Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Chronicles 2". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/1-chronicles-2.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Chronicles 2". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, 1 KRONIEKEN 21 Chronicles 2:1
ZONEN VAN JAKOB EN JUDA
III. 1 Chronicles 2:1-1 Chronicles 2:55. Het derde geslachtsregister begint met de nakomelingen van de vroeger (1 Chronicles 1:34) buiten beschouwing gelaten twee zonen van Jakob of Israël, de erfgenaam van de verlossing, en stelt vooreerst diens 12 zonen als grondvesters van de 12 stammen van het uitverkoren volk voor (1 Chronicles 2:1, 1 Chronicles 2:2); maar daarna gaat het nader over tot de nakomelingen van Juda, die wederom in Israël tot drager van de belofte, of tot de stam verkoren werd, waaruit de Messias moest voortkomen, en geeft andermaal 70 van zijn nakomelingen bij name op (1 Chronicles 2:2-1 Chronicles 2:33), terwijl het in een naschrift 13 geslachten van de Egyptische knecht optelt (1 Chronicles 2:34-1 Chronicles 2:41). Ten slotte volgt dan nog een aanhangsel van meer aardrijkskundige inhoud in twee delen, waarvan het eerste (1 Chronicles 2:42-1 Chronicles 2:49) de woonplaatsen van de ene reeks van Juda's nakomelingen voorstelt, en het andere (1 Chronicles 2:50-1 Chronicles 2:55) de woonplaatsen van een tweede reeks van deze nakomelingen.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, 1 KRONIEKEN 21 Chronicles 2:1
ZONEN VAN JAKOB EN JUDA
III. 1 Chronicles 2:1-1 Chronicles 2:55. Het derde geslachtsregister begint met de nakomelingen van de vroeger (1 Chronicles 1:34) buiten beschouwing gelaten twee zonen van Jakob of Israël, de erfgenaam van de verlossing, en stelt vooreerst diens 12 zonen als grondvesters van de 12 stammen van het uitverkoren volk voor (1 Chronicles 2:1, 1 Chronicles 2:2); maar daarna gaat het nader over tot de nakomelingen van Juda, die wederom in Israël tot drager van de belofte, of tot de stam verkoren werd, waaruit de Messias moest voortkomen, en geeft andermaal 70 van zijn nakomelingen bij name op (1 Chronicles 2:2-1 Chronicles 2:33), terwijl het in een naschrift 13 geslachten van de Egyptische knecht optelt (1 Chronicles 2:34-1 Chronicles 2:41). Ten slotte volgt dan nog een aanhangsel van meer aardrijkskundige inhoud in twee delen, waarvan het eerste (1 Chronicles 2:42-1 Chronicles 2:49) de woonplaatsen van de ene reeks van Juda's nakomelingen voorstelt, en het andere (1 Chronicles 2:50-1 Chronicles 2:55) de woonplaatsen van een tweede reeks van deze nakomelingen.
Vers 1
1. Deze zijn de kinderen van Israël, die hem uit zijn twee vrouwen en haar beide dienstmaagden geboren werden: Ruben, Simeon, Levi en Juda, Issaschar en Zebulon van Lea.Vers 1
1. Deze zijn de kinderen van Israël, die hem uit zijn twee vrouwen en haar beide dienstmaagden geboren werden: Ruben, Simeon, Levi en Juda, Issaschar en Zebulon van Lea.Vers 2
2. Dan 1) van Rachels dienstmaagd Bilha; Jozef en Benjamin van Rachel; Nafthali insgelijks van Bilha; Gad en Aser, van Zilpa, Lea's dienstmaagd (vgl. Genesis 35:23-Genesis 35:26).1) In 1 Chronicles 2:1 hebben we de zonen van Lea, in 1 Chronicles 2:2 die van Rachel, maar Dan, de eerste zoon van Bilha, Rachel's dienstmaagd, wordt nog v r Rachel's eigen zonen geplaatst, omdat zij hem als haar eigen zoon beschouwde (Genesis 30:3-Genesis 30:6).
Vers 2
2. Dan 1) van Rachels dienstmaagd Bilha; Jozef en Benjamin van Rachel; Nafthali insgelijks van Bilha; Gad en Aser, van Zilpa, Lea's dienstmaagd (vgl. Genesis 35:23-Genesis 35:26).1) In 1 Chronicles 2:1 hebben we de zonen van Lea, in 1 Chronicles 2:2 die van Rachel, maar Dan, de eerste zoon van Bilha, Rachel's dienstmaagd, wordt nog v r Rachel's eigen zonen geplaatst, omdat zij hem als haar eigen zoon beschouwde (Genesis 30:3-Genesis 30:6).
Vers 3
3. De kinderen van Juda, de belangrijkste van deze twaalf zonen, vanwege de belofte (Genesis 49:8), zijn Er, en Onan, en Sela; drie zijn er hem geboren van de dochter van Sua (Genesis 38:1), de Kananitische, bij haar naam niet nader bekend; en Er, de eerstgeborene van Juda, was kwaad in de ogen van de Heere; daarom doodde Hij, de Heere, hem, nam hem door een vroegtijdige dood weg, v rdat zijn vrouw Thamar zwanger werd.Vers 3
3. De kinderen van Juda, de belangrijkste van deze twaalf zonen, vanwege de belofte (Genesis 49:8), zijn Er, en Onan, en Sela; drie zijn er hem geboren van de dochter van Sua (Genesis 38:1), de Kananitische, bij haar naam niet nader bekend; en Er, de eerstgeborene van Juda, was kwaad in de ogen van de Heere; daarom doodde Hij, de Heere, hem, nam hem door een vroegtijdige dood weg, v rdat zijn vrouw Thamar zwanger werd.Vers 4
4. Maar Thamar, a) zijn (Juda's) schoondochter, baarde hem, terwijl zij naar het toen geldende recht van het Leviraats-huwelijk zijn omhelzing door list verkreeg, de tweelingzonen Perez en Zerah. Al de zonen van Juda waren vijf.a) Matthew 1:3
Vers 4
4. Maar Thamar, a) zijn (Juda's) schoondochter, baarde hem, terwijl zij naar het toen geldende recht van het Leviraats-huwelijk zijn omhelzing door list verkreeg, de tweelingzonen Perez en Zerah. Al de zonen van Juda waren vijf.a) Matthew 1:3
Vers 5
5. De kinderen van Perez, die door zijn doorbreken het eerstgeboorterecht boven zijn broeder verkregen had, waren Hezron en Hamul (Genesis 46:12).Vers 5
5. De kinderen van Perez, die door zijn doorbreken het eerstgeboorterecht boven zijn broeder verkregen had, waren Hezron en Hamul (Genesis 46:12).Vers 6
6. En de kinderen van Zerah waren Zimri en Ethan, en Heman, en Chalcol, en Dara 1). Deze allen zijn vijf. 1) Of deze allen zonen of kleinzonen, of nog verdere nakomelingen van Zerah zijn geweest, kan niet uitgemaakt worden. Hoogstwaarschijnlijk zijn alleen Zimri, Chalcol en Dara zonen of kleinzonen geweest en de beide anderen, Ethan en Heman, familieleden uit latere geslachten.Vers 6
6. En de kinderen van Zerah waren Zimri en Ethan, en Heman, en Chalcol, en Dara 1). Deze allen zijn vijf. 1) Of deze allen zonen of kleinzonen, of nog verdere nakomelingen van Zerah zijn geweest, kan niet uitgemaakt worden. Hoogstwaarschijnlijk zijn alleen Zimri, Chalcol en Dara zonen of kleinzonen geweest en de beide anderen, Ethan en Heman, familieleden uit latere geslachten.Vers 7
7. En de kinderen van Charmi, de zoon van de in het vorige vers in de eerste plaats genoemden Zimri, waren Achar 1), oorspronkelijk Achan geheten, de beroerder van Israël, die zich aan het verbannene vergreep, en daarom later aldus genoemd werd (Joshua 7:26 Joshua 7:26).1) Achar, niet Achan, om reeds door deze naam te beduiden, dat hij een beroerder van Israël was geweest.
Vers 7
7. En de kinderen van Charmi, de zoon van de in het vorige vers in de eerste plaats genoemden Zimri, waren Achar 1), oorspronkelijk Achan geheten, de beroerder van Israël, die zich aan het verbannene vergreep, en daarom later aldus genoemd werd (Joshua 7:26 Joshua 7:26).1) Achar, niet Achan, om reeds door deze naam te beduiden, dat hij een beroerder van Israël was geweest.
Vers 8
8. De kinderen van Ethan nu, de tweede onder 1 Chronicles 2:6 genoemde zonen, waren Azaria, overigens niet nader aangeduid.De wijze om ook daar van nakomelingen in het meervoud te spreken, waar slechts n persoon wordt aangeduid, is in geslachtsregisters zeer gebruikelijk (1 Chronicles 2:31; 1 Chronicles 24:17. Genesis 46:23)..
Vers 8
8. De kinderen van Ethan nu, de tweede onder 1 Chronicles 2:6 genoemde zonen, waren Azaria, overigens niet nader aangeduid.De wijze om ook daar van nakomelingen in het meervoud te spreken, waar slechts n persoon wordt aangeduid, is in geslachtsregisters zeer gebruikelijk (1 Chronicles 2:31; 1 Chronicles 24:17. Genesis 46:23)..
Vers 9
9. En de kinderen van Hezron, de eerstgeborene van Perez (1 Chronicles 2:5), die hem geboren zijn, en de stamvaders van de drie grote geslachten geworden zijn, waarin zijn nakomelingschap zich verdeelt, waren Jerahmeël, en Ram, en Chelubaï (1Ch 2:49).Vers 9
9. En de kinderen van Hezron, de eerstgeborene van Perez (1 Chronicles 2:5), die hem geboren zijn, en de stamvaders van de drie grote geslachten geworden zijn, waarin zijn nakomelingschap zich verdeelt, waren Jerahmeël, en Ram, en Chelubaï (1Ch 2:49).Vers 10
10. Ram nu, die ofschoon de tweede geborene, toch de gewichtigste onder de drie is, gewon Amminadab (Exodus 6:23), en Amminadab gewon Nahesson, de vorst van de kinderen van Juda (onder Numbers 1:7; Numbers 2:3; Numbers 7:12).a) Ruth 4:19 Matthew 1:3,Matthew 1:4
Vers 10
10. Ram nu, die ofschoon de tweede geborene, toch de gewichtigste onder de drie is, gewon Amminadab (Exodus 6:23), en Amminadab gewon Nahesson, de vorst van de kinderen van Juda (onder Numbers 1:7; Numbers 2:3; Numbers 7:12).a) Ruth 4:19 Matthew 1:3,Matthew 1:4
Vers 11
11. En Nahesson gewon Salma, de latere echtgenoot van Rachab (Joshua 6:25), en Salma gewon door een van zijn nakomelingen (zie Ruth 4:21) Boaz.Vers 11
11. En Nahesson gewon Salma, de latere echtgenoot van Rachab (Joshua 6:25), en Salma gewon door een van zijn nakomelingen (zie Ruth 4:21) Boaz.Vers 12
12. En Boaz gewon bij Ruth Obed, en Obed gewon, door zijn bij name niet nader bekende zoon, Isaï.Vers 12
12. En Boaz gewon bij Ruth Obed, en Obed gewon, door zijn bij name niet nader bekende zoon, Isaï.Vers 13
13. En Isaï gewon Eliab, zijn eerstgeborene, en Abinadab, de tweede, en Simea, de derde.Vers 13
13. En Isaï gewon Eliab, zijn eerstgeborene, en Abinadab, de tweede, en Simea, de derde.Vers 14
14. En Nethaneël, de vierde, Raddaï, de vijfde.Vers 14
14. En Nethaneël, de vierde, Raddaï, de vijfde.Vers 16
16. En hun zusters, de dochters van hun moeder bij haar eerste man Nahas (1 Samuel 16:10), waren Zerja en Abigaïl. De kinderen nu van Zerja waren Abisaï, en Joab, en Asael; drie, bekend als David's krijgshelden.Vers 16
16. En hun zusters, de dochters van hun moeder bij haar eerste man Nahas (1 Samuel 16:10), waren Zerja en Abigaïl. De kinderen nu van Zerja waren Abisaï, en Joab, en Asael; drie, bekend als David's krijgshelden.Vers 17
17. En Abigaïl baarde buiten echt, Amasa; (2 Samuel 17:25; 2 Samuel 19:13; 2 Samuel 20:4, vader van deze Amasa was Jether, een Ismaëliet. 18. Kaleb nu, kleinzoon of achterkleinzoon van de in 1 Chronicles 2:9 genoemden Chelobaï; (1Ch 2:49), de naast Ram meest belangrijke zoon, d.i. stamvader van het geslacht van Hezron, gewon kinderen uit Azuba, zijn eerste vrouw, en uit Jerioth, de tweede, van wier zonen later in 1 Chronicles 2:42 vv. sprake zal zijn. En de zonen van deze eerste vrouw Azuba zijn deze: Jeser, en Sobab en Ardon 1).1) De Peschito en in navolging daarvan de Vulgata vertalen aldus: Kaleb nu, de zoon van Hezron, gewon kinderen uit Azuba, zijn vrouw, n.l. Jerioth. En de zonen hiervan zijn dezen: Jeser, en Sobab, en Ardon. In plaats van Ischa vrouw, lezen zij daar Ischto, zijn vrouw, en beschouwen dan Jerioth als de dochter, uit dit huwelijk verwekt.
Deze vertaling staat beter in verband met 19.
Vers 17
17. En Abigaïl baarde buiten echt, Amasa; (2 Samuel 17:25; 2 Samuel 19:13; 2 Samuel 20:4, vader van deze Amasa was Jether, een Ismaëliet. 18. Kaleb nu, kleinzoon of achterkleinzoon van de in 1 Chronicles 2:9 genoemden Chelobaï; (1Ch 2:49), de naast Ram meest belangrijke zoon, d.i. stamvader van het geslacht van Hezron, gewon kinderen uit Azuba, zijn eerste vrouw, en uit Jerioth, de tweede, van wier zonen later in 1 Chronicles 2:42 vv. sprake zal zijn. En de zonen van deze eerste vrouw Azuba zijn deze: Jeser, en Sobab en Ardon 1).1) De Peschito en in navolging daarvan de Vulgata vertalen aldus: Kaleb nu, de zoon van Hezron, gewon kinderen uit Azuba, zijn vrouw, n.l. Jerioth. En de zonen hiervan zijn dezen: Jeser, en Sobab, en Ardon. In plaats van Ischa vrouw, lezen zij daar Ischto, zijn vrouw, en beschouwen dan Jerioth als de dochter, uit dit huwelijk verwekt.
Deze vertaling staat beter in verband met 19.
Vers 19
19. Toen nu Azuba gestorven was, zo nam zich Kaleb Efrath, d.i. de vruchtbare; die derde vrouw van Kaleb, baarde hem Hur, die Mozes' zwager werd, en met diens broeder Aron een uitstekende plaats onder het volk innam (Exodus 17:10).Vers 19
19. Toen nu Azuba gestorven was, zo nam zich Kaleb Efrath, d.i. de vruchtbare; die derde vrouw van Kaleb, baarde hem Hur, die Mozes' zwager werd, en met diens broeder Aron een uitstekende plaats onder het volk innam (Exodus 17:10).Vers 20
20. En Hur gewon Uri, en Uri gewon Bezaleël, de latere werkmeester bij de bouw van de tabernakel (Exodus 31:2; Exodus 35:30).Vers 20
20. En Hur gewon Uri, en Uri gewon Bezaleël, de latere werkmeester bij de bouw van de tabernakel (Exodus 31:2; Exodus 35:30).Vers 21
21. Daarna, om hier ook van enige zijtakken van het geslacht van de Hezronieten (1 Chronicles 2:8), nog iets te zeggen, ging Hezron buiten huwelijk, in tot de dochter van Machir, de vader van Gilead (Numbers 32:41), en hij nam ze, nadat zij zwanger geworden was, toen hij zestig jaren oud was, en zij baarde hem Segub.Vers 21
21. Daarna, om hier ook van enige zijtakken van het geslacht van de Hezronieten (1 Chronicles 2:8), nog iets te zeggen, ging Hezron buiten huwelijk, in tot de dochter van Machir, de vader van Gilead (Numbers 32:41), en hij nam ze, nadat zij zwanger geworden was, toen hij zestig jaren oud was, en zij baarde hem Segub.Vers 22
22. Segub nu gewon Jaïr; en hij had drieëntwintig steden in het land van Gilead, in het noordwestelijk deel van het Oost-Jordaanland, de zogenaamde Havoth-Jair of Jairs-gehuchten.Vers 22
22. Segub nu gewon Jaïr; en hij had drieëntwintig steden in het land van Gilead, in het noordwestelijk deel van het Oost-Jordaanland, de zogenaamde Havoth-Jair of Jairs-gehuchten.Vers 23
23. En hij nam later, waarschijnlijk in de eerste tijd van de Richters, Gesur en Aram, d.i. met de vlekken van Jaïr van deze (volgens een andere vertaling: Gesur en Aram, d.i. de Syriërs in de noordelijk daarvan gelegen landstreek Gesur (Joshua 13:13. 2 Samuel 3:3) namen hun de nakomelingen van Jaïr, de vlekken van Jaïr weg), met Kenath en haar onderhorige plaatsen, het andere deel van het vroegere Basan, dat aan een zijtak van hetzelfde geslacht, aan Nobah, was toegevallen (Deuteronomy 3:15), zestig steden, totdat dertig ervan door de richter Jaïr werden heroverd (Judges 10:3). Deze allen, die Jaïr met Nobah, die tezamen het land Basan tot aan de Jordaan bezaten (Joshua 19:34 Matthew 19:2), zijn zonen van Machir, de vader van Gilead, die bij de genealogie van Hezron in aanmerking komen, want Gileads nakomelingen zelf behoorden tot het geslachtsregister van Manasse (1 Chronicles 8:14) en ontvingen hun erfenis in het Westjordaanland. (Numbers 36:4).Vers 23
23. En hij nam later, waarschijnlijk in de eerste tijd van de Richters, Gesur en Aram, d.i. met de vlekken van Jaïr van deze (volgens een andere vertaling: Gesur en Aram, d.i. de Syriërs in de noordelijk daarvan gelegen landstreek Gesur (Joshua 13:13. 2 Samuel 3:3) namen hun de nakomelingen van Jaïr, de vlekken van Jaïr weg), met Kenath en haar onderhorige plaatsen, het andere deel van het vroegere Basan, dat aan een zijtak van hetzelfde geslacht, aan Nobah, was toegevallen (Deuteronomy 3:15), zestig steden, totdat dertig ervan door de richter Jaïr werden heroverd (Judges 10:3). Deze allen, die Jaïr met Nobah, die tezamen het land Basan tot aan de Jordaan bezaten (Joshua 19:34 Matthew 19:2), zijn zonen van Machir, de vader van Gilead, die bij de genealogie van Hezron in aanmerking komen, want Gileads nakomelingen zelf behoorden tot het geslachtsregister van Manasse (1 Chronicles 8:14) en ontvingen hun erfenis in het Westjordaanland. (Numbers 36:4).Vers 24
24. En na de dood van Hezron, die stamvorst was in Kaleb-Efratha 1), in het noordelijke, in de richting Efratha of Bethlehem gelegene, en later naar Kaleb en diens vrouw Efrath genoemde deel van de landstreek Kaleb, heeft Abia, Hezrons derde huisvrouw (vgl. 1 Chronicles 2:9 en 21), hem ook, als posthumus gebaard Aschur, de vader van Thekoa 1), de grondlegger van de stad Thekoa, 2 uren zuidelijk van Bethlehem (2 Samuel 2:1).1) Deze uitdrukking is duister. Volgens 1 Samuel 30:14 heet een deel van de vlakte van Juda Negeb-Caleb, omdat dit tot het geslacht van Kaleb behoorde. Daarmee overeenkomstig kon ook wel de stad of plaats, waar Kaleb met zijn vrouw Efrath woonde, Kaleb-Efratha genoemd worden, wanneer Efrath deze plaats als huwelijksgift Kaleb had toegebracht, zoals een soortgelijk geval gemeld wordt in Joshua 15:18. Efrath of Efratha was de oude naam van Bethlehem en met deze hangt de naam van de vrouw van Kaleb ongetwijfeld samen; vermoedelijk werd zij naar haar geboortegrond zo genoemd. Is dit vermoeden gegrond, dan moet Kaleb-Efratha Bethlehem zijn.
Vers 24
24. En na de dood van Hezron, die stamvorst was in Kaleb-Efratha 1), in het noordelijke, in de richting Efratha of Bethlehem gelegene, en later naar Kaleb en diens vrouw Efrath genoemde deel van de landstreek Kaleb, heeft Abia, Hezrons derde huisvrouw (vgl. 1 Chronicles 2:9 en 21), hem ook, als posthumus gebaard Aschur, de vader van Thekoa 1), de grondlegger van de stad Thekoa, 2 uren zuidelijk van Bethlehem (2 Samuel 2:1).1) Deze uitdrukking is duister. Volgens 1 Samuel 30:14 heet een deel van de vlakte van Juda Negeb-Caleb, omdat dit tot het geslacht van Kaleb behoorde. Daarmee overeenkomstig kon ook wel de stad of plaats, waar Kaleb met zijn vrouw Efrath woonde, Kaleb-Efratha genoemd worden, wanneer Efrath deze plaats als huwelijksgift Kaleb had toegebracht, zoals een soortgelijk geval gemeld wordt in Joshua 15:18. Efrath of Efratha was de oude naam van Bethlehem en met deze hangt de naam van de vrouw van Kaleb ongetwijfeld samen; vermoedelijk werd zij naar haar geboortegrond zo genoemd. Is dit vermoeden gegrond, dan moet Kaleb-Efratha Bethlehem zijn.
Vers 25
25. De kinderen van Jerahmeël nu, de eerstgeborene van Hezron, die echter naar zijn rang in het bestuur over de stam Juda als de derde telt, waren dezen, eerst van zijn eerste vrouw: de eerstgeborene was Ram, niet te verwarren met de gelijknamige broer van zijn vader (1 Chronicles 2:9),daartoe Buna, en Oren, en Azem, en 1) Ahia.1) V r de laatste naam Ahia ontbreekt in de grondtekst het verbindingswoord "en; " waarschijnlijk is Ahia de naam van de eerste vrouw, zodat wij moeten lezen: van Ahia", zodat slechts 4 zonen geteld moeten worden, zoals ook de Syrische en Griekse vertaling doen, (welke laatste het woord in de betekenis van "zijn broeder" opvat). Dit vermoeden heeft te meer grond, omdat in het volgende vers van een andere vrouw sprake is.
Vers 25
25. De kinderen van Jerahmeël nu, de eerstgeborene van Hezron, die echter naar zijn rang in het bestuur over de stam Juda als de derde telt, waren dezen, eerst van zijn eerste vrouw: de eerstgeborene was Ram, niet te verwarren met de gelijknamige broer van zijn vader (1 Chronicles 2:9),daartoe Buna, en Oren, en Azem, en 1) Ahia.1) V r de laatste naam Ahia ontbreekt in de grondtekst het verbindingswoord "en; " waarschijnlijk is Ahia de naam van de eerste vrouw, zodat wij moeten lezen: van Ahia", zodat slechts 4 zonen geteld moeten worden, zoals ook de Syrische en Griekse vertaling doen, (welke laatste het woord in de betekenis van "zijn broeder" opvat). Dit vermoeden heeft te meer grond, omdat in het volgende vers van een andere vrouw sprake is.
Vers 26
26. Jerahmeël had nog een andere vrouw, welker naam was Atara; zij was de moeder van Onam.Vers 26
26. Jerahmeël had nog een andere vrouw, welker naam was Atara; zij was de moeder van Onam.Vers 31
31. En de kinderen aan Appaïm waren Jeseï (1Ch 2:8), en de kinderen van Jeseï waren Sesan; en de kinderen van Sesan waren een dochter met name Achlaï, en deze werd, omdat hij geen zonen had (1 Chronicles 2:34), de erfdochter (Numbers 27:1).Vers 31
31. En de kinderen aan Appaïm waren Jeseï (1Ch 2:8), en de kinderen van Jeseï waren Sesan; en de kinderen van Sesan waren een dochter met name Achlaï, en deze werd, omdat hij geen zonen had (1 Chronicles 2:34), de erfdochter (Numbers 27:1).Vers 32
32. En de kinderen van Jada, de broeder van Sammaï (1 Chronicles 2:28), waren Jether en Jonathan; en Jether is gestorven zonder kinderen.Vers 32
32. En de kinderen van Jada, de broeder van Sammaï (1 Chronicles 2:28), waren Jether en Jonathan; en Jether is gestorven zonder kinderen.Vers 34
34. En Sesan, van wie in 1 Chronicles 2:31 gesproken werd, had geen zonen, maar dochters, ten minste de ene Achlaï, waarmee wij hier te doen hebben. En Sesan had een Egyptische knecht, wiens naam was Jarha 1).1) Dit zal ongetwijfeld nog in Egypte hebben plaats gehad. Aldaar zal Sesan een Egyptischen jongen tot zoon hebben aangenomen, waaraan hij zijn erfdochter Achlaï ten huwelijk gaf. De nakomelingen toch van dezen brengen ons in de periode van de Richteren.
Vers 34
34. En Sesan, van wie in 1 Chronicles 2:31 gesproken werd, had geen zonen, maar dochters, ten minste de ene Achlaï, waarmee wij hier te doen hebben. En Sesan had een Egyptische knecht, wiens naam was Jarha 1).1) Dit zal ongetwijfeld nog in Egypte hebben plaats gehad. Aldaar zal Sesan een Egyptischen jongen tot zoon hebben aangenomen, waaraan hij zijn erfdochter Achlaï ten huwelijk gaf. De nakomelingen toch van dezen brengen ons in de periode van de Richteren.
Vers 36
36. Attaï nu gewon Nathan, niet te verwarren met de Profeet van die naam ten tijde van koning David, en Nathan gewon Zabad. Deze Zabad niet te verwarren met hem, die onder koning Salomo leefde. 38. En Obed gewon Jehu, niet te verwarren met de koning van Israël van diezelfden naam, en Jehu gewon Azaria.Vers 36
36. Attaï nu gewon Nathan, niet te verwarren met de Profeet van die naam ten tijde van koning David, en Nathan gewon Zabad. Deze Zabad niet te verwarren met hem, die onder koning Salomo leefde. 38. En Obed gewon Jehu, niet te verwarren met de koning van Israël van diezelfden naam, en Jehu gewon Azaria.Vers 39
39. En Azaria gewon Helez, en Helez gewon Elasa.39. En Azaria gewon Helez, en Helez gewon Elasa.
Vers 39
39. En Azaria gewon Helez, en Helez gewon Elasa.39. En Azaria gewon Helez, en Helez gewon Elasa.
Vers 42
42. De kinderen van Kaleb nu, de kleinzoon van Chalubai (1Ch 2:18" en "1Ch 2:49), de broer van Jerahmeël (1 Chronicles 2:9), zijn: Mesa, zijn eerstgeborene, (die is de vader van Zif) de grondlegger van de stad van die naam, 1 3/4 uur zuidoostelijk van Hebron (Joshua 15:55),en, behalve hem behoren tot deze geslachtslijst, de kinderen van Maresa, de vader van Hebron 1), welke eerstgenoemde met zijn geslacht in Maresa (Joshua 15:44), drie mijlen noordwestelijk van Hebron zich vestigde, terwijl de laatste de grondlegger van Hebron zelf is (2 Samuel 2:1).1) Anderen, zoals Keil, lezen: de kinderen van Mesa (in plaats van Maresa) waren Abi-Hebron. Het woord vader wordt dan onvertaald gelaten en bij Hebron gevoegd als een samengestelde naam.
Vers 42
42. De kinderen van Kaleb nu, de kleinzoon van Chalubai (1Ch 2:18" en "1Ch 2:49), de broer van Jerahmeël (1 Chronicles 2:9), zijn: Mesa, zijn eerstgeborene, (die is de vader van Zif) de grondlegger van de stad van die naam, 1 3/4 uur zuidoostelijk van Hebron (Joshua 15:55),en, behalve hem behoren tot deze geslachtslijst, de kinderen van Maresa, de vader van Hebron 1), welke eerstgenoemde met zijn geslacht in Maresa (Joshua 15:44), drie mijlen noordwestelijk van Hebron zich vestigde, terwijl de laatste de grondlegger van Hebron zelf is (2 Samuel 2:1).1) Anderen, zoals Keil, lezen: de kinderen van Mesa (in plaats van Maresa) waren Abi-Hebron. Het woord vader wordt dan onvertaald gelaten en bij Hebron gevoegd als een samengestelde naam.
Vers 43
43. De kinderen van Hebron nu waren Korah, en Tappah (Joshua 15:34), en Rekem (Joshua 18:27), en Sema.Vers 43
43. De kinderen van Hebron nu waren Korah, en Tappah (Joshua 15:34), en Rekem (Joshua 18:27), en Sema.Vers 45
45. De kinderen van Sammaï nu waren Maon, wiens stad in de woestijn Juda lag (Joshua 15:55); en Maon was de vader, grondvester, van Beth-Zur, naar wie insgelijks een stad genoemd is (Joshua 15:58).45. De kinderen van Sammaï nu waren Maon, wiens stad in de woestijn Juda lag (Joshua 15:55); en Maon was de vader, grondvester, van Beth-Zur, naar wie insgelijks een stad genoemd is (Joshua 15:58).
Vers 45
45. De kinderen van Sammaï nu waren Maon, wiens stad in de woestijn Juda lag (Joshua 15:55); en Maon was de vader, grondvester, van Beth-Zur, naar wie insgelijks een stad genoemd is (Joshua 15:58).45. De kinderen van Sammaï nu waren Maon, wiens stad in de woestijn Juda lag (Joshua 15:55); en Maon was de vader, grondvester, van Beth-Zur, naar wie insgelijks een stad genoemd is (Joshua 15:58).
Vers 46
46. En Efa, het een bijwijf van Kaleb, baarde Haran; zijn stad van die naam in Juda is onbekend, en Moza, wiens stad ook onbekend is, niet te verwarren met Moza in de stam Benjamin (Joshua 18:26), en Gazez, wiens stad insgelijks niet nader bekend is; en Haran gewon Gazez, deze was dus eigenlijk slechts de kleinzoon van Efa.Vers 46
46. En Efa, het een bijwijf van Kaleb, baarde Haran; zijn stad van die naam in Juda is onbekend, en Moza, wiens stad ook onbekend is, niet te verwarren met Moza in de stam Benjamin (Joshua 18:26), en Gazez, wiens stad insgelijks niet nader bekend is; en Haran gewon Gazez, deze was dus eigenlijk slechts de kleinzoon van Efa.Vers 47
47. De kinderen van Jochdaï, misschien een tweede bijwijf van Kaleb, nu waren Rechem en Jotham, en Gesan, en Pelet en Efa, en Saf, gezamenlijk niet nader te verklaren, ofschoon gedeeltelijk elders nog voorkomende namen.Vers 47
47. De kinderen van Jochdaï, misschien een tweede bijwijf van Kaleb, nu waren Rechem en Jotham, en Gesan, en Pelet en Efa, en Saf, gezamenlijk niet nader te verklaren, ofschoon gedeeltelijk elders nog voorkomende namen.Vers 49
49. En de huisvrouw van Saf, te onderscheiden van een andere zoon van Kaleb, die dezelfde naam voerde (1 Chronicles 2:47),de vader van Madmanna, de grondlegger van een ook in Joshua 15:31 vermelde stad, baarde Seva, de vader van Machbena, een stad van deze naam komt elders niet voor, en de vader van Gibea, misschien de grondlegger van de in Joshua 15:57 vermelde plaats Gibea (Jud 19:13); en de dochter van Kaleb was Achsa 1), (zoals ook uit Joshua 15:16, Judges 1:12, blijkt), en bracht aan haar man Othniël de stad Debir aan. 1) Hieruit blijkt duidelijk, dat Kaleb, die in ons Hoofdstuk zo uitvoerig vermeld wordt, een en dezelfde persoon is met die bekende Kaleb, die een van de Israëlitische verspieders was en zijn erfdeel in en bij Hebron ontving (Numbers 13:2, en Joshua 14:6); want met de andere uitleggers hem van deze Kaleb te onderscheiden, en aan te nemen, dat hij insgelijks een dochter Achsa gehad heeft, zou toch een gedwongen verklaring zijn. Maar de Kaleb, uit de geschiedenis van de verspieders heet daar bestendig een zoon van Jefunne (vv. 1 Chronicles 4:15), terwijl onze Kaleb door de aanduiding: "de broeder van Jerahmeël" (1 Chronicles 2:42) als zoon van Hezron en als enerlei met Chalubai (1 Chronicles 2:9) voorkomt. Dat geen van beide het geval kan zijn, blijkt ook reeds daaruit, dat de verspieder Kaleb in het jaar 1520 v r Christus geboren is (Joshua 14:7), maar Hezrons geboorte daarentegen, omstreeks het jaar 1687 v r Christus plaats had. Wij moeten dus aannemen, dat tussen Chalibai (1 Chronicles 2:9) en Kaleb (in 1 Chronicles 2:18, 1 Chronicles 2:42) in het algemeen onderscheid bestaat, naardien de eerste Jefunne tot zoon of kleinzoon had, die later Kaleb verwekte; maar dat nochtans Chalubai niet voor de vorst van het tweede geslacht van de Ezronieten te houden is, maar diens beroemd geworden kleinzoon of achterkleinzoon Kaleb, en dat dus de in 1 Chronicles 2:42 van de laatste gebruikte uitdrukking, "broer van Jerahmeël," niet in lichamelijke, maar in genealogische zin te verstaan is. Daarom laat zich ook niet juist meer aangeven, hoeveel van de in 1 Chronicles 2:18, en 1 Chronicles 2:42, opgenoemde zonen aan Kaleb zelf toebehoren, en die alleen in zijn geslacht zijn overgedragen. Het Is ook in het algemeen waar, dat al deze genealogische aanwijzingen voor onze tijd veel duisters bevatten; vooral is het duidelijk dat er ook geografische betrekkingen in het spel komen, die wij in bijzonderheden niet kunnen aanduiden..Vers 49
49. En de huisvrouw van Saf, te onderscheiden van een andere zoon van Kaleb, die dezelfde naam voerde (1 Chronicles 2:47),de vader van Madmanna, de grondlegger van een ook in Joshua 15:31 vermelde stad, baarde Seva, de vader van Machbena, een stad van deze naam komt elders niet voor, en de vader van Gibea, misschien de grondlegger van de in Joshua 15:57 vermelde plaats Gibea (Jud 19:13); en de dochter van Kaleb was Achsa 1), (zoals ook uit Joshua 15:16, Judges 1:12, blijkt), en bracht aan haar man Othniël de stad Debir aan. 1) Hieruit blijkt duidelijk, dat Kaleb, die in ons Hoofdstuk zo uitvoerig vermeld wordt, een en dezelfde persoon is met die bekende Kaleb, die een van de Israëlitische verspieders was en zijn erfdeel in en bij Hebron ontving (Numbers 13:2, en Joshua 14:6); want met de andere uitleggers hem van deze Kaleb te onderscheiden, en aan te nemen, dat hij insgelijks een dochter Achsa gehad heeft, zou toch een gedwongen verklaring zijn. Maar de Kaleb, uit de geschiedenis van de verspieders heet daar bestendig een zoon van Jefunne (vv. 1 Chronicles 4:15), terwijl onze Kaleb door de aanduiding: "de broeder van Jerahmeël" (1 Chronicles 2:42) als zoon van Hezron en als enerlei met Chalubai (1 Chronicles 2:9) voorkomt. Dat geen van beide het geval kan zijn, blijkt ook reeds daaruit, dat de verspieder Kaleb in het jaar 1520 v r Christus geboren is (Joshua 14:7), maar Hezrons geboorte daarentegen, omstreeks het jaar 1687 v r Christus plaats had. Wij moeten dus aannemen, dat tussen Chalibai (1 Chronicles 2:9) en Kaleb (in 1 Chronicles 2:18, 1 Chronicles 2:42) in het algemeen onderscheid bestaat, naardien de eerste Jefunne tot zoon of kleinzoon had, die later Kaleb verwekte; maar dat nochtans Chalubai niet voor de vorst van het tweede geslacht van de Ezronieten te houden is, maar diens beroemd geworden kleinzoon of achterkleinzoon Kaleb, en dat dus de in 1 Chronicles 2:42 van de laatste gebruikte uitdrukking, "broer van Jerahmeël," niet in lichamelijke, maar in genealogische zin te verstaan is. Daarom laat zich ook niet juist meer aangeven, hoeveel van de in 1 Chronicles 2:18, en 1 Chronicles 2:42, opgenoemde zonen aan Kaleb zelf toebehoren, en die alleen in zijn geslacht zijn overgedragen. Het Is ook in het algemeen waar, dat al deze genealogische aanwijzingen voor onze tijd veel duisters bevatten; vooral is het duidelijk dat er ook geografische betrekkingen in het spel komen, die wij in bijzonderheden niet kunnen aanduiden..Vers 50
50. Dit waren, om hier, waar wij met geografische aanduidingen te doen hebben, het gezegde aan 1 Chronicles 2:19 te verbinden, de kinderen van Kaleb, de zoon van Hur, de eerstgeborene van zijn vrouw Efrata, die hij na de dood van Ahuba nam; Sobal, de vader, grondlegger van Kirjath-Jearim, deze, wiens stad 3 uren noordwestelijk van Jeruzalem gelegen was (Joshua 15:60), is dan weer Hur's zoon.Vers 50
50. Dit waren, om hier, waar wij met geografische aanduidingen te doen hebben, het gezegde aan 1 Chronicles 2:19 te verbinden, de kinderen van Kaleb, de zoon van Hur, de eerstgeborene van zijn vrouw Efrata, die hij na de dood van Ahuba nam; Sobal, de vader, grondlegger van Kirjath-Jearim, deze, wiens stad 3 uren noordwestelijk van Jeruzalem gelegen was (Joshua 15:60), is dan weer Hur's zoon.Vers 51
51. Evenzo Salma, de stamvader van de Bethlehemieten, en Haref, de vader van Beth-Gader, de grondlegger van Gader (Joshua 12:13).Vers 51
51. Evenzo Salma, de stamvader van de Bethlehemieten, en Haref, de vader van Beth-Gader, de grondlegger van Gader (Joshua 12:13).Vers 52
52. De kinderen van Sabol, de vader de grondlegger van Kirjath-Jearim (1 Chronicles 2:50), waren Haroë en Hazi-hammenuchot.Vers 52
52. De kinderen van Sabol, de vader de grondlegger van Kirjath-Jearim (1 Chronicles 2:50), waren Haroë en Hazi-hammenuchot.Vers 53
53. En de geslachten van Kirjath-Jearim, die het geslacht van Sobal zelf uitmaakten, waren de Jithrieten (2 Samuel 23:38), en de Futhieten, en de Sumathieten, en de Misraieten; van dezen van deze geslachten van de stad Kirjath-Jearim zijn uitgegaan de Zoraïeten en de Esthaolieten, de bewoners van de beide steden Zarea en Esthaol, nadat deze door de oorspronkelijk daar gevestigde Danieten waren verlaten (Jud 18:12).Vers 53
53. En de geslachten van Kirjath-Jearim, die het geslacht van Sobal zelf uitmaakten, waren de Jithrieten (2 Samuel 23:38), en de Futhieten, en de Sumathieten, en de Misraieten; van dezen van deze geslachten van de stad Kirjath-Jearim zijn uitgegaan de Zoraïeten en de Esthaolieten, de bewoners van de beide steden Zarea en Esthaol, nadat deze door de oorspronkelijk daar gevestigde Danieten waren verlaten (Jud 18:12).Vers 54
54. De kinderen van Salma, de tweede zoon van Hur (1 Chronicles 2:51), waren eensdeels, zoals reeds opgemerkt is, de Bethlehemieten en anderdeels de Netofathieten, bewoners van de stad Netofa (2 Samuel 23:28), verder de bewoners van Athroth, Beth-Joab, te onderscheiden van Ataroth Adar (Joshua 16:2,Joshua 16:5),en de helft van de Manathieten en de Zorieten, de bewoners van de andere op de stad Zarea aangelegen helft van de in 1 Chronicles 2:52 genoemde landstreek Manuchoth. 55. En de insgelijks tot de nakomelingen van Salma behorende huisgezinnen, of geslachten van schrijvers, die te Jabez, een overigens niet nader bekende stad in Juda woonden, en op zichzelfn een gilde van geleerden vormden, zijn de Tirathieten, de Simeathieten, de Suchathieten: (misschien zijn die drie woorden op te vatten als afdelingen van het gilde, zoals de Vulgata doet: de zangers, de nazangers, en de tentbewoners); deze zijn de in Judges 1:16; Judges 1:3,Judges 1:11, Judges 1:17. 1 Samuel 15:6; 1 Samuel 27:10 vermelde Kenieten, die gekomen zijn, afstammen van Hammath, de vader van het huis van Rechab, en grootvader van die Jonadab, aan wie in 2 Koningen .10:15,36 herinnerd werd.Terwijl 1 Chronicles 2:19, 1 Chronicles 2:20 aantonen de betrekking tussen Kaleb met Bezaleël, een beroemde man uit de voortijd, spreken 1 Chronicles 2:50, van een nederzetting van Kalebs nakroost in een streek, die in de geschiedenis van Israël van grote betekenis was; want daarin lag de oude Gibeonietenstad Kirjath-Jearim, die een tijd lang bewaarster van de Bondskist was geweest (1 Samuel 6:21), en de stad van David, Bethlehem; wij kunnen het belang, dat de Kroniekschrijvers in de mededeling van deze berichten stelden, wel vermoeden, al zijn wij ook weinig in staat dit uit hunnen inhoud op te maken.
Vers 54
54. De kinderen van Salma, de tweede zoon van Hur (1 Chronicles 2:51), waren eensdeels, zoals reeds opgemerkt is, de Bethlehemieten en anderdeels de Netofathieten, bewoners van de stad Netofa (2 Samuel 23:28), verder de bewoners van Athroth, Beth-Joab, te onderscheiden van Ataroth Adar (Joshua 16:2,Joshua 16:5),en de helft van de Manathieten en de Zorieten, de bewoners van de andere op de stad Zarea aangelegen helft van de in 1 Chronicles 2:52 genoemde landstreek Manuchoth. 55. En de insgelijks tot de nakomelingen van Salma behorende huisgezinnen, of geslachten van schrijvers, die te Jabez, een overigens niet nader bekende stad in Juda woonden, en op zichzelfn een gilde van geleerden vormden, zijn de Tirathieten, de Simeathieten, de Suchathieten: (misschien zijn die drie woorden op te vatten als afdelingen van het gilde, zoals de Vulgata doet: de zangers, de nazangers, en de tentbewoners); deze zijn de in Judges 1:16; Judges 1:3,Judges 1:11, Judges 1:17. 1 Samuel 15:6; 1 Samuel 27:10 vermelde Kenieten, die gekomen zijn, afstammen van Hammath, de vader van het huis van Rechab, en grootvader van die Jonadab, aan wie in 2 Koningen .10:15,36 herinnerd werd.Terwijl 1 Chronicles 2:19, 1 Chronicles 2:20 aantonen de betrekking tussen Kaleb met Bezaleël, een beroemde man uit de voortijd, spreken 1 Chronicles 2:50, van een nederzetting van Kalebs nakroost in een streek, die in de geschiedenis van Israël van grote betekenis was; want daarin lag de oude Gibeonietenstad Kirjath-Jearim, die een tijd lang bewaarster van de Bondskist was geweest (1 Samuel 6:21), en de stad van David, Bethlehem; wij kunnen het belang, dat de Kroniekschrijvers in de mededeling van deze berichten stelden, wel vermoeden, al zijn wij ook weinig in staat dit uit hunnen inhoud op te maken.