Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
1 Kronieken 3

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 KRONIEKEN 3

1 Chronicles 3:1

REGISTER VAN DE KONINGEN VAN JUDA

IV. 1 Chronicles 3:1-1 Chronicles 3:24. De heilige Schrijver komt thans in de vierde genealogie, op het geslacht, dat hij reeds bij de vroegere genealogieën in het oog had, maar immer slechts voortgezet heeft tot aan de knopen, waarbij zich zijlijnen als zoveel takken van de hoofdstam afzonderden. Deze hoofdstam wil hij eerst afhandelen, dat is het geslacht van David. Hij stelt nu het koninklijke huis van deze drager van de Goddelijke belofte ons in zijn nakomelingen voor ogen, tot na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap, en besluit daarmee de eerste helft van zijn geslachtsregisters, die tezamen een tijdruimte van omstreeks 3400 jaren insluiten.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 KRONIEKEN 3

1 Chronicles 3:1

REGISTER VAN DE KONINGEN VAN JUDA

IV. 1 Chronicles 3:1-1 Chronicles 3:24. De heilige Schrijver komt thans in de vierde genealogie, op het geslacht, dat hij reeds bij de vroegere genealogieën in het oog had, maar immer slechts voortgezet heeft tot aan de knopen, waarbij zich zijlijnen als zoveel takken van de hoofdstam afzonderden. Deze hoofdstam wil hij eerst afhandelen, dat is het geslacht van David. Hij stelt nu het koninklijke huis van deze drager van de Goddelijke belofte ons in zijn nakomelingen voor ogen, tot na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap, en besluit daarmee de eerste helft van zijn geslachtsregisters, die tezamen een tijdruimte van omstreeks 3400 jaren insluiten.

Vers 1

1. Dezen nu waren de kinderen van David, die hem te Hebron, zijn eerste residentie, zolang hij alleen over de stam Juda regeerde (2 Samuel 3:2) geboren zijn; de eerstgeborene Amnon, van Ahinam, de Jizreëlitische (1 Samuel 25:43, 27:3: de tweede Daniël, in 2 Samuel 3:3 Chileab geheten, van Abigaïl, de Karmelitische (1 Samuel 25:42).

Vers 1

1. Dezen nu waren de kinderen van David, die hem te Hebron, zijn eerste residentie, zolang hij alleen over de stam Juda regeerde (2 Samuel 3:2) geboren zijn; de eerstgeborene Amnon, van Ahinam, de Jizreëlitische (1 Samuel 25:43, 27:3: de tweede Daniël, in 2 Samuel 3:3 Chileab geheten, van Abigaïl, de Karmelitische (1 Samuel 25:42).

Vers 2

2. De derde Absalom, de zoon van Macha, de dochter van Thalmaï, de koning te Gesur (2 Samuel 13:37); de vierde Adonia, de zoon van de niet nader bekende Haggith.

Vers 2

2. De derde Absalom, de zoon van Macha, de dochter van Thalmaï, de koning te Gesur (2 Samuel 13:37); de vierde Adonia, de zoon van de niet nader bekende Haggith.

Vers 3

3. De vijfde Sefatja, van Abital; de zesde Jithream, van zijn huisvrouw Egla.

Deze toevoeging bij de laatsten naam, "zijn huisvrouw" dient alleen om aan de opgenoemde reeks van Davids vrouwen een behoorlijk slot te geven; volstrekt moet men daaruit niet afleiden dat Egla Davids voornaamste gemalin was, zodat men onder die naam Michal zou moeten verstaan, zoals ook de Rabbijnen menen (1 Samuel 18:20; 1 Samuel 25:44. 2 Samuel 3:13).

Vers 3

3. De vijfde Sefatja, van Abital; de zesde Jithream, van zijn huisvrouw Egla.

Deze toevoeging bij de laatsten naam, "zijn huisvrouw" dient alleen om aan de opgenoemde reeks van Davids vrouwen een behoorlijk slot te geven; volstrekt moet men daaruit niet afleiden dat Egla Davids voornaamste gemalin was, zodat men onder die naam Michal zou moeten verstaan, zoals ook de Rabbijnen menen (1 Samuel 18:20; 1 Samuel 25:44. 2 Samuel 3:13).

Vers 4

4. Deze zes hier opgegeven zijn hem te Hebron geboren; want hij regeerde daar zeven jaren en zes maanden (van 1055-1048 voor Christus); en drieëndertig jaren regeerde hij te Jeruzalem 1) van 1048-1015; (zie 1 Samuel 2:11; 1 Samuel 5:5).

1) Aan de slotformule: zes zijn hem enz. is de opmerking toegevoegd, hoe lang David in Hebron en in Jeruzalem geregeerd heeft, om tot overgang te dienen voor het opsommen van de volgende rij zonen, die hem te Jeruzalem zijn geboren..

Vers 4

4. Deze zes hier opgegeven zijn hem te Hebron geboren; want hij regeerde daar zeven jaren en zes maanden (van 1055-1048 voor Christus); en drieëndertig jaren regeerde hij te Jeruzalem 1) van 1048-1015; (zie 1 Samuel 2:11; 1 Samuel 5:5).

1) Aan de slotformule: zes zijn hem enz. is de opmerking toegevoegd, hoe lang David in Hebron en in Jeruzalem geregeerd heeft, om tot overgang te dienen voor het opsommen van de volgende rij zonen, die hem te Jeruzalem zijn geboren..

Vers 5

5. Deze nu zijn hem te Jeruzalem geboren (1 Chronicles 15:3, 2 Samuel 5:13, Simea, of Samma, en Sobab, en Nathan, en Salomo; deze vier zijn van Bath-Sua, of Bath-Seba (2 Samuel 11:3), de dochter van Ammiël, of Eliam (2 Samuel 15:31).

5. Deze nu zijn hem te Jeruzalem geboren (1 Chronicles 15:3, 2 Samuel 5:13, Simea, of Samma, en Sobab, en Nathan, en Salomo; deze vier zijn van Bath-Sua, of Bath-Seba (2 Samuel 11:3), de dochter van Ammiël, of Eliam (2 Samuel 15:31). 6. Daartoe Jibchar, en Elisama, of liever, Elisua, en Elifelet, de eerste van deze naam, die echter op jeugdige leeftijd stierf, en zijn naam op een later geboren broer (1 Chronicles 3:8) overbracht.

Vers 5

5. Deze nu zijn hem te Jeruzalem geboren (1 Chronicles 15:3, 2 Samuel 5:13, Simea, of Samma, en Sobab, en Nathan, en Salomo; deze vier zijn van Bath-Sua, of Bath-Seba (2 Samuel 11:3), de dochter van Ammiël, of Eliam (2 Samuel 15:31).

5. Deze nu zijn hem te Jeruzalem geboren (1 Chronicles 15:3, 2 Samuel 5:13, Simea, of Samma, en Sobab, en Nathan, en Salomo; deze vier zijn van Bath-Sua, of Bath-Seba (2 Samuel 11:3), de dochter van Ammiël, of Eliam (2 Samuel 15:31). 6. Daartoe Jibchar, en Elisama, of liever, Elisua, en Elifelet, de eerste van deze naam, die echter op jeugdige leeftijd stierf, en zijn naam op een later geboren broer (1 Chronicles 3:8) overbracht.

Vers 6

6. Daartoe Jibchar, en Elisama, of liever, Elisua, en Elifelet, de eerste van deze naam, die echter op jeugdige leeftijd stierf, en zijn naam op een later geboren broer (1 Chronicles 3:8) overbracht.

Vers 6

6. Daartoe Jibchar, en Elisama, of liever, Elisua, en Elifelet, de eerste van deze naam, die echter op jeugdige leeftijd stierf, en zijn naam op een later geboren broer (1 Chronicles 3:8) overbracht.

Vers 7

7. En Nogah, insgelijks vroeg gestorven, en Nefeg, en Jafia.

Vers 7

7. En Nogah, insgelijks vroeg gestorven, en Nefeg, en Jafia.

Vers 8

8. En Elisama, en Eljada, in 1 Chronicles 15:7 Beëljada geheten, en Elifelet de IIde, negen, met de in 1 Chronicles 3:5 vermelde vier zonen van Bath-Seba, tezamen dertien in Jeruzalem geboren zonen.

8. En Elisama, en Eljada, in 1 Chronicles 15:7 Beëljada geheten, en Elifelet de IIde, negen, met de in 1 Chronicles 3:5 vermelde vier zonen van Bath-Seba, tezamen dertien in Jeruzalem geboren zonen.

8. En Elisama, en Eljada, in 1 Chronicles 15:7 Beëljada geheten, en Elifelet de IIde, negen, met de in 1 Chronicles 3:5 vermelde vier zonen van Bath-Seba, tezamen dertien in Jeruzalem geboren zonen.

Vers 8

8. En Elisama, en Eljada, in 1 Chronicles 15:7 Beëljada geheten, en Elifelet de IIde, negen, met de in 1 Chronicles 3:5 vermelde vier zonen van Bath-Seba, tezamen dertien in Jeruzalem geboren zonen.

8. En Elisama, en Eljada, in 1 Chronicles 15:7 Beëljada geheten, en Elifelet de IIde, negen, met de in 1 Chronicles 3:5 vermelde vier zonen van Bath-Seba, tezamen dertien in Jeruzalem geboren zonen.

8. En Elisama, en Eljada, in 1 Chronicles 15:7 Beëljada geheten, en Elifelet de IIde, negen, met de in 1 Chronicles 3:5 vermelde vier zonen van Bath-Seba, tezamen dertien in Jeruzalem geboren zonen.

Vers 9

9. Deze allen zijn zonen van David, behalve de kinderen van de bijwijven (vgl. 2 Samuel 15:16; 2 Samuel 20:3), en Thamar 1), een dochter van Macha, bekend uit de geschiedenis (2 Samuel 13:1), was hun zuster, zodat het getal van de opgesomde kinderen van David in het geheel 20 was.

1) Dat Thamar hier alleen genoemd wordt als dochter van David, bewijst niet, dat de koning niet meer dochters heeft gehad. zij is alleen genoemd om haar lotgevallen en de ellende, die dientengevolge in David's huis is voorgevallen.

Vers 9

9. Deze allen zijn zonen van David, behalve de kinderen van de bijwijven (vgl. 2 Samuel 15:16; 2 Samuel 20:3), en Thamar 1), een dochter van Macha, bekend uit de geschiedenis (2 Samuel 13:1), was hun zuster, zodat het getal van de opgesomde kinderen van David in het geheel 20 was.

1) Dat Thamar hier alleen genoemd wordt als dochter van David, bewijst niet, dat de koning niet meer dochters heeft gehad. zij is alleen genoemd om haar lotgevallen en de ellende, die dientengevolge in David's huis is voorgevallen.

Vers 10

10. Salomo's zoon, bij de Ammonitische Naëma (1 Kings 14:21), de zoon van Davids opvolger op de koningstroon, nu was Rehabeam; zijn zoon, bij zijn bevoorrechte gemalin Macha, de kleindochter van Absalom (2 Chronicles 11:18), was Abia, of Abiam (1 Koningen .14:31); zijn zoon was Asa (1 Kings 15:8); zijn zoon uit Azuba, een dochter van Silchi, was Josafat (1 Kings 15:24; 1 Kings 22:41).

Vers 10

10. Salomo's zoon, bij de Ammonitische Naëma (1 Kings 14:21), de zoon van Davids opvolger op de koningstroon, nu was Rehabeam; zijn zoon, bij zijn bevoorrechte gemalin Macha, de kleindochter van Absalom (2 Chronicles 11:18), was Abia, of Abiam (1 Koningen .14:31); zijn zoon was Asa (1 Kings 15:8); zijn zoon uit Azuba, een dochter van Silchi, was Josafat (1 Kings 15:24; 1 Kings 22:41).

Vers 11

11. Zijn zoon was Joram (2 Kings 8:16); zijn zoon uit Athalia, de dochter van de Israëlitische koning Achab en diens vrouw Izbel, was Ahazia 1) (2 Kings 8:25), zijn zoon uit Zebja van Bersba, was Joas (2 Kings 11:1 tot 12:21).

1) In 1 Chronicles 3:10-1 Chronicles 3:16 worden de koningen uit het huis van David, die elkaar opvolgden tot op de Babylonische ballingschap, opgesomd met weglating van Athalia, omdat zij niet uit het geslacht van David was.

Vers 11

11. Zijn zoon was Joram (2 Kings 8:16); zijn zoon uit Athalia, de dochter van de Israëlitische koning Achab en diens vrouw Izbel, was Ahazia 1) (2 Kings 8:25), zijn zoon uit Zebja van Bersba, was Joas (2 Kings 11:1 tot 12:21).

1) In 1 Chronicles 3:10-1 Chronicles 3:16 worden de koningen uit het huis van David, die elkaar opvolgden tot op de Babylonische ballingschap, opgesomd met weglating van Athalia, omdat zij niet uit het geslacht van David was.

Vers 12

12. Zijn zoon, uit Joaddan van Jeruzalem, was Amazia (2 Kings 14:1); zijn zoon, uit Jecholia van Jeruzalem, was Azaria of Uzzia (2 Kings 15:1); zijn zoon uit Jerusa, een dochter van Zadok, was Jotham (2 Kings 15:32). 13. Zijn zoon was Achaz (2 Kings 16:1); zijn zoon was Hizkia, uit Abia, een dochter van Zacharia (2 Kings 18:1); zijn zoon uit Hefzi-bah was Manasse (2 Kings 21:1).

Vers 12

12. Zijn zoon, uit Joaddan van Jeruzalem, was Amazia (2 Kings 14:1); zijn zoon, uit Jecholia van Jeruzalem, was Azaria of Uzzia (2 Kings 15:1); zijn zoon uit Jerusa, een dochter van Zadok, was Jotham (2 Kings 15:32). 13. Zijn zoon was Achaz (2 Kings 16:1); zijn zoon was Hizkia, uit Abia, een dochter van Zacharia (2 Kings 18:1); zijn zoon uit Hefzi-bah was Manasse (2 Kings 21:1).

Vers 14

14. Zijn zoon uit Mesullemet, een dochter van Haruz van Jotba, was Amon (2 Kings 21:19); zijn zoon uit Jedida, een dochter van Adaja van Bozkath, was Josia (2 Kings 22:1).

Vers 14

14. Zijn zoon uit Mesullemet, een dochter van Haruz van Jotba, was Amon (2 Kings 21:19); zijn zoon uit Jedida, een dochter van Adaja van Bozkath, was Josia (2 Kings 22:1).

Vers 15

15. De zonen van Josia nu, waarvan de oudste vroegtijdig stierf, terwijl de drie anderen naast de zoon van de tweede als de laatste koningen van het rijk op Davids stoel zaten (2 Kings 23:30),waren deze: de eerstgeborene Johanan (d.i. Johannes, God is genadig), de tweede Jojakim, oorspronkelijk Eljakim geheten, de derde Zedekia, in ouderdom de vierde (vgl. 2 Koningen .23:31; 36:24:18), oorspronkelijk Mattanja genaamd, de vierde, in ouderdom de derde, Sallum 1), die bij zijn troonsbeklimming zich Joabaz noemde en het eerst zijn vader in de regering opvolgde, tot Fara Necho reeds na drie maanden hem van de troon stootte en Jojakim koning maakte (2 Kings 23:30).

1) Sallum wordt hier niet na Johanan genoemd, hoewel hij het eerst zijn vader Josia, onder de naam van Joahaz opvolgde, maar het laatst, na Zedekia. Ongetwijfeld hierom, omdat hij met Zedekia van dezelfde moeder was en het kortst heeft geregeerd. Hij en Zedekia waren toch zonen van Josia, bij Hamutal verwekt. Vanwege de ouderdom volgde Sallum op Jojakim.

Vers 15

15. De zonen van Josia nu, waarvan de oudste vroegtijdig stierf, terwijl de drie anderen naast de zoon van de tweede als de laatste koningen van het rijk op Davids stoel zaten (2 Kings 23:30),waren deze: de eerstgeborene Johanan (d.i. Johannes, God is genadig), de tweede Jojakim, oorspronkelijk Eljakim geheten, de derde Zedekia, in ouderdom de vierde (vgl. 2 Koningen .23:31; 36:24:18), oorspronkelijk Mattanja genaamd, de vierde, in ouderdom de derde, Sallum 1), die bij zijn troonsbeklimming zich Joabaz noemde en het eerst zijn vader in de regering opvolgde, tot Fara Necho reeds na drie maanden hem van de troon stootte en Jojakim koning maakte (2 Kings 23:30).

1) Sallum wordt hier niet na Johanan genoemd, hoewel hij het eerst zijn vader Josia, onder de naam van Joahaz opvolgde, maar het laatst, na Zedekia. Ongetwijfeld hierom, omdat hij met Zedekia van dezelfde moeder was en het kortst heeft geregeerd. Hij en Zedekia waren toch zonen van Josia, bij Hamutal verwekt. Vanwege de ouderdom volgde Sallum op Jojakim.

Vers 16

16. De kinderen (1Ch 2:8)van Jojakim nu waren: Jechonia, zijn zoon, gewoonlijk Jojachin geheten, die zijnen vader in de regering volgde, totdat Nebukadnezar, na 100 dagen hem in de gevangenis voerde, en zijn oom Mattanja, tot koning maakte (2 Kings 24:6), Zedekia, niet te verwisselen met de in 1 Chronicles 3:15 genoemde zoon van Josia, Mattanja, zijn zoon, die hem geboren werd nog v rdat hij aan de regering kwam.

Vers 16

16. De kinderen (1Ch 2:8)van Jojakim nu waren: Jechonia, zijn zoon, gewoonlijk Jojachin geheten, die zijnen vader in de regering volgde, totdat Nebukadnezar, na 100 dagen hem in de gevangenis voerde, en zijn oom Mattanja, tot koning maakte (2 Kings 24:6), Zedekia, niet te verwisselen met de in 1 Chronicles 3:15 genoemde zoon van Josia, Mattanja, zijn zoon, die hem geboren werd nog v rdat hij aan de regering kwam.

Vers 17

17. En de kinderen van Jechonia 1) waren Assir, d.i. gevangen, want deze zoon werd hem geboren na zijn gevangenschap; zijn zoonof kleinzoon was Sealthiël 1).

1) Dat in 1 Chronicles 3:17 weer van kinderen van Jechonia gesproken wordt, nadat ook reeds in het vorige vers een zoon van die vorst is genoemd, komt daarvan, omdat de in 1 Chronicles 3:16 genoemde Zedekia reeds gestorven was v r de wegvoering naar Babel, en Assir hem geboren werd in zijn gevangenschap.

Luther vertaalt, maar ten onrechte: En de kinderen van Jechonia, de gevangene, waren zijn zoon Sealthiël. In de grondtekst ontbreekt toch bij Assir het lidwoord.

2) Volgens de genealogie van de Heer in Luke 3:17 heet Sealthiël een zoon van Neri, een nakomeling van David uit de linie van Nathan. En volgens Hag.1:1,12 Ezra 3:2; Ezra 5:2, Ezra 3:2 Ezra 5:2 Matthew 1:12 is Zerubbabel een zoon van Pedaja, een broer van Sealthiël. Deze verschillende opgaven laten zich door de volgende combinaties tot eenheid brengen. Het verschil van Sealthiël's optelling onder de zonen van Jechonia, een nakomeling van Nathan, de broeder van Salomo, wordt vereffend door het aannemen van het feit, dat Jechonia, buiten de in 1 Chronicles 3:16 genoemden Zedekia, die kinderloos stierf, nog een zoon, Assir, had, die slechts een dochter naliet, die volgens de wet omtrent de erfdochters (Numbers 27:8; Numbers 36:8) een man uit het geslacht van haar vaderlijke stam, n.l. Neri uit de linie van Nathan huwde, en dat uit die echt Sealthiël, Malchiram en de overige in 1 Chronicles 3:18 genoemde zonen, eigenlijk overkleinzonen en van Jechonia voortsproten. Van deze trad de oudste, d.i. Sealthiël in het erfbezit van zijn moederlijke grootvader en gold voor de wet als diens wettige zoon. Hier is in onze geslachtslijst nevens de kinderlozen Assir, Sealthiël als nakomeling van Jechonia genoemd, daartegen bij Lukas, naar zijn lichamelijke afstamming de zoon van Neri. Het andere verschil, n.l. dat, omtrent de afstamming van Zerubbabel verklaart zich uit de wet, omtrent de Leviraatsecht en de veronderstelling, dat Sealthiël zonder mannelijke nakomelingen stierf, met achterlating van zijn vrouw als weduwe. Na Sealthiël's dood had zijn broeder Pedaja de Leviraatsplicht vervuld en in de echt met zijn schoonzuster Zerubbabel verwekt, die nu met betrekking tot het erfrecht als zoon van Sealthiël gold en als diens erfgenaam zijn geslacht voortplantte. Volgens dit erfrecht is in de aangegeven plaatsen bij Haggaï en Ezra, zowel als in het geslachtregister bij Matthes Zerubbabel als zoon van Sealthiël genoemd..

Vers 17

17. En de kinderen van Jechonia 1) waren Assir, d.i. gevangen, want deze zoon werd hem geboren na zijn gevangenschap; zijn zoonof kleinzoon was Sealthiël 1).

1) Dat in 1 Chronicles 3:17 weer van kinderen van Jechonia gesproken wordt, nadat ook reeds in het vorige vers een zoon van die vorst is genoemd, komt daarvan, omdat de in 1 Chronicles 3:16 genoemde Zedekia reeds gestorven was v r de wegvoering naar Babel, en Assir hem geboren werd in zijn gevangenschap.

Luther vertaalt, maar ten onrechte: En de kinderen van Jechonia, de gevangene, waren zijn zoon Sealthiël. In de grondtekst ontbreekt toch bij Assir het lidwoord.

2) Volgens de genealogie van de Heer in Luke 3:17 heet Sealthiël een zoon van Neri, een nakomeling van David uit de linie van Nathan. En volgens Hag.1:1,12 Ezra 3:2; Ezra 5:2, Ezra 3:2 Ezra 5:2 Matthew 1:12 is Zerubbabel een zoon van Pedaja, een broer van Sealthiël. Deze verschillende opgaven laten zich door de volgende combinaties tot eenheid brengen. Het verschil van Sealthiël's optelling onder de zonen van Jechonia, een nakomeling van Nathan, de broeder van Salomo, wordt vereffend door het aannemen van het feit, dat Jechonia, buiten de in 1 Chronicles 3:16 genoemden Zedekia, die kinderloos stierf, nog een zoon, Assir, had, die slechts een dochter naliet, die volgens de wet omtrent de erfdochters (Numbers 27:8; Numbers 36:8) een man uit het geslacht van haar vaderlijke stam, n.l. Neri uit de linie van Nathan huwde, en dat uit die echt Sealthiël, Malchiram en de overige in 1 Chronicles 3:18 genoemde zonen, eigenlijk overkleinzonen en van Jechonia voortsproten. Van deze trad de oudste, d.i. Sealthiël in het erfbezit van zijn moederlijke grootvader en gold voor de wet als diens wettige zoon. Hier is in onze geslachtslijst nevens de kinderlozen Assir, Sealthiël als nakomeling van Jechonia genoemd, daartegen bij Lukas, naar zijn lichamelijke afstamming de zoon van Neri. Het andere verschil, n.l. dat, omtrent de afstamming van Zerubbabel verklaart zich uit de wet, omtrent de Leviraatsecht en de veronderstelling, dat Sealthiël zonder mannelijke nakomelingen stierf, met achterlating van zijn vrouw als weduwe. Na Sealthiël's dood had zijn broeder Pedaja de Leviraatsplicht vervuld en in de echt met zijn schoonzuster Zerubbabel verwekt, die nu met betrekking tot het erfrecht als zoon van Sealthiël gold en als diens erfgenaam zijn geslacht voortplantte. Volgens dit erfrecht is in de aangegeven plaatsen bij Haggaï en Ezra, zowel als in het geslachtregister bij Matthes Zerubbabel als zoon van Sealthiël genoemd..

Vers 18

18. Dezes zonen 1) waren Malchiram, en Pedaja, en Senazar, Jekamja, Hosama, en Nedabja.

1) Het woord zonen is door de Staten-Vertaling evenals het woord dezes er bijgevoegd. In de grondtekst loopt de zin van 1 Chronicles 3:17 door, door het verbindingswoord en. Beter is dus de vertaling van: En Malchiram, en Pedaja enz. Wil men er een woord invoegen, dan moet het niet zonen, maar broeders zijn. De in dit vers opgegevenen waren allen broeders van Sealthiël.

Vers 18

18. Dezes zonen 1) waren Malchiram, en Pedaja, en Senazar, Jekamja, Hosama, en Nedabja.

1) Het woord zonen is door de Staten-Vertaling evenals het woord dezes er bijgevoegd. In de grondtekst loopt de zin van 1 Chronicles 3:17 door, door het verbindingswoord en. Beter is dus de vertaling van: En Malchiram, en Pedaja enz. Wil men er een woord invoegen, dan moet het niet zonen, maar broeders zijn. De in dit vers opgegevenen waren allen broeders van Sealthiël.

Vers 19

19. De kinderen van Pedaja nu, de derde onder de vroeger genoemde zeven kleinzonen van Assir, waren Zerubbabel en Simeï; en de kinderen van Zerubbabel waren in de een groep twee zonen en een dochter: Mesullam en Hananja, en Selomith was hun zuster;

Vers 19

19. De kinderen van Pedaja nu, de derde onder de vroeger genoemde zeven kleinzonen van Assir, waren Zerubbabel en Simeï; en de kinderen van Zerubbabel waren in de een groep twee zonen en een dochter: Mesullam en Hananja, en Selomith was hun zuster;

Vers 20

20. En in de andere groep 1) Hasuba, en Ohel, en Berechja, en Hasadja en Jusabhesed; vijf.

1) Deze verdeling van Zerubbabels kinderen in twee groepen heeft zijn grond daarin, of dat zij twee verschillende moeders hadden, of wat nog waarschijnlijker is, dat de eerste drie nog in Babel, de andere vijf na de terugkeer uit de ballingschap in Palestina geboren zijn. Evenals nu in de naam Sealthiël (de van God gebedene) en Zerubbabel (de in Babel geborene) zich het smeken en klagen van het volk ten tijde hunner geboorte uitdrukt, zo wordt in de namen van Zerubbabels kinderen de hoop en de dankbaarheid uitgedrukt, die Israëls gemoed onmiddellijk v r en na de ballingschap vervulde; want Messulam is de naam, die Israël als knecht van de Heere bij Isaiah 42:19 voert. Hananja betekent: Genade van de Heere; Berechja: Zegen van de Heere; Hasadja: Goedheid van de Heere, Jusabheseb: genade wordt weer verleend..

Vers 20

20. En in de andere groep 1) Hasuba, en Ohel, en Berechja, en Hasadja en Jusabhesed; vijf.

1) Deze verdeling van Zerubbabels kinderen in twee groepen heeft zijn grond daarin, of dat zij twee verschillende moeders hadden, of wat nog waarschijnlijker is, dat de eerste drie nog in Babel, de andere vijf na de terugkeer uit de ballingschap in Palestina geboren zijn. Evenals nu in de naam Sealthiël (de van God gebedene) en Zerubbabel (de in Babel geborene) zich het smeken en klagen van het volk ten tijde hunner geboorte uitdrukt, zo wordt in de namen van Zerubbabels kinderen de hoop en de dankbaarheid uitgedrukt, die Israëls gemoed onmiddellijk v r en na de ballingschap vervulde; want Messulam is de naam, die Israël als knecht van de Heere bij Isaiah 42:19 voert. Hananja betekent: Genade van de Heere; Berechja: Zegen van de Heere; Hasadja: Goedheid van de Heere, Jusabheseb: genade wordt weer verleend..

Vers 21

21. De kinderen van Hananja nu, de tweede onder de vroeger genoemde kinderen van Zerubbabel (1 Chronicles 3:19), waren Pelatja en Jesaja Deuteronomy 1:1) kinderen van Refaja, de kinderen van Arnan, de kinderen van Obadja, de kinderen van Sechanja. 1) Met de namen in de tweede helft van dit vers worden voorzeker Davidische families van een enigzins lateren tijd bedoeld, en wij hebben in 1 Chronicles 3:21-1 Chronicles 3:24 naar alle waarschijnlijkheid een toevoegsel voor ons, dat later bij de genealogie van ons hoofdstuk op officiële en ambtshalve betrouwbare wijze opgemaakt is. Voor de in Matthew 1:12, en Luke 3:23 voorkomende namen geven onze verzen geen steun; maar zij doen ook enkele opgaven aangaande de nakomelingen van de ene zoon van Zerubbabel, Hananja. Bij het gemis aan andere berichten kan er niets zekers van worden opgegeven, of de bij Matthes en Lukas genoemde zonen van Zerubbabel Abiud en Resia zonen van hemzelf waren, die in 1 Chronicles 3:19, 1 Chronicles 3:20 slechts met andere namen genoemd, evenals Davids zoon, die in 2 Samuel 3:8 Chileab heet in 1 Chronicles 3:1 Daniël heet, dan of zij zijn zonen slechts geweest zijn, als kinderen van deze of gene van zijn zonen..

Vers 21

21. De kinderen van Hananja nu, de tweede onder de vroeger genoemde kinderen van Zerubbabel (1 Chronicles 3:19), waren Pelatja en Jesaja Deuteronomy 1:1) kinderen van Refaja, de kinderen van Arnan, de kinderen van Obadja, de kinderen van Sechanja. 1) Met de namen in de tweede helft van dit vers worden voorzeker Davidische families van een enigzins lateren tijd bedoeld, en wij hebben in 1 Chronicles 3:21-1 Chronicles 3:24 naar alle waarschijnlijkheid een toevoegsel voor ons, dat later bij de genealogie van ons hoofdstuk op officiële en ambtshalve betrouwbare wijze opgemaakt is. Voor de in Matthew 1:12, en Luke 3:23 voorkomende namen geven onze verzen geen steun; maar zij doen ook enkele opgaven aangaande de nakomelingen van de ene zoon van Zerubbabel, Hananja. Bij het gemis aan andere berichten kan er niets zekers van worden opgegeven, of de bij Matthes en Lukas genoemde zonen van Zerubbabel Abiud en Resia zonen van hemzelf waren, die in 1 Chronicles 3:19, 1 Chronicles 3:20 slechts met andere namen genoemd, evenals Davids zoon, die in 2 Samuel 3:8 Chileab heet in 1 Chronicles 3:1 Daniël heet, dan of zij zijn zonen slechts geweest zijn, als kinderen van deze of gene van zijn zonen..

Vers 22

22. De kinderen nu van Sechanja, de aan het slot van het vorige vers genoemde stamvader van het een van de Davidische geslachten, waren Semaja; (1Ch 2:8), en de kinderen van Semaja waren Hattus, en Jigeal, en Bariah; en Nearja en Safat; zes.

Omdat de opgegeven namen slechts het getal 5 opleveren, zo moet, f de vader Semaja meegerekend (1 Samuel 16:10) f aangenomen worden, dat er een naam is uitgevallen. De Vulgata voegt er een zesde naam Sesa bij, maar dit is ongetwijfeld een dwaling; want deze naam is niets dan een bijnaam van het Hebreeuwse telwoord zes..

Vers 22

22. De kinderen nu van Sechanja, de aan het slot van het vorige vers genoemde stamvader van het een van de Davidische geslachten, waren Semaja; (1Ch 2:8), en de kinderen van Semaja waren Hattus, en Jigeal, en Bariah; en Nearja en Safat; zes.

Omdat de opgegeven namen slechts het getal 5 opleveren, zo moet, f de vader Semaja meegerekend (1 Samuel 16:10) f aangenomen worden, dat er een naam is uitgevallen. De Vulgata voegt er een zesde naam Sesa bij, maar dit is ongetwijfeld een dwaling; want deze naam is niets dan een bijnaam van het Hebreeuwse telwoord zes..

Vers 23

23. En de kinderen van Nearja, de voorlaatste onder de vroeger genoemde zonen, waren: Eljoënaï, en Hizkia, en Azrikam; drie.

Vers 23

23. En de kinderen van Nearja, de voorlaatste onder de vroeger genoemde zonen, waren: Eljoënaï, en Hizkia, en Azrikam; drie.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Chronicles 3". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/1-chronicles-3.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile