Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Chronicles 9". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/1-chronicles-9.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Chronicles 9". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 KRONIEKEN 9Dit hoofdstuk geeft ons te verstaan dat het vermelden van al deze geslachtsregisters ten doel had, de Joden nu zij uit de ballingschap waren teruggekeerd, te leiden in hun vestiging, hoe zij zich met elkaar hadden te verenigen om wederom tot een volk, een staat te worden, en waar zij hun woonplaatsen moesten hebben, want wij hebben hier een bericht van hen, die na hun terugkeer uit de ballingschap, het eerst bezit hebben genomen van Jeruzalem, en de stad op haar oude grondslagen begonnen te herbouwen.
I. De Israëlieten, 1 Chronicles 9:2.
II. De priesters, 1 Chronicles 9:10,
III. De Levieten en andere Nethinim, 1 Chronicles 9:14.
IV. Hier is de bijzondere last van sommigen der. priesters en Levieten, 1 Chronicles 9:27.
V. Een herhaling van Sauls geslachtsregister, 1 Chronicles 9:36.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 KRONIEKEN 9Dit hoofdstuk geeft ons te verstaan dat het vermelden van al deze geslachtsregisters ten doel had, de Joden nu zij uit de ballingschap waren teruggekeerd, te leiden in hun vestiging, hoe zij zich met elkaar hadden te verenigen om wederom tot een volk, een staat te worden, en waar zij hun woonplaatsen moesten hebben, want wij hebben hier een bericht van hen, die na hun terugkeer uit de ballingschap, het eerst bezit hebben genomen van Jeruzalem, en de stad op haar oude grondslagen begonnen te herbouwen.
I. De Israëlieten, 1 Chronicles 9:2.
II. De priesters, 1 Chronicles 9:10,
III. De Levieten en andere Nethinim, 1 Chronicles 9:14.
IV. Hier is de bijzondere last van sommigen der. priesters en Levieten, 1 Chronicles 9:27.
V. Een herhaling van Sauls geslachtsregister, 1 Chronicles 9:36.
Verzen 1-13
1 Kronieken 9:1-13Het eerste vers ziet terug op de tevoren genoemde geslachtsregisters, en deelt ons mee dat zij bijeengebracht zijn uit het boek van de koningen van Israël en Juda, niet het boek, dat wij in de kanon van de Schrift hebben, maar een ander, een burgerlijk gedenkschrift, dat authentiek was, zoals bij ons (in Engeland) des konings boeken.
Melding makende van Israël en Juda neemt hij nota van hun wegvoering naar Babel om hunner overtreding wil. Laat dat oordeel nooit worden vergeten, maar steeds in gedachtenis worden gehouden ter waarschuwing van het nageslacht, opdat zij zich wachten voor de zonden, die het over hen hebben gebracht. Telkenmale als wij spreken van een ramp, die ons getroffen heeft, is het goed om er dit bij te voegen: "het was om mijn overtreding," opdat God rechtvaardig zij in Zijn spreken en rein zij in Zijn oordelen.
Dan volgt een bericht van de eerste inwoners na hun terugkeer uit de ballingschap, die in hun steden woonden, inzonderheid te Jeruzalem.
1. De Israëlieten. Die algemene naam wordt gebruikt, 1 Chronicles 9:2.
Omdat met die van Juda en Benjamin er velen waren van Efraïm en Manasse en de andere tien stammen, 1 Chronicles 9:3 de zodanigen, die naar Juda ontkomen zijn, toen het gros van het volk gevankelijk weggevoerd werd, of na de omwentelingen in Assyrië naar Juda waren teruggekeerd en toen met Juda in ballingschap gingen of Juda ontmoet hebben toen zij in Babel waren zich met hem vergezelden, en aldus in het voorrecht deelden van hun bevrijding.
Er was voorzegd dat "de kinderen van Juda en de kinderen Israëls samenvergaderd zullen worden, en uit het land zullen optrekken", Hosea 1:11 en weer een enig volk zullen zijn, Ezechiël 37:22.
Smart en benauwdheid brengen hen tot elkaar, die onenig waren, en de stukken metaal, die gescheiden waren, zullen, als zij in dezelfde smeltkroes gesmolten worden, weer samenvloeien.
Zowel van Juda als van Israël bleven velen achter in de ballingschap, maar sommigen van beide, wier geest door God opgewekt was, vroegen weer naar de weg van Zion.
Verscheidenen worden hier genoemd, en nog meerderen geteld, die hoofden van de vaderen waren, 1 Chronicles 9:9, die, als ware Israëlieten, met eer herdacht moeten worden.
2. De priesters, 1 Chronicles 9:10. Het was hun tot lof, dat zij met de eersten kwamen. Wie zal voorgaan in een goed werk indien de priesters des Heeren dienaren, het niet doen? Het was tot lof des volks, dat zij zonder hen niet wilden komen, want wie anders dan de priesters zal wetenschap bewaren? Wie anders dan de priesters zal hen zegenen in de naam des Heeren?
a. Van een hunner wordt gezegd dat hij de overste was des huizes Gods, 1 Chronicles 9:11. Niet de voornaamste overste, want Jozua was toen de hogepriester, maar de sagen, de overste onder hem, zijn plaatsvervanger, die zich misschien nog meer op de zaken toelegde dan de hogepriester zelf. In het huis Gods moeten oversten, bestuurders, zijn, niet om nieuwe wetten te maken, maar om zorg te dragen dat de wetten Gods behoorlijk worden nagekomen, zowel door de priesters als door het volk.
b. Van velen hunner wordt gezegd dat zij kloeke helden waren aan het werk van de dienst van het huis Gods, 1 Chronicles 9:13. Er is in het huis Gods dienst, die gedaan moet worden, voortdurende dienst, en het is gelukkig voor de kerk als zij voor die dienst gebruikt worden, die er bekwaam voor zijn, "bekwaam gemaakt om dienaren te zijn des Nieuwen Testaments", 2 Corinthiers 3:6.
Voor de dienst van de tempel werd ten allen tijde, maar inzonderheid in het moeilijk tijdsgewricht toen zij pas uit Babel waren teruggekomen, grote moed en veel geestkracht vereist, zowel als lichaamskracht, en daarom worden zij als `kloeke helden' geprezen.
Verzen 1-13
1 Kronieken 9:1-13Het eerste vers ziet terug op de tevoren genoemde geslachtsregisters, en deelt ons mee dat zij bijeengebracht zijn uit het boek van de koningen van Israël en Juda, niet het boek, dat wij in de kanon van de Schrift hebben, maar een ander, een burgerlijk gedenkschrift, dat authentiek was, zoals bij ons (in Engeland) des konings boeken.
Melding makende van Israël en Juda neemt hij nota van hun wegvoering naar Babel om hunner overtreding wil. Laat dat oordeel nooit worden vergeten, maar steeds in gedachtenis worden gehouden ter waarschuwing van het nageslacht, opdat zij zich wachten voor de zonden, die het over hen hebben gebracht. Telkenmale als wij spreken van een ramp, die ons getroffen heeft, is het goed om er dit bij te voegen: "het was om mijn overtreding," opdat God rechtvaardig zij in Zijn spreken en rein zij in Zijn oordelen.
Dan volgt een bericht van de eerste inwoners na hun terugkeer uit de ballingschap, die in hun steden woonden, inzonderheid te Jeruzalem.
1. De Israëlieten. Die algemene naam wordt gebruikt, 1 Chronicles 9:2.
Omdat met die van Juda en Benjamin er velen waren van Efraïm en Manasse en de andere tien stammen, 1 Chronicles 9:3 de zodanigen, die naar Juda ontkomen zijn, toen het gros van het volk gevankelijk weggevoerd werd, of na de omwentelingen in Assyrië naar Juda waren teruggekeerd en toen met Juda in ballingschap gingen of Juda ontmoet hebben toen zij in Babel waren zich met hem vergezelden, en aldus in het voorrecht deelden van hun bevrijding.
Er was voorzegd dat "de kinderen van Juda en de kinderen Israëls samenvergaderd zullen worden, en uit het land zullen optrekken", Hosea 1:11 en weer een enig volk zullen zijn, Ezechiël 37:22.
Smart en benauwdheid brengen hen tot elkaar, die onenig waren, en de stukken metaal, die gescheiden waren, zullen, als zij in dezelfde smeltkroes gesmolten worden, weer samenvloeien.
Zowel van Juda als van Israël bleven velen achter in de ballingschap, maar sommigen van beide, wier geest door God opgewekt was, vroegen weer naar de weg van Zion.
Verscheidenen worden hier genoemd, en nog meerderen geteld, die hoofden van de vaderen waren, 1 Chronicles 9:9, die, als ware Israëlieten, met eer herdacht moeten worden.
2. De priesters, 1 Chronicles 9:10. Het was hun tot lof, dat zij met de eersten kwamen. Wie zal voorgaan in een goed werk indien de priesters des Heeren dienaren, het niet doen? Het was tot lof des volks, dat zij zonder hen niet wilden komen, want wie anders dan de priesters zal wetenschap bewaren? Wie anders dan de priesters zal hen zegenen in de naam des Heeren?
a. Van een hunner wordt gezegd dat hij de overste was des huizes Gods, 1 Chronicles 9:11. Niet de voornaamste overste, want Jozua was toen de hogepriester, maar de sagen, de overste onder hem, zijn plaatsvervanger, die zich misschien nog meer op de zaken toelegde dan de hogepriester zelf. In het huis Gods moeten oversten, bestuurders, zijn, niet om nieuwe wetten te maken, maar om zorg te dragen dat de wetten Gods behoorlijk worden nagekomen, zowel door de priesters als door het volk.
b. Van velen hunner wordt gezegd dat zij kloeke helden waren aan het werk van de dienst van het huis Gods, 1 Chronicles 9:13. Er is in het huis Gods dienst, die gedaan moet worden, voortdurende dienst, en het is gelukkig voor de kerk als zij voor die dienst gebruikt worden, die er bekwaam voor zijn, "bekwaam gemaakt om dienaren te zijn des Nieuwen Testaments", 2 Corinthiers 3:6.
Voor de dienst van de tempel werd ten allen tijde, maar inzonderheid in het moeilijk tijdsgewricht toen zij pas uit Babel waren teruggekomen, grote moed en veel geestkracht vereist, zowel als lichaamskracht, en daarom worden zij als `kloeke helden' geprezen.
Verzen 14-34
1 Kronieken 9:14-34Wij hebben hier een nader bericht van de goede staat, waarin terstond na hun terugkomst uit Babel, de zaken van de Godsdienst gebracht werden. Zij hadden geboet voor hun vorige veronachtzaming van de inzettingen, en hadden geleden onder de ontbering van de inzettingen gedurende hun ballingschap, en dit maakte hen nu ijverig en voortvarend om de dienst van God te regelen en in goede orde te brengen, en zo vatten zij het werk van de rechte zijde aan. Hier hebben wij er voorbeelden van.
1. Voordat het huis des Heeren gebouwd was, hadden zij het huis van de tabernakel, een eenvoudige, verplaatsbare tent, waarvan zij gebruik maakten totdat de tempel gebouwd was. Zij, die geen tempel kunnen hebben, moeten toch niet zonder tabernakel zijn, maar dankbaar zijn die te hebben en er het beste gebruik van maken. Nooit moet Gods werk ongedaan blijven vanwege gebrek aan een plaats om het te doen.
2. Bij het toewijzen van hun werk aan de priesters en Levieten hadden zij het oog op het model, aangegeven door David en door Samuël de ziener, 1 Chronicles 9:22.
Samuël had er in zijn tij het ontwerp van gemaakt en er de grondslagen voor gelegd, hoewel de ark toen in een afgelegen plaats verbleef, en David heeft het later voltooid, beide deden het onder de onmiddellijke leiding van God.
Of wel, David heeft, zodra hij gezalfd was, die zaak in zijn hart gehad en er Samuël over geraadpleegd hoewel hij toen in benauwdheid en moeite was en het plan werd in overleg met elkaar gevormd. Misschien werd gedurende veel eeuwen hier weinig acht op geslagen, maar nu wordt het na een lange tusschenpoos weer ter hand genomen. Bij de verdeling des werks hebben zij op die aloude bakens het oog gericht.
3. De meesten van hen woonden te Jeruzalem, 1 Chronicles 9:34, maar er waren sommigen, die in de dorpen woonden, 1 Chronicles 9:16, 1 Chronicles 9:22.
Misschien, omdat er te Jeruzalem geen plaats voor hen was, zij werden echter wel gebruikt in de dienst van de tabernakel, 1 Chronicles 9:25.
Zij waren inkomende ten zevenden dage van tijd tot tijd. Zij hadden bij beurten hun week dienst.
4. Velen van de Levieten werden gebruikt als portiers aan de deuren van Gods huis, vier hoofdportiers, 1 Chronicles 9:26, en onder hen een getal van tweehonderd en twaalf, 1 Chronicles 9:22.
Zij hadden het opzicht over `de poorten', 1 Chronicles 9:23, waren `dorpelwachters' en `bewaarders van de ingang'. Dit scheen een gering ambt, maar David zou het liever gehad hebben dan "te wonen in de tenten van de goddelozen", Psalms 84:11, Hun dienst bestond in:
a. Iedere morgen de deuren van Gods huis te openen, 1 Chronicles 9:27, en ze des avonds te sluiten. b. In het weren van alle onreinen, en het indringen te beletten van hen, aan wie door de wet was verboden binnen te komen.
c. Hen, die kwamen om te aanbidden, in de voorhoven des Heeren in te leiden, hun te zeggen waar zij moesten gaan en wat zij moesten doen ten einde zich aan geen straf bloot te stellen. Dit vereiste zorg en voortdurende oplettendheid. Evangeliedienaren hebben werk van die soort te verrichten.
5. Hier is een zekere Pinehas, een zoon van Eleazar, die tevoren een voorganger bij hen was 1 Chronicles 9:20, niet de vermaarde hogepriester van die naam, maar-naar verondersteld wordt-een uitnemende Leviet, van wie hier gezegd wordt dat de Heere met hem was, of zoals de lezing is van de Chaldeër: `het woord des Heeren was zijn helper', het eeuwige Woord, hetwelk is Jehova de Almachtige, bij wie hulp besteld is. Psalms 89:20.
6. Van sommigen hunner wordt gezegd dat zij, omdat de wacht op hen was, over nacht rondom het huis Gods bleven, 1 Chronicles 9:27.
Het is goed voor de dienaren van de Godsdienst om dicht bij hun werk te wezen, opdat zij er zich ten volle aan kunnen geven. Op hun tocht door de woestijn legerden de Levieten zich rondom de tabernakel.
Toen waren zij dragers, daar zij de lasten van het heiligdom droegen, nu waren zij poortiers wakende aan de poorten en deuren-en in dezelfde bedieningen namen zij de wacht waar van het heiligdom.
7. leder kende zijn last:
Sommigen waren belast met het opzicht over de heilige vaten om ze bij getal in en uit te dragen 1 Chronicles 9:28, anderen waren belast met het bereiden van het meelbloem, de wijn, de olie, enz, 1 Chronicles 9:29, anderen, die priesters waren, moesten de heilige zalfolie maken, 1 Chronicles 9:30 , anderen droegen zorg voor de spijsoffers, 1 Chronicles 9:31 , anderen voor de toonbroden, 1 Chronicles 9:32.
Evenals in andere grote huizen, zo zal ook in Gods huis het werk waarschijnlijk goed gedaan worden, als ieder de plicht kent van zijn plaats, en er zijn werk zijn zaak van maakt. God is de God van orde, maar wat ieders werk is zal gewoonlijk niemands werk wezen.
8. De zangers werden dag en nacht in dat werk gebruikt, 1 Chronicles 9:33..
Zij waren hoofden van de vaderen onder de Levieten, die in dat werk waren, geen gewone zangers, die er een broodwinning van maakten. Zij bleven in de kamers van de tempel om er voortdurend en ijverig de dienst waar te nemen, en daarom waren zij van alle andere dienst vrijgesteld.
Sommige groepen schijnen voortdurend gezongen te hebben, tenminste op vastgestelde uren bij dag en bij nacht. Aldus werd God voortdurend geloofd zoals het betaamt dat Hij geloofd wordt, die voortdurend goed doet. Zo konden Godvruchtige mensen ten allen tijde hulp verkrijgen voor hun beoefening van de Godsvrucht. Zo was die tempel een beeld van de hemelsen tempel waar zij geen rust hebben dag en nacht van God te loven, Revelation 4:8. "Welgelukzalig zijn zij, die in Uw huis wonen, zij prijzen U gestadiglijk".
Verzen 14-34
1 Kronieken 9:14-34Wij hebben hier een nader bericht van de goede staat, waarin terstond na hun terugkomst uit Babel, de zaken van de Godsdienst gebracht werden. Zij hadden geboet voor hun vorige veronachtzaming van de inzettingen, en hadden geleden onder de ontbering van de inzettingen gedurende hun ballingschap, en dit maakte hen nu ijverig en voortvarend om de dienst van God te regelen en in goede orde te brengen, en zo vatten zij het werk van de rechte zijde aan. Hier hebben wij er voorbeelden van.
1. Voordat het huis des Heeren gebouwd was, hadden zij het huis van de tabernakel, een eenvoudige, verplaatsbare tent, waarvan zij gebruik maakten totdat de tempel gebouwd was. Zij, die geen tempel kunnen hebben, moeten toch niet zonder tabernakel zijn, maar dankbaar zijn die te hebben en er het beste gebruik van maken. Nooit moet Gods werk ongedaan blijven vanwege gebrek aan een plaats om het te doen.
2. Bij het toewijzen van hun werk aan de priesters en Levieten hadden zij het oog op het model, aangegeven door David en door Samuël de ziener, 1 Chronicles 9:22.
Samuël had er in zijn tij het ontwerp van gemaakt en er de grondslagen voor gelegd, hoewel de ark toen in een afgelegen plaats verbleef, en David heeft het later voltooid, beide deden het onder de onmiddellijke leiding van God.
Of wel, David heeft, zodra hij gezalfd was, die zaak in zijn hart gehad en er Samuël over geraadpleegd hoewel hij toen in benauwdheid en moeite was en het plan werd in overleg met elkaar gevormd. Misschien werd gedurende veel eeuwen hier weinig acht op geslagen, maar nu wordt het na een lange tusschenpoos weer ter hand genomen. Bij de verdeling des werks hebben zij op die aloude bakens het oog gericht.
3. De meesten van hen woonden te Jeruzalem, 1 Chronicles 9:34, maar er waren sommigen, die in de dorpen woonden, 1 Chronicles 9:16, 1 Chronicles 9:22.
Misschien, omdat er te Jeruzalem geen plaats voor hen was, zij werden echter wel gebruikt in de dienst van de tabernakel, 1 Chronicles 9:25.
Zij waren inkomende ten zevenden dage van tijd tot tijd. Zij hadden bij beurten hun week dienst.
4. Velen van de Levieten werden gebruikt als portiers aan de deuren van Gods huis, vier hoofdportiers, 1 Chronicles 9:26, en onder hen een getal van tweehonderd en twaalf, 1 Chronicles 9:22.
Zij hadden het opzicht over `de poorten', 1 Chronicles 9:23, waren `dorpelwachters' en `bewaarders van de ingang'. Dit scheen een gering ambt, maar David zou het liever gehad hebben dan "te wonen in de tenten van de goddelozen", Psalms 84:11, Hun dienst bestond in:
a. Iedere morgen de deuren van Gods huis te openen, 1 Chronicles 9:27, en ze des avonds te sluiten. b. In het weren van alle onreinen, en het indringen te beletten van hen, aan wie door de wet was verboden binnen te komen.
c. Hen, die kwamen om te aanbidden, in de voorhoven des Heeren in te leiden, hun te zeggen waar zij moesten gaan en wat zij moesten doen ten einde zich aan geen straf bloot te stellen. Dit vereiste zorg en voortdurende oplettendheid. Evangeliedienaren hebben werk van die soort te verrichten.
5. Hier is een zekere Pinehas, een zoon van Eleazar, die tevoren een voorganger bij hen was 1 Chronicles 9:20, niet de vermaarde hogepriester van die naam, maar-naar verondersteld wordt-een uitnemende Leviet, van wie hier gezegd wordt dat de Heere met hem was, of zoals de lezing is van de Chaldeër: `het woord des Heeren was zijn helper', het eeuwige Woord, hetwelk is Jehova de Almachtige, bij wie hulp besteld is. Psalms 89:20.
6. Van sommigen hunner wordt gezegd dat zij, omdat de wacht op hen was, over nacht rondom het huis Gods bleven, 1 Chronicles 9:27.
Het is goed voor de dienaren van de Godsdienst om dicht bij hun werk te wezen, opdat zij er zich ten volle aan kunnen geven. Op hun tocht door de woestijn legerden de Levieten zich rondom de tabernakel.
Toen waren zij dragers, daar zij de lasten van het heiligdom droegen, nu waren zij poortiers wakende aan de poorten en deuren-en in dezelfde bedieningen namen zij de wacht waar van het heiligdom.
7. leder kende zijn last:
Sommigen waren belast met het opzicht over de heilige vaten om ze bij getal in en uit te dragen 1 Chronicles 9:28, anderen waren belast met het bereiden van het meelbloem, de wijn, de olie, enz, 1 Chronicles 9:29, anderen, die priesters waren, moesten de heilige zalfolie maken, 1 Chronicles 9:30 , anderen droegen zorg voor de spijsoffers, 1 Chronicles 9:31 , anderen voor de toonbroden, 1 Chronicles 9:32.
Evenals in andere grote huizen, zo zal ook in Gods huis het werk waarschijnlijk goed gedaan worden, als ieder de plicht kent van zijn plaats, en er zijn werk zijn zaak van maakt. God is de God van orde, maar wat ieders werk is zal gewoonlijk niemands werk wezen.
8. De zangers werden dag en nacht in dat werk gebruikt, 1 Chronicles 9:33..
Zij waren hoofden van de vaderen onder de Levieten, die in dat werk waren, geen gewone zangers, die er een broodwinning van maakten. Zij bleven in de kamers van de tempel om er voortdurend en ijverig de dienst waar te nemen, en daarom waren zij van alle andere dienst vrijgesteld.
Sommige groepen schijnen voortdurend gezongen te hebben, tenminste op vastgestelde uren bij dag en bij nacht. Aldus werd God voortdurend geloofd zoals het betaamt dat Hij geloofd wordt, die voortdurend goed doet. Zo konden Godvruchtige mensen ten allen tijde hulp verkrijgen voor hun beoefening van de Godsvrucht. Zo was die tempel een beeld van de hemelsen tempel waar zij geen rust hebben dag en nacht van God te loven, Revelation 4:8. "Welgelukzalig zijn zij, die in Uw huis wonen, zij prijzen U gestadiglijk".
Verzen 35-44
1 Kronieken 9:35-44Deze verzen zijn volkomen gelijk aan die welke wij hadden in 1 Chronicles 8:29, een bericht gevende van de voorouders van Saul en de nakomelingen van Jonathan.
Daar is dit bericht het slot van het geslachtsregister van Benjamin, hier een inleiding tot de geschiedenis van Saul.
Wij nemen de herhaling zoals wij haar vinden, maar zo wij aannemen, dat er in het oorspronkelijke, inzonderheid in deze boeken, enige vergissingen zijn van de overschrijvers dan zou ik in verzoeking zijn te denken dat deze herhaling hier aan een vergissing te wijten is.
Iemand, die deze geslachtsregisters afschreef was gekomen tot aan de woorden in 1 Chronicles 9:34 "Dezen woonden te Jeruzalem", en nu viel zijn oog op dezelfde woorden in 1 Chronicles 8:28 : "Dezen woonden in Jeruzalem", en hij ging toen voort met hetgeen daar volgt, en toen hij zijn vergissing bemerkte wilde hij niet kladden in zijn boek, en zo liet hij het staan.
Wij hebben een regel in onze wet: `Redundans non nocet' -Overtolligheden schaden niet.
Verzen 35-44
1 Kronieken 9:35-44Deze verzen zijn volkomen gelijk aan die welke wij hadden in 1 Chronicles 8:29, een bericht gevende van de voorouders van Saul en de nakomelingen van Jonathan.
Daar is dit bericht het slot van het geslachtsregister van Benjamin, hier een inleiding tot de geschiedenis van Saul.
Wij nemen de herhaling zoals wij haar vinden, maar zo wij aannemen, dat er in het oorspronkelijke, inzonderheid in deze boeken, enige vergissingen zijn van de overschrijvers dan zou ik in verzoeking zijn te denken dat deze herhaling hier aan een vergissing te wijten is.
Iemand, die deze geslachtsregisters afschreef was gekomen tot aan de woorden in 1 Chronicles 9:34 "Dezen woonden te Jeruzalem", en nu viel zijn oog op dezelfde woorden in 1 Chronicles 8:28 : "Dezen woonden in Jeruzalem", en hij ging toen voort met hetgeen daar volgt, en toen hij zijn vergissing bemerkte wilde hij niet kladden in zijn boek, en zo liet hij het staan.
Wij hebben een regel in onze wet: `Redundans non nocet' -Overtolligheden schaden niet.