Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Ruth 2

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, RUTH 2

Er is in geheel de gewijde geschiedenis nauwelijks een bladzijde, die zich zo laag nederbuigt als deze, kennis nemende van zo gering een persoon als Ruth, een arme Moabietische weduwe, van zo nietig een daad als haar aren oplezen in een naburig veld, met de kleine bijzonderheden, waarmee dit gepaard ging. Maar dit alles was vanwege haar ingeënt worden in de stamboom van Christus, haar opgenomen zijn onder Zijn voorouders, opdat zij een type zou wezen van de ondertrouw van de gemeente uit de heidenen aan Christus, Isaiah 54:1. Hierdoor wordt deze geschiedenis merkwaardig, en er is ook zeer veel uit te leren. Hier is:

I. Ruths nederigheid en vlijt in haar oplezen van korenaren, daar zij door Godsvoorzienigheid naar het veld van Boaz geleid wordt, Ruth 2:1..

II. De grote gunst, die Boaz haar bij onderscheiden gelegenheden heeft bewezen, Ruth 2:4.

III. Ruths terugkomst bij haar schoonmoeder, Ruth 2:18.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, RUTH 2

Er is in geheel de gewijde geschiedenis nauwelijks een bladzijde, die zich zo laag nederbuigt als deze, kennis nemende van zo gering een persoon als Ruth, een arme Moabietische weduwe, van zo nietig een daad als haar aren oplezen in een naburig veld, met de kleine bijzonderheden, waarmee dit gepaard ging. Maar dit alles was vanwege haar ingeënt worden in de stamboom van Christus, haar opgenomen zijn onder Zijn voorouders, opdat zij een type zou wezen van de ondertrouw van de gemeente uit de heidenen aan Christus, Isaiah 54:1. Hierdoor wordt deze geschiedenis merkwaardig, en er is ook zeer veel uit te leren. Hier is:

I. Ruths nederigheid en vlijt in haar oplezen van korenaren, daar zij door Godsvoorzienigheid naar het veld van Boaz geleid wordt, Ruth 2:1..

II. De grote gunst, die Boaz haar bij onderscheiden gelegenheden heeft bewezen, Ruth 2:4.

III. Ruths terugkomst bij haar schoonmoeder, Ruth 2:18.

Verzen 1-3

Ruth 2:1-3

Naomi had nu een vestiging verkregen onder haar oude vrienden te Bethlehem, en hier hebben wij een bericht:

I. Van haar rijke bloedverwant, Boaz, een man, geweldig van vermogen. De Chaldeër leest hier: een man vermogend in de wet, indien hij beide was, dan was dit een voortreffelijke en zeer zeldzame vereniging van hoedanigheden, geweldig te zijn van vermogen, en daarbij nog machtig in de Schrift, die dit zijn, zijn in waarheid rijk en machtig. Hij was een kleinzoon van Nahesson, die overste was van de stam van Juda in de woestijn, en de zoon van Salmon, een jongere zoon waarschijnlijk, bij Rachab, de hoer van Jericho. Hij voert macht in zijn naam Boaz, in hem is kracht, en hij was van het geslacht van Elimelech, dat geslacht wat nu zo vervallen was.

Merk op:

1. Hoewel Boaz een rijk en groot man was had hij toch arme bloedverwanten, iedere tak van de boom is geen hoofdtak, er zijn ook zijtakken. Laat hen, die groot zijn in de wereld zich hun arme en geringe bloedverwanten niet schamen, opdat zij hierdoor niet trots en onnatuurlijk bevonden worden.

2. Hoewel Naomi een arme, geringe weduwe was, had zij toch rijke bloedverwanten, maar zij heeft noch op hen geroemd, noch is zij hun tot last geweest, en zij heeft ook niets van hen verwacht, toen zij in kommervolle omstandigheden naar Bethlehem terugkeerde. Zij, die rijke bloedverwanten hebben, maar zelf arm zijn, moeten weten dat het de wijze voorzienigheid God is, die het verschil heeft gemaakt (waarin wij behoren te berusten) en dat het een grote zonde is om trots te zijn op de zodanigen, en een grote dwaasheid om op hen te vertrouwen.

II. Van haar arme schoondochter, Ruth.

1. Haar toestand was zeer arm, wat een grote beproeving was voor het geloof en de standvastigheid van een jonge bekeerlinge. De Bethlehemieten zouden wel gedaan hebben indien zij Naomi en haar schoondochter eerst genodigd hadden in een goed huis, en dan in een ander. Het zou een grote steun zijn geweest voor een bejaarde weduwe, en een grote bemoediging voor een jonge bekeerlinge, maar, inplaats van de lekkernijen van Kanan te genieten, hebben zij geen ander middel om aan het noodzakelijke voedsel te komen, dan door korenaren te lezen, want anders zouden zij, voorzoveel blijkt, van honger moeten sterven. God heeft de armen van deze wereld uitverkoren, en hoewel God hen verkoren heeft, zullen zij waarschijnlijk arm zijn, gewoonlijk zien de mensen hen voorbij.

2. Haar gedrag in deze toestand was zeer goed, Ruth 2:2. Zij zei tot Naomi, niet: "Laat mij nu weer naar het land van Moab gaan, want er is hier geen brood, hier is gebrek, maar in het huis mijns vaders is overvloed van brood", neen, zij heeft niet gedacht aan het vaderland van waar zij uitgegaan was, want anders had zij nu een goede gelegenheid om er toe weer te keren. De God Israëls zal haar God zijn, en al zou Hij haar doden, zal zij toch op Hem bebouwen en Hem nooit verlaten. Maar haar verzoek is: Laat mij toch in het veld gaan en van de aren oplezen. Zij, die van goede geboorte zijn en een goede opvoeding genoten hebben, weten niet in welke bekrompen omstandigheden zij nog komen kunnen, noch welk gering werk zij verplicht zullen zijn te verrichten om aan brood te komen, Lamentations 4:5. Wie in zulke treurige omstandigheden verkeert, gedenke aan Ruth, die een grootvoorbeeld is:

2-1. Van nederigheid. Toen zij door Gods voorzienigheid arm was gemaakt, heeft zij niet gezegd: "Aren op te lezen, dat eigenlijk niets anders is dan bedelen, schaam ik mij." Neen goedsmoeds buigt zij zich neer tot de geringheid van haar omstandigheden, en schikt er zich naar. Hooghartige lieden kunnen gemakkelijker verhongeren, dan zich buigen, Ruth behoorde niet tot hen. Zij zegt niet tot haar moeder dat zij niet gewoon is van kruimkens te leven. Hoewel zij er niet toe opgebracht is, is zij er toe naar beneden gebracht, en gevoelt er zich niet ongelukkig onder. Ja meer, het is haar eigen voorstel, niet het bevel harer moeder. Ootmoed is een van de schoonste sieraden van de jeugd, en is een van de beste tekenen ten goede. V r Ruths eer en verheffing was deze ootmoed. Let er op met wat nederigheid zij van zichzelve spreekt in haar verwachting van verlof om aren op te lezen: "Laat mij eren oprezen achter dien, in wiens ogen ik genade zal vinden." Zij zegt niet: "Ik zal gaan oplezen, en voorzeker zal niemand mij dit weigeren", maar: "Ik zal gaan oplezen in de hoop dat iemand het mij zal veroorloven." Arme mensen moeten om geen goedheid of gunst vragen, alsof men hun die verschuldigd was, maar haar nederig vragen als een onverdiende gunst al betreft het ook nog zo'n kleine zaak. het betaamt armen om smekingen te doen.

2-2. Van naarstigheid. Zij zegt niet tot haar schoonmoeder: "Laat mij nu bezoeken gaan afleggen bij de aanzienlijke vrouwen van de stad of gaan wandelen in het veld om frisse lucht in te ademen en vrolijk te zijn, ik kan niet de gehelen dag bij u zitten treuren." Neen, het is niet naar vermaak, maar naar werk, dat haar hart uitgaat. "Laat mij in het veld gaan en van de aren oplezen, en dat zal ons goed te stade komen." Zij was een van die deugdzame vrouwen, die het brood van de luiheid niet eten maar zich gaarne moeite willen geven. Dit is een voorbeeld voor jonge lieden: laat hen intijds leren werken, en wat hun hand vindt om te doen, doen met al hun macht. Een gezindheid tot naarstigheid voorspelt goeds voor deze wereld en voor de toekomende wereld. Heb de slaap niet lief, heb het vermaak niet lief, wees geen liefhebber van drentelen, maar van werk. Het is ook een voorbeeld voor arme mensen om te werken voor hun brood, en niet te bedelen om wat zij met werken kunnen verdienen. Wij moeten voor geen eerlijken arbeid terugdeinzen, al is het ook van geringer aard, "ergon ouden oneidos-Geen arbeid is schande." Zonde is iets, dat beneden ons is, maar niets waartoe Gods voorzienigheid ons roept moeten wij als beneden ons beschouwen.

2-3. Van achting voor haar schoonmoeder, hoewel deze slechts haar schoonmoeder was, en, hoewel zij, die door de dood van de wet haars mans vrij was geworden, gemakkelijk had kunnen denken, dat zij nu ook van de wet harer schoonmoeder vrij was geworden, geeft zij toch gehoorzaam en plichtmatig acht op haar. Zij wil niet gaan zonder haar schoonmoeder om verlof te vragen. Jonge mensen behoren deze eerbied te tonen aan ouders en voogden, het behoort tot de eer, die hun toekomt. Zij zei niet: "Moeder, zo gij met mij wilt gaan, dan zal ik aren gaan oplezen", maar: "Blijf gij tehuis en neem rust, ik zal uitgaan en mij moeite geven." Juniores ad labores-De jeugd behoort te werken. Laat jongelieden de ouden om raad vragen maar geen arbeid van hen vorderen.

2-4:Van steunen op Gods voorzienigheid, te kennen gegeven in dit gezegde: ik zal oplezen achter dien, in wiens ogen ik genade zal vinden. Zij weet niet welke weg zij gaan zal, noch naar wie te vragen maar zij zal vertrouwen op Gods voorzienigheid, om haar een vriend te verwekken, die haar goedheid zal betonen. Laat ons altijd goede gedachten koesteren van Gods voorzienigheid en geloven dat, zolang wij wl doen, zij ons wl doen zal.

En zij heeft welgedaan voor Ruth, want toen zij alleen uitging zonder gids of metgezel, om aren op te lezen, viel haar bij geval voor een deel des velds van Boaz, Ruth 2:3. Haar scheen het toe bij geval te zijn, zij wist niet van wie dit veld was, ook had zij geen reden om eerder naar dat veld te gaan dan naar een ander, en daarom wordt gezegd: het viel haar bij geval voor, maar Gods voorzienigheid heeft haar schreden naar dat veld geleid. God bestuurd met wijsheid kleine gebeurtenissen, en die, welke geheel toevallig schijnen, dienen Zijn eer en heerlijkheid en het welzijn van Zijn volk. Menige grote zaak is door een kleine wending tot stand gebracht, een wending die ons toevallig scheen, maar door Gods voorzienigheid met bedoeling aldus geleid werd.

Verzen 1-3

Ruth 2:1-3

Naomi had nu een vestiging verkregen onder haar oude vrienden te Bethlehem, en hier hebben wij een bericht:

I. Van haar rijke bloedverwant, Boaz, een man, geweldig van vermogen. De Chaldeër leest hier: een man vermogend in de wet, indien hij beide was, dan was dit een voortreffelijke en zeer zeldzame vereniging van hoedanigheden, geweldig te zijn van vermogen, en daarbij nog machtig in de Schrift, die dit zijn, zijn in waarheid rijk en machtig. Hij was een kleinzoon van Nahesson, die overste was van de stam van Juda in de woestijn, en de zoon van Salmon, een jongere zoon waarschijnlijk, bij Rachab, de hoer van Jericho. Hij voert macht in zijn naam Boaz, in hem is kracht, en hij was van het geslacht van Elimelech, dat geslacht wat nu zo vervallen was.

Merk op:

1. Hoewel Boaz een rijk en groot man was had hij toch arme bloedverwanten, iedere tak van de boom is geen hoofdtak, er zijn ook zijtakken. Laat hen, die groot zijn in de wereld zich hun arme en geringe bloedverwanten niet schamen, opdat zij hierdoor niet trots en onnatuurlijk bevonden worden.

2. Hoewel Naomi een arme, geringe weduwe was, had zij toch rijke bloedverwanten, maar zij heeft noch op hen geroemd, noch is zij hun tot last geweest, en zij heeft ook niets van hen verwacht, toen zij in kommervolle omstandigheden naar Bethlehem terugkeerde. Zij, die rijke bloedverwanten hebben, maar zelf arm zijn, moeten weten dat het de wijze voorzienigheid God is, die het verschil heeft gemaakt (waarin wij behoren te berusten) en dat het een grote zonde is om trots te zijn op de zodanigen, en een grote dwaasheid om op hen te vertrouwen.

II. Van haar arme schoondochter, Ruth.

1. Haar toestand was zeer arm, wat een grote beproeving was voor het geloof en de standvastigheid van een jonge bekeerlinge. De Bethlehemieten zouden wel gedaan hebben indien zij Naomi en haar schoondochter eerst genodigd hadden in een goed huis, en dan in een ander. Het zou een grote steun zijn geweest voor een bejaarde weduwe, en een grote bemoediging voor een jonge bekeerlinge, maar, inplaats van de lekkernijen van Kanan te genieten, hebben zij geen ander middel om aan het noodzakelijke voedsel te komen, dan door korenaren te lezen, want anders zouden zij, voorzoveel blijkt, van honger moeten sterven. God heeft de armen van deze wereld uitverkoren, en hoewel God hen verkoren heeft, zullen zij waarschijnlijk arm zijn, gewoonlijk zien de mensen hen voorbij.

2. Haar gedrag in deze toestand was zeer goed, Ruth 2:2. Zij zei tot Naomi, niet: "Laat mij nu weer naar het land van Moab gaan, want er is hier geen brood, hier is gebrek, maar in het huis mijns vaders is overvloed van brood", neen, zij heeft niet gedacht aan het vaderland van waar zij uitgegaan was, want anders had zij nu een goede gelegenheid om er toe weer te keren. De God Israëls zal haar God zijn, en al zou Hij haar doden, zal zij toch op Hem bebouwen en Hem nooit verlaten. Maar haar verzoek is: Laat mij toch in het veld gaan en van de aren oplezen. Zij, die van goede geboorte zijn en een goede opvoeding genoten hebben, weten niet in welke bekrompen omstandigheden zij nog komen kunnen, noch welk gering werk zij verplicht zullen zijn te verrichten om aan brood te komen, Lamentations 4:5. Wie in zulke treurige omstandigheden verkeert, gedenke aan Ruth, die een grootvoorbeeld is:

2-1. Van nederigheid. Toen zij door Gods voorzienigheid arm was gemaakt, heeft zij niet gezegd: "Aren op te lezen, dat eigenlijk niets anders is dan bedelen, schaam ik mij." Neen goedsmoeds buigt zij zich neer tot de geringheid van haar omstandigheden, en schikt er zich naar. Hooghartige lieden kunnen gemakkelijker verhongeren, dan zich buigen, Ruth behoorde niet tot hen. Zij zegt niet tot haar moeder dat zij niet gewoon is van kruimkens te leven. Hoewel zij er niet toe opgebracht is, is zij er toe naar beneden gebracht, en gevoelt er zich niet ongelukkig onder. Ja meer, het is haar eigen voorstel, niet het bevel harer moeder. Ootmoed is een van de schoonste sieraden van de jeugd, en is een van de beste tekenen ten goede. V r Ruths eer en verheffing was deze ootmoed. Let er op met wat nederigheid zij van zichzelve spreekt in haar verwachting van verlof om aren op te lezen: "Laat mij eren oprezen achter dien, in wiens ogen ik genade zal vinden." Zij zegt niet: "Ik zal gaan oplezen, en voorzeker zal niemand mij dit weigeren", maar: "Ik zal gaan oplezen in de hoop dat iemand het mij zal veroorloven." Arme mensen moeten om geen goedheid of gunst vragen, alsof men hun die verschuldigd was, maar haar nederig vragen als een onverdiende gunst al betreft het ook nog zo'n kleine zaak. het betaamt armen om smekingen te doen.

2-2. Van naarstigheid. Zij zegt niet tot haar schoonmoeder: "Laat mij nu bezoeken gaan afleggen bij de aanzienlijke vrouwen van de stad of gaan wandelen in het veld om frisse lucht in te ademen en vrolijk te zijn, ik kan niet de gehelen dag bij u zitten treuren." Neen, het is niet naar vermaak, maar naar werk, dat haar hart uitgaat. "Laat mij in het veld gaan en van de aren oplezen, en dat zal ons goed te stade komen." Zij was een van die deugdzame vrouwen, die het brood van de luiheid niet eten maar zich gaarne moeite willen geven. Dit is een voorbeeld voor jonge lieden: laat hen intijds leren werken, en wat hun hand vindt om te doen, doen met al hun macht. Een gezindheid tot naarstigheid voorspelt goeds voor deze wereld en voor de toekomende wereld. Heb de slaap niet lief, heb het vermaak niet lief, wees geen liefhebber van drentelen, maar van werk. Het is ook een voorbeeld voor arme mensen om te werken voor hun brood, en niet te bedelen om wat zij met werken kunnen verdienen. Wij moeten voor geen eerlijken arbeid terugdeinzen, al is het ook van geringer aard, "ergon ouden oneidos-Geen arbeid is schande." Zonde is iets, dat beneden ons is, maar niets waartoe Gods voorzienigheid ons roept moeten wij als beneden ons beschouwen.

2-3. Van achting voor haar schoonmoeder, hoewel deze slechts haar schoonmoeder was, en, hoewel zij, die door de dood van de wet haars mans vrij was geworden, gemakkelijk had kunnen denken, dat zij nu ook van de wet harer schoonmoeder vrij was geworden, geeft zij toch gehoorzaam en plichtmatig acht op haar. Zij wil niet gaan zonder haar schoonmoeder om verlof te vragen. Jonge mensen behoren deze eerbied te tonen aan ouders en voogden, het behoort tot de eer, die hun toekomt. Zij zei niet: "Moeder, zo gij met mij wilt gaan, dan zal ik aren gaan oplezen", maar: "Blijf gij tehuis en neem rust, ik zal uitgaan en mij moeite geven." Juniores ad labores-De jeugd behoort te werken. Laat jongelieden de ouden om raad vragen maar geen arbeid van hen vorderen.

2-4:Van steunen op Gods voorzienigheid, te kennen gegeven in dit gezegde: ik zal oplezen achter dien, in wiens ogen ik genade zal vinden. Zij weet niet welke weg zij gaan zal, noch naar wie te vragen maar zij zal vertrouwen op Gods voorzienigheid, om haar een vriend te verwekken, die haar goedheid zal betonen. Laat ons altijd goede gedachten koesteren van Gods voorzienigheid en geloven dat, zolang wij wl doen, zij ons wl doen zal.

En zij heeft welgedaan voor Ruth, want toen zij alleen uitging zonder gids of metgezel, om aren op te lezen, viel haar bij geval voor een deel des velds van Boaz, Ruth 2:3. Haar scheen het toe bij geval te zijn, zij wist niet van wie dit veld was, ook had zij geen reden om eerder naar dat veld te gaan dan naar een ander, en daarom wordt gezegd: het viel haar bij geval voor, maar Gods voorzienigheid heeft haar schreden naar dat veld geleid. God bestuurd met wijsheid kleine gebeurtenissen, en die, welke geheel toevallig schijnen, dienen Zijn eer en heerlijkheid en het welzijn van Zijn volk. Menige grote zaak is door een kleine wending tot stand gebracht, een wending die ons toevallig scheen, maar door Gods voorzienigheid met bedoeling aldus geleid werd.

Verzen 4-16

Ruth 2:4-16

Nu verschijnt Boaz zelf, en er is zeer veel waardigheid in zijn houding en gedrag zowel tegenover zijn eigen dienstknechten, als tegenover deze arme vreemdelinge.

I. Tegenover zijn eigen dienstknechten, en degenen die arbeidden om zijn koren te maaien en binnen te halen. De oogsttijd is een drukke tijd, vele handen moeten daarbij aan het werk zijn. Boaz, die veel had, daar hij een men was geweldig van vermogen, had veel te doen, en bijgevolg velen, die onder hem arbeidden en van hem leefden. Waar het goed vermenigvuldigt, daar vermenigvuldigen ook die het eten, wat nuttigheid hebben dan de bezitters er van, dan het gezicht hunner ogen? Boaz is hier een voorbeeld van een goed meester.

1. Hij had een dienaar, die over de maaiers gezet was, Ruth 2:6. In grote gezinnen is het een vereiste, dat er een persoon moet wezen, die het opzicht heeft over de andere dienstboden, aan ieder zijn deel aanwijst, zowel van werk als van spijs. Leraren zijn zulke dienstknechten in het huis Gods, en het is nodig dat zij beide wijs en getrouw zijn, zoals deze knecht van Boaz geweest is, Ruth 2:6.

2. Toch ging hijzelf uit tot de maaiers, om te zien hoe het ging met het werk, teneinde als er iets verkeerds was, dit te herstellen, en nadere orders te geven voor hetgeen gedaan moest worden. Dit was in zijn eigen belang, want wie zijn zaken geheel en al aan anderen overlaat, zal ze slechts ten halve gedaan vinden, des meesters oog maakt de paarden vet. En het was ook een aanmoediging voor zijn dienstknechten, die zoveel blijmoediger hun werk zullen doen, als hun heer hen in zoverre steunt, dat hij hun een bezoek brengt. Meesters, die op hun gemak kunnen leven moeten met vriendelijkheid denken aan hen, die voor hen werken, de last en de hitte des daags dragen.

3. Er werden vriendelijke en Godvruchtige begroetingen gewisseld tussen Boaz en zijn maaiers. Hij zei tot hen: De Heere zij met ulieden, en zij antwoordden: De Heere zegene u, Ruth 2:4. Hiermede gaven zij uitdrukking:

a. Aan hun wederkerige achting voor elkaar, hij voor hen als goede dienstknechten en zij voor hem als een goed meester. Als hij tot hen kwam, dan begon hij niet dadelijk te berispen, alsof hij alleen maar kwam om aanmerkingen te maken, en zijn gezag te tonen, maar hij bad voor hen: "De Heere zij met ulieden, make u voorspoedig, geve u gezondheid en kracht, en beware u voor ramp of leed". En zij waren niet, zodra hij buiten hun gehoor was, begonnen hem te vloeken, zoals boosaardige dienstknechten doen, die het oog huns meesters vrezen, neen, zij beantwoordden zijn beleefdheid met een: "De Heere zegene u, en make onze arbeid dienstbaar aan uw welvaart." De zaken zullen waarschijnlijk goed gaan in een huis, waar zo'n goede gezindheid heerst tussen meester en dienstknechten.

b. Hun afhankelijkheid van de Goddelijke voorzienigheid, zij drukten hun vriendelijkheid voor elkaar uit door voor elkaar te bidden. Zij tonen niet slechts hun beleefdheid maar hun Godsvrucht, en de erkenning, dat alle goed van de tegenwoordigheid en de zegen van God komt, die wij daarom boven alles moeten op prijs stellen en begeren, zowel voor onszelf als voor anderen. Laat ons hieruit leren:

a.a. Hoffelijke begroetingen te gebruiken als uitdrukkingen van oprechte genegenheid voor onze vrienden. b.b. Ons hart op te heffen in gebed tot God om Zijn gunst, in korte bewoordingen, zoals waarin zij hier ook werden uitgedrukt. Maar wij moeten daarbij wel toezien, dat dit niet in formalisme ontaardt, opdat wij er de naam des Heeren niet ijdellijk in gebruiken, maar als het er ons ernst bij is, dan kunnen wij er onze gemeenschap met God door onderhouden, en er zegen en genade door ontvangen. Het schijnt toen het algemene gebruik te zijn geweest, om de maaiers op die wijze voorspoed toe te wensen, Psalms 129:7. 8.

4. Hij won van zijn maaiers bericht in betreffende een vreemdelinge, die hij in het veld ontmoet had, en gaf haar betreffende noodzakelijke orders, namelijk dat zij haar niet zullen aanroeren, Ruth 2:9, en haar niet zullen beschamen, Ruth 2:15..

Meesters moeten zorgdragen niet alleen dat zij zelf geen leed doen, maar dat ook hun onderhorigen het niet doen. Hij gaf ook bevel om vriendelijk voor haar te wezen, en van de handvollen wat voor haar te laten vallen. Hoewel het betaamt dat meesters de verkwisting hunner dienaren beteugelen en bestraffen, moeten zij hen toch niet beletten barmhartig te zijn, maar er hun vergunning voor geven, met verstandige aanwijzingen er bij.

II. Boaz was zeer vriendelijk voor Ruth en betoonde haar veel gunst, hiertoe gedrongen door hetgeen hij van haar gehoord en gezien had, en daar God ook zijn hart neigde om haar te steunen en te helpen. Onder zijn maaiers komende, zag hij deze vreemdelinge onder hen, en vroeg zijn huisbezorger om inlichtingen nopens haar, en hier is een nauwkeurig bericht van hetgeen er over haar gezegd werd.

1. De huisbezorger gaf aan Boaz zeer gunstige inlichtingen omtrent haar, wel geschikt om haar aan te bevelen in zijn gunst, Ruth 2:6, Ruth 2:7.

a. Dat zij een vreemdelinge was, en daarom een dergenen, die volgens de wet van God de nalezing van der. oogst mochten opzamelen, Leviticus 19:9, Leviticus 19:10, . Zij is de Moabietische jonge vrouw.

b. Dat zij verwant was aan zijn geslacht, zij is teruggekomen met Naomi, de vrouw van Elimelech, een bloedverwant van Boaz.

c. Dat zij een bekeerlinge was, want zij kwam uit het land van Moab om zich te vestigen in het land Israël.

d. Dat zij zeer zedig en ingetogen was, en geen aren had opgelezen voor zij er om verlof toe vroeg.

e. Dat zij zeer naarstig was, en ijverig aan haar werk was gebleven van de morgen af totnutoe. En armen, die vlijtig zijn en zich moeite willen getroosten, behoren aangemoedigd te worden. Thans, nu het op het heetst van de dag is, vertoefde zij een wijle in het huis-of de tent-t), die in het veld was opgericht tot een beschutting tegen het weer, om wat uit te rusten, en sommigen opperen de mening dat zij er ging om haar gebed te doen. Maar weldra keerde zij terug tot haar werk, en behalve deze kleine tusschenpoos is zij er de gehelen dag ijverig aan gebleven, hoewel zij aan zulk werk niet gewoon was. Dienaren moeten rechtvaardig zijn in de berichten, die zij omtrent anderen aan hun meesters geven, en er zich voor wachten om iemand verkeerd voor te stellen, of zonder reden hun meesters te ootmoediger in hun liefdadigheid. 2. Hierop was Boaz uiterst vriendelijk en beleefd jegens haar in verscheidene opzichten.

a. Hij beval haar bij zijn maaiers te blijven op elk veld, waar zij maaiden, en in geen ander veld te gaan oplezen, want zij behoefde nergens anders heen te gaan om het er beter te hebben, Ruth 2:8, hier zult gij u houden bij mijne maagden, want die van haar eigen sekse waren het beste gezelschap voor haar.

b. Hij gebood al zijn dienstknechten zeer zorgzaam voor, en zeer eerbiedig jegens haar te zijn, en ongetwijfeld zullen zij dit wezen jegens iemand voor wie zij hun meester zo vriendelijk zagen. Zij was een vreemdelinge, en waarschijnlijk waren haar taal, haar kleding en haar voorkomen zeer verschillend van de hunne, maar hij gelastte hun haar in niets te beledigen, of onaangenaam te zijn, zoals ruwe dienstknechten allicht voor vreemdelingen zijn kunnen.

c. Hij heette haar welkom aan het maal, dat hij voor zijn dienaren bereid had. Hij beval haar niet slechts om van het water te drinken, dat voor hen geput was, want die drank schijnt hij bedoeld te hebben, Ruth 2:9, en die geput was uit de vermaarden bornput van Bethlehem, die in de poort is, naar welks water David verlangde, 2 Samuel 23:15, S. maar ook als het etenstijd is te komen en te eten van het brood, Ruth 2:14,. en haar bete te dopen in de azijn om haar smakelijk te maken, want God geeft ons niet slechts voedzame, maar ook smakelijke spijze, niet slechts het nodige, maar ook het aangename. En ter harer aanmoediging, en ter aanwijzing van zijn dienaren, heeft hij zelf, daar hij nu tegenwoordig was, toen zijn dienaren zich aan de maaltijd zetten, haar geroost koren gelangd. Het is voor de fraaiste hand geen verkleining om haar "uit te steken tot de nooddruftige," Proverbs 31:20. en gebruikt te worden om de armen te dienen.

Merk op: Boaz was niet karig in zijn voorziening voor de maaiers, maar zond hun zoveel, dat zij meer dan genoeg hadden, en nog een vreemdeling konden onthalen. Aldus is er een die uitstrooit, denwelken nog meer toegedaan wordt, Proverbs 11:24..

d. Hij prees haar voor haar eerbiedig gedrag jegens haar schoonmoeder, waarvan hij, hoewel hij haar van aanzien niet kende, toch gehoord had, Ruth 2:11.. Het is mij wel aangezegd alles wat gij bij uw schoonmoeder gedaan hebt. Zij, die wl doen, behoren er de lof voor te ontvangen. Maar wat hij inzonderheid in haar loofde, was dat zij haar land had verlaten, en een bekeerlinge was geworden tot de Joodse Godsdienst, want aldus verklaart het de Chaldeer: "Gij zijt gekomen, om bekeerd te worden en te wonen onder een volk, dat gij van tevoren niet kendet." Zij, die alles verlaten om de ware Godsdienst te omhelzen, zijn dubbele eer waardig.

e. Hij bad voor haar, Ruth 2:12.. De Heere vergelde u uw daad. Haar sterke genegenheid voor het burgerschap Israëls, waaraan zij door haar geboorte vreemd was, was zo'n werk van Gods genade in haar, dat het voorzeker gekroond zal worden met een volle beloning door Hem, onder wiens vleugelen zij gekomen was, om toevlucht te nemen. Zij, die door het geloof onder de vleugelen van de Goddelijke genade komen, kunnen zich verzekerd houden van een volle beloning voor dit hun doen. Naar deze uitdrukking duiden de Joden een proseliet aan als iemand die vergaderd is onder de vleugelen van de Goddelijke Majesteit. Eindelijk. Hij moedigde haar aan om voort te gaan met haar oplezen van aren, en poogde niet haar daarvan af te houden want de grootste vriendelijkheid, die wij onze armen bloedverwanten kunnen bewijzen, is hen te helpen in hun naarstigheid en er hen in aan te moedigen. Boaz beval zijn dienstknechten, haar te laten oplezen tussen de garven, waar anderen, die aren oplezen, niet mochten komen, en haar niet te beschamen dat is: haar niet dievegge te noemen, of haar te verdenken van meer te nemen dan haar vergund was. Ruth 2:15.. Dit alles toont dat Boaz een man was van een edelaardig gemoed, iemand die, overeenkomstig de wet, het gemoed eens vreemdelings kende.

3. Ruth ontving zijn gunsten met zeer grote nederigheid en dankbaarheid, en gedroeg zich met evenveel waardigheid in haar plaats als hij in de zijne, weinig denkende dat zij weldra de meesteres zou zijn van die velden, waarin zij nu aren oplas.

a. Zij betoonde hem allen mogelijken eerbied, en gaf hem eer naar het gebruik des lands, Ruth 2:10.. Zij viel op haar aangezicht, en boog zich ter aarde. Goede manieren zijn een sieraad voor de Godsdienst, en wij moeten ere geven aan wie ere toekomt.

b. Ootmoedig erkent zij zich zijn gunsten onwaardig, ik ben een vreemde, Ruth 2:10, en ben niet gelijk een uwer dienstmaagden, Ruth 2:13,. niet zo goed gekleed, noch zo wel onderwezen, noch zo netjes, noch zo handig. Het betaamt ons allen gering te denken van onszelf, en hetgeen verkleinend is in ons op te merken, anderen uitnemender achtende dan ons zelf.

c. Dankbaar erkent zij zijn goedheid jegens haar, hoewel het geen grote onkosten voor hem waren, en hij niet veel meer deed dan waartoe hij door de wet Gods verplicht was, toch acht zij het groot en bewondert zij het. Waarom heb ik genade gevonden in uw ogen? Ruth 2:10..

d. Zij verzoekt om de voortduring van zijn goedheid: Laat mij genade vinden in uw ogen, Ruth 2:13, en erkent dat wat hij gezegd had een hartsterking voor haar was dewij gij mij getroost hebt, en dewijl gij naar het hart van uw dienstmaagd gesproken hebt. Zij, die groot en aanzienlijk zijn, en een hoge plaats innemen in de maatschappij, weten niet hoeveel goed zij aan hun minderen kunnen doen door een vriendelijke blik, of door hun vriendelijk toe te spreken, en tegen zo klein een uitgaaf zullen zij- naar men zou denken-geen bezwaar hebben, als zij op de rekening hunner liefdadigheid komt.

e. Toen Boaz haar een middagmaal gat met zijn maaiers, at zij zoveel als haar genoeg was, en liet het overige staan, en toen stond zij onmiddellijk op om weer te gaan oplezen, Ruth 2:14, Ruth 2:15. Zij heeft niet onder voorwendsel van haar gebrek, of van de arbeid, die zij verricht had, meer gegeten dan zij nodig had, of haar ongeschikt zou gemaakt hebben om weer aan de arbeid te gaan, matigheid bevordert arbeidzaamheid, wij moeten eten en drinken om ons te versterken voor ons werk, maar niet om er ons opgeschikt voor te maken.

Verzen 4-16

Ruth 2:4-16

Nu verschijnt Boaz zelf, en er is zeer veel waardigheid in zijn houding en gedrag zowel tegenover zijn eigen dienstknechten, als tegenover deze arme vreemdelinge.

I. Tegenover zijn eigen dienstknechten, en degenen die arbeidden om zijn koren te maaien en binnen te halen. De oogsttijd is een drukke tijd, vele handen moeten daarbij aan het werk zijn. Boaz, die veel had, daar hij een men was geweldig van vermogen, had veel te doen, en bijgevolg velen, die onder hem arbeidden en van hem leefden. Waar het goed vermenigvuldigt, daar vermenigvuldigen ook die het eten, wat nuttigheid hebben dan de bezitters er van, dan het gezicht hunner ogen? Boaz is hier een voorbeeld van een goed meester.

1. Hij had een dienaar, die over de maaiers gezet was, Ruth 2:6. In grote gezinnen is het een vereiste, dat er een persoon moet wezen, die het opzicht heeft over de andere dienstboden, aan ieder zijn deel aanwijst, zowel van werk als van spijs. Leraren zijn zulke dienstknechten in het huis Gods, en het is nodig dat zij beide wijs en getrouw zijn, zoals deze knecht van Boaz geweest is, Ruth 2:6.

2. Toch ging hijzelf uit tot de maaiers, om te zien hoe het ging met het werk, teneinde als er iets verkeerds was, dit te herstellen, en nadere orders te geven voor hetgeen gedaan moest worden. Dit was in zijn eigen belang, want wie zijn zaken geheel en al aan anderen overlaat, zal ze slechts ten halve gedaan vinden, des meesters oog maakt de paarden vet. En het was ook een aanmoediging voor zijn dienstknechten, die zoveel blijmoediger hun werk zullen doen, als hun heer hen in zoverre steunt, dat hij hun een bezoek brengt. Meesters, die op hun gemak kunnen leven moeten met vriendelijkheid denken aan hen, die voor hen werken, de last en de hitte des daags dragen.

3. Er werden vriendelijke en Godvruchtige begroetingen gewisseld tussen Boaz en zijn maaiers. Hij zei tot hen: De Heere zij met ulieden, en zij antwoordden: De Heere zegene u, Ruth 2:4. Hiermede gaven zij uitdrukking:

a. Aan hun wederkerige achting voor elkaar, hij voor hen als goede dienstknechten en zij voor hem als een goed meester. Als hij tot hen kwam, dan begon hij niet dadelijk te berispen, alsof hij alleen maar kwam om aanmerkingen te maken, en zijn gezag te tonen, maar hij bad voor hen: "De Heere zij met ulieden, make u voorspoedig, geve u gezondheid en kracht, en beware u voor ramp of leed". En zij waren niet, zodra hij buiten hun gehoor was, begonnen hem te vloeken, zoals boosaardige dienstknechten doen, die het oog huns meesters vrezen, neen, zij beantwoordden zijn beleefdheid met een: "De Heere zegene u, en make onze arbeid dienstbaar aan uw welvaart." De zaken zullen waarschijnlijk goed gaan in een huis, waar zo'n goede gezindheid heerst tussen meester en dienstknechten.

b. Hun afhankelijkheid van de Goddelijke voorzienigheid, zij drukten hun vriendelijkheid voor elkaar uit door voor elkaar te bidden. Zij tonen niet slechts hun beleefdheid maar hun Godsvrucht, en de erkenning, dat alle goed van de tegenwoordigheid en de zegen van God komt, die wij daarom boven alles moeten op prijs stellen en begeren, zowel voor onszelf als voor anderen. Laat ons hieruit leren:

a.a. Hoffelijke begroetingen te gebruiken als uitdrukkingen van oprechte genegenheid voor onze vrienden. b.b. Ons hart op te heffen in gebed tot God om Zijn gunst, in korte bewoordingen, zoals waarin zij hier ook werden uitgedrukt. Maar wij moeten daarbij wel toezien, dat dit niet in formalisme ontaardt, opdat wij er de naam des Heeren niet ijdellijk in gebruiken, maar als het er ons ernst bij is, dan kunnen wij er onze gemeenschap met God door onderhouden, en er zegen en genade door ontvangen. Het schijnt toen het algemene gebruik te zijn geweest, om de maaiers op die wijze voorspoed toe te wensen, Psalms 129:7. 8.

4. Hij won van zijn maaiers bericht in betreffende een vreemdelinge, die hij in het veld ontmoet had, en gaf haar betreffende noodzakelijke orders, namelijk dat zij haar niet zullen aanroeren, Ruth 2:9, en haar niet zullen beschamen, Ruth 2:15..

Meesters moeten zorgdragen niet alleen dat zij zelf geen leed doen, maar dat ook hun onderhorigen het niet doen. Hij gaf ook bevel om vriendelijk voor haar te wezen, en van de handvollen wat voor haar te laten vallen. Hoewel het betaamt dat meesters de verkwisting hunner dienaren beteugelen en bestraffen, moeten zij hen toch niet beletten barmhartig te zijn, maar er hun vergunning voor geven, met verstandige aanwijzingen er bij.

II. Boaz was zeer vriendelijk voor Ruth en betoonde haar veel gunst, hiertoe gedrongen door hetgeen hij van haar gehoord en gezien had, en daar God ook zijn hart neigde om haar te steunen en te helpen. Onder zijn maaiers komende, zag hij deze vreemdelinge onder hen, en vroeg zijn huisbezorger om inlichtingen nopens haar, en hier is een nauwkeurig bericht van hetgeen er over haar gezegd werd.

1. De huisbezorger gaf aan Boaz zeer gunstige inlichtingen omtrent haar, wel geschikt om haar aan te bevelen in zijn gunst, Ruth 2:6, Ruth 2:7.

a. Dat zij een vreemdelinge was, en daarom een dergenen, die volgens de wet van God de nalezing van der. oogst mochten opzamelen, Leviticus 19:9, Leviticus 19:10, . Zij is de Moabietische jonge vrouw.

b. Dat zij verwant was aan zijn geslacht, zij is teruggekomen met Naomi, de vrouw van Elimelech, een bloedverwant van Boaz.

c. Dat zij een bekeerlinge was, want zij kwam uit het land van Moab om zich te vestigen in het land Israël.

d. Dat zij zeer zedig en ingetogen was, en geen aren had opgelezen voor zij er om verlof toe vroeg.

e. Dat zij zeer naarstig was, en ijverig aan haar werk was gebleven van de morgen af totnutoe. En armen, die vlijtig zijn en zich moeite willen getroosten, behoren aangemoedigd te worden. Thans, nu het op het heetst van de dag is, vertoefde zij een wijle in het huis-of de tent-t), die in het veld was opgericht tot een beschutting tegen het weer, om wat uit te rusten, en sommigen opperen de mening dat zij er ging om haar gebed te doen. Maar weldra keerde zij terug tot haar werk, en behalve deze kleine tusschenpoos is zij er de gehelen dag ijverig aan gebleven, hoewel zij aan zulk werk niet gewoon was. Dienaren moeten rechtvaardig zijn in de berichten, die zij omtrent anderen aan hun meesters geven, en er zich voor wachten om iemand verkeerd voor te stellen, of zonder reden hun meesters te ootmoediger in hun liefdadigheid. 2. Hierop was Boaz uiterst vriendelijk en beleefd jegens haar in verscheidene opzichten.

a. Hij beval haar bij zijn maaiers te blijven op elk veld, waar zij maaiden, en in geen ander veld te gaan oplezen, want zij behoefde nergens anders heen te gaan om het er beter te hebben, Ruth 2:8, hier zult gij u houden bij mijne maagden, want die van haar eigen sekse waren het beste gezelschap voor haar.

b. Hij gebood al zijn dienstknechten zeer zorgzaam voor, en zeer eerbiedig jegens haar te zijn, en ongetwijfeld zullen zij dit wezen jegens iemand voor wie zij hun meester zo vriendelijk zagen. Zij was een vreemdelinge, en waarschijnlijk waren haar taal, haar kleding en haar voorkomen zeer verschillend van de hunne, maar hij gelastte hun haar in niets te beledigen, of onaangenaam te zijn, zoals ruwe dienstknechten allicht voor vreemdelingen zijn kunnen.

c. Hij heette haar welkom aan het maal, dat hij voor zijn dienaren bereid had. Hij beval haar niet slechts om van het water te drinken, dat voor hen geput was, want die drank schijnt hij bedoeld te hebben, Ruth 2:9, en die geput was uit de vermaarden bornput van Bethlehem, die in de poort is, naar welks water David verlangde, 2 Samuel 23:15, S. maar ook als het etenstijd is te komen en te eten van het brood, Ruth 2:14,. en haar bete te dopen in de azijn om haar smakelijk te maken, want God geeft ons niet slechts voedzame, maar ook smakelijke spijze, niet slechts het nodige, maar ook het aangename. En ter harer aanmoediging, en ter aanwijzing van zijn dienaren, heeft hij zelf, daar hij nu tegenwoordig was, toen zijn dienaren zich aan de maaltijd zetten, haar geroost koren gelangd. Het is voor de fraaiste hand geen verkleining om haar "uit te steken tot de nooddruftige," Proverbs 31:20. en gebruikt te worden om de armen te dienen.

Merk op: Boaz was niet karig in zijn voorziening voor de maaiers, maar zond hun zoveel, dat zij meer dan genoeg hadden, en nog een vreemdeling konden onthalen. Aldus is er een die uitstrooit, denwelken nog meer toegedaan wordt, Proverbs 11:24..

d. Hij prees haar voor haar eerbiedig gedrag jegens haar schoonmoeder, waarvan hij, hoewel hij haar van aanzien niet kende, toch gehoord had, Ruth 2:11.. Het is mij wel aangezegd alles wat gij bij uw schoonmoeder gedaan hebt. Zij, die wl doen, behoren er de lof voor te ontvangen. Maar wat hij inzonderheid in haar loofde, was dat zij haar land had verlaten, en een bekeerlinge was geworden tot de Joodse Godsdienst, want aldus verklaart het de Chaldeer: "Gij zijt gekomen, om bekeerd te worden en te wonen onder een volk, dat gij van tevoren niet kendet." Zij, die alles verlaten om de ware Godsdienst te omhelzen, zijn dubbele eer waardig.

e. Hij bad voor haar, Ruth 2:12.. De Heere vergelde u uw daad. Haar sterke genegenheid voor het burgerschap Israëls, waaraan zij door haar geboorte vreemd was, was zo'n werk van Gods genade in haar, dat het voorzeker gekroond zal worden met een volle beloning door Hem, onder wiens vleugelen zij gekomen was, om toevlucht te nemen. Zij, die door het geloof onder de vleugelen van de Goddelijke genade komen, kunnen zich verzekerd houden van een volle beloning voor dit hun doen. Naar deze uitdrukking duiden de Joden een proseliet aan als iemand die vergaderd is onder de vleugelen van de Goddelijke Majesteit. Eindelijk. Hij moedigde haar aan om voort te gaan met haar oplezen van aren, en poogde niet haar daarvan af te houden want de grootste vriendelijkheid, die wij onze armen bloedverwanten kunnen bewijzen, is hen te helpen in hun naarstigheid en er hen in aan te moedigen. Boaz beval zijn dienstknechten, haar te laten oplezen tussen de garven, waar anderen, die aren oplezen, niet mochten komen, en haar niet te beschamen dat is: haar niet dievegge te noemen, of haar te verdenken van meer te nemen dan haar vergund was. Ruth 2:15.. Dit alles toont dat Boaz een man was van een edelaardig gemoed, iemand die, overeenkomstig de wet, het gemoed eens vreemdelings kende.

3. Ruth ontving zijn gunsten met zeer grote nederigheid en dankbaarheid, en gedroeg zich met evenveel waardigheid in haar plaats als hij in de zijne, weinig denkende dat zij weldra de meesteres zou zijn van die velden, waarin zij nu aren oplas.

a. Zij betoonde hem allen mogelijken eerbied, en gaf hem eer naar het gebruik des lands, Ruth 2:10.. Zij viel op haar aangezicht, en boog zich ter aarde. Goede manieren zijn een sieraad voor de Godsdienst, en wij moeten ere geven aan wie ere toekomt.

b. Ootmoedig erkent zij zich zijn gunsten onwaardig, ik ben een vreemde, Ruth 2:10, en ben niet gelijk een uwer dienstmaagden, Ruth 2:13,. niet zo goed gekleed, noch zo wel onderwezen, noch zo netjes, noch zo handig. Het betaamt ons allen gering te denken van onszelf, en hetgeen verkleinend is in ons op te merken, anderen uitnemender achtende dan ons zelf.

c. Dankbaar erkent zij zijn goedheid jegens haar, hoewel het geen grote onkosten voor hem waren, en hij niet veel meer deed dan waartoe hij door de wet Gods verplicht was, toch acht zij het groot en bewondert zij het. Waarom heb ik genade gevonden in uw ogen? Ruth 2:10..

d. Zij verzoekt om de voortduring van zijn goedheid: Laat mij genade vinden in uw ogen, Ruth 2:13, en erkent dat wat hij gezegd had een hartsterking voor haar was dewij gij mij getroost hebt, en dewijl gij naar het hart van uw dienstmaagd gesproken hebt. Zij, die groot en aanzienlijk zijn, en een hoge plaats innemen in de maatschappij, weten niet hoeveel goed zij aan hun minderen kunnen doen door een vriendelijke blik, of door hun vriendelijk toe te spreken, en tegen zo klein een uitgaaf zullen zij- naar men zou denken-geen bezwaar hebben, als zij op de rekening hunner liefdadigheid komt.

e. Toen Boaz haar een middagmaal gat met zijn maaiers, at zij zoveel als haar genoeg was, en liet het overige staan, en toen stond zij onmiddellijk op om weer te gaan oplezen, Ruth 2:14, Ruth 2:15. Zij heeft niet onder voorwendsel van haar gebrek, of van de arbeid, die zij verricht had, meer gegeten dan zij nodig had, of haar ongeschikt zou gemaakt hebben om weer aan de arbeid te gaan, matigheid bevordert arbeidzaamheid, wij moeten eten en drinken om ons te versterken voor ons werk, maar niet om er ons opgeschikt voor te maken.

Verzen 17-23

Ruth 2:17-23

I. Ruth voleindigt hier haar dagwerk, Ruth 2:17..

1. Zij droeg zorg geen tijd te verliezen, want zij las op tot aan de avond, Wij moeten niet moede zijn van wl te doen, want ter bestemder tijd zullen wij oogsten. Zij heeft geen voorwendsel gezocht om stil te zitten, of om naar huis te gaan v r de avond, laat ons het werk werken van Hem, die ons gezonden heeft, zolang het dag is. Van de vriendelijkheid van Boaz heeft zij nauwelijks gebruik, en nog veel minder misbruik gemaakt, want, hoewel hij zijn dienaren gebood handvollen voor haar te laten vallen, bleef zij toch de verstrooide aren oplezen.

2. Zij droeg zorg niet te verliezen wat zij opgezameld had, maar dorste het zelf, teneinde het gemakkelijker naar huis te dragen, en het voor het gebruik gereed te hebben. "De luiaard zal zijn jacht vangst niet braden, en zo verliest hij er het voordeel van, maar het kostelijk goed des mensen is des vlijtigen" Proverbs 12:27..

Ruth had het aar voor aar opgelezen, maar toen zij het alles uitsloeg, had zij omtrent een efa gerst. Veel kleintjes maken een groot geheel. Het is een aanmoediging voor vlijt, dat in allen arbeid, zelfs in die van aren oplezen, gewin is, maar het woord van de lippen strekt alleen tot gebrek.

Toen zij haar koren in zo klein een bestek had als zij kon, nam zij het op, en droeg het naar de stad, hoewel sommigen van Boaz' dienstknechten dit waarschijnlijk wel voor haar gedaan zouden hebben, als zij het hun gevraagd had.

Wij moeten er ons op toeleggen om zo weinig mogelijk last te veroorzaken aan hen, die vriendelijk voor ons zijn. Zij dacht niet dat dit werk te zwaar of te gering voor haar was, om zelf koren naar de staaf te dragen, maar smaakte veeleer genoegen in hetgeen zij door haar vlijt verkregen had, en was zorgzaam om het te behouden.

Laat ons aldus zorgdragen, "dat wij niet verliezen hetgeen wij gearbeid hebben, dat wij verkregen hebben", 2 Johannes : 8.

II. Zij betoonde haar eerbied voor haar schoonmoeder, ging rechtstreeks naar huis, maar bleef niet praten met de dienstknechten van Boaz, toonde haar wat zij opgelezen had, opdat zij niet zou denken dat zij lui of traag geweest is.

1. Zij onthaalde haar op hetgeen zij van haar goed middagmaal had overgelaten, dat Boaz haar gegeven had. Zij gaf haar wat zij van haar verzadiging overgehouden had, Ruth 2:18. hetgeen verwijst naar Ruth 2:14.. Indien zij iets beters gehad heeft dan een ander, dan moest haar schoonmoeder het met haar delen. Aldus haar naarstigheid getoond hebbende buitenshuis, toont zij nu haar Godsvrucht in huis, aldus is het dat het onderhouden van de ouders door hun kinderen genoemd wordt, 1 Timothy 5:4 en het behoort tot de eer, die hun verschuldigd is naar luid van het vijfde gebod, Matthew 15:5. 2. Zij gaf een verslag van haar dagwerk, en hoe Gods voorzienigheid er haar gunstig in is geweest, waardoor het haar zeer lieflijk was, want het weinige-het oplezen-dat de rechtvaardige heeft, is beter dan de overvloed-de oogst-van de goddelozen, Psalms 37:16..

A. Naomi vroeg haar waar zij geweest was: Waar hebt gij heden opgelezen? Ouders moeten er op bedacht zijn om navraag te doen naar het werk hunner kinderen, hoe, en waar, en in welk gezelschap zij hun tijd hebben doorgebracht, Dit kan veel ongeregeldheden voorkomen van de kinderen, waaraan dezen, indien zij aan zichzelf worden overgelaten, zich overgeven, en waardoor zij schande brengen over zichzelf en over hun ouders.

Indien wij al niet de hoeders zijn van onze broeders, dan zijn wij het toch zeker wel van onze kinderen en wij weten welk een zoon Adonia is gebleken te zijn, die zijn vader nooit bedroefd had. Ouders moeten hun kinderen ondervragen, niet om hen te verschrikken of te ontmoedigen, zodat zij een afkeer krijgen van het ouderlijk huis, of in verzoeking komen om te liegen, maar om hen te loven als zij wl gedaan hebben zich goed hebben gedragen, en hen met zachtmoedigheid te bestraffen en te waarschuwen als hun gedrag niet goed is geweest. Het is een goede vraag, die wij onszelf aan het einde van iederen dag moeten doen: "Waar heb ik vandaag opgelezen? Welke vorderingen heb ik gemaakt in kennis en genade? Wat heb ik gedaan of verkregen, dat mij ten goede zal komen?"

B. Ruth verhaalde haar uitvoerig welke vriendelijkheid haar door Boaz was bewezen, Ruth 2:19,. en welke hoop zij koesterde van nog meer vriendelijkheid van hem te ontvangen. daar hij haar bevolen had om gedurende de gehelen oogst bij zijn knechten te blijven, Ruth 2:21.. Kinderen moeten zich verantwoordelijk houden aan hun ouders en aan hen, die over hen gesteld zijn, en het geen verkleining voor zich achten om ondervraagd te worden, laat hen goed doen, en zij zullen er voor geprezen worden. Ruth verhaalde aan haar moeder welke goedheid Boaz haar betoond heeft, opdat zij er hem bij gelegenheid dank voor kan betuigen maar zij zei haar niet welke lof Boaz haar had toegekend, Ruth 2:11.. Nederigheid leert ons niet alleen onszelf niet te prijzen, maar ook om niet ijverig te zijn om te verkondigen dat anderen ons geprezen hebben.

C. Hier wordt ons meegedeeld wat Naomi hierop zei.

a. Zij bad hartelijk voor hem, die de weldoener harer dochter is geweest, v r zij nog wist wie hij was, Ruth 2:19.. Gezegend zij hij wie hij ook wezen moge-die u gekend heeft, de pijl des gebeds als bij geval afschietende, maar inzonderheid toen haar gezegd was wie hij was, Ruth 2:20.. Gezegend zij hij de Heere. De armen moeten bidden voor hen, die goed en milddadig voor hen zijn, en hun aldus vergelding doen, als zij niet instaat zijn hun op andere wijze hun goedheid te vergelden. Laat de lenden van de armen hen zegenen, die hen verkwikt hebben, Job 29:13, Job 31:20.... En Hij, die het geroep hoort van de armen tegen hun verdrukkers Exodus 22:27,. zal, naar wij mogen hopen, de gebeden van de armen horen voor hun weldoeners. Nu herinnerde zij zich de vroegere goedheid van Boaz, betoond aan haar man en haar zonen, en voegt die bij de tegenwoordige: hij heeft zijn weldadigheid niet nagelaten aan de levenden en de doden. Als wij edelmoedig vriendelijkheid betonen zelfs aan hen, die onze vroegere gunsten vergeten schijnen te hebben, dan kan dit wellicht een middel zijn om de herinnering te verlevendigen zelfs aan die, welke begraven schenen.

b. Zij maakt Ruth bekend met de betrekking van haar familie tot Boaz, die man is ons nabestaande. Het schijnt dat zij door haar langdurig verblijf in Moab haar maagschap in het land Israëls had vergeten, totdat God ze haar door de leiding van Zijn voorzienigheid weer in het geheugen bracht. Zij had er tenminste Ruth niet van gesproken, hoewel dit anders wel een aanmoediging had kunnen zijn voorde jeugdige bekeerlinge. Zeer ongelijk aan Naomi zijn velen die, hoewel zelf vervallen, altijd snoeven op hun aanzienlijke verwanten. Maar let op de aaneenschakeling van gedachten, en daarin een aaneenschakeling van leidingen van de voorzienigheid Gods, om tot stand te brengen wat voor Ruth bestemd was. Ruth noemt Boaz als iemand die vriendelijk voor haar is geweest, Naomi denkt er over na wie dat zijn kan, en nu komt het haar in de gedachten: "die man is ons nabestaande. Nu ik zijn naam hoor, herinner ik mij hem zeer goed." Dit denkbeeld brengt een ander voort, hij is een van onze lossers, onze goël, die het recht heeft ons erfdeel, dat verpand was, te lossen, en daarom kunnen wij van hem meerdere goedheid verwachten. Dat is de man in geheel Bethlehem, van wie te hopen en te verwachten is dat hij ons helpen zal." Zo brengt God ons, soms zeer plotseling, dingen in de gedachten, die blijken zeer verwonderlijk tot ons welzijn te strekken.

c. Zij beveelt Ruth haar werk op het veld van Boaz voort te zetten, Ruth 2:22.. Laat hen u niet tegenvallen dat is ontmoeten-in een ander veld, want dat zou opgevat kunnen worden als een versmaden van zijn goedheid." Onze gezegende Heiland is onze Goël, Hij is het, die het recht heeft ons te lossen, indien wij verwachten weldadigheid van Hem te ontvangen, zo laat ons dicht en gestadig bij Hem blijven, bij Hem, bij Zijn velden en Zijn gezin, laat ons niet heengaan naar de wereld en haar velden voor hetgeen dat alleen bij Hem te vinden en van Hem te verwachten is.

Heeft de Heere ons welgedaan? Laat ons dan niet in een ander veld gezien worden, en geen geluk of voldoening in het schepsel zoeken. Kooplieden nemen het euvel op als zij, die schulden bij hen hebben naar andere winkels gaan. Als wij de gunst van God gering achten, dan verliezen wij haar. Sommigen denken dat Naomi aan haar dochter een stilzwijgende bestraffing gaf, in Ruth 2:21. had zij gesproken van zich te houden bij de jongens. "Neen", zegt Naomi, Ruth 2:22,. "het is goed dat gij met zijn maagden uitgaat, zij zijn beter gezelschap voor u dan de jongens". Maar die dit denkbeeld opperen zijn al te visachtig.

Ruth sprak van de jongens, omdat zij de voornaamste arbeiders waren, en zij waren het aan wie Boaz nopens haar bevelen had gegeven. Nu neemt Naomi aan, dat Ruth zich bij de jongens zou houden voor het werk, maar dat toch de maagden haar gezelschap zouden uitmaken.

Ruth heeft de bevelen harer moeder gehoorzaam opgevolgd. Zij bleef tot aan het einde aren oplezen, niet slechts tot aan het einde van de gersteoogst maar ook van de tarweoogst, die er op volgde, teneinde in de herfst-of in de oogst-spijs te vergaderen voor de winter, Proverbs 6:6. Zij hield zich ook bij de maagden van Boaz, met wie zij later een kennismaking aanhield, die haar van dienst kon zijn, Ruth 2:22.. Maar ter bestemder tijd des avonds kwam zij altijd weer tot haar schoonmoeder, zoals het een deugdzame vrouw betaamde, die des daags arbeidde, maar de avond niet in loszinnige vrolijkheid doorbracht. En toen de oogst geëindigd was, is zij niet gaan ronddwalen, maar bleef zij haar oude moeder gezelschap houden. Dina is uitgegaan om de dochteren van het land te bezien, en wij weten in welk een schande haar ijdelheid geëindigd is, Ruth bleef tehuis, en hielp haar moeder onderhouden, zij ging op geen andere boodschap uit, dan om provisie voor haar te halen, en wij zullen later zien, in welk een verhoging haar nederigheid en vlijt geëindigd is. Hebt gij een man gezien, die vaardig in zijn werk is. Er wacht hem ere.

Verzen 17-23

Ruth 2:17-23

I. Ruth voleindigt hier haar dagwerk, Ruth 2:17..

1. Zij droeg zorg geen tijd te verliezen, want zij las op tot aan de avond, Wij moeten niet moede zijn van wl te doen, want ter bestemder tijd zullen wij oogsten. Zij heeft geen voorwendsel gezocht om stil te zitten, of om naar huis te gaan v r de avond, laat ons het werk werken van Hem, die ons gezonden heeft, zolang het dag is. Van de vriendelijkheid van Boaz heeft zij nauwelijks gebruik, en nog veel minder misbruik gemaakt, want, hoewel hij zijn dienaren gebood handvollen voor haar te laten vallen, bleef zij toch de verstrooide aren oplezen.

2. Zij droeg zorg niet te verliezen wat zij opgezameld had, maar dorste het zelf, teneinde het gemakkelijker naar huis te dragen, en het voor het gebruik gereed te hebben. "De luiaard zal zijn jacht vangst niet braden, en zo verliest hij er het voordeel van, maar het kostelijk goed des mensen is des vlijtigen" Proverbs 12:27..

Ruth had het aar voor aar opgelezen, maar toen zij het alles uitsloeg, had zij omtrent een efa gerst. Veel kleintjes maken een groot geheel. Het is een aanmoediging voor vlijt, dat in allen arbeid, zelfs in die van aren oplezen, gewin is, maar het woord van de lippen strekt alleen tot gebrek.

Toen zij haar koren in zo klein een bestek had als zij kon, nam zij het op, en droeg het naar de stad, hoewel sommigen van Boaz' dienstknechten dit waarschijnlijk wel voor haar gedaan zouden hebben, als zij het hun gevraagd had.

Wij moeten er ons op toeleggen om zo weinig mogelijk last te veroorzaken aan hen, die vriendelijk voor ons zijn. Zij dacht niet dat dit werk te zwaar of te gering voor haar was, om zelf koren naar de staaf te dragen, maar smaakte veeleer genoegen in hetgeen zij door haar vlijt verkregen had, en was zorgzaam om het te behouden.

Laat ons aldus zorgdragen, "dat wij niet verliezen hetgeen wij gearbeid hebben, dat wij verkregen hebben", 2 Johannes : 8.

II. Zij betoonde haar eerbied voor haar schoonmoeder, ging rechtstreeks naar huis, maar bleef niet praten met de dienstknechten van Boaz, toonde haar wat zij opgelezen had, opdat zij niet zou denken dat zij lui of traag geweest is.

1. Zij onthaalde haar op hetgeen zij van haar goed middagmaal had overgelaten, dat Boaz haar gegeven had. Zij gaf haar wat zij van haar verzadiging overgehouden had, Ruth 2:18. hetgeen verwijst naar Ruth 2:14.. Indien zij iets beters gehad heeft dan een ander, dan moest haar schoonmoeder het met haar delen. Aldus haar naarstigheid getoond hebbende buitenshuis, toont zij nu haar Godsvrucht in huis, aldus is het dat het onderhouden van de ouders door hun kinderen genoemd wordt, 1 Timothy 5:4 en het behoort tot de eer, die hun verschuldigd is naar luid van het vijfde gebod, Matthew 15:5. 2. Zij gaf een verslag van haar dagwerk, en hoe Gods voorzienigheid er haar gunstig in is geweest, waardoor het haar zeer lieflijk was, want het weinige-het oplezen-dat de rechtvaardige heeft, is beter dan de overvloed-de oogst-van de goddelozen, Psalms 37:16..

A. Naomi vroeg haar waar zij geweest was: Waar hebt gij heden opgelezen? Ouders moeten er op bedacht zijn om navraag te doen naar het werk hunner kinderen, hoe, en waar, en in welk gezelschap zij hun tijd hebben doorgebracht, Dit kan veel ongeregeldheden voorkomen van de kinderen, waaraan dezen, indien zij aan zichzelf worden overgelaten, zich overgeven, en waardoor zij schande brengen over zichzelf en over hun ouders.

Indien wij al niet de hoeders zijn van onze broeders, dan zijn wij het toch zeker wel van onze kinderen en wij weten welk een zoon Adonia is gebleken te zijn, die zijn vader nooit bedroefd had. Ouders moeten hun kinderen ondervragen, niet om hen te verschrikken of te ontmoedigen, zodat zij een afkeer krijgen van het ouderlijk huis, of in verzoeking komen om te liegen, maar om hen te loven als zij wl gedaan hebben zich goed hebben gedragen, en hen met zachtmoedigheid te bestraffen en te waarschuwen als hun gedrag niet goed is geweest. Het is een goede vraag, die wij onszelf aan het einde van iederen dag moeten doen: "Waar heb ik vandaag opgelezen? Welke vorderingen heb ik gemaakt in kennis en genade? Wat heb ik gedaan of verkregen, dat mij ten goede zal komen?"

B. Ruth verhaalde haar uitvoerig welke vriendelijkheid haar door Boaz was bewezen, Ruth 2:19,. en welke hoop zij koesterde van nog meer vriendelijkheid van hem te ontvangen. daar hij haar bevolen had om gedurende de gehelen oogst bij zijn knechten te blijven, Ruth 2:21.. Kinderen moeten zich verantwoordelijk houden aan hun ouders en aan hen, die over hen gesteld zijn, en het geen verkleining voor zich achten om ondervraagd te worden, laat hen goed doen, en zij zullen er voor geprezen worden. Ruth verhaalde aan haar moeder welke goedheid Boaz haar betoond heeft, opdat zij er hem bij gelegenheid dank voor kan betuigen maar zij zei haar niet welke lof Boaz haar had toegekend, Ruth 2:11.. Nederigheid leert ons niet alleen onszelf niet te prijzen, maar ook om niet ijverig te zijn om te verkondigen dat anderen ons geprezen hebben.

C. Hier wordt ons meegedeeld wat Naomi hierop zei.

a. Zij bad hartelijk voor hem, die de weldoener harer dochter is geweest, v r zij nog wist wie hij was, Ruth 2:19.. Gezegend zij hij wie hij ook wezen moge-die u gekend heeft, de pijl des gebeds als bij geval afschietende, maar inzonderheid toen haar gezegd was wie hij was, Ruth 2:20.. Gezegend zij hij de Heere. De armen moeten bidden voor hen, die goed en milddadig voor hen zijn, en hun aldus vergelding doen, als zij niet instaat zijn hun op andere wijze hun goedheid te vergelden. Laat de lenden van de armen hen zegenen, die hen verkwikt hebben, Job 29:13, Job 31:20.... En Hij, die het geroep hoort van de armen tegen hun verdrukkers Exodus 22:27,. zal, naar wij mogen hopen, de gebeden van de armen horen voor hun weldoeners. Nu herinnerde zij zich de vroegere goedheid van Boaz, betoond aan haar man en haar zonen, en voegt die bij de tegenwoordige: hij heeft zijn weldadigheid niet nagelaten aan de levenden en de doden. Als wij edelmoedig vriendelijkheid betonen zelfs aan hen, die onze vroegere gunsten vergeten schijnen te hebben, dan kan dit wellicht een middel zijn om de herinnering te verlevendigen zelfs aan die, welke begraven schenen.

b. Zij maakt Ruth bekend met de betrekking van haar familie tot Boaz, die man is ons nabestaande. Het schijnt dat zij door haar langdurig verblijf in Moab haar maagschap in het land Israëls had vergeten, totdat God ze haar door de leiding van Zijn voorzienigheid weer in het geheugen bracht. Zij had er tenminste Ruth niet van gesproken, hoewel dit anders wel een aanmoediging had kunnen zijn voorde jeugdige bekeerlinge. Zeer ongelijk aan Naomi zijn velen die, hoewel zelf vervallen, altijd snoeven op hun aanzienlijke verwanten. Maar let op de aaneenschakeling van gedachten, en daarin een aaneenschakeling van leidingen van de voorzienigheid Gods, om tot stand te brengen wat voor Ruth bestemd was. Ruth noemt Boaz als iemand die vriendelijk voor haar is geweest, Naomi denkt er over na wie dat zijn kan, en nu komt het haar in de gedachten: "die man is ons nabestaande. Nu ik zijn naam hoor, herinner ik mij hem zeer goed." Dit denkbeeld brengt een ander voort, hij is een van onze lossers, onze goël, die het recht heeft ons erfdeel, dat verpand was, te lossen, en daarom kunnen wij van hem meerdere goedheid verwachten. Dat is de man in geheel Bethlehem, van wie te hopen en te verwachten is dat hij ons helpen zal." Zo brengt God ons, soms zeer plotseling, dingen in de gedachten, die blijken zeer verwonderlijk tot ons welzijn te strekken.

c. Zij beveelt Ruth haar werk op het veld van Boaz voort te zetten, Ruth 2:22.. Laat hen u niet tegenvallen dat is ontmoeten-in een ander veld, want dat zou opgevat kunnen worden als een versmaden van zijn goedheid." Onze gezegende Heiland is onze Goël, Hij is het, die het recht heeft ons te lossen, indien wij verwachten weldadigheid van Hem te ontvangen, zo laat ons dicht en gestadig bij Hem blijven, bij Hem, bij Zijn velden en Zijn gezin, laat ons niet heengaan naar de wereld en haar velden voor hetgeen dat alleen bij Hem te vinden en van Hem te verwachten is.

Heeft de Heere ons welgedaan? Laat ons dan niet in een ander veld gezien worden, en geen geluk of voldoening in het schepsel zoeken. Kooplieden nemen het euvel op als zij, die schulden bij hen hebben naar andere winkels gaan. Als wij de gunst van God gering achten, dan verliezen wij haar. Sommigen denken dat Naomi aan haar dochter een stilzwijgende bestraffing gaf, in Ruth 2:21. had zij gesproken van zich te houden bij de jongens. "Neen", zegt Naomi, Ruth 2:22,. "het is goed dat gij met zijn maagden uitgaat, zij zijn beter gezelschap voor u dan de jongens". Maar die dit denkbeeld opperen zijn al te visachtig.

Ruth sprak van de jongens, omdat zij de voornaamste arbeiders waren, en zij waren het aan wie Boaz nopens haar bevelen had gegeven. Nu neemt Naomi aan, dat Ruth zich bij de jongens zou houden voor het werk, maar dat toch de maagden haar gezelschap zouden uitmaken.

Ruth heeft de bevelen harer moeder gehoorzaam opgevolgd. Zij bleef tot aan het einde aren oplezen, niet slechts tot aan het einde van de gersteoogst maar ook van de tarweoogst, die er op volgde, teneinde in de herfst-of in de oogst-spijs te vergaderen voor de winter, Proverbs 6:6. Zij hield zich ook bij de maagden van Boaz, met wie zij later een kennismaking aanhield, die haar van dienst kon zijn, Ruth 2:22.. Maar ter bestemder tijd des avonds kwam zij altijd weer tot haar schoonmoeder, zoals het een deugdzame vrouw betaamde, die des daags arbeidde, maar de avond niet in loszinnige vrolijkheid doorbracht. En toen de oogst geëindigd was, is zij niet gaan ronddwalen, maar bleef zij haar oude moeder gezelschap houden. Dina is uitgegaan om de dochteren van het land te bezien, en wij weten in welk een schande haar ijdelheid geëindigd is, Ruth bleef tehuis, en hielp haar moeder onderhouden, zij ging op geen andere boodschap uit, dan om provisie voor haar te halen, en wij zullen later zien, in welk een verhoging haar nederigheid en vlijt geëindigd is. Hebt gij een man gezien, die vaardig in zijn werk is. Er wacht hem ere.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Ruth 2". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/ruth-2.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile