Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Zacharia 12

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, ZACHARIA 12

De apostel, Galatians 4:25, Galatians 4:26, maakt onderscheid tussen "Jeruzalem, dat nu is, en dienstbaar is met haar kinderen" - het overblijfsel en geraamte van de Joodse kerk, die Christus verwierp, en "Jeruzalem dat boven is, dat vrij is, hetwelk is ons aller moeder" -de Christelijke kerk, het geestelijke Jeruzalem dat God verkoren heeft om Zijn naam aldaar te stellen, in het vorige hoofdstuk lazen wij het vonnis van eerstgenoemde, en lieten dat overblijfsel tot een prooi voor de arenden, die zich aldaar zouden vergaderen. In dit hoofdstuk hebben wij de zegeningen van laatstgenoemde, vele kostelijke beloften aan het Jeruzalem van het Evangelie, gegeven door Hem, Zechariah 12:1, die Zijn macht verkondigt om die te vervullen. Beloofd wordt

I. Dat de aanvallen, op de kerk gedaan door haar vijanden, hun eigen verderf zullen zijn, en zij zullen bevinden, dat het gevaarlijk voor hen is, als zij haar enig leed doen, Zechariah 12:2, Zechariah 12:6

II. Dat de pogingen van de vrienden en beschermers van de kerk om haar welzijn te bevorderen, door vroomheid zullen worden ingegeven, en dat zij veelvuldig, regelmatig, en voorspoedig zullen zijn, Zechariah 12:5

III. Dat God ook de geringste en zwakste, die tot Zijn kerk behoren beschermen en sterken, en van hun zaligheid werken zal, Zechariah 12:7, Zechariah 12:8

IV. Dat Hij als voorbereiding en onderpand van deze genade, een geest des gebeds en van berouw op hen uitstorten zal, welks uitwerking algemeen en zeer bijzonder zal zijn, Zechariah 12:9 Deze beloften waren toen nuttig voor de vrome Joden, die in de troebele tijden van Antiochus, en van andere verdrukkers en vervolgden leefden, en zij zijn bruikbaar geweest door alle eeuwen, en zij zijn het nog altijd, om ons gebed een doel aan te geven en onze hoop te bemoedigen ten opzichte van de kerk van het Evangelie.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, ZACHARIA 12

De apostel, Galatians 4:25, Galatians 4:26, maakt onderscheid tussen "Jeruzalem, dat nu is, en dienstbaar is met haar kinderen" - het overblijfsel en geraamte van de Joodse kerk, die Christus verwierp, en "Jeruzalem dat boven is, dat vrij is, hetwelk is ons aller moeder" -de Christelijke kerk, het geestelijke Jeruzalem dat God verkoren heeft om Zijn naam aldaar te stellen, in het vorige hoofdstuk lazen wij het vonnis van eerstgenoemde, en lieten dat overblijfsel tot een prooi voor de arenden, die zich aldaar zouden vergaderen. In dit hoofdstuk hebben wij de zegeningen van laatstgenoemde, vele kostelijke beloften aan het Jeruzalem van het Evangelie, gegeven door Hem, Zechariah 12:1, die Zijn macht verkondigt om die te vervullen. Beloofd wordt

I. Dat de aanvallen, op de kerk gedaan door haar vijanden, hun eigen verderf zullen zijn, en zij zullen bevinden, dat het gevaarlijk voor hen is, als zij haar enig leed doen, Zechariah 12:2, Zechariah 12:6

II. Dat de pogingen van de vrienden en beschermers van de kerk om haar welzijn te bevorderen, door vroomheid zullen worden ingegeven, en dat zij veelvuldig, regelmatig, en voorspoedig zullen zijn, Zechariah 12:5

III. Dat God ook de geringste en zwakste, die tot Zijn kerk behoren beschermen en sterken, en van hun zaligheid werken zal, Zechariah 12:7, Zechariah 12:8

IV. Dat Hij als voorbereiding en onderpand van deze genade, een geest des gebeds en van berouw op hen uitstorten zal, welks uitwerking algemeen en zeer bijzonder zal zijn, Zechariah 12:9 Deze beloften waren toen nuttig voor de vrome Joden, die in de troebele tijden van Antiochus, en van andere verdrukkers en vervolgden leefden, en zij zijn bruikbaar geweest door alle eeuwen, en zij zijn het nog altijd, om ons gebed een doel aan te geven en onze hoop te bemoedigen ten opzichte van de kerk van het Evangelie.

Verzen 1-14

Zacharia 12:1-14

Hier is,

I. De titel van deze vrijbrief van beloften, aan Gods Israël gedaan, het is de last van het woord des Heeren, een goddelijke voorspelling, de overbrenging ervan is van gewicht, hij moet het volk op het hart gebonden worden, want de vervulling er van zal zeer drukkend zijn, het is een last, een zware last, voor alle vijanden van de kerk, evenals dat loden gewicht in Zechariah 5:8. Maar hij is over Israël, dit is voor hun troost en welzijn. Evenals de vurige wet, Deuteronomy 33:2, zo komen ook de vurige profetieën en vurige leidingen, die uit Gods rechterhand komen, tot hun welzijn, het woord, dat hun vijanden verschrikking brengt, brengt hun vrede, evenals de wolkkolom, die de nacht verlichtte voor de Israëlieten, om hun de weg te wijzen en hen aan te moediger, en te gelijk duisternis was voor de Egyptenaars, om hen te verschrikken en te ontmoedigen. Welgelukzalig zijn zij, voor wie Gods woord een last is, zowel als een zegen.

II. De titel van Hem, die deze vrijbrief geeft welke titel voorafgaat om te laten zien, dat Hij beide heeft, gezag om deze beloften te doen, en bekwaamheid om ze waar te maken, want Hij is de Schepper van de wereld en onze Schepper, en heeft daarom een onbetwistbare, onweerstaanbare heerschappij.

1. Hij breidt de hemel uit, niet alleen in de beginne deed Hij dat, toen Hij zei: "Daar zij een uitspansel, en dat uitspansel maakte, maar Hij doet het nog steeds", Hij houdt hem uitgebreid, als een gordijn, belet hem ineen te rollen, en zal dat doen, totdat het einde komt, wanneer de hemel wegwijken zal, als een boekrol, dat toegerold wordt. Er zijn geen perken voor de macht van Hem, die de hemel uitbreidt, en ook is niets te moeilijk voor Hem.

2. Hij grondvest de aarde, en houdt ze vast en onwankelbaar op haar fundamenten, of liever op haar eigen as, al is zij gegrond op de zeeën, Psalms 24:1, Psalms 24:2, ja, al hangt zij aan het niets, Job 26:7. De Grondlegger van de wereld is zonder twijfel ook haar Heer en Rechter, en het is zelfbedrog, te zeggen: De Heer heeft de aarde verlaten, want, als dat waar was, zou zij verzonken zijn, sinds Hij het is, die er niet alleen in de beginne de grondslagen van legde, maar ze nog steeds legt, en ze steeds onderhoudt.

3. "Hij formeert de geest des mensen in Zijn binnenste. Hij heeft ons deze ziel gemaakt" Jeremiah 38:16. Hij gaf Zijn adem, niet alleen in de eerste mens, maar nog steeds geeft Hij aan een ieder de adem des levens, het lichaam ontvangen wij van onze lijflijke vaders maar de ziel wordt ons ingestort door de Vader van de geesten, Hebrews 12:9. "Hij formeert hun aller hart, zij zijn in Zijn hand en Hij leidt ze als waterbeken, en giet ze in welke vorm Hij wil, om er Zijn eigen doel mee te bereiken, en daarom kan Hij Zijn kerk redden door Zijn vrienden moed in te boezemen en Zijn vijanden te ontmoedigen, en zal in eeuwigheid verlossen, door hun geest opnieuw te formeren, die Hij uitverkoren heeft".

III. De beloften zelf, die hun hier gedaan worden, waardoor de kerk beveiligd zal worden en waarin al haar vrienden een heilige zekerheid zullen genieten.

1. Beloofd wordt, dat, welke aanvallen de vijanden van de kerk op haar zuiverheid of vrede doen mogen, zij zeker zullen eindigen met hun eigen verderf. De vijanden van God en van Zijn koninkrijk dragen Jeruzalem geen goed hart toe, maar veel kwaadwilligheid, en smeden aanslagen voor haar verderf, maar aan het eind zal blijken, dat zij slechts hun eigen verderf voorbereid hebben, Jeruzalem is veilig, maar die tegen haar strijden, zien in gevaar. Dit wordt hier toegelicht door drie vergelijkingen.

A. Jeruzalem zal zijn een drinkschaal van de zwijmeling voor allen, die haar belegeren, Zechariah 12:2. Zij vleien zichzelf met de belofte, dat zij een beker wijn voor hen zal zijn, die zij gemakkelijk en met genoegen zullen drinken, en zij dorsten naar de roof, zij dorsten naar haar bloed, als naar zo'n beker, maar het zal blijken, dat zij een beker van de zwijmeling, ja, een beker van venijn voor hen is, die zij op de hand zullen nemen in de gedachte, dat zij er meester van zijn, maar zij zullen niet in staat zijn die leeg te drinken, de reuk er van zal reeds voldoende voor hen zijn. "Toen de koningen tegen haar vergaderd waren, en zagen, dat God in haar paleizen bekend was voor een hoog vertrek, werden zij verschrikt, zij haastten zich weg, beving greep ze aldaar aan," zoals wij lezen in Psalms 48:3. Zo was Alexander de Grote door verbazing aangegrepen, toen hij Jaddua, de hogepriester, ontmoette, en werd hij daardoor afgeschrikt van het kwaad, dat hij Jeruzalem gedaan zou hebben. Toen Sanherib het beleg sloeg voor Jeruzalem en de steden van Juda, bevond hij, dat zij voor hem een beker waren van zo'n bedwelmende kracht, dat al zijn helden er door in slaap verzonken, Psalms 76:5, Psalms 76:6. Sommigen lezen hier: "Ik zal Jeruzalem stellen tot een post des aanstoots of van de verbreking". Al wie aanvallen op Jeruzalem doen, lopen slechts met het hoofd tegen een post, die zij niet verwikken of verwegen kunnen, maar die hen zeker kwetsen zal. "Het blazen van de tirannen is als een vloed tegen een wand," Isaiah 25:4, het wordt er door gebroken, zonder die te doen schudden. Gods kerk is een beker van de vertroosting voor al haar vrienden, Isaiah 66:11, maar een drinkschaal van de zwijmeling voor allen, die haar door dwalingen en zonde zouden willen verleiden, of door oorlogen en vervolgingen verwoesten. Zie Isaiah 51:22, Isaiah 51:23.

B. Jeruzalem zal een lastige steen zijn voor allen, die haar pogen te verwijderen of weg te dragen, Zechariah 12:3. Alle volken van de aarde worden hier verondersteld tegen haar verzameld te zijn, sommigen op deze tijd, anderen op een anderen tijd, van eeuw tot eeuw is er een opeenvolging van vijanden geweest, die oorlog voerden tegen de kerk. Maar al waren zij allen te samen tegen haar samengezworen, en hadden zij een besluit gevormd, om "de naam Israël uit te roeien, dat er niet meer aan gedacht worde," Psalms 83:5, dan zullen zij bevinden, dat dat werk hun krachten te boven gaat. Die er voor zijn om het rijk van de zonde in de wereld staande te houden en te bevorderen, beschouwen Jeruzalem, en de kerk van God als het grote struikelblok voor hun plannen, en dat willen zij uit de weg ruimen, maar zij zullen het zwaarder bevinden dan zij denken, zodat,

a. Zij haar niet kunnen verwijderen. God zal een kerk in de wereld hebben, ten spijt van hen, zij is "op een steenrots gebouwd, en zij is als de berg Sions, die blijft in eeuwigheid", Psalms 125:1. "Deze steen, zonder handen afgehouwen, zal niet alleen niet weggenomen worden, maar de aarde vervullen", Daniel 2:35. Ja,

b. allen, die zich daarmee beladen, zullen gewis doorsneden worden zoals die steen het beeld vermaalde, Daniel 2:45. Allen, die menen, dat zij hem wel aankunnen, zullen er mee doorsneden worden. Sommigen zijn van mening, dat dit beeld ontleend is aan een spel, dat, zoals Hiëronymus bij deze plaats opmerkt, onder de Joden algemeen was, evenals bij ons: jongelieden beproefden hun kracht, door zware stenen op te lichten, en als zij te zwaar bleken voor hun kracht, dan vielen zij op hen en kwetsten hen. Die van de godsdienst een grap maken, en met heilige zaken schertsten zullen bevinden, dat het lastige stenen zijn, en dat het onvoorzichtig is met scherpe werktuigen te spelen, en al nemen zij het licht op, zeggende: Het is toch maar scherts, toch halen zij zich een ondragelijk zwaar gewicht van schuld op de hals. Onze Zaligmaker schijnt op deze woorden te doelen, als Hij zich een lastigen steen noemt voor degenen, die Hem niet als "hoofd des hoeks" willen erkennen, een steen, die "op hen vallen en hen vermorzelen zal," Matthew 21:44.

C. De leidslieden van Juda zullen onder van hun vijanden zijn als een vurige haard onder het hout, en als een vurige fakkel onder de schoven, Zechariah 12:6. Niet, dat hun eigen hartstochten hen tot brandstichters en stokebranden zullen maken voor die hen omringen, neen, Sions koning is zachtmoedig en nederig, en alle leidslieden onder Hem moeten zijn gelijk Hij, maar Gods rechtvaardigheid zal hen tot wrekers van Zijn zaak maken en van de van hun, op van hun vijanden. Die met hen strijden, zullen bevinden dat zij evenveel tegen hen vermogen als distelen en doornen tegen een verterend vuur, Isaiah 27:4. Het zal onder hen doorgaan en hen tezamen verslinden. Gods gramschap en niet de van hun is het vuur, dat van hun wederpartijders aan brand steekt. Er staat, dat God te Sion vuur en te Jeruzalem een oven heeft, Isaiah 31:9. Hun vijanden dachten, dat zij water waren voor dit vuur, om het uit te doven en uit te blussen, maar God zal hen tot hout maken, ja tot schoven, die nog gemakkelijker branden, en zij zullen niet alleen door dit vuur verteerd worden, maar er te feller door branden. Toen God Abimelech en de mannen van Sichem elkander wilden laten vernietigen, ging er een vuur uit van de n om de ander te verteren, evenals uit de mond van de getuigen van God, om te verteren, die hen beschadigen willen, Revelation 11:5. De vervolgers van de kerk in haar eerste tijd ondervonden de vervulling hiervan, getuige Lactantius' geschiedenis van Gods oordelen over die vervolgers uit de eersten tijd, en de eindelijke erkenning van Julianus de Afvallige: Gij hebt overwonnen, o Galileer! Het motto van de kerk zou kunnen zijn: "Nemo me impune lacesset- Niemand zal mij ongestraft kwellen. Indien gij uw leven moede zijt, vervolg de christenen," was vroeger het spreekwoord.

2. Beloofd wordt, dat God de raad van de vijanden van de kerk tot dwaasheid maken en hun de moed benemen zal, Zechariah 12:4 :"Te dien dage, als de volken van de aarde bijeenvergaderd zijn tegen Jeruzalem, zal Ik alle paarden met schuwheid slaan en van hun ruiters met zinneloosheid", en wederom: "Ik zal alle paarden van de volkeren met blindheid slaan, zodat zij hun niet van dienst zullen zijn, die verblinding zal hetzelfde resultaat hebben als het doorsnijden van de pezen". Paarden en ruiters zullen beide de militaire geoefendheid vergeten, waartoe zij gedrild waren, en in plaats van in `t gelid te blijven, en de regels van de krijgstucht in acht te nemen, zullen zij beide zinneloos worden, en ten verderve gaan. Het voetvolk van de kerk zal de vijandelijke ruiterij te sterk zijn, en diegenen, wie het vertrouwen op paarden verweten werd, zullen overwonnen worden door hen, wie het verboden was om de paarden vele te maken.

3. Beloofd wordt, dat Jeruzalem opnieuw bevolkt en vervuld zal worden, Zechariah 12:6 Jeruzalem zal nog blijven in haar plaats te Jeruzalem. Die te Jeruzalem geboren zijn, zullen zich niet voegen bij een kolonie in een ander land, en daar een stad bouwen, en die Jeruzalem noemen en daar de beloften vervuld zien, zoals die in Nieuw-Engeland hun steden noemden met de namen van de steden in Oud-Engeland. Neen, zij zullen een nieuw Jeruzalem hebben op dezelfde grondslag, op dezelfde plek gronds als het oude. Dat werd bewaarheid na hun terugkeer uit de gevangenschap, maar zou zijn volkomen vervulling hebben in de kerk van het Evangelie, die een Jeruzalem is, bewoond in haar plaats, want daar het Evangelie aan de gehele wereld gepredikt moet worden, kan zij iedere plaats de hare noemen. 4. Beloofd wordt, dat de inwoners van Jeruzalem in staat gesteld zullen worden zichzelf te verdedigen en toch door God in bescherming genomen, Zechariah 12:8. Ziehier op welke wijze God Zijn kerk en die de Zijnen zijn, bewaart voor de poorten van de hel, naar en door de poorten des hemels.

a. Hij zelf beveiligt hen: Te dien dage zal de Heer de inwoners van Jeruzalem beschutten, niet alleen Jeruzalem zelf, dat het niet genomen en verwoest wordt. maar ook alle inwoners, dat hun geen haar gekrenkt wordt. God zal niet alleen een vurige muur om de stad zijn, om die te versterken, maar Hij zal ook de afzonderlijke personen met goedgunstigheid kronen als met een rondas, zodat geen pijl van de belegeraars hen raken zal.

b. Hij beveiligt hen door hun sterkte en moed te geven om zichzelf te helpen. Wat God door Zijn genade in Zijn volk werkt, doet meer toe aan hun behoud en verdediging dan wat Hij voor hen werkt door Zijn leiding. De God van Israël geeft het volk sterkte en krachten, opdat zij het van hun mogen doen, en dan zal Hij niet in gebreke blijven het Zijne te doen. Het is Gods eer de zwakken te sterken, die Zijn hulp het meest nodig hebben, die hun behoefte er aan inzien en erkennen, en er het dankbaarst voor zullen zijn.

e. Te dien dage zal de zwakste van de inwoners van Jeruzalem als David zijn, een krijgsman, even stout en dapper, even geoefend en sterk als David zelf, hij zal grote dingen beproeven en volbrengen, en even nuttig worden om Jeruzalem te bewaken als David zelf was om haar te funderen, en even geducht, als hij voor haar vijanden was. Zie, wat het werk van de goddelijke genade is, zij maakt kinderen niet alleen tot mannen, maar tot kampioenen maakt van zwakke heiligen niet alleen goede krijgsknechten, maar helden als David. En zie, hoe God Zijn werk even gemakkelijk en even goed, en tot Zijn meerdere ere, doet, door zwakke en onbekende werktuigen als door de meest luisterrijke.

d. Het huis Davids zal zijn als goden, dit is als de Engel des Heeren, voor hun aangezicht. Zerubbabel was nu de opperste tak van het huis Davids, hij zal worden aangedaan met wijsheid en genade voor de dienst, waartoe hij geroepen is, en zal als een engel voor het aangezicht des volks gaan, maar sommigen menen, als die Engel, die voor het aangezicht van het volk Israëls heenging door de wildernis, dat wil zeggen als God zelf, Exodus 23:20. God zal de gaven en bekwaamheden beide van volk en vorsten vermeerderen, naar verhouding van de verschillende diensten, waarvoor zij bestemd zijn. Van David werd gezegd, dat hij gelijk een engel Gods was, om te horen het goede en het kwade, 2 Samuel 14:17. Dat zal nu op het huis van David van toepassing zijn. De inwoners van Jeruzalem zullen even sterk en groot van daden zijn, als David van nature was, en van hun overheden zullen even wijs en groot van raad zijn als hij door genade was. Maar dit zou zijn volledige vervulling hebben in Christus, nu scheen het huis van David klein en gering te zijn, en zijn heerlijkheid was verduisterd, maar in Christus blonk het huis van David met meer glans dan ooit, en Zijn aangezicht was als dat van een engel, in Hem werd het meer gezegend, en tot groter zegen gesteld, dan het ooit geweest was.

5. Beloofd wordt, dat er een goede verstandhouding zal zijn tussen stad en land, en dat de weegschaal door hen in evenwicht gehouden zal worden, er zal geen nijd of naijver tussen hen zijn, zij zullen geen afzonderlijke belangen hebben, maar zullen hun raadslagen van harte verenigen, en met eenstemmigheid handelen voor hun gemeenschappelijk welzijn, en deze gelukkige eensgezindheid van stad en land, van hoofd en lichaam is zeer noodzakelijk voor de gezondheid, het welzijn en de veiligheid van ieder volk. a. De leidslieden van Juda, de overheden en de landadel zullen de burgers, de inwoners van Jeruzalem, de kooplieden en handelaars, in ere houden, zij zullen hen niet terneerwerpen, en ten onder pogen te houden, maar zij zullen in hun hart zeggen niet om te vleien, maar in oprechtheid: De inwoners van Jeruzalem zullen mij een sterkte zijn, de sterkte van mijn land, van mijn geslacht, in de Heer der heerscharen, mijn God, Zechariah 12:5. Daarom zullen zij bij iedere gelegenheid eerbied en hulde bewijzen aan Jeruzalem, als de moederstad, de hoofdstad, en de stad, die het eerst gediend moet worden, omdat zij haar beschouwen als het bolwerk van het volk en zijn krachtigste verdediging in tijden van algemeen gevaar en ellende, en die zij daarom allen zullen bijstaan en die hen allen zal beschermen, en dat niet zozeer, omdat het een rijke stad was, en geld de zenuw van de oorlog is, noch omdat het een volkrijke stad was, en het grootste getal troepen in het veld kon brengen, noch omdat haar inwoners over `t geheel het meest ontwikkeld en energiek waren, de beste soldaten en de beste bevelhebbers, want van Sion zal gezegd worden: "Deze en die is aldaar geboren", maar, omdat het een heilige stad was, waar Gods huis en woning was, de tempel en de priesters, waar Hij gediend werd en Zijn feesten gevierd werden, en omdat het nu meer dan ooft een biddende stad was, want over de inwoners van Jeruzalem zal God uitstorten de Geest van de genade en van de gebeden, Zechariah 12:10, daarom zullen de leidslieden van Juda zeggen: Dezen zullen mij een sterkte zijn, zij zullen dat zijn om hun betrekking tot, hun invloed bij, en hun gemeenschap met de Heer der heerscharen, hun God Omdat de Heer der heerscharen op bijzondere wijze hun God is, want in Salem is Zijn hut en Zijn woning in Sion, daarom zullen zij Mijn sterkte zijn. Gelukkig is het koninkrijk, welks leidslieden zijn goede mannen weten te waarderen, welks bestuurders de godsdienst en de belijders van de godsdienst als hun sterkte beschouwen, en het in hun belang achten hen te steunen, en geleerd hebben godzalige en biddende mensen en ervaren, "getrouwe predikers de wagens Israëls en zijn ruiters" te noemen, zoals Joas Eliza noemde, en niet de beroerders van het land zoals Achab Elia heette.

b. Het hof en de stad zullen de inwoners des lands niet verachten, noch met minachting op hen neerzien, neen, niet op de geringsten van hen, veel minder op de leidslieden van Juda, want God zal Juda in `t openbaar eren, en hen aldus vrijmaken van de verachting van hun broederen. Zoals Jeruzalem verwaardigd werd met bijzondere inzettingen, zo zal Juda verwaardigd worden met bijzondere leidingen. God zegt, Zechariah 12:4 :Ik zal Mijn ogen over het huis van Juda openen, over het arme volk des lands. Trotse mannen zien hen met verachting over het hoofd, maar de grote God zal genadig op hen neerzien en voor hen zorgen, ja, Zechariah 12:7 :De Heer zal de tenten van Juda allereerst behouden. Die in tenten wonen zijn het meest blootgesteld, maar God zal hen op opmerkelijke wijze beschermen en verlossen voor hen, die in Jeruzalem wonen. Hij zal heerlijk verschijnen in wat Hij doet voor de inwoners van Zijn dorpen in Israël, Judges 5:11. Aldus geeft God in het mystieke lichaam overvloediger eer aan de minst geëerde leden, opdat geen tweedracht in het lichaam zij, zie 1 Corinthiers 12:22-25, wat hier als de reden aangegeven wordt, waarom de heerlijkheid van het huis Davids, dat grote macht heeft, en de heerlijkheid van de inwoners van Jeruzalem, die grote rijkdom hebben, en die beide in groot genot en genoegen leven, zich niet verheffen tegen Juda en de tenten van Juda, wier inwoners hard werken, en een hard leven hebben, en misschien niet zo welopgevoed zijn. Hovelingen en burgers moeten het landvolk niet verachten, noch met minachting neerzien op degenen, over wie God Zijn ogen opent en die Hij allereerst behouden zal, omdat "het voor de rijken en aanzienlijken zo moeilijk is in het koninkrijk Gods in te gaan." Als God door Zijn genade heeft grootgemaakt die in de tenten van Juda wonen, daar Hij het zwakke en dwaze van de wereld verkiest en verkiest te gebruiken, beledigen wij Hem, als wij hun oneer aan doen, of onszelf tegen hen grootmaken, James 2:5, James 2:6. Deze belofte heeft verder betrekking op de kerk van het Evangelie, waarin geen verschil gemaakt zal worden tussen hoog en laag, slaaf en vrije, besnijdenis en voorhuid, maar allen Christus even welkom zullen zijn, en Zijn weldaden deelachtig, Colossians 3:11. Jeruzalem zal dan niet voor heiliger gehouden worden dan andere delen van het land Israëls.

De dag waarvan hier gesproken wordt, is de dag van Jeruzalems verdediging en verlossing, die heerlijke dag, waarop God voor Zijn volk verschijnen zal tot hun verlossing, en al heeft dit betrekking op de overwinningen, die de joden ten tijde van de Maccabeen op hun vijanden behaalden, toch reikt het zeker verder namelijk tot Christus' overwinningen op de machten van de duisternis en de grote verlossing, die Hij voor Zijn uitverkorenen gewrocht heeft. Hier hebben wij een verhaal van twee opmerkelijke werken, waarvoor die dag bestemd is.

I. Een heerlijk werk, dat God voor Zijn volk werken zal: "ik zal zoeken te verdelgen alle heidenen, die tegen Jeruzalem aankomen, Zechariah 12:9. De heidenen zullen komen tegen Jeruzalem, vele en machtige volken, maar zij zullen alle verdelgd, hun macht zal verbroken, en al hun aanvallen afgeslagen worden, het kwaad, dat zij bedoelen, zal op hun eigen hoofd terugvallen." God zal hen zoeken te verdelgen, niet alsof Hij verlegen is om middelen en wegen, want de oneindige wijsheid is nooit verlegen, maar, dat Hij het zoekt te doen, betekent, dat Hij er zich met alle ernst op toelegt, want Hij ijvert voor Zion met grote ijver, en de dag van de wrake is in Zijn hart, en dat Hij middelen en werktuigen beheerst, en ook alle bewegingen en handelingen ter uitvoering. Hij formeert een kwaad tegen hen, terwijl het schijnt, dat Hij hen opricht, zoekt Hij hen te verderven. Bij de eerste komst van Christus zocht Hij te verdelgen, die het geweld des doods had, en verdierf hem en verpletterde de kop van de slang, en verbrak alle machten van de duisternis, die tegen Gods koninkrijk onder de mensen en tegen de getrouwe vrienden en onderdanen van dat koninkrijk streden, Hij verdierf hen en maakte ze tot een schouwspel. Bij Zijn tweede komst zal Hij hun verderf voltooien, als Hij teniet zal doen alle heerschappij en macht en kracht, en de dood zelf verslonden zal worden tot overwinning. De laatste vijand zal teniet gedaan worden van allen, die tegen Jeruzalem aankomen.

II. Een genadig werk, dat God in Zijn volk arbeiden zal ten behoeve van het werk, dat voor hen gewrocht zal worden. Als Hij hun vijanden zoekt te verdelgen, zal Hij op hen uitstorten de Geest van de genade en van de gebeden. Als God grote genade voor Zijn volk op het oog heeft, dan is het eerste wat Hij doet, hen tot bidden te brengen, aldus zoekt Hij hun vijanden te verdelgen door hen op te wekken Hem te zoeken opdat Hij het voor hen doen zal, omdat, al heeft Hij het gewild en beloofd, en Hij het doet tot zijn eigen eer, Hij toch "hierom van het huls Israëls verzocht wil worden", Ezechiël 36:37. Bid en u zal gegeven worden. Deze eer wil Hij zelf hebben, en deze eer doet Hij het gebed aan en hun, die bidden. En het is voor de benauwde kerk een gelukkig voorteken van naderende verlossing en als `t ware het krieken van de dag, als zijn volk opgewekt wordt, om met alle macht Hem er om aan te roepen. Maar deze belofte heeft betrekking op en is vervuld in de gaven, door de Geest aan alle gelovigen gegeven, evenals die in Isaiah 44:3, "Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten," die vervuld werd, toen Jezus verheerlijkt werd, John 7:39. Het is een belofte van de Geest, en met Hem van alle geestelijke zegeningen in de hemel in Christus.

1. Op wie deze zegeningen uitgestort worden.

a. Over het huis Davids, over de aanzienlijken, want zij zijn niet meer en niet beter dan de genade van God hen maakt. Beloofd werd, Zechariah 12:8, dat het huis Davids zou zijn als de Engel des Heeren. En daartoe wordt nu de Geest van de genade over hen uitgestort, want hoe meer de heiligen van de Geest van de genade hebben, des te meer zijn zij als de heilige engelen. Toen God op `t punt was voor het land te verschijnen, stootte Hij zijn Geest van genade over het huis Davids uit, de leidslieden des lands. Het is een goed teken voor een volk, als vorsten en aanzienlijken de anderen voorgaan in al wat goed is, 2 Chronicles 20:5. Het huis Davids is geheel begrepen in Jezus Christus, de Zone Davids, en over Hem, als het hoofd, wordt de Geest van de genade uitgestort om door Hem verdeeld te worden over alle leden, uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen ook genade voor genade.

b. Over de inwoners van Jeruzalem, het gewone volk, want de werking van de Geest is dezelfde op geringe en zwakke christenen als op de sterke en volwassene. De inwoners van Jeruzalem kunnen door hun macht en beleid geen invloed uitoefenen op de staatszaken, als de aanzienlijken van het huis van David, toch kunnen zij goede diensten bewijzen door hun gebeden, en daarom zal de Geest over hen uitgestort worden. De kerk is Jeruzalem, het hemelse Jeruzalem, alle ware gelovigen, wier wandel in de hemelen is, zijn inwoners van dit Jeruzalem, en hun komt deze belofte toe. God zal zijn Geest over hen uitstorten. En deze is het, denwelke ontvangen zullen allen die in Christus geloven, aldus worden zij geheiligd, aldus worden zij verzegeld.

2. Wat deze zegeningen zijn: Ik zal de Geest over hen uitstorten. Dat sluit alle goede dingen in, daar het ons bekwaam maakt voor Gods gunst, en al Zijn andere gaven. Hij zal de Geest uitstorten.

a. Als een Geest van de genade om ons te heiligen en aangenaam te maken.

b. Als een Geest van de gebeden, die ons neigt tot de plicht van het gebed, het ons leert en er ons in bijstaat. Waar de Geest gegeven wordt als een Geest van de genade, daar wordt Hij gegeven als een Geest van de heiliging. Waar Hij een Geest van de aanneming is daar leert Hij ons toepen: Abba, Vader. Zodra Paulus bekeerd is, zie, hij bidt, Acts 9:11. Even licht is het een levend mens te vinden zonder adem als een levend heilige zonder gebed. Er is een meer overvloedige uitstorting van de Geest des gebeds nu, onder het Evangelie, dan er onder de wet was, en hoe meer vorderingen het werk van de heiligmaking in ons gemaakt heeft, des te meer vorderingen zullen wij maken in het werk van de gebeden.

3. Wat het gevolg er van zal zijn: Ik zal de Geest van de genade over hen uitstorten. Men zou denken, dat er volgen zou: "En zij zullen zien, Dien zij geloofd hebben, en zullen zich verblijden", en het is waar, dat dat een van de vruchten van de uitstorting van de Geest is waarom wij ook lezen van de blijdschap des Heiligen Geestes, maar er volgt: Zij zullen rouwklagen, want er is een heilig wenen, dat het gevolg is van de uitstorting van de Geest een wenen over de zonde, dat nuttig is om het geloof in Christus aan te wakkeren en bekwaam te maken voor blijdschap in God. Hier is het de inhoud van een belofte, dat zij rouwklagen zullen, want er is een wenen, dat zal eindigen in verheuging en dat door een zegen gevolgd wordt. Dit rouwklagen is een vrucht van de Geest van de genade, een blijk van genadewerking in de ziel, en dat gepaard gaat met de Geest van de gebeden, daar het de levendige aandoeningen, die in het gebed werken, uitdrukt, vandaar dat tranen en gebeden dikwijls samengaan, 2 Kings 20:5. Jakob, die worstelaar met God, weende en smeekte. Maar hier is het een rouwklagen, om de zonde, dat het gevolg is van de uitstorting van de Geest.

A. Het is een rouwklagen, gegrond op het aanschouwen van Christus: Zij zullen Mij aanschouwen, die zij doorstoken hebben en zullen over hem rouwklagen. a. Hier wordt voorspeld, dat Christus doorstoken zou worden, en deze plaats wordt aangehaald, als vervuld, toen Christus' zijde aan het kruis doorstoken werd, zie John 19:37.

b. Van Hem wordt gesproken als van Een, die wij doorstoken hebben in de eerste plaats wordt dit gezegd van de Joden, die Hem ter dood toe vervolgden, en wij vinden dat die Hem doorstoken hebben onderscheiden worden van de andere geslachten van de aarde die over Hem rouw bedrijven zullen, Revelation 1:7, toch geldt het van ons zondaars allen dat wij Christus doorstoken hebben, in zover als onze zonden Zijn dood waren, want om onze overtredingen is Hij verwond, en zij zijn Hem een kwelling des geestes, Hij is verbroken door hun hoerachtig hart, waarom gezegd wordt dat zij Hem wederom kruisigen en Hem openlijk schande aandoen.

c. Die waarlijk berouw van hun zonde hebben, zien op Christus als Een die zij doorstoken hebben, die doorstoken is om hun zonde en doorstoken is door hen, en dit moet hen er toe brengen op Hem te zien als degenen, die mee lijden met Hem.

d. Dit is het gevolg van het aanschouwen van Christus, het doet hen rouwklagen. Dit werd in `t bijzonder vervuld in degenen, aan wie Petrus Christus predikte en die gekruist, toen zij dat hoorden, zij, die er de hand in gehad hadden, dat Hij doorboord werd, werden zij verslagen in het hart, en riepen uit: Wat zullen wij doen? Het wordt vervuld in allen, die smart hebben over hun zonde op godzalige wijze, zij zien op Christus en rouwklagen over Hem, niet zo zeer om Zijn lijden als om hun eigen zonden, die er de oorzaak van waren. De oprechte smarten van een boetvaardige ziel vloeien voort uit een gelovig aanschouwen van de doorboorde Verlosser. Het gelovig aanschouwen van het kruis van Christus zal ons doen rouwklagen over de zonde, op godzalige wijze.

B. Het is een grote rouwklage.

a. Het is als het rouwklagen van een vader of moeder over de dood van een geliefd kind. Zij zullen rouwklagen over hun zonde, als met de rouwklage over een enige zoon, in wiens graf de hoop van de familie begraven ligt, en zullen bitter kermen gelijk men bitter kermt over een eerstgeborene, zoals het hele land van de Egyptenaars bitter kermde om de dood van hun eerstgeborenen. De smart van de kinderen om de dood van hun ouders is somtijds nagemaakt, is dikwijls klein, slijt spoedig af en is gauw vergeten, maar de smart van ouders over een kind, over een zoon, over een enige zoon, over een eerstgeborene, is natuurlijk, oprecht ongedwongen, niet gemaakt, zij is verborgen en duurzaam, zodanig is ook de smart van een, die oprecht berouw heeft, zij vloeit voort, louter uit liefde tot Christus boven allen.

b. Zij is als de rouwklage van een volk over de dood van een wijs en goed vorst. Zij zal zijn gelijk de rouwklage van Hadad-Rimmon in het dal van Megiddon, waar de goede koning Josia gedood werd, over wie een algemene rouwklage was, Zechariah 12:11, en misschien te groter, omdat hun gezegd werd, dat het hun zonde was, die God tergde om hen van zulk een groten zegen te beroven. Daarom riepen zij uit: "De kroon van ons hoofd is afgevallen, wee ons, dat wij zo gezondigd hebben," Lamentations 5:16. Christus is onze Koning, onze zonden waren Zijn dood en om die reden behoren zij een doorn in ons vlees te zijn.

C. Het is een algemene volkomen rouwklage, Zechariah 12:12:Het land zal rouwklagen. Het land zelf ging in de rouw bij de dood van Christus, want er werd duisternis over de gehele aarde, en de grond schudde door een aardbeving, maar dit wordt beloofd, dat de overdenking van de dood van Christus velen op krachtdadige wijze tot smart over hun zonde en tot bekering tot God gebracht zullen worden, het zal zulk een algemene, genadevolle rouwklage zijn, als toen "het ganse huis Israels de Heere achterna klaagde, :1 Samuel 7:2. Sommigen denken, dat dit zijn volledige vervulling zal hebben in de algehele bekering van het Joodse volk.

D. Ook is het een bijzondere, persoonlijke rouwklage. Het zal niet alleen een rouwklage van het land zijn, door zijn vertegenwoordigers in een algemene vergadering, zie Judges 2:5, waar de vergaderplaats Bochim werd genoemd, dit is Plaats van de wenenden, zij zal zich verbreiden tot in alle hoeken van het land: Elk geslacht in `t bijzonder zal rouwklagen, Zechariah 12:12, alle de overige geslachten, Zechariah 12:14. Allen hebben deel aan de schuld en daarom zullen allen delen in een smart. De geslachten behoren hun vrome oefeningen in `t bijzonder te verrichten, behalve dat zij deelnemen aan de openbare vergaderingen voor de eredienst. De nationale vastendagen moeten gehouden worden, niet alleen in onze synagogen, maar ook in onze huizen. In de rouwklage, die hier voorspeld wordt, klagen de vrouwen afzonderlijk, in haar eigen vertrekken, zoals Esther en haar jongedochters. Sommigen menen, dat dit betekent, dat zij zich de ontspanning zelfs van geoorloofde genietingen ontzeiden in een tijd van algemeene vernedering, 1 Corinthiers 7:5. Vier verschillende geslachten worden hier met name genoemd als voorbeelden voor anderen in deze rouwklage:

a. Twee er van zijn koninklijke geslachten, het huis van David, in Salomo, en het huis Nathans, van een andere zoon van David, broeder van Salomo, van wie Zerubbabel afstamde, zoals blijkt uit de geslachtslijst van Christus, Luke 3:27. Het huis van David, in `t bijzonder dat van Nathan, dat nu de hoofdtak van dat huis is, zal in dit goede werk voorgaan. De grootste vorsten mogen niet denken, dat zij een uitzondering zijn op de wet van het berouw, veeleer zijn wij er op de meest plechtige uiting aan te geven, tot opwekking van anderen, zoals Hizkia deed, die zichzelf vernederde, 2 Chronicles 32:26, : de vorsten en de koning, 2 Chronicles 12:6, en de koning van Nineve, Jonah 3:6.

b. Twee er van zijn heilige geslachten, Zechariah 12:13, het geslacht van het huis van Levi, welke stam aan God gewijd was en in het bijzonder het geslacht van Simeï, dat een tak was van het geslacht van Levi, 1 Chronicles 6:17, en waarschijnlijk waren sommigen van de afstammelingen van dat geslacht, nu van betekenis als predikers voor het volk, of als dienaren van het altaar. Zoals de vorsten moeten rouwklagen om de zonden van de overheid, zo moeten de priesters het doen om de ongerechtigheid van de heilige dingen. In tijden van algemene verdrukking en vernedering is het de taak van des Heeren dienaren "te wenen tussen het voorhuis en het altaar, Joel 2:17, en niet alleen daar, maar ook in hun huizen in `t bijzonder, want in welk geslacht zal men godzaligheid vinden, beide de vorm en de kracht er van, zo niet in de geslachten van de dienaren des Heeren?

Verzen 1-14

Zacharia 12:1-14

Hier is,

I. De titel van deze vrijbrief van beloften, aan Gods Israël gedaan, het is de last van het woord des Heeren, een goddelijke voorspelling, de overbrenging ervan is van gewicht, hij moet het volk op het hart gebonden worden, want de vervulling er van zal zeer drukkend zijn, het is een last, een zware last, voor alle vijanden van de kerk, evenals dat loden gewicht in Zechariah 5:8. Maar hij is over Israël, dit is voor hun troost en welzijn. Evenals de vurige wet, Deuteronomy 33:2, zo komen ook de vurige profetieën en vurige leidingen, die uit Gods rechterhand komen, tot hun welzijn, het woord, dat hun vijanden verschrikking brengt, brengt hun vrede, evenals de wolkkolom, die de nacht verlichtte voor de Israëlieten, om hun de weg te wijzen en hen aan te moediger, en te gelijk duisternis was voor de Egyptenaars, om hen te verschrikken en te ontmoedigen. Welgelukzalig zijn zij, voor wie Gods woord een last is, zowel als een zegen.

II. De titel van Hem, die deze vrijbrief geeft welke titel voorafgaat om te laten zien, dat Hij beide heeft, gezag om deze beloften te doen, en bekwaamheid om ze waar te maken, want Hij is de Schepper van de wereld en onze Schepper, en heeft daarom een onbetwistbare, onweerstaanbare heerschappij.

1. Hij breidt de hemel uit, niet alleen in de beginne deed Hij dat, toen Hij zei: "Daar zij een uitspansel, en dat uitspansel maakte, maar Hij doet het nog steeds", Hij houdt hem uitgebreid, als een gordijn, belet hem ineen te rollen, en zal dat doen, totdat het einde komt, wanneer de hemel wegwijken zal, als een boekrol, dat toegerold wordt. Er zijn geen perken voor de macht van Hem, die de hemel uitbreidt, en ook is niets te moeilijk voor Hem.

2. Hij grondvest de aarde, en houdt ze vast en onwankelbaar op haar fundamenten, of liever op haar eigen as, al is zij gegrond op de zeeën, Psalms 24:1, Psalms 24:2, ja, al hangt zij aan het niets, Job 26:7. De Grondlegger van de wereld is zonder twijfel ook haar Heer en Rechter, en het is zelfbedrog, te zeggen: De Heer heeft de aarde verlaten, want, als dat waar was, zou zij verzonken zijn, sinds Hij het is, die er niet alleen in de beginne de grondslagen van legde, maar ze nog steeds legt, en ze steeds onderhoudt.

3. "Hij formeert de geest des mensen in Zijn binnenste. Hij heeft ons deze ziel gemaakt" Jeremiah 38:16. Hij gaf Zijn adem, niet alleen in de eerste mens, maar nog steeds geeft Hij aan een ieder de adem des levens, het lichaam ontvangen wij van onze lijflijke vaders maar de ziel wordt ons ingestort door de Vader van de geesten, Hebrews 12:9. "Hij formeert hun aller hart, zij zijn in Zijn hand en Hij leidt ze als waterbeken, en giet ze in welke vorm Hij wil, om er Zijn eigen doel mee te bereiken, en daarom kan Hij Zijn kerk redden door Zijn vrienden moed in te boezemen en Zijn vijanden te ontmoedigen, en zal in eeuwigheid verlossen, door hun geest opnieuw te formeren, die Hij uitverkoren heeft".

III. De beloften zelf, die hun hier gedaan worden, waardoor de kerk beveiligd zal worden en waarin al haar vrienden een heilige zekerheid zullen genieten.

1. Beloofd wordt, dat, welke aanvallen de vijanden van de kerk op haar zuiverheid of vrede doen mogen, zij zeker zullen eindigen met hun eigen verderf. De vijanden van God en van Zijn koninkrijk dragen Jeruzalem geen goed hart toe, maar veel kwaadwilligheid, en smeden aanslagen voor haar verderf, maar aan het eind zal blijken, dat zij slechts hun eigen verderf voorbereid hebben, Jeruzalem is veilig, maar die tegen haar strijden, zien in gevaar. Dit wordt hier toegelicht door drie vergelijkingen.

A. Jeruzalem zal zijn een drinkschaal van de zwijmeling voor allen, die haar belegeren, Zechariah 12:2. Zij vleien zichzelf met de belofte, dat zij een beker wijn voor hen zal zijn, die zij gemakkelijk en met genoegen zullen drinken, en zij dorsten naar de roof, zij dorsten naar haar bloed, als naar zo'n beker, maar het zal blijken, dat zij een beker van de zwijmeling, ja, een beker van venijn voor hen is, die zij op de hand zullen nemen in de gedachte, dat zij er meester van zijn, maar zij zullen niet in staat zijn die leeg te drinken, de reuk er van zal reeds voldoende voor hen zijn. "Toen de koningen tegen haar vergaderd waren, en zagen, dat God in haar paleizen bekend was voor een hoog vertrek, werden zij verschrikt, zij haastten zich weg, beving greep ze aldaar aan," zoals wij lezen in Psalms 48:3. Zo was Alexander de Grote door verbazing aangegrepen, toen hij Jaddua, de hogepriester, ontmoette, en werd hij daardoor afgeschrikt van het kwaad, dat hij Jeruzalem gedaan zou hebben. Toen Sanherib het beleg sloeg voor Jeruzalem en de steden van Juda, bevond hij, dat zij voor hem een beker waren van zo'n bedwelmende kracht, dat al zijn helden er door in slaap verzonken, Psalms 76:5, Psalms 76:6. Sommigen lezen hier: "Ik zal Jeruzalem stellen tot een post des aanstoots of van de verbreking". Al wie aanvallen op Jeruzalem doen, lopen slechts met het hoofd tegen een post, die zij niet verwikken of verwegen kunnen, maar die hen zeker kwetsen zal. "Het blazen van de tirannen is als een vloed tegen een wand," Isaiah 25:4, het wordt er door gebroken, zonder die te doen schudden. Gods kerk is een beker van de vertroosting voor al haar vrienden, Isaiah 66:11, maar een drinkschaal van de zwijmeling voor allen, die haar door dwalingen en zonde zouden willen verleiden, of door oorlogen en vervolgingen verwoesten. Zie Isaiah 51:22, Isaiah 51:23.

B. Jeruzalem zal een lastige steen zijn voor allen, die haar pogen te verwijderen of weg te dragen, Zechariah 12:3. Alle volken van de aarde worden hier verondersteld tegen haar verzameld te zijn, sommigen op deze tijd, anderen op een anderen tijd, van eeuw tot eeuw is er een opeenvolging van vijanden geweest, die oorlog voerden tegen de kerk. Maar al waren zij allen te samen tegen haar samengezworen, en hadden zij een besluit gevormd, om "de naam Israël uit te roeien, dat er niet meer aan gedacht worde," Psalms 83:5, dan zullen zij bevinden, dat dat werk hun krachten te boven gaat. Die er voor zijn om het rijk van de zonde in de wereld staande te houden en te bevorderen, beschouwen Jeruzalem, en de kerk van God als het grote struikelblok voor hun plannen, en dat willen zij uit de weg ruimen, maar zij zullen het zwaarder bevinden dan zij denken, zodat,

a. Zij haar niet kunnen verwijderen. God zal een kerk in de wereld hebben, ten spijt van hen, zij is "op een steenrots gebouwd, en zij is als de berg Sions, die blijft in eeuwigheid", Psalms 125:1. "Deze steen, zonder handen afgehouwen, zal niet alleen niet weggenomen worden, maar de aarde vervullen", Daniel 2:35. Ja,

b. allen, die zich daarmee beladen, zullen gewis doorsneden worden zoals die steen het beeld vermaalde, Daniel 2:45. Allen, die menen, dat zij hem wel aankunnen, zullen er mee doorsneden worden. Sommigen zijn van mening, dat dit beeld ontleend is aan een spel, dat, zoals Hiëronymus bij deze plaats opmerkt, onder de Joden algemeen was, evenals bij ons: jongelieden beproefden hun kracht, door zware stenen op te lichten, en als zij te zwaar bleken voor hun kracht, dan vielen zij op hen en kwetsten hen. Die van de godsdienst een grap maken, en met heilige zaken schertsten zullen bevinden, dat het lastige stenen zijn, en dat het onvoorzichtig is met scherpe werktuigen te spelen, en al nemen zij het licht op, zeggende: Het is toch maar scherts, toch halen zij zich een ondragelijk zwaar gewicht van schuld op de hals. Onze Zaligmaker schijnt op deze woorden te doelen, als Hij zich een lastigen steen noemt voor degenen, die Hem niet als "hoofd des hoeks" willen erkennen, een steen, die "op hen vallen en hen vermorzelen zal," Matthew 21:44.

C. De leidslieden van Juda zullen onder van hun vijanden zijn als een vurige haard onder het hout, en als een vurige fakkel onder de schoven, Zechariah 12:6. Niet, dat hun eigen hartstochten hen tot brandstichters en stokebranden zullen maken voor die hen omringen, neen, Sions koning is zachtmoedig en nederig, en alle leidslieden onder Hem moeten zijn gelijk Hij, maar Gods rechtvaardigheid zal hen tot wrekers van Zijn zaak maken en van de van hun, op van hun vijanden. Die met hen strijden, zullen bevinden dat zij evenveel tegen hen vermogen als distelen en doornen tegen een verterend vuur, Isaiah 27:4. Het zal onder hen doorgaan en hen tezamen verslinden. Gods gramschap en niet de van hun is het vuur, dat van hun wederpartijders aan brand steekt. Er staat, dat God te Sion vuur en te Jeruzalem een oven heeft, Isaiah 31:9. Hun vijanden dachten, dat zij water waren voor dit vuur, om het uit te doven en uit te blussen, maar God zal hen tot hout maken, ja tot schoven, die nog gemakkelijker branden, en zij zullen niet alleen door dit vuur verteerd worden, maar er te feller door branden. Toen God Abimelech en de mannen van Sichem elkander wilden laten vernietigen, ging er een vuur uit van de n om de ander te verteren, evenals uit de mond van de getuigen van God, om te verteren, die hen beschadigen willen, Revelation 11:5. De vervolgers van de kerk in haar eerste tijd ondervonden de vervulling hiervan, getuige Lactantius' geschiedenis van Gods oordelen over die vervolgers uit de eersten tijd, en de eindelijke erkenning van Julianus de Afvallige: Gij hebt overwonnen, o Galileer! Het motto van de kerk zou kunnen zijn: "Nemo me impune lacesset- Niemand zal mij ongestraft kwellen. Indien gij uw leven moede zijt, vervolg de christenen," was vroeger het spreekwoord.

2. Beloofd wordt, dat God de raad van de vijanden van de kerk tot dwaasheid maken en hun de moed benemen zal, Zechariah 12:4 :"Te dien dage, als de volken van de aarde bijeenvergaderd zijn tegen Jeruzalem, zal Ik alle paarden met schuwheid slaan en van hun ruiters met zinneloosheid", en wederom: "Ik zal alle paarden van de volkeren met blindheid slaan, zodat zij hun niet van dienst zullen zijn, die verblinding zal hetzelfde resultaat hebben als het doorsnijden van de pezen". Paarden en ruiters zullen beide de militaire geoefendheid vergeten, waartoe zij gedrild waren, en in plaats van in `t gelid te blijven, en de regels van de krijgstucht in acht te nemen, zullen zij beide zinneloos worden, en ten verderve gaan. Het voetvolk van de kerk zal de vijandelijke ruiterij te sterk zijn, en diegenen, wie het vertrouwen op paarden verweten werd, zullen overwonnen worden door hen, wie het verboden was om de paarden vele te maken.

3. Beloofd wordt, dat Jeruzalem opnieuw bevolkt en vervuld zal worden, Zechariah 12:6 Jeruzalem zal nog blijven in haar plaats te Jeruzalem. Die te Jeruzalem geboren zijn, zullen zich niet voegen bij een kolonie in een ander land, en daar een stad bouwen, en die Jeruzalem noemen en daar de beloften vervuld zien, zoals die in Nieuw-Engeland hun steden noemden met de namen van de steden in Oud-Engeland. Neen, zij zullen een nieuw Jeruzalem hebben op dezelfde grondslag, op dezelfde plek gronds als het oude. Dat werd bewaarheid na hun terugkeer uit de gevangenschap, maar zou zijn volkomen vervulling hebben in de kerk van het Evangelie, die een Jeruzalem is, bewoond in haar plaats, want daar het Evangelie aan de gehele wereld gepredikt moet worden, kan zij iedere plaats de hare noemen. 4. Beloofd wordt, dat de inwoners van Jeruzalem in staat gesteld zullen worden zichzelf te verdedigen en toch door God in bescherming genomen, Zechariah 12:8. Ziehier op welke wijze God Zijn kerk en die de Zijnen zijn, bewaart voor de poorten van de hel, naar en door de poorten des hemels.

a. Hij zelf beveiligt hen: Te dien dage zal de Heer de inwoners van Jeruzalem beschutten, niet alleen Jeruzalem zelf, dat het niet genomen en verwoest wordt. maar ook alle inwoners, dat hun geen haar gekrenkt wordt. God zal niet alleen een vurige muur om de stad zijn, om die te versterken, maar Hij zal ook de afzonderlijke personen met goedgunstigheid kronen als met een rondas, zodat geen pijl van de belegeraars hen raken zal.

b. Hij beveiligt hen door hun sterkte en moed te geven om zichzelf te helpen. Wat God door Zijn genade in Zijn volk werkt, doet meer toe aan hun behoud en verdediging dan wat Hij voor hen werkt door Zijn leiding. De God van Israël geeft het volk sterkte en krachten, opdat zij het van hun mogen doen, en dan zal Hij niet in gebreke blijven het Zijne te doen. Het is Gods eer de zwakken te sterken, die Zijn hulp het meest nodig hebben, die hun behoefte er aan inzien en erkennen, en er het dankbaarst voor zullen zijn.

e. Te dien dage zal de zwakste van de inwoners van Jeruzalem als David zijn, een krijgsman, even stout en dapper, even geoefend en sterk als David zelf, hij zal grote dingen beproeven en volbrengen, en even nuttig worden om Jeruzalem te bewaken als David zelf was om haar te funderen, en even geducht, als hij voor haar vijanden was. Zie, wat het werk van de goddelijke genade is, zij maakt kinderen niet alleen tot mannen, maar tot kampioenen maakt van zwakke heiligen niet alleen goede krijgsknechten, maar helden als David. En zie, hoe God Zijn werk even gemakkelijk en even goed, en tot Zijn meerdere ere, doet, door zwakke en onbekende werktuigen als door de meest luisterrijke.

d. Het huis Davids zal zijn als goden, dit is als de Engel des Heeren, voor hun aangezicht. Zerubbabel was nu de opperste tak van het huis Davids, hij zal worden aangedaan met wijsheid en genade voor de dienst, waartoe hij geroepen is, en zal als een engel voor het aangezicht des volks gaan, maar sommigen menen, als die Engel, die voor het aangezicht van het volk Israëls heenging door de wildernis, dat wil zeggen als God zelf, Exodus 23:20. God zal de gaven en bekwaamheden beide van volk en vorsten vermeerderen, naar verhouding van de verschillende diensten, waarvoor zij bestemd zijn. Van David werd gezegd, dat hij gelijk een engel Gods was, om te horen het goede en het kwade, 2 Samuel 14:17. Dat zal nu op het huis van David van toepassing zijn. De inwoners van Jeruzalem zullen even sterk en groot van daden zijn, als David van nature was, en van hun overheden zullen even wijs en groot van raad zijn als hij door genade was. Maar dit zou zijn volledige vervulling hebben in Christus, nu scheen het huis van David klein en gering te zijn, en zijn heerlijkheid was verduisterd, maar in Christus blonk het huis van David met meer glans dan ooit, en Zijn aangezicht was als dat van een engel, in Hem werd het meer gezegend, en tot groter zegen gesteld, dan het ooit geweest was.

5. Beloofd wordt, dat er een goede verstandhouding zal zijn tussen stad en land, en dat de weegschaal door hen in evenwicht gehouden zal worden, er zal geen nijd of naijver tussen hen zijn, zij zullen geen afzonderlijke belangen hebben, maar zullen hun raadslagen van harte verenigen, en met eenstemmigheid handelen voor hun gemeenschappelijk welzijn, en deze gelukkige eensgezindheid van stad en land, van hoofd en lichaam is zeer noodzakelijk voor de gezondheid, het welzijn en de veiligheid van ieder volk. a. De leidslieden van Juda, de overheden en de landadel zullen de burgers, de inwoners van Jeruzalem, de kooplieden en handelaars, in ere houden, zij zullen hen niet terneerwerpen, en ten onder pogen te houden, maar zij zullen in hun hart zeggen niet om te vleien, maar in oprechtheid: De inwoners van Jeruzalem zullen mij een sterkte zijn, de sterkte van mijn land, van mijn geslacht, in de Heer der heerscharen, mijn God, Zechariah 12:5. Daarom zullen zij bij iedere gelegenheid eerbied en hulde bewijzen aan Jeruzalem, als de moederstad, de hoofdstad, en de stad, die het eerst gediend moet worden, omdat zij haar beschouwen als het bolwerk van het volk en zijn krachtigste verdediging in tijden van algemeen gevaar en ellende, en die zij daarom allen zullen bijstaan en die hen allen zal beschermen, en dat niet zozeer, omdat het een rijke stad was, en geld de zenuw van de oorlog is, noch omdat het een volkrijke stad was, en het grootste getal troepen in het veld kon brengen, noch omdat haar inwoners over `t geheel het meest ontwikkeld en energiek waren, de beste soldaten en de beste bevelhebbers, want van Sion zal gezegd worden: "Deze en die is aldaar geboren", maar, omdat het een heilige stad was, waar Gods huis en woning was, de tempel en de priesters, waar Hij gediend werd en Zijn feesten gevierd werden, en omdat het nu meer dan ooft een biddende stad was, want over de inwoners van Jeruzalem zal God uitstorten de Geest van de genade en van de gebeden, Zechariah 12:10, daarom zullen de leidslieden van Juda zeggen: Dezen zullen mij een sterkte zijn, zij zullen dat zijn om hun betrekking tot, hun invloed bij, en hun gemeenschap met de Heer der heerscharen, hun God Omdat de Heer der heerscharen op bijzondere wijze hun God is, want in Salem is Zijn hut en Zijn woning in Sion, daarom zullen zij Mijn sterkte zijn. Gelukkig is het koninkrijk, welks leidslieden zijn goede mannen weten te waarderen, welks bestuurders de godsdienst en de belijders van de godsdienst als hun sterkte beschouwen, en het in hun belang achten hen te steunen, en geleerd hebben godzalige en biddende mensen en ervaren, "getrouwe predikers de wagens Israëls en zijn ruiters" te noemen, zoals Joas Eliza noemde, en niet de beroerders van het land zoals Achab Elia heette.

b. Het hof en de stad zullen de inwoners des lands niet verachten, noch met minachting op hen neerzien, neen, niet op de geringsten van hen, veel minder op de leidslieden van Juda, want God zal Juda in `t openbaar eren, en hen aldus vrijmaken van de verachting van hun broederen. Zoals Jeruzalem verwaardigd werd met bijzondere inzettingen, zo zal Juda verwaardigd worden met bijzondere leidingen. God zegt, Zechariah 12:4 :Ik zal Mijn ogen over het huis van Juda openen, over het arme volk des lands. Trotse mannen zien hen met verachting over het hoofd, maar de grote God zal genadig op hen neerzien en voor hen zorgen, ja, Zechariah 12:7 :De Heer zal de tenten van Juda allereerst behouden. Die in tenten wonen zijn het meest blootgesteld, maar God zal hen op opmerkelijke wijze beschermen en verlossen voor hen, die in Jeruzalem wonen. Hij zal heerlijk verschijnen in wat Hij doet voor de inwoners van Zijn dorpen in Israël, Judges 5:11. Aldus geeft God in het mystieke lichaam overvloediger eer aan de minst geëerde leden, opdat geen tweedracht in het lichaam zij, zie 1 Corinthiers 12:22-25, wat hier als de reden aangegeven wordt, waarom de heerlijkheid van het huis Davids, dat grote macht heeft, en de heerlijkheid van de inwoners van Jeruzalem, die grote rijkdom hebben, en die beide in groot genot en genoegen leven, zich niet verheffen tegen Juda en de tenten van Juda, wier inwoners hard werken, en een hard leven hebben, en misschien niet zo welopgevoed zijn. Hovelingen en burgers moeten het landvolk niet verachten, noch met minachting neerzien op degenen, over wie God Zijn ogen opent en die Hij allereerst behouden zal, omdat "het voor de rijken en aanzienlijken zo moeilijk is in het koninkrijk Gods in te gaan." Als God door Zijn genade heeft grootgemaakt die in de tenten van Juda wonen, daar Hij het zwakke en dwaze van de wereld verkiest en verkiest te gebruiken, beledigen wij Hem, als wij hun oneer aan doen, of onszelf tegen hen grootmaken, James 2:5, James 2:6. Deze belofte heeft verder betrekking op de kerk van het Evangelie, waarin geen verschil gemaakt zal worden tussen hoog en laag, slaaf en vrije, besnijdenis en voorhuid, maar allen Christus even welkom zullen zijn, en Zijn weldaden deelachtig, Colossians 3:11. Jeruzalem zal dan niet voor heiliger gehouden worden dan andere delen van het land Israëls.

De dag waarvan hier gesproken wordt, is de dag van Jeruzalems verdediging en verlossing, die heerlijke dag, waarop God voor Zijn volk verschijnen zal tot hun verlossing, en al heeft dit betrekking op de overwinningen, die de joden ten tijde van de Maccabeen op hun vijanden behaalden, toch reikt het zeker verder namelijk tot Christus' overwinningen op de machten van de duisternis en de grote verlossing, die Hij voor Zijn uitverkorenen gewrocht heeft. Hier hebben wij een verhaal van twee opmerkelijke werken, waarvoor die dag bestemd is.

I. Een heerlijk werk, dat God voor Zijn volk werken zal: "ik zal zoeken te verdelgen alle heidenen, die tegen Jeruzalem aankomen, Zechariah 12:9. De heidenen zullen komen tegen Jeruzalem, vele en machtige volken, maar zij zullen alle verdelgd, hun macht zal verbroken, en al hun aanvallen afgeslagen worden, het kwaad, dat zij bedoelen, zal op hun eigen hoofd terugvallen." God zal hen zoeken te verdelgen, niet alsof Hij verlegen is om middelen en wegen, want de oneindige wijsheid is nooit verlegen, maar, dat Hij het zoekt te doen, betekent, dat Hij er zich met alle ernst op toelegt, want Hij ijvert voor Zion met grote ijver, en de dag van de wrake is in Zijn hart, en dat Hij middelen en werktuigen beheerst, en ook alle bewegingen en handelingen ter uitvoering. Hij formeert een kwaad tegen hen, terwijl het schijnt, dat Hij hen opricht, zoekt Hij hen te verderven. Bij de eerste komst van Christus zocht Hij te verdelgen, die het geweld des doods had, en verdierf hem en verpletterde de kop van de slang, en verbrak alle machten van de duisternis, die tegen Gods koninkrijk onder de mensen en tegen de getrouwe vrienden en onderdanen van dat koninkrijk streden, Hij verdierf hen en maakte ze tot een schouwspel. Bij Zijn tweede komst zal Hij hun verderf voltooien, als Hij teniet zal doen alle heerschappij en macht en kracht, en de dood zelf verslonden zal worden tot overwinning. De laatste vijand zal teniet gedaan worden van allen, die tegen Jeruzalem aankomen.

II. Een genadig werk, dat God in Zijn volk arbeiden zal ten behoeve van het werk, dat voor hen gewrocht zal worden. Als Hij hun vijanden zoekt te verdelgen, zal Hij op hen uitstorten de Geest van de genade en van de gebeden. Als God grote genade voor Zijn volk op het oog heeft, dan is het eerste wat Hij doet, hen tot bidden te brengen, aldus zoekt Hij hun vijanden te verdelgen door hen op te wekken Hem te zoeken opdat Hij het voor hen doen zal, omdat, al heeft Hij het gewild en beloofd, en Hij het doet tot zijn eigen eer, Hij toch "hierom van het huls Israëls verzocht wil worden", Ezechiël 36:37. Bid en u zal gegeven worden. Deze eer wil Hij zelf hebben, en deze eer doet Hij het gebed aan en hun, die bidden. En het is voor de benauwde kerk een gelukkig voorteken van naderende verlossing en als `t ware het krieken van de dag, als zijn volk opgewekt wordt, om met alle macht Hem er om aan te roepen. Maar deze belofte heeft betrekking op en is vervuld in de gaven, door de Geest aan alle gelovigen gegeven, evenals die in Isaiah 44:3, "Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten," die vervuld werd, toen Jezus verheerlijkt werd, John 7:39. Het is een belofte van de Geest, en met Hem van alle geestelijke zegeningen in de hemel in Christus.

1. Op wie deze zegeningen uitgestort worden.

a. Over het huis Davids, over de aanzienlijken, want zij zijn niet meer en niet beter dan de genade van God hen maakt. Beloofd werd, Zechariah 12:8, dat het huis Davids zou zijn als de Engel des Heeren. En daartoe wordt nu de Geest van de genade over hen uitgestort, want hoe meer de heiligen van de Geest van de genade hebben, des te meer zijn zij als de heilige engelen. Toen God op `t punt was voor het land te verschijnen, stootte Hij zijn Geest van genade over het huis Davids uit, de leidslieden des lands. Het is een goed teken voor een volk, als vorsten en aanzienlijken de anderen voorgaan in al wat goed is, 2 Chronicles 20:5. Het huis Davids is geheel begrepen in Jezus Christus, de Zone Davids, en over Hem, als het hoofd, wordt de Geest van de genade uitgestort om door Hem verdeeld te worden over alle leden, uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen ook genade voor genade.

b. Over de inwoners van Jeruzalem, het gewone volk, want de werking van de Geest is dezelfde op geringe en zwakke christenen als op de sterke en volwassene. De inwoners van Jeruzalem kunnen door hun macht en beleid geen invloed uitoefenen op de staatszaken, als de aanzienlijken van het huis van David, toch kunnen zij goede diensten bewijzen door hun gebeden, en daarom zal de Geest over hen uitgestort worden. De kerk is Jeruzalem, het hemelse Jeruzalem, alle ware gelovigen, wier wandel in de hemelen is, zijn inwoners van dit Jeruzalem, en hun komt deze belofte toe. God zal zijn Geest over hen uitstorten. En deze is het, denwelke ontvangen zullen allen die in Christus geloven, aldus worden zij geheiligd, aldus worden zij verzegeld.

2. Wat deze zegeningen zijn: Ik zal de Geest over hen uitstorten. Dat sluit alle goede dingen in, daar het ons bekwaam maakt voor Gods gunst, en al Zijn andere gaven. Hij zal de Geest uitstorten.

a. Als een Geest van de genade om ons te heiligen en aangenaam te maken.

b. Als een Geest van de gebeden, die ons neigt tot de plicht van het gebed, het ons leert en er ons in bijstaat. Waar de Geest gegeven wordt als een Geest van de genade, daar wordt Hij gegeven als een Geest van de heiliging. Waar Hij een Geest van de aanneming is daar leert Hij ons toepen: Abba, Vader. Zodra Paulus bekeerd is, zie, hij bidt, Acts 9:11. Even licht is het een levend mens te vinden zonder adem als een levend heilige zonder gebed. Er is een meer overvloedige uitstorting van de Geest des gebeds nu, onder het Evangelie, dan er onder de wet was, en hoe meer vorderingen het werk van de heiligmaking in ons gemaakt heeft, des te meer vorderingen zullen wij maken in het werk van de gebeden.

3. Wat het gevolg er van zal zijn: Ik zal de Geest van de genade over hen uitstorten. Men zou denken, dat er volgen zou: "En zij zullen zien, Dien zij geloofd hebben, en zullen zich verblijden", en het is waar, dat dat een van de vruchten van de uitstorting van de Geest is waarom wij ook lezen van de blijdschap des Heiligen Geestes, maar er volgt: Zij zullen rouwklagen, want er is een heilig wenen, dat het gevolg is van de uitstorting van de Geest een wenen over de zonde, dat nuttig is om het geloof in Christus aan te wakkeren en bekwaam te maken voor blijdschap in God. Hier is het de inhoud van een belofte, dat zij rouwklagen zullen, want er is een wenen, dat zal eindigen in verheuging en dat door een zegen gevolgd wordt. Dit rouwklagen is een vrucht van de Geest van de genade, een blijk van genadewerking in de ziel, en dat gepaard gaat met de Geest van de gebeden, daar het de levendige aandoeningen, die in het gebed werken, uitdrukt, vandaar dat tranen en gebeden dikwijls samengaan, 2 Kings 20:5. Jakob, die worstelaar met God, weende en smeekte. Maar hier is het een rouwklagen, om de zonde, dat het gevolg is van de uitstorting van de Geest.

A. Het is een rouwklagen, gegrond op het aanschouwen van Christus: Zij zullen Mij aanschouwen, die zij doorstoken hebben en zullen over hem rouwklagen. a. Hier wordt voorspeld, dat Christus doorstoken zou worden, en deze plaats wordt aangehaald, als vervuld, toen Christus' zijde aan het kruis doorstoken werd, zie John 19:37.

b. Van Hem wordt gesproken als van Een, die wij doorstoken hebben in de eerste plaats wordt dit gezegd van de Joden, die Hem ter dood toe vervolgden, en wij vinden dat die Hem doorstoken hebben onderscheiden worden van de andere geslachten van de aarde die over Hem rouw bedrijven zullen, Revelation 1:7, toch geldt het van ons zondaars allen dat wij Christus doorstoken hebben, in zover als onze zonden Zijn dood waren, want om onze overtredingen is Hij verwond, en zij zijn Hem een kwelling des geestes, Hij is verbroken door hun hoerachtig hart, waarom gezegd wordt dat zij Hem wederom kruisigen en Hem openlijk schande aandoen.

c. Die waarlijk berouw van hun zonde hebben, zien op Christus als Een die zij doorstoken hebben, die doorstoken is om hun zonde en doorstoken is door hen, en dit moet hen er toe brengen op Hem te zien als degenen, die mee lijden met Hem.

d. Dit is het gevolg van het aanschouwen van Christus, het doet hen rouwklagen. Dit werd in `t bijzonder vervuld in degenen, aan wie Petrus Christus predikte en die gekruist, toen zij dat hoorden, zij, die er de hand in gehad hadden, dat Hij doorboord werd, werden zij verslagen in het hart, en riepen uit: Wat zullen wij doen? Het wordt vervuld in allen, die smart hebben over hun zonde op godzalige wijze, zij zien op Christus en rouwklagen over Hem, niet zo zeer om Zijn lijden als om hun eigen zonden, die er de oorzaak van waren. De oprechte smarten van een boetvaardige ziel vloeien voort uit een gelovig aanschouwen van de doorboorde Verlosser. Het gelovig aanschouwen van het kruis van Christus zal ons doen rouwklagen over de zonde, op godzalige wijze.

B. Het is een grote rouwklage.

a. Het is als het rouwklagen van een vader of moeder over de dood van een geliefd kind. Zij zullen rouwklagen over hun zonde, als met de rouwklage over een enige zoon, in wiens graf de hoop van de familie begraven ligt, en zullen bitter kermen gelijk men bitter kermt over een eerstgeborene, zoals het hele land van de Egyptenaars bitter kermde om de dood van hun eerstgeborenen. De smart van de kinderen om de dood van hun ouders is somtijds nagemaakt, is dikwijls klein, slijt spoedig af en is gauw vergeten, maar de smart van ouders over een kind, over een zoon, over een enige zoon, over een eerstgeborene, is natuurlijk, oprecht ongedwongen, niet gemaakt, zij is verborgen en duurzaam, zodanig is ook de smart van een, die oprecht berouw heeft, zij vloeit voort, louter uit liefde tot Christus boven allen.

b. Zij is als de rouwklage van een volk over de dood van een wijs en goed vorst. Zij zal zijn gelijk de rouwklage van Hadad-Rimmon in het dal van Megiddon, waar de goede koning Josia gedood werd, over wie een algemene rouwklage was, Zechariah 12:11, en misschien te groter, omdat hun gezegd werd, dat het hun zonde was, die God tergde om hen van zulk een groten zegen te beroven. Daarom riepen zij uit: "De kroon van ons hoofd is afgevallen, wee ons, dat wij zo gezondigd hebben," Lamentations 5:16. Christus is onze Koning, onze zonden waren Zijn dood en om die reden behoren zij een doorn in ons vlees te zijn.

C. Het is een algemene volkomen rouwklage, Zechariah 12:12:Het land zal rouwklagen. Het land zelf ging in de rouw bij de dood van Christus, want er werd duisternis over de gehele aarde, en de grond schudde door een aardbeving, maar dit wordt beloofd, dat de overdenking van de dood van Christus velen op krachtdadige wijze tot smart over hun zonde en tot bekering tot God gebracht zullen worden, het zal zulk een algemene, genadevolle rouwklage zijn, als toen "het ganse huis Israels de Heere achterna klaagde, :1 Samuel 7:2. Sommigen denken, dat dit zijn volledige vervulling zal hebben in de algehele bekering van het Joodse volk.

D. Ook is het een bijzondere, persoonlijke rouwklage. Het zal niet alleen een rouwklage van het land zijn, door zijn vertegenwoordigers in een algemene vergadering, zie Judges 2:5, waar de vergaderplaats Bochim werd genoemd, dit is Plaats van de wenenden, zij zal zich verbreiden tot in alle hoeken van het land: Elk geslacht in `t bijzonder zal rouwklagen, Zechariah 12:12, alle de overige geslachten, Zechariah 12:14. Allen hebben deel aan de schuld en daarom zullen allen delen in een smart. De geslachten behoren hun vrome oefeningen in `t bijzonder te verrichten, behalve dat zij deelnemen aan de openbare vergaderingen voor de eredienst. De nationale vastendagen moeten gehouden worden, niet alleen in onze synagogen, maar ook in onze huizen. In de rouwklage, die hier voorspeld wordt, klagen de vrouwen afzonderlijk, in haar eigen vertrekken, zoals Esther en haar jongedochters. Sommigen menen, dat dit betekent, dat zij zich de ontspanning zelfs van geoorloofde genietingen ontzeiden in een tijd van algemeene vernedering, 1 Corinthiers 7:5. Vier verschillende geslachten worden hier met name genoemd als voorbeelden voor anderen in deze rouwklage:

a. Twee er van zijn koninklijke geslachten, het huis van David, in Salomo, en het huis Nathans, van een andere zoon van David, broeder van Salomo, van wie Zerubbabel afstamde, zoals blijkt uit de geslachtslijst van Christus, Luke 3:27. Het huis van David, in `t bijzonder dat van Nathan, dat nu de hoofdtak van dat huis is, zal in dit goede werk voorgaan. De grootste vorsten mogen niet denken, dat zij een uitzondering zijn op de wet van het berouw, veeleer zijn wij er op de meest plechtige uiting aan te geven, tot opwekking van anderen, zoals Hizkia deed, die zichzelf vernederde, 2 Chronicles 32:26, : de vorsten en de koning, 2 Chronicles 12:6, en de koning van Nineve, Jonah 3:6.

b. Twee er van zijn heilige geslachten, Zechariah 12:13, het geslacht van het huis van Levi, welke stam aan God gewijd was en in het bijzonder het geslacht van Simeï, dat een tak was van het geslacht van Levi, 1 Chronicles 6:17, en waarschijnlijk waren sommigen van de afstammelingen van dat geslacht, nu van betekenis als predikers voor het volk, of als dienaren van het altaar. Zoals de vorsten moeten rouwklagen om de zonden van de overheid, zo moeten de priesters het doen om de ongerechtigheid van de heilige dingen. In tijden van algemene verdrukking en vernedering is het de taak van des Heeren dienaren "te wenen tussen het voorhuis en het altaar, Joel 2:17, en niet alleen daar, maar ook in hun huizen in `t bijzonder, want in welk geslacht zal men godzaligheid vinden, beide de vorm en de kracht er van, zo niet in de geslachten van de dienaren des Heeren?

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Zechariah 12". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/zechariah-12.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile