Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
1 Kronieken 17

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 KRONIEKEN 17

1 Chronicles 17:1

DAVID'S TEMPELBOUW WORDT UITGESTELD EN DE MESSIAS BELOOFD

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 KRONIEKEN 17

1 Chronicles 17:1

DAVID'S TEMPELBOUW WORDT UITGESTELD EN DE MESSIAS BELOOFD

Vers 1

1. 1 Chronicles 17:1-1 Chronicles 17:14. Een reeks van jaren later, als in David's regering een tijd van rust van buitenlandse vijanden aanbreekt, vat de godvruchtige koning het godzalig besluit op, om aan hetgeen hij tot dusver reeds voor het heiligdom van de Heere en de godsdienst van zijn volk gedaan heeft, de kroon op te zetten, en in plaats van de blote tent van de ark des verbonds van de Heere, een stenen tempel op te richten. De profeet Nathan, wie hij zijn besluit mededeelt, keurt het van ganser harte goed, maar ontvangt in de daarop volgende nacht een openbaring van de Heere, dat niet David zelf, maar eerst zijn zoon, die op zijn stoel zal zitten, geroepen is om het werk uit te voeren. (Vergelijk 2 Samuel 7:16)

1. Het geschiedde nu, na afloop van de oorlogen waarvan in het volgende hoofdstuk zal gesproken worden, als David, nu in vast en vrede, in zijn huis woonde 1) dat hij zich op Zion gebouwd had (1 Chronicles 14:1; 1 Chronicles 15:1), dat David tot Nathan, de profeet, zei (1 Chronicles 2:34 vv.): Zie ik woonprachtig en gemakkelijk in een cederen huis, maar de ark des verbonds van de Heere, waarboven Hij, de Koning aller koningen, tussen de cherubs troont, staat onder gordijnen, bevindt zich altijd nog onder een blote tent, deze verkeerde toestand kan ik niet langer rustig aanzien, maar ik heb het voornemen om in plaats van de tent een grote tempel te bouwen (Psalms 132:3).

1) In 2 Samuel 7:1 wordt er nog bijgevoegd, dat de Heere hem rust gegeven had van al zijn vijanden. Wellicht is dit door de Schrijver van de Kronieken weggelaten, omdat hij nog vele zware oorlogen had mee te delen.

Vers 1

1. 1 Chronicles 17:1-1 Chronicles 17:14. Een reeks van jaren later, als in David's regering een tijd van rust van buitenlandse vijanden aanbreekt, vat de godvruchtige koning het godzalig besluit op, om aan hetgeen hij tot dusver reeds voor het heiligdom van de Heere en de godsdienst van zijn volk gedaan heeft, de kroon op te zetten, en in plaats van de blote tent van de ark des verbonds van de Heere, een stenen tempel op te richten. De profeet Nathan, wie hij zijn besluit mededeelt, keurt het van ganser harte goed, maar ontvangt in de daarop volgende nacht een openbaring van de Heere, dat niet David zelf, maar eerst zijn zoon, die op zijn stoel zal zitten, geroepen is om het werk uit te voeren. (Vergelijk 2 Samuel 7:16)

1. Het geschiedde nu, na afloop van de oorlogen waarvan in het volgende hoofdstuk zal gesproken worden, als David, nu in vast en vrede, in zijn huis woonde 1) dat hij zich op Zion gebouwd had (1 Chronicles 14:1; 1 Chronicles 15:1), dat David tot Nathan, de profeet, zei (1 Chronicles 2:34 vv.): Zie ik woonprachtig en gemakkelijk in een cederen huis, maar de ark des verbonds van de Heere, waarboven Hij, de Koning aller koningen, tussen de cherubs troont, staat onder gordijnen, bevindt zich altijd nog onder een blote tent, deze verkeerde toestand kan ik niet langer rustig aanzien, maar ik heb het voornemen om in plaats van de tent een grote tempel te bouwen (Psalms 132:3).

1) In 2 Samuel 7:1 wordt er nog bijgevoegd, dat de Heere hem rust gegeven had van al zijn vijanden. Wellicht is dit door de Schrijver van de Kronieken weggelaten, omdat hij nog vele zware oorlogen had mee te delen.

Vers 2

2. Toen zei Nathan 1) naar zijn eigen mening nog v rdat hij Gods wil daaromtrent gevraagd had, tot David: Doe alles, wat in uw hart is, want God is met u.

1) Ook kinderen van God kunnen dwalen en verkeerd raden, en het goede doel is bij een heilig voornemen nog niet voldoende, maar het komt er voor alles tevens op aan, of het ook overeenkomstig Gods wil is. Hoe dikwijls gaat het ook ons zoals de profeet: wij menen geheel het goede gekozen te hebben, en toch mislukt het, en pas achteraf zien wij in, waarom het mislukken moest.

3. Maar het geschiedde in die nacht, want de Heere laat de Zijnen als zij in dwaling vallen, niet daarin blijven, haar helpt hen weldra in het juiste spoor, dat het woord van God tot Nathan kwam in een gezicht (1 Chronicles 17:15), zeggende: 4. Ga heen en zeg tot David, Mijn knecht: Alzo zegt de Heere: Gij zult Mij geen huis bouwen, juister: niet u zult mij een huis bouwen om in te wonen, zoals u hebt voorgenomen; daarmee hoeft zo'n grote haast niet gemaakt te worden, zoals u met goede bedoeling meent.

Vers 2

2. Toen zei Nathan 1) naar zijn eigen mening nog v rdat hij Gods wil daaromtrent gevraagd had, tot David: Doe alles, wat in uw hart is, want God is met u.

1) Ook kinderen van God kunnen dwalen en verkeerd raden, en het goede doel is bij een heilig voornemen nog niet voldoende, maar het komt er voor alles tevens op aan, of het ook overeenkomstig Gods wil is. Hoe dikwijls gaat het ook ons zoals de profeet: wij menen geheel het goede gekozen te hebben, en toch mislukt het, en pas achteraf zien wij in, waarom het mislukken moest.

3. Maar het geschiedde in die nacht, want de Heere laat de Zijnen als zij in dwaling vallen, niet daarin blijven, haar helpt hen weldra in het juiste spoor, dat het woord van God tot Nathan kwam in een gezicht (1 Chronicles 17:15), zeggende: 4. Ga heen en zeg tot David, Mijn knecht: Alzo zegt de Heere: Gij zult Mij geen huis bouwen, juister: niet u zult mij een huis bouwen om in te wonen, zoals u hebt voorgenomen; daarmee hoeft zo'n grote haast niet gemaakt te worden, zoals u met goede bedoeling meent.

Vers 3

3. Maar het geschiedde in die nacht, want de Heere laat de Zijnen als zij in dwaling vallen, niet daarin blijven, haar helpt hen weldra in het juiste spoor, dat het woord van God tot Nathan kwam in een gezicht (1 Chronicles 17:15), zeggende:

Vers 3

3. Maar het geschiedde in die nacht, want de Heere laat de Zijnen als zij in dwaling vallen, niet daarin blijven, haar helpt hen weldra in het juiste spoor, dat het woord van God tot Nathan kwam in een gezicht (1 Chronicles 17:15), zeggende:

Vers 5

5. Want Ik heb in geen vast, stenen huis gewoond van die dag af, dat Ik Israël uit Egypte heb opgevoerd tot op deze dag toe; maar Ik ben die hele tijd gegaan van tent tot tent, en van tabernakel tot tabernakel, met u van de een plaats naar de andere getrokken, zoals met geheel het karakter van die tijd overeenkomt.

Vers 5

5. Want Ik heb in geen vast, stenen huis gewoond van die dag af, dat Ik Israël uit Egypte heb opgevoerd tot op deze dag toe; maar Ik ben die hele tijd gegaan van tent tot tent, en van tabernakel tot tabernakel, met u van de een plaats naar de andere getrokken, zoals met geheel het karakter van die tijd overeenkomt.

Vers 6

6. Overal dus waar Ik, sinds Ik Mijn volk in Kanan heb ingevoerd, gewandeld heb met geheel Israël, heb Ik wel, als was Ik dit bestendig rondtrekken moe, wel een woord gesproken tot een van de richters van Israël, die Ik gebood Mijn volk te weiden, en voor diens lichamelijke en geestelijke welvaart te zorgen, zeggende: Waarom bouwen jullie voor Mij geen cederen huis?

Vers 6

6. Overal dus waar Ik, sinds Ik Mijn volk in Kanan heb ingevoerd, gewandeld heb met geheel Israël, heb Ik wel, als was Ik dit bestendig rondtrekken moe, wel een woord gesproken tot een van de richters van Israël, die Ik gebood Mijn volk te weiden, en voor diens lichamelijke en geestelijke welvaart te zorgen, zeggende: Waarom bouwen jullie voor Mij geen cederen huis?

Vers 7

7. Nu dan, zo zult u zeggen, u, Nathan, omdat u de koning met uw voorstelling daarover gerustgesteld hebt, als was met de tot dusver nagelaten tempelbouw, door de vroegere geslachten iets verzuimd, dat zo spoedig mogelijk ingehaald moet worden tot Mijn knecht, tot David, opdat hij tevens erkent, dat zijn tijd slechts een tijd van voorbereiding niet van vervulling is van het werk, dat hij zich heeft voorgenomen: Zo zegt de Heere der heirscharen: Ik heb u van de schaapskooi genomen, van achter de schapen, opdat u een voorganger over Mijn volk Israël zou zijn 1);

1) Waarom zou iemand al de bezigheden voor zich alleen begeren, alsof hij zich in staat bevond, om alles, wat hij onderneemt, te volbrengen, en alsof hij verzekerd was, dat al Zijn pogingen wel zullen slagen. Het oogmerk van David's verhoging was het voeren van de oorlogen van de Heere en hij had de grootste aanmoediging, om daarmee voort te gaan, want God had hem een grote naam gegeven, hem beroemd doen worden als een machtig vorst en als een goed krijgsman, en hem als een zegen gesteld over Israël..

Vers 7

7. Nu dan, zo zult u zeggen, u, Nathan, omdat u de koning met uw voorstelling daarover gerustgesteld hebt, als was met de tot dusver nagelaten tempelbouw, door de vroegere geslachten iets verzuimd, dat zo spoedig mogelijk ingehaald moet worden tot Mijn knecht, tot David, opdat hij tevens erkent, dat zijn tijd slechts een tijd van voorbereiding niet van vervulling is van het werk, dat hij zich heeft voorgenomen: Zo zegt de Heere der heirscharen: Ik heb u van de schaapskooi genomen, van achter de schapen, opdat u een voorganger over Mijn volk Israël zou zijn 1);

1) Waarom zou iemand al de bezigheden voor zich alleen begeren, alsof hij zich in staat bevond, om alles, wat hij onderneemt, te volbrengen, en alsof hij verzekerd was, dat al Zijn pogingen wel zullen slagen. Het oogmerk van David's verhoging was het voeren van de oorlogen van de Heere en hij had de grootste aanmoediging, om daarmee voort te gaan, want God had hem een grote naam gegeven, hem beroemd doen worden als een machtig vorst en als een goed krijgsman, en hem als een zegen gesteld over Israël..

Vers 8

8. En Ik ben met u geweest overal, waar u heengegaan bent, en Ik heb al uw vijanden uitgeroeid van voor uw aangezicht; en Ik heb u een naam gemaakt, zoals de naam is van de groten, die op de aarde zijn.

Vers 8

8. En Ik ben met u geweest overal, waar u heengegaan bent, en Ik heb al uw vijanden uitgeroeid van voor uw aangezicht; en Ik heb u een naam gemaakt, zoals de naam is van de groten, die op de aarde zijn.

Vers 9

9. En Ik heb, terwijl Ik u zo persoonlijk gezegend heb, door u voor Mijn volk Israël een blijvende plaats besteld, en hem geplant, dat hij aan zijn plaats woont, en niet meer heen en weer gedreven wordt; en de kinderen van de verkeerdheid, zijn tegenstanders en onderdrukkers, zullen hem niet meer krenken, zoals eerst.

Vers 9

9. En Ik heb, terwijl Ik u zo persoonlijk gezegend heb, door u voor Mijn volk Israël een blijvende plaats besteld, en hem geplant, dat hij aan zijn plaats woont, en niet meer heen en weer gedreven wordt; en de kinderen van de verkeerdheid, zijn tegenstanders en onderdrukkers, zullen hem niet meer krenken, zoals eerst.

Vers 13

13. Ik zal hem tot een Vader zijn, en hij zal Mij tot een zoon zijn; en Mijn goedertierenheid zal Ik van Hem niet wenden 1), zoals Ik die weggenomen heb van die, die v r u koning geweest is, van Saul.

1) Duidelijk beschrijft de profeet hier de heerlijkheid van het Messiaanse rijk en de heerlijkheid van de Messias, van Wie Salomo een doorluchtig voorbeeld zou zijn. Van de type gaat de profeet over tot de betekenende persoon en van het symbool tot de betekenende zaak. Hij voorspelt hier een eeuwig en onvergankelijk koninkrijk, waarvan het huis, dat Salomo straks bouwen zal, een heerlijk symbool of schaduwbeeld zal zijn.

David ontvangt hier dus veel meer, dan hij vraagt. Wanneer God schijnbaar zijn bede afslaat, of niet wil, dat zijn wens in vervulling zal treden, daar troost God hem met de schoonste en de zeer verstrekkende beloften van heil en zaligheid. David, door Gods Geest ingeleid in de heerlijkheid van dit woord en van deze belofte, heeft dit zeer goed begrepen en vandaar de ontboezeming, die in de volgende verzen (1 Chronicles 17:16-1 Chronicles 17:27) volgt.

Vers 13

13. Ik zal hem tot een Vader zijn, en hij zal Mij tot een zoon zijn; en Mijn goedertierenheid zal Ik van Hem niet wenden 1), zoals Ik die weggenomen heb van die, die v r u koning geweest is, van Saul.

1) Duidelijk beschrijft de profeet hier de heerlijkheid van het Messiaanse rijk en de heerlijkheid van de Messias, van Wie Salomo een doorluchtig voorbeeld zou zijn. Van de type gaat de profeet over tot de betekenende persoon en van het symbool tot de betekenende zaak. Hij voorspelt hier een eeuwig en onvergankelijk koninkrijk, waarvan het huis, dat Salomo straks bouwen zal, een heerlijk symbool of schaduwbeeld zal zijn.

David ontvangt hier dus veel meer, dan hij vraagt. Wanneer God schijnbaar zijn bede afslaat, of niet wil, dat zijn wens in vervulling zal treden, daar troost God hem met de schoonste en de zeer verstrekkende beloften van heil en zaligheid. David, door Gods Geest ingeleid in de heerlijkheid van dit woord en van deze belofte, heeft dit zeer goed begrepen en vandaar de ontboezeming, die in de volgende verzen (1 Chronicles 17:16-1 Chronicles 17:27) volgt.

Vers 14

14. Maar Ik zal hem in Mijn huis bestendig maken, en in Mijn koninkrijk tot in eeuwigheid: en zijn stoel zal vast zijn tot in eeuwigheid, een onvergankelijke en eeuwige stand hebben.

Zolang aan het volk van God het rustige en onverdeelde bezit van het land Kanan, dat de Heere het tot erfdeel gegeven had, bestreden werd, zolang kon ook de woning van zijn God geen andere gedaante hebben dan die van een losse tent. Rust en vastheid verkreeg echter het rijk van God in Israël pas onder David, toen God hem alle vijanden onderwierp en zijn koningschap grondvestte, d.i. aan zijn nakomelingschap het bezit van het koninkrijk voor de toekomst toezegde. Pas daarmee was de tijd gekomen voor de opbouw van een vast huis tot woning voor de naam van de Heere, of de zichtbare verschijning van Gods tegenwoordigheid onder Zijn volk. De verovering van de berg Zion en de verheffing van deze burg tot residentie van de koning, die de Heere aan Zijn volk schonk, vormde de aanvang van de grondvesting van Gods rijk. De waarborg voor voortduring ligt in de goddelijke toezegging, dat David's koningschap voor de ganse toekomst geldt. De Heere wil eerst voor David een huis bouwen: daarna zal zijn zaad het huis van de Heere bouwen..

II. 1 Chronicles 17:15-1 Chronicles 17:27. Nadat de koning de genadige belofte van de Heere uit de mond van de profeten heeft vernomen, begeeft hij zich weldra in het heiligdom naast zijn paleis, en ontlast daar zijn bewogen hart voor God, door eensdeels God te loven voor de grote dingen, die aan hem en Zijn volk Zijn geschied, en anderdeels de vervulling te smeken van hetgeen hem beloofd is (Vergelijk 2 Samuel 7:17-2 Samuel 7:29).

Vers 14

14. Maar Ik zal hem in Mijn huis bestendig maken, en in Mijn koninkrijk tot in eeuwigheid: en zijn stoel zal vast zijn tot in eeuwigheid, een onvergankelijke en eeuwige stand hebben.

Zolang aan het volk van God het rustige en onverdeelde bezit van het land Kanan, dat de Heere het tot erfdeel gegeven had, bestreden werd, zolang kon ook de woning van zijn God geen andere gedaante hebben dan die van een losse tent. Rust en vastheid verkreeg echter het rijk van God in Israël pas onder David, toen God hem alle vijanden onderwierp en zijn koningschap grondvestte, d.i. aan zijn nakomelingschap het bezit van het koninkrijk voor de toekomst toezegde. Pas daarmee was de tijd gekomen voor de opbouw van een vast huis tot woning voor de naam van de Heere, of de zichtbare verschijning van Gods tegenwoordigheid onder Zijn volk. De verovering van de berg Zion en de verheffing van deze burg tot residentie van de koning, die de Heere aan Zijn volk schonk, vormde de aanvang van de grondvesting van Gods rijk. De waarborg voor voortduring ligt in de goddelijke toezegging, dat David's koningschap voor de ganse toekomst geldt. De Heere wil eerst voor David een huis bouwen: daarna zal zijn zaad het huis van de Heere bouwen..

II. 1 Chronicles 17:15-1 Chronicles 17:27. Nadat de koning de genadige belofte van de Heere uit de mond van de profeten heeft vernomen, begeeft hij zich weldra in het heiligdom naast zijn paleis, en ontlast daar zijn bewogen hart voor God, door eensdeels God te loven voor de grote dingen, die aan hem en Zijn volk Zijn geschied, en anderdeels de vervulling te smeken van hetgeen hem beloofd is (Vergelijk 2 Samuel 7:17-2 Samuel 7:29).

Vers 15

15. Naar al deze woorden en naar dit ganse gezicht, zo sprak Nathan tot David, bracht hem getrouw over, wat God in de nacht door een gezicht tot hem gesproken had.

Vers 15

15. Naar al deze woorden en naar dit ganse gezicht, zo sprak Nathan tot David, bracht hem getrouw over, wat God in de nacht door een gezicht tot hem gesproken had.

Vers 16

16. Toen kwam de koning David in het door hem gestichte heiligdom (1 Chronicles 16:1), en bleef voor het aangezicht van de Heere, om zijn van dank overvloeiend hart voor Hem te ontlasten, en hij zei: Wie ben ik, Heere God, en wat is mijn huis, dat Gij mij tot hiertoe gebracht hebt?

Vers 16

16. Toen kwam de koning David in het door hem gestichte heiligdom (1 Chronicles 16:1), en bleef voor het aangezicht van de Heere, om zijn van dank overvloeiend hart voor Hem te ontlasten, en hij zei: Wie ben ik, Heere God, en wat is mijn huis, dat Gij mij tot hiertoe gebracht hebt?

Vers 17

17. En dit, al het goede dat Gij tot dusver reeds aan mij gedaan hebt, is te klein in Uw ogen geweest, om het daarbij te laten blijven, O God! daarom hebt Gij van het huis van Uw knecht tot van verre heen, van zaken, die op de verste toekomst doelen, gesproken; en Gij hebt mij, niet naar de geringheid van mijn persoon, zoals ik mijzelf ken, maar naar menselijke wijze, of in de persoon van mijn grote nakomeling, voorzien met deze verhoging 1), o Heere God! 1) Naar andere uitlegging betekenen de woorden: Gij hebt mij aangezien, met mij verkeerd, op de wijze van de mensen. d.i. zoals naar Uw gebod de ene mens met de ander moet verkeren (Leviticus 9:18), als was ik Uw gelijke, terwijl Gij toch in de hoogte God de Heere bent. Dezelfde betekenis legt men dan ook in de parallelplaats (2 Samuel 7:19). Dit, (de liefde en neerbuigende goedheid, die Gij in Uw handeling omtrent Uw knecht getoond hebt) is de wet, die voor mensen geldt (richt zich naar de wet, die mensen jegens mensen moeten opvolgen), terwijl Gij toch God de Heere bent, en zo oneindig hoog boven mij staat). Hengstenberg merkt daarbij op: "Als God, de Heere, in Zijn gedrag jegens de arme stervelingen de regel volgt die Hij de mensen voor hun onderling gedrag heeft gegeven, als Hij zich vriendelijk en liefderijk betoont, dan moet dit hem, die zichzelf en God kent, met aanbiddende bewondering vervullen..

Nog anderen verklaren het aldus: Volgens de wijze van de mensen, zo vriendelijk Zich gedragend en genadig als mensen met elkaar verkeren, hebt Gij mij aangenomen of bezocht in betrekking tot de verhoging van mijn persoon, of mijn geslacht. De laatste verklaring of nadere aanduiding komt ons het meest waarschijnlijk voor.

Vers 17

17. En dit, al het goede dat Gij tot dusver reeds aan mij gedaan hebt, is te klein in Uw ogen geweest, om het daarbij te laten blijven, O God! daarom hebt Gij van het huis van Uw knecht tot van verre heen, van zaken, die op de verste toekomst doelen, gesproken; en Gij hebt mij, niet naar de geringheid van mijn persoon, zoals ik mijzelf ken, maar naar menselijke wijze, of in de persoon van mijn grote nakomeling, voorzien met deze verhoging 1), o Heere God! 1) Naar andere uitlegging betekenen de woorden: Gij hebt mij aangezien, met mij verkeerd, op de wijze van de mensen. d.i. zoals naar Uw gebod de ene mens met de ander moet verkeren (Leviticus 9:18), als was ik Uw gelijke, terwijl Gij toch in de hoogte God de Heere bent. Dezelfde betekenis legt men dan ook in de parallelplaats (2 Samuel 7:19). Dit, (de liefde en neerbuigende goedheid, die Gij in Uw handeling omtrent Uw knecht getoond hebt) is de wet, die voor mensen geldt (richt zich naar de wet, die mensen jegens mensen moeten opvolgen), terwijl Gij toch God de Heere bent, en zo oneindig hoog boven mij staat). Hengstenberg merkt daarbij op: "Als God, de Heere, in Zijn gedrag jegens de arme stervelingen de regel volgt die Hij de mensen voor hun onderling gedrag heeft gegeven, als Hij zich vriendelijk en liefderijk betoont, dan moet dit hem, die zichzelf en God kent, met aanbiddende bewondering vervullen..

Nog anderen verklaren het aldus: Volgens de wijze van de mensen, zo vriendelijk Zich gedragend en genadig als mensen met elkaar verkeren, hebt Gij mij aangenomen of bezocht in betrekking tot de verhoging van mijn persoon, of mijn geslacht. De laatste verklaring of nadere aanduiding komt ons het meest waarschijnlijk voor.

Vers 18

18. Wat zal David meer bij U daartoe voegen 1), om U zijn dankbare vreugde daarvoor te betuigen, vanwege de eer aan Uw knecht? Maar Gij kent Uw knecht wel en weet beter, dan hij zelf, welk gevoel thans zijn hart beweegt.

1) Deze woorden zijn verkort door de Schrijver van de Boeken van Samuël weergegeven. David spreekt het hier uit, dat het hem aan woorden ontbreekt, om de goedertierenheid van de Heere naar waarde te prijzen en te vermelden.

Vers 18

18. Wat zal David meer bij U daartoe voegen 1), om U zijn dankbare vreugde daarvoor te betuigen, vanwege de eer aan Uw knecht? Maar Gij kent Uw knecht wel en weet beter, dan hij zelf, welk gevoel thans zijn hart beweegt.

1) Deze woorden zijn verkort door de Schrijver van de Boeken van Samuël weergegeven. David spreekt het hier uit, dat het hem aan woorden ontbreekt, om de goedertierenheid van de Heere naar waarde te prijzen en te vermelden.

Vers 19

19. Heere! omwille van Uw knecht 1), die Gij tot drager van de over Juda eenmaal uitgesproken belofte (Genesis 49:10) verkoren hebt (1 Chronicles 28:4) en naar uw hart, om ook de bedoelingen van Uw genade thans te verwezenlijken, hebt Gij al deze grote dingen gedaan, U voorgenomen te doen, om al deze grote dingen, de ganse rijkdom van Uw goddelijke wijsheid, goedheid en trouw bekend te maken.

1) In 2 Samuel 7:21 staat: omwille van uw woord en hier: omwille van Uw knecht. Beide uitdrukkingen laten zich zeer goed verenigen. David was de drager van de belofte van God, in zoverre geldt het: omwille van Uw knecht, maar dit was reeds voor eeuwen beloofd aan Juda (Genesis 49:16) en daarom wordt er gezegd: Omwille van Uw woord. Wat sommigen willen, dat n onder woord n onder knecht moet worden verstaan, de Messias is gezocht. Omwille van David, naar het woord van de belofte is alleen de bedoeling van de koning van Israël. Niet om David als gewoon persoon, maar om David, als de drager van de belofte van God.

Vers 19

19. Heere! omwille van Uw knecht 1), die Gij tot drager van de over Juda eenmaal uitgesproken belofte (Genesis 49:10) verkoren hebt (1 Chronicles 28:4) en naar uw hart, om ook de bedoelingen van Uw genade thans te verwezenlijken, hebt Gij al deze grote dingen gedaan, U voorgenomen te doen, om al deze grote dingen, de ganse rijkdom van Uw goddelijke wijsheid, goedheid en trouw bekend te maken.

1) In 2 Samuel 7:21 staat: omwille van uw woord en hier: omwille van Uw knecht. Beide uitdrukkingen laten zich zeer goed verenigen. David was de drager van de belofte van God, in zoverre geldt het: omwille van Uw knecht, maar dit was reeds voor eeuwen beloofd aan Juda (Genesis 49:16) en daarom wordt er gezegd: Omwille van Uw woord. Wat sommigen willen, dat n onder woord n onder knecht moet worden verstaan, de Messias is gezocht. Omwille van David, naar het woord van de belofte is alleen de bedoeling van de koning van Israël. Niet om David als gewoon persoon, maar om David, als de drager van de belofte van God.

Vers 20

20. Heere! er is niemand zoals Gij, en er is geen God behalve Gij, naar alles, wat wij met onze oren gehoord hebben.

Vers 20

20. Heere! er is niemand zoals Gij, en er is geen God behalve Gij, naar alles, wat wij met onze oren gehoord hebben.

Vers 21

21. En wie is als Uw volk Israël, een enig volk op de aarde, dat God heengegaan is, zich tot een volk te verlossen, dat Gij U in het zelf een naam maakte, door de overal zich heen verbreidende kennis van grote en verschrikkelijke dingen, zoals die, welke Gij gedaan hebt, met de Heidenen uit te stoten van het aangezicht van Uw volk, dat Gij uit Egypte verlost hebt?

Vers 21

21. En wie is als Uw volk Israël, een enig volk op de aarde, dat God heengegaan is, zich tot een volk te verlossen, dat Gij U in het zelf een naam maakte, door de overal zich heen verbreidende kennis van grote en verschrikkelijke dingen, zoals die, welke Gij gedaan hebt, met de Heidenen uit te stoten van het aangezicht van Uw volk, dat Gij uit Egypte verlost hebt?

Vers 24

24. Ja, het wordt waar, en Uw naam worde dien ten gevolge groot gemaakt tot in eeuwigheid, dat men zegt, het overal erkent en ook openlijk uitspreekt: De Heere der heirscharen, de God van Israël, is Israël's God, bewijst zich ook te zijn de alleen ware en levende God voor Zijn volk; en het huis van David, Uw knecht, is aldus, zoals Gij beloofd hebt, bestendig voor Uw aangezicht.

Vers 24

24. Ja, het wordt waar, en Uw naam worde dien ten gevolge groot gemaakt tot in eeuwigheid, dat men zegt, het overal erkent en ook openlijk uitspreekt: De Heere der heirscharen, de God van Israël, is Israël's God, bewijst zich ook te zijn de alleen ware en levende God voor Zijn volk; en het huis van David, Uw knecht, is aldus, zoals Gij beloofd hebt, bestendig voor Uw aangezicht.

Vers 25

25. Want Gij, mijn God, hebt voor het oor van Uw knecht geopenbaard, hem doen weten, wat hij nooit van zichzelf had kunnen weten, dat Gij hem een huis bouwen zou; daarom heeft uw knecht in zijn hart, d.i. de moed en de aandrift daartoe gevonden, om voor Uw aangezicht te bidden.

Vers 25

25. Want Gij, mijn God, hebt voor het oor van Uw knecht geopenbaard, hem doen weten, wat hij nooit van zichzelf had kunnen weten, dat Gij hem een huis bouwen zou; daarom heeft uw knecht in zijn hart, d.i. de moed en de aandrift daartoe gevonden, om voor Uw aangezicht te bidden.

Vers 26

26. Nu dan, Heere! Gij zijt die trouwe en waarachtige God, en Gij hebt dit goede over Uw knecht gesproken, aan welks vervulling daarom zeker niets zal ontbreken.

Vers 26

26. Nu dan, Heere! Gij zijt die trouwe en waarachtige God, en Gij hebt dit goede over Uw knecht gesproken, aan welks vervulling daarom zeker niets zal ontbreken.

Vers 27

27. Nu dan, het heeft U beliefd te zegenen het huis van uw knechts, dat het in eeuwigheid voor Uw aangezicht is: want Gij, Heere! hebt het gezegend, en het zal gezegend zijn in eeuwigheid 1).

1) Zijn zegeningen zullen niet worden herroepen, zij kunnen niet tegengestaan of verijdeld worden, en de weldaden door dezelve aangebracht, zijn zodanige, die alle tijden en dagen verduren. Gods Woord ziet tot verre heen, ja tot het Eeuwige, en tot zoverre moeten ook onze begeerten en ons zoeken zich uitstrekken..

Vers 27

27. Nu dan, het heeft U beliefd te zegenen het huis van uw knechts, dat het in eeuwigheid voor Uw aangezicht is: want Gij, Heere! hebt het gezegend, en het zal gezegend zijn in eeuwigheid 1).

1) Zijn zegeningen zullen niet worden herroepen, zij kunnen niet tegengestaan of verijdeld worden, en de weldaden door dezelve aangebracht, zijn zodanige, die alle tijden en dagen verduren. Gods Woord ziet tot verre heen, ja tot het Eeuwige, en tot zoverre moeten ook onze begeerten en ons zoeken zich uitstrekken..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Chronicles 17". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/1-chronicles-17.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile