Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
1 Kronieken 14

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 KRONIEKEN 14

1 Chronicles 14:1

DAVID'S VROUWEN, KINDEREN EN ZEGEPRAAL OVER DE FILISTIJNEN

II. 1 Chronicles 14:1-1 Chronicles 14:17. V rdat ons bericht voortgaat met de verdere geschiedenis van de verplaatsing van de bondskist naar Jeruzalem, deelt het ons mee de geschiedenis van David's paleisbouw (vs 1, 2), van de uitbreiding van zijn huis (1 Chronicles 14:3-1 Chronicles 14:7) en van zijn beide zegepralen op de Filistijnen (1 Chronicles 14:8-1 Chronicles 14:17), welke geschiedenis hij vroeger had overgeslagen, om zo spoedig mogelijk bovenstaande, met het gehele plan van het werk meer overeenkomende geschiedenis te melden; maar die hij nu beschrijft, omdat het ongeval met de bondskist zelf een afbreking in het verhaal rechtvaardigde. Hij geeft door deze tussen geschreven mededelingen te kennen, dat David niet minder een gezegende van de Heere was dan Obed-Edom, in wiens huis de ark van God drie maanden lang bleef, al was zijn voornemen met die ark de eerste maal niet vervuld; want ofschoon de Heere hem uit het buitenland vrienden schonk, die met hun gaven en krachten hem dienden, en zijn huis liet toenemen en zien uitbreiden, zo deed hij hem ook op zijn vroegere vrienden en tegenwoordige tegenstanders, de Filistijnen, een tweevoudige glansrijke zegepraal behalen. (Vergelijk 2 Samuel 5:11-2 Samuel 5:25).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 KRONIEKEN 14

1 Chronicles 14:1

DAVID'S VROUWEN, KINDEREN EN ZEGEPRAAL OVER DE FILISTIJNEN

II. 1 Chronicles 14:1-1 Chronicles 14:17. V rdat ons bericht voortgaat met de verdere geschiedenis van de verplaatsing van de bondskist naar Jeruzalem, deelt het ons mee de geschiedenis van David's paleisbouw (vs 1, 2), van de uitbreiding van zijn huis (1 Chronicles 14:3-1 Chronicles 14:7) en van zijn beide zegepralen op de Filistijnen (1 Chronicles 14:8-1 Chronicles 14:17), welke geschiedenis hij vroeger had overgeslagen, om zo spoedig mogelijk bovenstaande, met het gehele plan van het werk meer overeenkomende geschiedenis te melden; maar die hij nu beschrijft, omdat het ongeval met de bondskist zelf een afbreking in het verhaal rechtvaardigde. Hij geeft door deze tussen geschreven mededelingen te kennen, dat David niet minder een gezegende van de Heere was dan Obed-Edom, in wiens huis de ark van God drie maanden lang bleef, al was zijn voornemen met die ark de eerste maal niet vervuld; want ofschoon de Heere hem uit het buitenland vrienden schonk, die met hun gaven en krachten hem dienden, en zijn huis liet toenemen en zien uitbreiden, zo deed hij hem ook op zijn vroegere vrienden en tegenwoordige tegenstanders, de Filistijnen, een tweevoudige glansrijke zegepraal behalen. (Vergelijk 2 Samuel 5:11-2 Samuel 5:25).

Vers 1

1. Toen zond Hiram, de koning van Tyrus, in het land van de Feniciërs, toen hij omstreeks het jaar 1040 v r Christus aan de regering kwam, boden tot David, zijn machtige en aanzienlijke nabuur, om hem, wiens vriendschap hij, de jeugdige vorst, zozeer nodig voelde te hebben, van zijn troonsbeklimming kennis te geven; maar deze maakte van die gunstige gelegenheid gebruik, om met de koning van een land, dat rijk aan voortreffelijk werkhout was en bijzonder geschikte bouwlieden bezat, onderhandelingen aan te knopen over de bouw van een hem waardig paleis in de door hem uitgekozen residentie (1 Chronicles 11:7), en, overeenkomstig het tussen beide vrienden gesloten verdrag, zond dus Hiram aan David later cederenhout, en metselaars, en timmerlieden, dat zij voor hem een huis bouwden.

Over de nijverheid en kunstvaardigheid van de Feniciërs zie bij 2 Samuel 5:11 ; over de ceders en hun hout, zie Numbers 24:6. De oostelijke tot het Israëlitisch gebied behorende Libanon (Anti-Libanon) heeft geen ceders, maar slechts dennen, pijnbomen en cypressen, maar wel de westelijke in de nabijheid van Tyrus gelegen..

Vers 1

1. Toen zond Hiram, de koning van Tyrus, in het land van de Feniciërs, toen hij omstreeks het jaar 1040 v r Christus aan de regering kwam, boden tot David, zijn machtige en aanzienlijke nabuur, om hem, wiens vriendschap hij, de jeugdige vorst, zozeer nodig voelde te hebben, van zijn troonsbeklimming kennis te geven; maar deze maakte van die gunstige gelegenheid gebruik, om met de koning van een land, dat rijk aan voortreffelijk werkhout was en bijzonder geschikte bouwlieden bezat, onderhandelingen aan te knopen over de bouw van een hem waardig paleis in de door hem uitgekozen residentie (1 Chronicles 11:7), en, overeenkomstig het tussen beide vrienden gesloten verdrag, zond dus Hiram aan David later cederenhout, en metselaars, en timmerlieden, dat zij voor hem een huis bouwden.

Over de nijverheid en kunstvaardigheid van de Feniciërs zie bij 2 Samuel 5:11 ; over de ceders en hun hout, zie Numbers 24:6. De oostelijke tot het Israëlitisch gebied behorende Libanon (Anti-Libanon) heeft geen ceders, maar slechts dennen, pijnbomen en cypressen, maar wel de westelijke in de nabijheid van Tyrus gelegen..

Vers 2

2. En David merkte, leidde uit de gelukkige afloop van deze onderneming, evenals uit die van zijn vroegere, toen hij Jeruzalem op de Jebusieten veroverde (1 Chronicles 11:6) af, dat hem de Heere tot koning bevestigd had over Israël; want zijn koninkrijk werd ten hoogste door de Heere steeds meer verheven, omwille van Zijn volk Israël's, dat Hij door de regering van een man naar Zijn hart op buitengewone wijze wilde zegenen.

Vers 2

2. En David merkte, leidde uit de gelukkige afloop van deze onderneming, evenals uit die van zijn vroegere, toen hij Jeruzalem op de Jebusieten veroverde (1 Chronicles 11:6) af, dat hem de Heere tot koning bevestigd had over Israël; want zijn koninkrijk werd ten hoogste door de Heere steeds meer verheven, omwille van Zijn volk Israël's, dat Hij door de regering van een man naar Zijn hart op buitengewone wijze wilde zegenen.

Vers 3

3. En David nam, in afkeurenswaardige navolging van de zeden van de Oosterse koningen, waaruit hem echter later menig hartenleed ontsproot, nog meer 1) vrouwen en bijwijven (2 Samuel 5:13), dan hij reeds had (1 Chronicles 3:1-1 Chronicles 3:4) te Jeruzalem, om in de nieuwe residentie ook des te grotere pracht en heerlijkheid ten toon te spreiden, en David gewon meer zonen en dochters. 1) Niet weinige kleine trekken zijn er in David's geschiedenis, die bewijzen dat het aardse stof ook aan de voeten van de grote Koning kleefde..

Bij deze plaats vgl. het verbod Deuteronomy 17:17.

Vers 3

3. En David nam, in afkeurenswaardige navolging van de zeden van de Oosterse koningen, waaruit hem echter later menig hartenleed ontsproot, nog meer 1) vrouwen en bijwijven (2 Samuel 5:13), dan hij reeds had (1 Chronicles 3:1-1 Chronicles 3:4) te Jeruzalem, om in de nieuwe residentie ook des te grotere pracht en heerlijkheid ten toon te spreiden, en David gewon meer zonen en dochters. 1) Niet weinige kleine trekken zijn er in David's geschiedenis, die bewijzen dat het aardse stof ook aan de voeten van de grote Koning kleefde..

Bij deze plaats vgl. het verbod Deuteronomy 17:17.

Vers 4

4. Dit nu zijn de namen van de kinderen, zonen, die hij te Jeruzalem had, en reeds eenmaal (1 Chronicles 3:5-1 Chronicles 3:9) zijn opgegeven: Sammua of Simea, en Sobab, Nathan en Salomo, deze vier, waarvan Salomo de eerstgeborene was, kinderen van Bathseba.

Vers 4

4. Dit nu zijn de namen van de kinderen, zonen, die hij te Jeruzalem had, en reeds eenmaal (1 Chronicles 3:5-1 Chronicles 3:9) zijn opgegeven: Sammua of Simea, en Sobab, Nathan en Salomo, deze vier, waarvan Salomo de eerstgeborene was, kinderen van Bathseba.

Vers 6

6. En Nogah, maar deze is, zoals de vroeger genoemde Elifelet in zijne prille jeugd reeds gestorven, en Nefeg, en Jafia.

Vers 6

6. En Nogah, maar deze is, zoals de vroeger genoemde Elifelet in zijne prille jeugd reeds gestorven, en Nefeg, en Jafia.

Vers 7

7. En Elisama, en Beëljeda, of naar een andere naamvorm Eljada, en Elifelet de tweede, na de dood van Elifelet geboren en met dezelfde naam aangeduid.

De namen van David's zonen hebben zeer schone betekenissen. Gods genadekeus, Gods heil, Gods redding, licht, glans, Goddelijke verhoring en dergelijke. Ik besluit daaruit, dat David zich over zijn vele zonen verheugd, God gedankt en hen voor louter genadegiften van God aangezien heeft; zoals hij dan ook nog kort v r zijn dood God roemt, dat Hij hem zo vele zonen gegeven heeft (1 Chronicles 28:5).

Vers 7

7. En Elisama, en Beëljeda, of naar een andere naamvorm Eljada, en Elifelet de tweede, na de dood van Elifelet geboren en met dezelfde naam aangeduid.

De namen van David's zonen hebben zeer schone betekenissen. Gods genadekeus, Gods heil, Gods redding, licht, glans, Goddelijke verhoring en dergelijke. Ik besluit daaruit, dat David zich over zijn vele zonen verheugd, God gedankt en hen voor louter genadegiften van God aangezien heeft; zoals hij dan ook nog kort v r zijn dood God roemt, dat Hij hem zo vele zonen gegeven heeft (1 Chronicles 28:5).

Vers 8

8. En, om hier nog weer een mededeling en wel uit de tijd v r de zo even vermelde twee gebeurtenissen in te voegen: toen de Filistijnen hoorden, dat David tot koning gezalfd was over het ganse Israël (1 Chronicles 11:1-1 Chronicles 11:3), zo togen al de Filistijnen uit hun aan de zee gelegen vlakte op naar het gebergte Juda, om David te zoeken, zich van zijn persoon meester te maken, en daardoor Israël's vereniging onder de scepter van zo'n krachtige en bekwame regent te verhinderen; want de tot dusver plaats gehad hebbende splitsing van het volk had het hun alleen mogelijk gemaakt, om zich te handhaven in de opperheerschappij over het land, dat door Sauls nederlaag hun was ten deel gevallen (1 Chronicles 10:1-1 Chronicles 10:7).Toen David, die toen nog niet naar Jeruzalem verhuisd was, maar nog te Hebron woonde en over de gezamenlijke strijdkrachten van Israël niet beschikken kon, v rdat hij door een glansrijke zegepraal zich bij het ganse volk in aanzien gebracht had, dat hoorde en met zijn betrekkelijk slechts kleine leger zich te zwak voelde, om zich onverwijld in oorlog met de Filistijnen te begeven, toog hij uit tegen hen, woordelijk: voor hun aangezicht, van hen weg, doordien hij om niet in hun handen te vallen, zijn toevlucht nam tot de bergvesting bij Adullam (2 Samuel 5:17).

Vers 8

8. En, om hier nog weer een mededeling en wel uit de tijd v r de zo even vermelde twee gebeurtenissen in te voegen: toen de Filistijnen hoorden, dat David tot koning gezalfd was over het ganse Israël (1 Chronicles 11:1-1 Chronicles 11:3), zo togen al de Filistijnen uit hun aan de zee gelegen vlakte op naar het gebergte Juda, om David te zoeken, zich van zijn persoon meester te maken, en daardoor Israël's vereniging onder de scepter van zo'n krachtige en bekwame regent te verhinderen; want de tot dusver plaats gehad hebbende splitsing van het volk had het hun alleen mogelijk gemaakt, om zich te handhaven in de opperheerschappij over het land, dat door Sauls nederlaag hun was ten deel gevallen (1 Chronicles 10:1-1 Chronicles 10:7).Toen David, die toen nog niet naar Jeruzalem verhuisd was, maar nog te Hebron woonde en over de gezamenlijke strijdkrachten van Israël niet beschikken kon, v rdat hij door een glansrijke zegepraal zich bij het ganse volk in aanzien gebracht had, dat hoorde en met zijn betrekkelijk slechts kleine leger zich te zwak voelde, om zich onverwijld in oorlog met de Filistijnen te begeven, toog hij uit tegen hen, woordelijk: voor hun aangezicht, van hen weg, doordien hij om niet in hun handen te vallen, zijn toevlucht nam tot de bergvesting bij Adullam (2 Samuel 5:17).

Vers 9

9. Toen de Filistijnen, die van Jeruzalem uit naar Hebron dachten door te dringen, waar zij nog altijd dachten dat David was, kwamen, spreidden zij zich uit in de laagte van Efraïm, in de bergvlakte, die van de zuidwestzijde van Jeruzalem zich een uur ver zuidelijk uitstrekt; want deze stelling was zeer geschikt om de noordelijke stammen van David af te houden, dat zij hem niet te hulp snelden.

Vers 9

9. Toen de Filistijnen, die van Jeruzalem uit naar Hebron dachten door te dringen, waar zij nog altijd dachten dat David was, kwamen, spreidden zij zich uit in de laagte van Efraïm, in de bergvlakte, die van de zuidwestzijde van Jeruzalem zich een uur ver zuidelijk uitstrekt; want deze stelling was zeer geschikt om de noordelijke stammen van David af te houden, dat zij hem niet te hulp snelden.

Vers 10

10. Toen vroeg David, die in moeilijke omstandigheden niets zonder de raad en de hulp van de Heere ondernam, God door de Uriem en de Tummim (Deuteronomy 33:8 Exodus 28:30), zeggende: Zal ik optrekken tegen de Filistijnen, om hen aan te grijpen, en zult Gij hen in mijn hand geven? En de Heere zei tot hem, door de mond van de hogepriester: Trek op, want Ik zal hen in uw hand geven.

Vers 10

10. Toen vroeg David, die in moeilijke omstandigheden niets zonder de raad en de hulp van de Heere ondernam, God door de Uriem en de Tummim (Deuteronomy 33:8 Exodus 28:30), zeggende: Zal ik optrekken tegen de Filistijnen, om hen aan te grijpen, en zult Gij hen in mijn hand geven? En de Heere zei tot hem, door de mond van de hogepriester: Trek op, want Ik zal hen in uw hand geven.

Vers 11

11. Toen zij, de Filistijnen, nu vanuit hun legerplaats optogen naar Bal-Perazim, een destijds zo genoemde plaats bij de vlakte van Refaïm, om de hen aanvallende David in de strijd te ontmoeten, sloeg David hen daar; en David voor de door hem bevochten zege de Heere de eer gevend, zei: God heeft mijn vijanden door mijn hand gescheurd, uit elkaar gedreven, als een scheur, doorbraak, van de wateren, d.i. zoals het water met geweld door de dammen breekt en alles voor zich neerrukt; daarom noemden zij, de kinderen van Israël, later de naam van die plaats Bal-Perazim, Heere van de doorbraak = Breukhuizen of Breukdorp.

Vers 11

11. Toen zij, de Filistijnen, nu vanuit hun legerplaats optogen naar Bal-Perazim, een destijds zo genoemde plaats bij de vlakte van Refaïm, om de hen aanvallende David in de strijd te ontmoeten, sloeg David hen daar; en David voor de door hem bevochten zege de Heere de eer gevend, zei: God heeft mijn vijanden door mijn hand gescheurd, uit elkaar gedreven, als een scheur, doorbraak, van de wateren, d.i. zoals het water met geweld door de dammen breekt en alles voor zich neerrukt; daarom noemden zij, de kinderen van Israël, later de naam van die plaats Bal-Perazim, Heere van de doorbraak = Breukhuizen of Breukdorp.

Vers 12

12. En daar lieten zij, de Filistijnen, bij de snelle vlucht, waarmee zij zich wegmaakten, hun goden, die zij als hun beschermers ook in het leger gebracht hadden, en David, die bij de plundering van het leger zich vooraan bevond, gebood, en zij werden met vuur verbrand (Deuteronomy 7:5,Deuteronomy 7:25).

Vers 12

12. En daar lieten zij, de Filistijnen, bij de snelle vlucht, waarmee zij zich wegmaakten, hun goden, die zij als hun beschermers ook in het leger gebracht hadden, en David, die bij de plundering van het leger zich vooraan bevond, gebood, en zij werden met vuur verbrand (Deuteronomy 7:5,Deuteronomy 7:25).

Vers 13

13. Maar de Filistijnen, door deze nederlaag nog niet moedeloos gemaakt, voeren nog voort om tegen Juda op te trekken, en hun aanslagen tegen David uit te voeren, en zij verspreidden zich andermaal in dat dal Refaïm.

Vers 13

13. Maar de Filistijnen, door deze nederlaag nog niet moedeloos gemaakt, voeren nog voort om tegen Juda op te trekken, en hun aanslagen tegen David uit te voeren, en zij verspreidden zich andermaal in dat dal Refaïm.

Vers 14

14. En David, die door zijn vroegere zege geenszins overmoedig was geworden, zodat hij nu in eigen kracht iets zou hebben willen wagen, vroeg God nog eens, en God zei tot hem: U zult ditmaal niet, zoals de vorige keer optrekken, om hen in de strijd te ontmoeten, achter hen heen, maar omsingel hen van boven en kom tot hen tegenover de moerbeziënbomen 1), bakastruiken.

1) Verboden werd hem de aanval door het voorttrekken op de rechte weg. In plaats daarvan moest hij langs een omweg hen trachten in de rug aan te vallen. Hiermee levert de Schrijver van de Kronieken een verduidelijking van het voor tweeërlei uitlegging vatbaar woord van de Schrijver van de Boeken van Samuël. Het antwoord kan zo verstaan worden: Trek ze niet tegen, grijp ze niet aan, maar trek van achteren om hen heen. Daarom verduidelijkt de Kroniekschrijver het eerste deel van het antwoord zo: Trek niet achter hen om, d.i. rukt niet zo tegen hen aan, dat u op de juiste weg hen aangrijpt, maar wend u van hen af, d.i. sla een richting in, dat u hun flank omgaat, en kom hen van de voorzijde van de Bakastruiken bij..

Vers 14

14. En David, die door zijn vroegere zege geenszins overmoedig was geworden, zodat hij nu in eigen kracht iets zou hebben willen wagen, vroeg God nog eens, en God zei tot hem: U zult ditmaal niet, zoals de vorige keer optrekken, om hen in de strijd te ontmoeten, achter hen heen, maar omsingel hen van boven en kom tot hen tegenover de moerbeziënbomen 1), bakastruiken.

1) Verboden werd hem de aanval door het voorttrekken op de rechte weg. In plaats daarvan moest hij langs een omweg hen trachten in de rug aan te vallen. Hiermee levert de Schrijver van de Kronieken een verduidelijking van het voor tweeërlei uitlegging vatbaar woord van de Schrijver van de Boeken van Samuël. Het antwoord kan zo verstaan worden: Trek ze niet tegen, grijp ze niet aan, maar trek van achteren om hen heen. Daarom verduidelijkt de Kroniekschrijver het eerste deel van het antwoord zo: Trek niet achter hen om, d.i. rukt niet zo tegen hen aan, dat u op de juiste weg hen aangrijpt, maar wend u van hen af, d.i. sla een richting in, dat u hun flank omgaat, en kom hen van de voorzijde van de Bakastruiken bij..

Vers 15

15. En het zal geschieden, als u hoort het geruis 1) van een gang in de toppen van de moerbeziënbomen, alsof op de toppen van de bomen een legerbende voorbijtrekt, kom dan uit ten strijde, want God zal voor uw aangezicht uitgegaan zijn, dit is u het teken, dat nu Gods legerscharen zich tot uw heil hebben opgemaakt, om het leger van de Filistijnen te slaan, zodat u niets overblijft te doen, dan de geslagenen te vervolgen en uit het land te drijven.

1) Let steeds op het waaien van Gods Geest en maak u dan ook haastig op tot de goede strijd. 16. David nu deed, zoals God hem geboden had 1), en zij, hij en zijn mannen, sloegen het leger van de Filistijnen van Gibeon af, in het oostelijk deel van de stam Benjamin (Joshua 18:25)tot aan Gezer, op de zuidergrens van de stam Efraïm (Joshua 16:3,Joshua 16:5).

1) De overwinning werd hem ten deel in gehoorzaamheid aan Gods Woord, al scheen deze wijze van strijdvoeren geheel in strijd met de krijgskunst. God wilde David als theocratisch vorst leren, geheel naar Zijn woord zijn leven in te richten en zijn daden te volbrengen. Waar David nu God op Zijn woord gelooft en in kinderlijke gehoorzaamheid het bevel opvolgt, daar toonde hij de man naar Gods hart te zijn, die in waarheid over zijn volk een theocratisch koning zou zijn.

Vers 15

15. En het zal geschieden, als u hoort het geruis 1) van een gang in de toppen van de moerbeziënbomen, alsof op de toppen van de bomen een legerbende voorbijtrekt, kom dan uit ten strijde, want God zal voor uw aangezicht uitgegaan zijn, dit is u het teken, dat nu Gods legerscharen zich tot uw heil hebben opgemaakt, om het leger van de Filistijnen te slaan, zodat u niets overblijft te doen, dan de geslagenen te vervolgen en uit het land te drijven.

1) Let steeds op het waaien van Gods Geest en maak u dan ook haastig op tot de goede strijd. 16. David nu deed, zoals God hem geboden had 1), en zij, hij en zijn mannen, sloegen het leger van de Filistijnen van Gibeon af, in het oostelijk deel van de stam Benjamin (Joshua 18:25)tot aan Gezer, op de zuidergrens van de stam Efraïm (Joshua 16:3,Joshua 16:5).

1) De overwinning werd hem ten deel in gehoorzaamheid aan Gods Woord, al scheen deze wijze van strijdvoeren geheel in strijd met de krijgskunst. God wilde David als theocratisch vorst leren, geheel naar Zijn woord zijn leven in te richten en zijn daden te volbrengen. Waar David nu God op Zijn woord gelooft en in kinderlijke gehoorzaamheid het bevel opvolgt, daar toonde hij de man naar Gods hart te zijn, die in waarheid over zijn volk een theocratisch koning zou zijn.

Vers 17

17. Zo ging, ten gevolge van deze dubbele zegepraal, David's naam uit in al die landen, zodat men overal van hem sprak als van een machtige en onoverwinnelijke koning, met wie de Heere zijn God was; en de Heere gaf zijn verschrikking, zijn ontzag voor hem over al die heidenen, zodat hij voortaan met blijde moed de Jebusieten in Jeruzalem durfde aangrijpen, en ook krijgslieden uit de pas tot hem overgekomen stammen zich in deze onderneming bij zijn leger voegden.

1 Chronicles 14:8-1 Chronicles 14:22 van het volgende feestlied komt overeen met Psalms 105:1-Psalms 105:15, vs 23-33 met Psalms 96:1 en 1 Chronicles 14:34-1 Chronicles 14:36 met Psalms 106:1, Psalms 106:47. Wij hebben echter niet aan te nemen, dat door de heilige dichter uit die drie genoemde Psalmen dit feestlied is samengesteld. Veeleer dat het met opzet voor deze gelegenheid is vervaardigd en dat de gewijde dichters de genoemde Psalmen zelfstandig hebben vervaardigd, de onderwerpen hier genoemd, in die Psalmen nader en meer uitvoerig hebben uitgewerkt.

En dit lied n de genoemde Psalmen zijn zelfstandige liederen van de door Gods Geest geleide dichters, al kunnen wij aannemen, dat zij dit lied tot grondslag hebben genomen en het in verband met hun tijd hebben uitgewerkt.

Het gaat dus niet aan met een beroep op dit gewijde lied een bloemlezing uit de Psalmen voor kerkelijk gebruik te verdedigen.

Bij de behandeling van de Psalmen zelf hopen we zin en betekenis van deze woorden nader uiteen te zetten.

8. Loof de Heere, roept Zijn naam aan, maak Zijn daden bekend onder de volken!

Vers 17

17. Zo ging, ten gevolge van deze dubbele zegepraal, David's naam uit in al die landen, zodat men overal van hem sprak als van een machtige en onoverwinnelijke koning, met wie de Heere zijn God was; en de Heere gaf zijn verschrikking, zijn ontzag voor hem over al die heidenen, zodat hij voortaan met blijde moed de Jebusieten in Jeruzalem durfde aangrijpen, en ook krijgslieden uit de pas tot hem overgekomen stammen zich in deze onderneming bij zijn leger voegden.

1 Chronicles 14:8-1 Chronicles 14:22 van het volgende feestlied komt overeen met Psalms 105:1-Psalms 105:15, vs 23-33 met Psalms 96:1 en 1 Chronicles 14:34-1 Chronicles 14:36 met Psalms 106:1, Psalms 106:47. Wij hebben echter niet aan te nemen, dat door de heilige dichter uit die drie genoemde Psalmen dit feestlied is samengesteld. Veeleer dat het met opzet voor deze gelegenheid is vervaardigd en dat de gewijde dichters de genoemde Psalmen zelfstandig hebben vervaardigd, de onderwerpen hier genoemd, in die Psalmen nader en meer uitvoerig hebben uitgewerkt.

En dit lied n de genoemde Psalmen zijn zelfstandige liederen van de door Gods Geest geleide dichters, al kunnen wij aannemen, dat zij dit lied tot grondslag hebben genomen en het in verband met hun tijd hebben uitgewerkt.

Het gaat dus niet aan met een beroep op dit gewijde lied een bloemlezing uit de Psalmen voor kerkelijk gebruik te verdedigen.

Bij de behandeling van de Psalmen zelf hopen we zin en betekenis van deze woorden nader uiteen te zetten.

8. Loof de Heere, roept Zijn naam aan, maak Zijn daden bekend onder de volken!

Vers 29

29. Geef de Heere de eer van Zijn naam, brengt offer en komt voor Zijn aangezicht; aanbidt de Heere in de heerlijkheid van de heiligdom.

1) Hier staat: Breng offer en komt voor Zijn aangezicht. In Psalm 96:8: Breng offer en kom in zijn voorhoven. Dit laatste kan hier nog niet gezegd worden, omdat de tabernakel met zijn voorhoven te Gibeon stond en hier alleen een tent was gespannen voor de Ark des Verbonds. In elk geval, omdat hier van geen voorhoven sprake was. Dit bewijst wel, dat het lied voor deze gelegenheid opzettelijk vervaardigd is. Ook in 1 Chronicles 14:30 is niet van voorhoven sprake, maar weer van voor Zijn aangezicht, omdat boven de Ark de Heere troonde.

Vers 29

29. Geef de Heere de eer van Zijn naam, brengt offer en komt voor Zijn aangezicht; aanbidt de Heere in de heerlijkheid van de heiligdom.

1) Hier staat: Breng offer en komt voor Zijn aangezicht. In Psalm 96:8: Breng offer en kom in zijn voorhoven. Dit laatste kan hier nog niet gezegd worden, omdat de tabernakel met zijn voorhoven te Gibeon stond en hier alleen een tent was gespannen voor de Ark des Verbonds. In elk geval, omdat hier van geen voorhoven sprake was. Dit bewijst wel, dat het lied voor deze gelegenheid opzettelijk vervaardigd is. Ook in 1 Chronicles 14:30 is niet van voorhoven sprake, maar weer van voor Zijn aangezicht, omdat boven de Ark de Heere troonde.

Vers 35

35. En zeg: Verlos ons, o God van ons heil! en verzamel ons, en red ons van de Heidenen 1), dat wij uw heilige naam loven, en dat wij ons Uw lof roemen.

1) In Psalms 106:47 staat: Verlos ons, Heere, onze God, en verzamel ons uit de Heidenen. Hier: Verlos ons, o God van ons heil, en verzamel ons en red ons van de Heidenen. Neemt men nu aan dat Psalms 106:1 door een dichter is gezongen na de ballingschap, dan valt het ons terstond in het oog, dat wij hier een oorspronkelijk lied voor ons hebben, door David gemaakt, die niet alleen bidt, dat zij verzameld worden, maar ook in het bijzonder verzameld worden van de Heidenen.

Ook het slot van 1 Chronicles 14:36 in vergelijking met Psalms 106:48 bewijst dit.

Het begin was: Loof de Heere en het slot is: Geloofd zij de Heere. Hij begint en eindigt in zijn God. In dit ganse lied erkent David de Heere als de Alfa en de Omega. Uit de volheid van het hart juicht hij de Heere toe en legt zijn volk een blijde lofzang op de lippen.

Vers 35

35. En zeg: Verlos ons, o God van ons heil! en verzamel ons, en red ons van de Heidenen 1), dat wij uw heilige naam loven, en dat wij ons Uw lof roemen.

1) In Psalms 106:47 staat: Verlos ons, Heere, onze God, en verzamel ons uit de Heidenen. Hier: Verlos ons, o God van ons heil, en verzamel ons en red ons van de Heidenen. Neemt men nu aan dat Psalms 106:1 door een dichter is gezongen na de ballingschap, dan valt het ons terstond in het oog, dat wij hier een oorspronkelijk lied voor ons hebben, door David gemaakt, die niet alleen bidt, dat zij verzameld worden, maar ook in het bijzonder verzameld worden van de Heidenen.

Ook het slot van 1 Chronicles 14:36 in vergelijking met Psalms 106:48 bewijst dit.

Het begin was: Loof de Heere en het slot is: Geloofd zij de Heere. Hij begint en eindigt in zijn God. In dit ganse lied erkent David de Heere als de Alfa en de Omega. Uit de volheid van het hart juicht hij de Heere toe en legt zijn volk een blijde lofzang op de lippen.

Vers 36

36. Geloofd zij de Heere, de God van Israël, van eeuwigheid tot eeuwigheid! En al het volk zei (zegge) Amen! en het loofde (love) de Heere 1).

1) Ook deze laatste woorden behoren nog bij dit heilig feestlied.

Vers 36

36. Geloofd zij de Heere, de God van Israël, van eeuwigheid tot eeuwigheid! En al het volk zei (zegge) Amen! en het loofde (love) de Heere 1).

1) Ook deze laatste woorden behoren nog bij dit heilig feestlied.

Vers 37

37. Alzo, om thans weer op het verhaal 1 Chronicles 14:4 terug te komen liet hij daar, voor de ark des verbonds van de Heere 1), Asaf en zijne broeders, de tot zijn afdeling behorende Levieten, om gedurig te dienen voor de ark, naar dat op elke dag besteld was, en het voorgeschreven dagwerk vorderde.

1) Omdat er nu twee plaatsen van heilige aanbidding waren, n te Gibeon en n bij de tent op Zion, verdeelt David de personen, voor de dienst aangewezen, in tweeën.

Vers 37

37. Alzo, om thans weer op het verhaal 1 Chronicles 14:4 terug te komen liet hij daar, voor de ark des verbonds van de Heere 1), Asaf en zijne broeders, de tot zijn afdeling behorende Levieten, om gedurig te dienen voor de ark, naar dat op elke dag besteld was, en het voorgeschreven dagwerk vorderde.

1) Omdat er nu twee plaatsen van heilige aanbidding waren, n te Gibeon en n bij de tent op Zion, verdeelt David de personen, voor de dienst aangewezen, in tweeën.

Vers 38

38. Obed-Edom nu met hun broeders, waren tezamen achtenzestig; en hij stelde Obed-Edom, de zoon van Jeduthun 1), wel te onderscheiden van Jeduthun of Ethan, de zangmeester, en Hosea, tot portiers.

1) Deze Jeduthun stamt af van de Kahathieten, en Jeduthun, de zangmeester, uit het geslacht van Merari. Ook is de eerste Obed-Edom van de tweede te onderscheiden. De eerste was een zanger (15:20), de tweede een portier.

Vers 38

38. Obed-Edom nu met hun broeders, waren tezamen achtenzestig; en hij stelde Obed-Edom, de zoon van Jeduthun 1), wel te onderscheiden van Jeduthun of Ethan, de zangmeester, en Hosea, tot portiers.

1) Deze Jeduthun stamt af van de Kahathieten, en Jeduthun, de zangmeester, uit het geslacht van Merari. Ook is de eerste Obed-Edom van de tweede te onderscheiden. De eerste was een zanger (15:20), de tweede een portier.

Vers 39

39. En de hogepriester Zadok, uit de lijn Eleazar (1 Chronicles 6:4), en zijn broeders, de tot hen behorende priesters, liet hij voor de tabernakel van de Heere op de hoogte, die te Gibeon is. (2 Samuel 8:17). 40. Om de Heere de brandoffers gedurig te offeren op het zich daar bevindende en nog uit Mozes' tijd afkomstige brandofferaltaar, `s morgens en `s avonds (Exodus 29:38, Exodus 29:38 Numbers 28:3), en zulks naar alles, wat er geschreven staat in de wet van de Heere, maar ook de overige brandoffers te brengen, voorgeschreven in de wet van de Heere, die Hij Israël geboden had (vgl. Numbers 26:1.).

Vers 39

39. En de hogepriester Zadok, uit de lijn Eleazar (1 Chronicles 6:4), en zijn broeders, de tot hen behorende priesters, liet hij voor de tabernakel van de Heere op de hoogte, die te Gibeon is. (2 Samuel 8:17). 40. Om de Heere de brandoffers gedurig te offeren op het zich daar bevindende en nog uit Mozes' tijd afkomstige brandofferaltaar, `s morgens en `s avonds (Exodus 29:38, Exodus 29:38 Numbers 28:3), en zulks naar alles, wat er geschreven staat in de wet van de Heere, maar ook de overige brandoffers te brengen, voorgeschreven in de wet van de Heere, die Hij Israël geboden had (vgl. Numbers 26:1.).

Vers 41

41. En met hen Heman en Jeduthun en de overige, voor de godsdienst te Gibeon uitgelezenen, die met namen uitgedrukt zijn, maar wier afzonderlijke opgave hier niet nodig is, om de Heere te loven: want Zijn goedertierenheid is tot in van de eeuwigheid, en dus om op dezelfde wijze Hem met Psalmen te prijzen als dit voor de bondkist op Zion geschiedde (1 Chronicles 14:5, 1 Chronicles 14:37).

Vers 41

41. En met hen Heman en Jeduthun en de overige, voor de godsdienst te Gibeon uitgelezenen, die met namen uitgedrukt zijn, maar wier afzonderlijke opgave hier niet nodig is, om de Heere te loven: want Zijn goedertierenheid is tot in van de eeuwigheid, en dus om op dezelfde wijze Hem met Psalmen te prijzen als dit voor de bondkist op Zion geschiedde (1 Chronicles 14:5, 1 Chronicles 14:37).

Vers 42

42. Met hen dan waren de ander uitgelezenen (1 Chronicles 14:41), zoals reeds gezegd is, Heman en Jeduthun met trompetten en cimbalen voor degenen, die zich lieten horen, om daarmee en met instrumenten van de muziek Gods het gezang te begeleiden; maar de zonen van Jeduthun waren aan de poort bij de tabernakel, evenals Obed-Edom de deurwachter bij de Bondskist, een zoon van Jeduthun was (vs 38). (zie 1 Chronicles 26:8).

Vers 42

42. Met hen dan waren de ander uitgelezenen (1 Chronicles 14:41), zoals reeds gezegd is, Heman en Jeduthun met trompetten en cimbalen voor degenen, die zich lieten horen, om daarmee en met instrumenten van de muziek Gods het gezang te begeleiden; maar de zonen van Jeduthun waren aan de poort bij de tabernakel, evenals Obed-Edom de deurwachter bij de Bondskist, een zoon van Jeduthun was (vs 38). (zie 1 Chronicles 26:8).

Vers 43

43. Alzo hier nemen wij na de tussenrede (1 Chronicles 14:4-1 Chronicles 14:24) de draad van het verhaal in 1 Chronicles 14:3 1 Chronicles 14:16:3 weer op toog het ganse volk heen, een ieder in zijn huis; en David keerde zich naar het koninklijk paleis om zijn huis te gaan zegenen, zoals hij vroeger over het volk de zegen uitgesproken had.

Vers 43

43. Alzo hier nemen wij na de tussenrede (1 Chronicles 14:4-1 Chronicles 14:24) de draad van het verhaal in 1 Chronicles 14:3 1 Chronicles 14:16:3 weer op toog het ganse volk heen, een ieder in zijn huis; en David keerde zich naar het koninklijk paleis om zijn huis te gaan zegenen, zoals hij vroeger over het volk de zegen uitgesproken had.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Chronicles 14". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/1-chronicles-14.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile