Over-Jordaanse stammen, benevens Nafthali en grotendeels Zebulon wegvoerde.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Chronicles 5". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/1-chronicles-5.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile