Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
1 Kronieken 18

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 KRONIEKEN 18

1 Chronicles 18:1

NA GELUKKIG GEVOERDE OORLOGEN STELT DAVID AMBTENAREN AAN

I. 1 Chronicles 18:1-1 Chronicles 18:13. Aan de belofte van de uitbreiding en bevestiging van zijn rijk, die David zo even uit de mond van de Heere heeft ontvangen, verbindt zich nu een overzicht van de gevoerde oorlogen en behaalde overwinningen, waardoor hij het volk van God tot rust bracht van alle vijanden rondom hem en aan het land de bepaalde uitbreiding gaf. Juist door onderwerping van deze vijanden, die Israël tot dusver voortdurend bestreden hadden, en die het kortaf "heidenen" noemde, werd David het voorbeeld van die eeuwige Koning, die uit zijn geslacht zou voortkomen en opstaan om over de heidenen te heersen (Romans 15:12). (Vergelijk 2 Samuel 8:1-2 Samuel 8:14).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 KRONIEKEN 18

1 Chronicles 18:1

NA GELUKKIG GEVOERDE OORLOGEN STELT DAVID AMBTENAREN AAN

I. 1 Chronicles 18:1-1 Chronicles 18:13. Aan de belofte van de uitbreiding en bevestiging van zijn rijk, die David zo even uit de mond van de Heere heeft ontvangen, verbindt zich nu een overzicht van de gevoerde oorlogen en behaalde overwinningen, waardoor hij het volk van God tot rust bracht van alle vijanden rondom hem en aan het land de bepaalde uitbreiding gaf. Juist door onderwerping van deze vijanden, die Israël tot dusver voortdurend bestreden hadden, en die het kortaf "heidenen" noemde, werd David het voorbeeld van die eeuwige Koning, die uit zijn geslacht zou voortkomen en opstaan om over de heidenen te heersen (Romans 15:12). (Vergelijk 2 Samuel 8:1-2 Samuel 8:14).

Vers 1

1. Het geschiedde nu hierna, toen God aan David Zijn wil aangaande de tempelbouw te kennen gegeven en hem met een grote belofte begenadigd had, dat David, de verhoring van zijn gebed (1 Chronicles 17:23) in de eerstvolgende tijd in steeds rijker mate ondervond in de zegepralen, die hij mocht behalen, gelijk bleek toen Hij de Filistijnen sloeg en hen ten onderbracht, zodat zij van nu af niet meer de overhand konden bekomen; en hij nam Gath, de toenmalige hoofdstad van het land van de Filistijnen (1 Samuel 29:5), en haar onderhorige plaatsen, de van haar afhankelijke overige steden, uit de hand van de Filistijnen.

Vers 1

1. Het geschiedde nu hierna, toen God aan David Zijn wil aangaande de tempelbouw te kennen gegeven en hem met een grote belofte begenadigd had, dat David, de verhoring van zijn gebed (1 Chronicles 17:23) in de eerstvolgende tijd in steeds rijker mate ondervond in de zegepralen, die hij mocht behalen, gelijk bleek toen Hij de Filistijnen sloeg en hen ten onderbracht, zodat zij van nu af niet meer de overhand konden bekomen; en hij nam Gath, de toenmalige hoofdstad van het land van de Filistijnen (1 Samuel 29:5), en haar onderhorige plaatsen, de van haar afhankelijke overige steden, uit de hand van de Filistijnen.

Vers 2

2. Hij sloeg ook de Moabieten, en bracht twee derde van hun gevangen genomen wapenvoerende manschappen om; zodat de Moabieten David's knechten werden, brengend voortaan geschenken, hem schatting betalend.

Vers 2

2. Hij sloeg ook de Moabieten, en bracht twee derde van hun gevangen genomen wapenvoerende manschappen om; zodat de Moabieten David's knechten werden, brengend voortaan geschenken, hem schatting betalend.

Vers 3

3. David sloeg ook Hadar-zer, de koning van Zoba, naar Hamath toe, in Syrië gelegen, toen hij, David, heentoog, om zijn hand te stellen, zijn macht te bevestigen, aan de rivier Frath (Eufraat).

Vers 3

3. David sloeg ook Hadar-zer, de koning van Zoba, naar Hamath toe, in Syrië gelegen, toen hij, David, heentoog, om zijn hand te stellen, zijn macht te bevestigen, aan de rivier Frath (Eufraat).

Vers 4

4. En David nam hem duizend wagens af, en zevenduizend ruiters, en twintigduizend man te voet; en David, in gehoorzaamheid aan Gods bevel (Deuteronomy 17:16), dat een Israëlitische koning niet veel paarden moest houden, ontzenuwde al de wagenpaarden, maakte de wagen- en rijpaarden onbruikbaar, door de zenuwen van de achterpoten door te snijden, en verbrandde de wagens met vuur; maar hij behield niet meer dan honderd wagens met de daarbij behorende paarden daarin overig (Joshua 11:6,Joshua 11:9).

Vers 4

4. En David nam hem duizend wagens af, en zevenduizend ruiters, en twintigduizend man te voet; en David, in gehoorzaamheid aan Gods bevel (Deuteronomy 17:16), dat een Israëlitische koning niet veel paarden moest houden, ontzenuwde al de wagenpaarden, maakte de wagen- en rijpaarden onbruikbaar, door de zenuwen van de achterpoten door te snijden, en verbrandde de wagens met vuur; maar hij behield niet meer dan honderd wagens met de daarbij behorende paarden daarin overig (Joshua 11:6,Joshua 11:9).

Vers 5

5. En de Syriërs van Damascus kwamen, om Hadar-zer, de koning van Zoba, met wie zij in bondgenootschap stonden, te helpen; maar David sloeg van de Syriërs tweeëntwintig duizend man;

Vers 5

5. En de Syriërs van Damascus kwamen, om Hadar-zer, de koning van Zoba, met wie zij in bondgenootschap stonden, te helpen; maar David sloeg van de Syriërs tweeëntwintig duizend man;

Vers 6

6. En David leidde een militaire bezetting in Syrië van Damascus (1 Kings 11:23), zodat de Syriërs David's knechten werden, geschenken, jaarlijkse schatting, brengend. En de Heere behoedde David overal, waar hij heenging, zodat geen vijand hem weerstand kon bieden. 7. En David nam de gouden schilden, die bij Hadar-zers knechten, vazallen en dienaren, waren, en die zij bij hun gevangenneming moesten overgeven, en hij bracht ze te Jeruzalem, waar hij ze in de tempelschat deed tot toewijding aan de Heere.

Vers 6

6. En David leidde een militaire bezetting in Syrië van Damascus (1 Kings 11:23), zodat de Syriërs David's knechten werden, geschenken, jaarlijkse schatting, brengend. En de Heere behoedde David overal, waar hij heenging, zodat geen vijand hem weerstand kon bieden. 7. En David nam de gouden schilden, die bij Hadar-zers knechten, vazallen en dienaren, waren, en die zij bij hun gevangenneming moesten overgeven, en hij bracht ze te Jeruzalem, waar hij ze in de tempelschat deed tot toewijding aan de Heere.

Vers 8

8. Ook nam David zeer veel kopers uit Tibchath, of Betha, en uit Chun, of Berothaï (2 Samuël .8:7), steden van Hadar-zer, en waarschijnlijk gelegen in het oosten van het rijk van Zoba, op de Eufraat aan; daarvan heeft Salomo de koperen zee, en de pilaren, en de koperen vaten gemaakt 1), zoals wij later bij de geschiedenis van de tempelbouw zullen horen (2 Chronicles 4:1).

1) Deze mededeling ontbreekt in 2 Samuel 8:1. Hiermee wordt nader aangegeven, wat met de buitgemaakte voorwerpen werd gedaan.

Vers 8

8. Ook nam David zeer veel kopers uit Tibchath, of Betha, en uit Chun, of Berothaï (2 Samuël .8:7), steden van Hadar-zer, en waarschijnlijk gelegen in het oosten van het rijk van Zoba, op de Eufraat aan; daarvan heeft Salomo de koperen zee, en de pilaren, en de koperen vaten gemaakt 1), zoals wij later bij de geschiedenis van de tempelbouw zullen horen (2 Chronicles 4:1).

1) Deze mededeling ontbreekt in 2 Samuel 8:1. Hiermee wordt nader aangegeven, wat met de buitgemaakte voorwerpen werd gedaan.

Vers 9

9. Toen Tho, of Thoï, de koning van Hamath, noordwestelijk van Zoba, hoorde dat David de ganse legerkracht van Hadar-zer, de koning van Zoba, geslagen had;

Vers 9

9. Toen Tho, of Thoï, de koning van Hamath, noordwestelijk van Zoba, hoorde dat David de ganse legerkracht van Hadar-zer, de koning van Zoba, geslagen had;

Vers 10

10. Zond hij zijn zoon Hadoram tot de koning David, om hem naarzijn welstand te vragen, en om hem te zegenen, geluk te wensen, vanwege dat hij met Hadar-zer gestreden, en hem verslagen had (want Hadar-zer voerde vroeger oorlog tegen Tho, en probeerde ook over hem, evenals over de andere vorsten van Syrië de opperheerschappij te bekomen, daarom verheugde hij zich over de nederlaag van zijn tegenwoordigen nabuur, en deed alles om de nieuwe buur gunstig voor zich te stemmen) en alle gouden, en zilveren, en koperen vaten, welke Tho bij gelegenheid dezer begroeting door zijn zoon als geschenken liet overhandigen.

Vers 10

10. Zond hij zijn zoon Hadoram tot de koning David, om hem naarzijn welstand te vragen, en om hem te zegenen, geluk te wensen, vanwege dat hij met Hadar-zer gestreden, en hem verslagen had (want Hadar-zer voerde vroeger oorlog tegen Tho, en probeerde ook over hem, evenals over de andere vorsten van Syrië de opperheerschappij te bekomen, daarom verheugde hij zich over de nederlaag van zijn tegenwoordigen nabuur, en deed alles om de nieuwe buur gunstig voor zich te stemmen) en alle gouden, en zilveren, en koperen vaten, welke Tho bij gelegenheid dezer begroeting door zijn zoon als geschenken liet overhandigen.

Vers 11

11. Deze heiligde de koning David ook de Heere 1), met het zilver en het goud, dat hij meegebracht had van al de Heidenen, die hij zegevierend bestreden had: van de Syriërs (2 Samuel 8:12),en van de Edomieten (1 Chronicles 18:12, 1 Chronicles 18:13), en van de Moabieten (1 Chronicles 18:2), en van de kinderen van Ammon (1 Chronicles 19:1-1 Chronicles 21:3), en van de Filistijnen (1 Chronicles 18:1; 1 Chronicles 20:4 vv.), en van de Amalekieten.

1) Al werd het David niet vergund zelf een tempel te bouwen, toch drong zijn aan God gewijde hart hem, om zoveel mogelijk te verzamelen voor de Heere, opdat het straks zijn zoon aan niets zou ontbreken.

Vers 11

11. Deze heiligde de koning David ook de Heere 1), met het zilver en het goud, dat hij meegebracht had van al de Heidenen, die hij zegevierend bestreden had: van de Syriërs (2 Samuel 8:12),en van de Edomieten (1 Chronicles 18:12, 1 Chronicles 18:13), en van de Moabieten (1 Chronicles 18:2), en van de kinderen van Ammon (1 Chronicles 19:1-1 Chronicles 21:3), en van de Filistijnen (1 Chronicles 18:1; 1 Chronicles 20:4 vv.), en van de Amalekieten.

1) Al werd het David niet vergund zelf een tempel te bouwen, toch drong zijn aan God gewijde hart hem, om zoveel mogelijk te verzamelen voor de Heere, opdat het straks zijn zoon aan niets zou ontbreken.

Vers 12

12. Ook sloeg Abisaï, de zoon van Zeruja, de zoon van David's zuster, en David's veldheer, de Edomieten, die gedurende de krijgstocht tegen Syrië en Palestina gevallen waren en daar grote verwarring hadden aangericht (2 Samuel 8:13), in het Zoutdal, aan het zuideinde van de Dode zee, achttien duizend.

Vers 12

12. Ook sloeg Abisaï, de zoon van Zeruja, de zoon van David's zuster, en David's veldheer, de Edomieten, die gedurende de krijgstocht tegen Syrië en Palestina gevallen waren en daar grote verwarring hadden aangericht (2 Samuel 8:13), in het Zoutdal, aan het zuideinde van de Dode zee, achttien duizend.

Vers 13

13. En hij leide, in vereniging met zijn broeder Joab, David's opperbevelhebber, die met het hoofdleger, na de onderwerping van Syrië, hem naijlde, bezetting in Edom, zodat voortaan al de Edomieten, David's knechten, hem onderdanig werden; en de Heere behoedde David1) zoals reeds in 1 Chronicles 18:6 werd aangemerkt, overal, waar hij heenging. 1) David poogde zich gedurig op te wekken, om de Heere tot zijn toevlucht te stellen, en hier wordt een en andermaal getuigd (1 Chronicles 18:6, 1 Chronicles 18:13) hoe goed hij zich daarbij bevond, zo hij niet alleen bewaard werd tegen alle gevaren, waaraan hij in deze oorlogen was blootgesteld, maar ook voorspoedig was in al zijn ondernemingen, en de overwinning behaalde over zijn vijanden..

II. 1 Chronicles 18:14-1 Chronicles 18:17. Na dit overzicht van David's zegevierende oorlogen tegen de vijanden van zijn rijk, volgt een kort woord over de geest waarin bij over geheel Israël regeerde en insgelijks door zijn bestuur in het binnenland, zowel als door zijn oorlogen naar buiten, het welzijn van het volk verhoogde, benevens een opgave van zijn voornaamste ambtenaren. (Vergelijk 2 Samuel 8:15-2 Samuel 8:18).

Vers 13

13. En hij leide, in vereniging met zijn broeder Joab, David's opperbevelhebber, die met het hoofdleger, na de onderwerping van Syrië, hem naijlde, bezetting in Edom, zodat voortaan al de Edomieten, David's knechten, hem onderdanig werden; en de Heere behoedde David1) zoals reeds in 1 Chronicles 18:6 werd aangemerkt, overal, waar hij heenging. 1) David poogde zich gedurig op te wekken, om de Heere tot zijn toevlucht te stellen, en hier wordt een en andermaal getuigd (1 Chronicles 18:6, 1 Chronicles 18:13) hoe goed hij zich daarbij bevond, zo hij niet alleen bewaard werd tegen alle gevaren, waaraan hij in deze oorlogen was blootgesteld, maar ook voorspoedig was in al zijn ondernemingen, en de overwinning behaalde over zijn vijanden..

II. 1 Chronicles 18:14-1 Chronicles 18:17. Na dit overzicht van David's zegevierende oorlogen tegen de vijanden van zijn rijk, volgt een kort woord over de geest waarin bij over geheel Israël regeerde en insgelijks door zijn bestuur in het binnenland, zowel als door zijn oorlogen naar buiten, het welzijn van het volk verhoogde, benevens een opgave van zijn voornaamste ambtenaren. (Vergelijk 2 Samuel 8:15-2 Samuel 8:18).

Vers 14

14. Alzo regeerde David over gans Israël; en hij deed, als een in Gods wegen ervaren vorst, zijn ganse volk recht en gerechtigheid, terwijl hij tevens naar de in Psalms 101:1 uitgesproken grondstellingen, zich vertrouwde ambtenaren uitkoos.

Vers 14

14. Alzo regeerde David over gans Israël; en hij deed, als een in Gods wegen ervaren vorst, zijn ganse volk recht en gerechtigheid, terwijl hij tevens naar de in Psalms 101:1 uitgesproken grondstellingen, zich vertrouwde ambtenaren uitkoos.

Vers 16

16. En Zadok, de zoon van Ahitub, uit de lijn van Eleazar (1 Chronicles 6:50,), en Abimelech, of Ahimelech (zie 1 Chronicles 24:3,1 Chronicles 24:31), de zoon van Abjathar, uit de lijn van Ithamar, waren de dienstdoende hogepriesters, omdat het heiligdom destijds nog verdeeld was (Joshua 18:1), en Sausa of Seraja was schrijver of staatssecretaris, die de brieven van de koning schreef en verzond.

Vers 16

16. En Zadok, de zoon van Ahitub, uit de lijn van Eleazar (1 Chronicles 6:50,), en Abimelech, of Ahimelech (zie 1 Chronicles 24:3,1 Chronicles 24:31), de zoon van Abjathar, uit de lijn van Ithamar, waren de dienstdoende hogepriesters, omdat het heiligdom destijds nog verdeeld was (Joshua 18:1), en Sausa of Seraja was schrijver of staatssecretaris, die de brieven van de koning schreef en verzond.

Vers 17

17. En Benaja, de zoon van Jojada, was over de Krethi en Plethi, overste van de koninklijke lijfwacht; maar de zonen van David waren de eersten aan de hand van de koning, zijn huis- en paleisdienaars; volgens een andere vertaling: de eerste zonen van David: die hem nog te Hebron geboren waren (1 Chronicles 3:1) en nu reeds op rijpere leeftijd waren gekomen, waren aan de hand van de koning.

Vers 17

17. En Benaja, de zoon van Jojada, was over de Krethi en Plethi, overste van de koninklijke lijfwacht; maar de zonen van David waren de eersten aan de hand van de koning, zijn huis- en paleisdienaars; volgens een andere vertaling: de eerste zonen van David: die hem nog te Hebron geboren waren (1 Chronicles 3:1) en nu reeds op rijpere leeftijd waren gekomen, waren aan de hand van de koning.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Chronicles 18". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/1-chronicles-18.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile