Lectionary Calendar
Wednesday, May 15th, 2024
the Seventh Week after Easter
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Psalmen 83

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 83

Deze psalm is de laatste van die, welke de naam Asaf in het opschrift hebben. Evenals de meeste van deze, is hij geschreven betreffende openbare aangelegenheden, de beledigingen van de vijanden van de kerk, die haar verderf zochten. Sommigen denken dat hij geschreven werd bij gelegenheid van de dreigende inval in het land van Juda in Josafats tijd door de Moabieten en Ammonieten, de kinderen Lots van wie hier gesproken wordt, Psalms 83:9, die aan het hoofd van de verbondenen waren, en van wie al de andere staten, die hier genoemd zijn, bondgenoten waren. Wij hebben de geschiedenis in 2 Chronicles 20:1 waar gezegd wordt dat de kinderen Ammons en met hen anderen tegen Josafat ten strijde kwamen. Anderen denken dat hij geschreven werd met het oog op al de bondgenootschappen van de naburige volken tegen Israël, van het begin tot het einde. De psalmist beroept zich hier:

I. Op Gods kennis, door een voorstelling van de bedoeling en het streven om Israël te verderven, Psalms 83:2..

II. Op Gods gerechtigheid en op zijn ijver voor Zijn kerk en Zijn eigen eer, in een vurig gebed om de aanslag te verijdelen, opdat de kerk bewaard, de vijanden vernederd en God verheerlijkt zal worden, Psalms 83:10. Bij het zingen ervan kunnen wij het toepassen op de vijanden van de Evangeliekerk, alle antichristelijke machten en partijen, aan God voorstellende hun bondgenootschappen tegen Christus en Zijn koninkrijk, en ons verblijdende in de hoop, dat al hun plannen verijdeld zullen worden en de poorten van de hel niet tegen de kerk zullen overmogen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 83

Deze psalm is de laatste van die, welke de naam Asaf in het opschrift hebben. Evenals de meeste van deze, is hij geschreven betreffende openbare aangelegenheden, de beledigingen van de vijanden van de kerk, die haar verderf zochten. Sommigen denken dat hij geschreven werd bij gelegenheid van de dreigende inval in het land van Juda in Josafats tijd door de Moabieten en Ammonieten, de kinderen Lots van wie hier gesproken wordt, Psalms 83:9, die aan het hoofd van de verbondenen waren, en van wie al de andere staten, die hier genoemd zijn, bondgenoten waren. Wij hebben de geschiedenis in 2 Chronicles 20:1 waar gezegd wordt dat de kinderen Ammons en met hen anderen tegen Josafat ten strijde kwamen. Anderen denken dat hij geschreven werd met het oog op al de bondgenootschappen van de naburige volken tegen Israël, van het begin tot het einde. De psalmist beroept zich hier:

I. Op Gods kennis, door een voorstelling van de bedoeling en het streven om Israël te verderven, Psalms 83:2..

II. Op Gods gerechtigheid en op zijn ijver voor Zijn kerk en Zijn eigen eer, in een vurig gebed om de aanslag te verijdelen, opdat de kerk bewaard, de vijanden vernederd en God verheerlijkt zal worden, Psalms 83:10. Bij het zingen ervan kunnen wij het toepassen op de vijanden van de Evangeliekerk, alle antichristelijke machten en partijen, aan God voorstellende hun bondgenootschappen tegen Christus en Zijn koninkrijk, en ons verblijdende in de hoop, dat al hun plannen verijdeld zullen worden en de poorten van de hel niet tegen de kerk zullen overmogen.

Verzen 1-9

Psalm 83:1-9

Het Israël Gods was nu in gevaar en vrees en in grote benauwdheid, en toch wordt hun gebed een lied, een psalm genoemd, want het zingen van psalmen is niet ontijdig, neen, zelfs niet als de harpen aan de wilgen worden gehangen.

I. De psalmist bidt God om te verschijnen ten behoeve van Zijn beledigd en bedreigd volk, Psalms 83:2. "O God, zwijg niet, maar doe uitspraak voor ons tegen hen, die ons zo blijkbaar onrecht doen." Aldus heeft Josafat gebeden bij gelegenheid van die inval, 2 Chronicles 20:11. "Zie dan, zij vergelden het ons, komende om ons uit Uwe erve, die Gij ons te erven gegeven hebt, te verdrijven." Soms schijnt God de ogen te sluiten voor de onrechtvaardige behandeling, die Zijn volk wordt aangedaan, Hij zwijgt alsof Hij het niet zag, niet opmerkte of er zich niet om bekommerde, Hij zwijgt alsof Hij zich strikt onzijdig wilde houden en wilde dat zij het maar samen zouden uitvechten, Hij is stil, verontrust de vijanden Zijns volks niet, biedt hun geen tegenstand, maar schijnt er bij te zitten als een versaagd man, als een held, die niet kan verlossen. Dan laat Hij ons toe om Hem aan te roepen, zoals hier: "O God, zwijg niet. Heere, spreek tot ons door Uwe profeten tot onze bemoediging, " (zoals Hij gedaan heeft bij gelegenheid van die inval 2 Chronicles 20:14 en verv.) Heere spreek tot ons door Uwe voorzienigheid, en spreek tegen onze vijanden, spreek verlossing voor ons, en teleurstelling voor hen." Gods spreken is Zijn handelen, want spreken en doen is voor Hem hetzelfde.

II. Hij geeft hier een bericht van het grote verbond van de naburige volken tegen Israël, en bidt God het te verbreken en er de plannen van te doen mislukken.

Merk hier nu op:

1. Tegen wie dit verbond gericht was, tegen het Israël Gods, en dus in werkelijkheid ook tegen de God Israëls. Zo draagt de psalmist er zorg voor om God belang te doen stellen in hun zaak, niet twijfelende, of, zo het bleek dat zij voor God waren, God zou doen blijken dat Hij voor hen was, en dan konden zij al hun vijanden trotseren, immers, wie zou dan nog tegen hen kunnen zijn? "Heere, zegt hij, Zij zijn Uwe vijanden, en zij haten U." Alle goddelozen zijn Gods vijanden het bedenken des vleses is vijandschap tegen God maar inzonderheid goddeloze vervolgers, zij haten de aanbidders van God, omdat zij Gods heilige Godsdienst haten en de aanbidding van Hem. Dit was het, dat Gods volk zo ijverig tegen hen maakte zij streden tegen God, zij hebben in het hart tezamen beraadslaagd, tegen U hebben zij een verbond gemaakt, Psalms 83:6. Indien het alleen onze belangen gold, zouden wij het beter kunnen dragen, maar als de vijandschap tegen God zelf gericht is, dan is het tijd om te roepen: Help, Heere, o God, zwijg niet. Hij bewijst dat zij zich tegen God verbonden hebben, want zij zijn het tegen het volk van God, dat Hem dierbaar is, Zijn zoon, Zijn eerstgeborene, Zijn deel, het snoer van Zijn erve. Hij kan in waarheid gezegd worden tegen mij te strijden, die poogt mijn kinderen te verderven, mijn gezin uit roeien, tracht mijn bezitting te gronde te richten. "Heere," zegt de psalmist, "zij zijn Uwe vijanden, want zij beraadslagen zich tegen Uwe verborgenen". Gods volk zijn Zijn verborgenen, verborgen, want "hun leven is met Christus verborgen in God, de wereld kent hen niet," indien zij hen kenden, zij zouden hen niet haten, zoals zij hen haten. Zij zijn ook Zijn verborgenen ten opzichte van hun veiligheid. God neemt hen onder Zijn bijzondere bescherming, verbergt hen in het holle van Zijn hand, en toch, in trotsering van God en Zijn macht en belofte om Zijn volk te beveiligen, willen zij beraadslagen om hen te verderven, en "hen van hun hoogheid te verstoten," Psalms 62:4, en aldus hen tot een prooi te maken, die God zich "heeft afgezonderd," Psalms 4:4. Zij besluiten hen te verderven, die God besloten heeft te bewaren.

2. Hoe dit verbond werkt. Op de bodem ervan is de duivel, en daarom:

a. Wordt met veel geweld tewerk gegaan. Uwe vijanden maken getier, Psalms 83:3. "De heidenen woeden" Psalms 2:1. "De volken waren toornig," Revelation 11:18. Zij zijn zeer luid in hun geroep tegen het volk, dat zij hopen door hun luide lasteringen terneder te kunnen werpen. Dit wordt aangevoerd als een reden waarom God niet zou zwijgen. "De vijanden spreken groot, spreken veel, Heere, laat hen niet alleen spreken, maar spreek Gij tot hen in Uwen toorn," Psalms 2:5.

b. Met veel hoogmoed en onbeschoftheid. Zij steken het hoofd op, in vast vertrouwen op hun welslagen, zij zijn zo hoog opgeheven, alsof zij de Allerhoogste reeds ver te boven waren gekomen en de almachtige konden overweldigen.

c. Met zeer veel slimheid en overleg, zij maken listiglijk een heimelijke aanslag, Psalms 83:4. In hun wijze van handelen ontwaart men de list van de oude slang, en zij wenden alle middelen, hoe laag ook of hoe slecht, aan om hun doel te bereiken. Zij "verdiepen zich om te slachten,' Hosea 5:2, alsof zij de oneindige wijsheid konden verschalken.

d. Met grote eenstemmigheid. Welke tegenstrijdige belangen zij ook onder elkaar kunnen hebben, tegen het volk van God beraadslagen zij tezamen Psalms 83:6, dan is Satans koninkrijk niet tegen zichzelf verdeeld. Om deze onheilige krijg te kunnen voortzetten, leggen zij hun hoofden en hun hoornen bij elkaar en ook hun harten. "Fas est et ab hoste doceri, Zelfs een vijand kan onderrichten." Handelen de vijanden van de kerk met gemeen overleg om haar te vernietigen? Zijn de koningen van de aarde eens van zin om hun macht en eer aan het beest te geven? En zullen dan de vrienden van de kerk niet eensgezind zijn om haar belangen te dienen? Indien Herodes en Pilatus vrienden worden, teneinde zich te verenigen om Christus te kruisigen, dan voorzeker zullen Paulus en Barnabas, Paulus en Petrus spoedig vrienden worden, teneinde zich te verenigen om Christus te prediken.

3. Wat het is, waarop men het met dit bondgenootschap gemunt heeft. Zij beraadslagen, niet gelijk de Gibeonieten om een verbond met Israël te maken, teneinde zich door zo'n gewenst bondgenootschap te versterken, dat hun wijsheid zou geweest zijn. Zij beraadslagen, niet alleen om Israël te kortwieken, hun hun laatste veroveringen te ontrukken en de voortgang hunner zegevierende wapenen te stuiten, niet alleen om het evenwicht van de macht tussen hen en Israël in stand te houden, en te voorkomen dat hun macht al te groot wordt, dat is hun niet genoeg, zij bedoelen niets minder dan het algehele verderf van Israël, zij moeten met wortel en tak worden uitgeroeid, Psalms 83:5. "Komt, laat ons hen uitroeien, dat zij geen volk meer zijn, gelijk zij de zeven volken van Kanan hebben uitgeroeid. Laat ons zorgen dat er wortel noch tak van hen overblijft, en laat ons hun land zo volkomen verwoesten, dat aan de naam Israëls niet meer gedacht worde) neen, zelfs niet in de geschiedenis," want met hen zullen zij ook al hun bijbels vernietigen, al hun registers en hun archieven verbranden. Zodanig is de vijandschap van het zaad van de slang tegen het zaad van de vrouw. Het is de geheime begeerte van de goddelozen, dat de kerk Gods niet bestaan zal in de wereld, dat er niet zo iets als godsdienst zij onder het mensdom, er het besef, het bewustzijn van uit hun eigen hart gebannen hebbende, wensen zij dat ook de gehele aarde ervan ontdaan zal zijn, dat al zijn wetten en inzettingen afgeschaft, al zijn bedwang, zijn verplichtingen, afgeschud zullen worden, en allen die hem prediken, belijden of beoefenen, gedood zullen worden. Daartoe zouden zij het gaarne brengen, indien het in hun macht ware, maar "die in de hemel woont zal lachen, de Heere zal hen bespotten."

4. Wie het waren, die dit bondgenootschap uitmaakten, de volken, die het gesloten hebben worden hier genoemd, Psalms 83:7 De Edomieten en Ismaelieten, beide volken afstammelingen van Abraham, staan vooraan, want de afvalligen van de kerk zijn haar bitterste en boosaardigste vijanden geweest, getuige Julianus. Dezen waren in den bloede aan Israël verwant, en toch in verbond tegen Israël. Gene banden van de natuur zijn zo sterk, of de geest van de vervolging heeft ze verbroken, de ene broeder zal de andere broeder overleveren tot de dood. Moab en Ammon waren de kinderen van de rechtvaardige Lot, maar als een bloedschender en dus een ontaard geslacht. De Filistijnen waren gedurende lange tijd een doorn in Israëls zijde geweest, en zeer kwellend voor hen. Hoe de inwoners van Tyrus die in Davids tijd Israëls standvastige bondgenoten zijn geweest, nu onder hun vijanden zijn gekomen, weet ik niet, maar dat Assur dat is: de Assyriërs, ook bij hen gevoegd zijn, is niet vreemd, of dat zij zoals de betekenis is van het woord de kinderen van Lot tot een arm geweest zijn. Zie hoe talrijk de vijanden van Gods kerk altijd geweest zijn, Heere, hoe zijn zij vermenigvuldigd, die haar benauwen! "Gods erfenis is een gesprenkelde vogel, de vogelen zijn rondom tegen haar," Jeremiah 12:9, waardoor de macht van God grotelijks verheerlijkt wordt daar Hij zich een kerk in de wereld bewaart in weerwil van de verenigde machten van de aarde en van de hel.

Verzen 1-9

Psalm 83:1-9

Het Israël Gods was nu in gevaar en vrees en in grote benauwdheid, en toch wordt hun gebed een lied, een psalm genoemd, want het zingen van psalmen is niet ontijdig, neen, zelfs niet als de harpen aan de wilgen worden gehangen.

I. De psalmist bidt God om te verschijnen ten behoeve van Zijn beledigd en bedreigd volk, Psalms 83:2. "O God, zwijg niet, maar doe uitspraak voor ons tegen hen, die ons zo blijkbaar onrecht doen." Aldus heeft Josafat gebeden bij gelegenheid van die inval, 2 Chronicles 20:11. "Zie dan, zij vergelden het ons, komende om ons uit Uwe erve, die Gij ons te erven gegeven hebt, te verdrijven." Soms schijnt God de ogen te sluiten voor de onrechtvaardige behandeling, die Zijn volk wordt aangedaan, Hij zwijgt alsof Hij het niet zag, niet opmerkte of er zich niet om bekommerde, Hij zwijgt alsof Hij zich strikt onzijdig wilde houden en wilde dat zij het maar samen zouden uitvechten, Hij is stil, verontrust de vijanden Zijns volks niet, biedt hun geen tegenstand, maar schijnt er bij te zitten als een versaagd man, als een held, die niet kan verlossen. Dan laat Hij ons toe om Hem aan te roepen, zoals hier: "O God, zwijg niet. Heere, spreek tot ons door Uwe profeten tot onze bemoediging, " (zoals Hij gedaan heeft bij gelegenheid van die inval 2 Chronicles 20:14 en verv.) Heere spreek tot ons door Uwe voorzienigheid, en spreek tegen onze vijanden, spreek verlossing voor ons, en teleurstelling voor hen." Gods spreken is Zijn handelen, want spreken en doen is voor Hem hetzelfde.

II. Hij geeft hier een bericht van het grote verbond van de naburige volken tegen Israël, en bidt God het te verbreken en er de plannen van te doen mislukken.

Merk hier nu op:

1. Tegen wie dit verbond gericht was, tegen het Israël Gods, en dus in werkelijkheid ook tegen de God Israëls. Zo draagt de psalmist er zorg voor om God belang te doen stellen in hun zaak, niet twijfelende, of, zo het bleek dat zij voor God waren, God zou doen blijken dat Hij voor hen was, en dan konden zij al hun vijanden trotseren, immers, wie zou dan nog tegen hen kunnen zijn? "Heere, zegt hij, Zij zijn Uwe vijanden, en zij haten U." Alle goddelozen zijn Gods vijanden het bedenken des vleses is vijandschap tegen God maar inzonderheid goddeloze vervolgers, zij haten de aanbidders van God, omdat zij Gods heilige Godsdienst haten en de aanbidding van Hem. Dit was het, dat Gods volk zo ijverig tegen hen maakte zij streden tegen God, zij hebben in het hart tezamen beraadslaagd, tegen U hebben zij een verbond gemaakt, Psalms 83:6. Indien het alleen onze belangen gold, zouden wij het beter kunnen dragen, maar als de vijandschap tegen God zelf gericht is, dan is het tijd om te roepen: Help, Heere, o God, zwijg niet. Hij bewijst dat zij zich tegen God verbonden hebben, want zij zijn het tegen het volk van God, dat Hem dierbaar is, Zijn zoon, Zijn eerstgeborene, Zijn deel, het snoer van Zijn erve. Hij kan in waarheid gezegd worden tegen mij te strijden, die poogt mijn kinderen te verderven, mijn gezin uit roeien, tracht mijn bezitting te gronde te richten. "Heere," zegt de psalmist, "zij zijn Uwe vijanden, want zij beraadslagen zich tegen Uwe verborgenen". Gods volk zijn Zijn verborgenen, verborgen, want "hun leven is met Christus verborgen in God, de wereld kent hen niet," indien zij hen kenden, zij zouden hen niet haten, zoals zij hen haten. Zij zijn ook Zijn verborgenen ten opzichte van hun veiligheid. God neemt hen onder Zijn bijzondere bescherming, verbergt hen in het holle van Zijn hand, en toch, in trotsering van God en Zijn macht en belofte om Zijn volk te beveiligen, willen zij beraadslagen om hen te verderven, en "hen van hun hoogheid te verstoten," Psalms 62:4, en aldus hen tot een prooi te maken, die God zich "heeft afgezonderd," Psalms 4:4. Zij besluiten hen te verderven, die God besloten heeft te bewaren.

2. Hoe dit verbond werkt. Op de bodem ervan is de duivel, en daarom:

a. Wordt met veel geweld tewerk gegaan. Uwe vijanden maken getier, Psalms 83:3. "De heidenen woeden" Psalms 2:1. "De volken waren toornig," Revelation 11:18. Zij zijn zeer luid in hun geroep tegen het volk, dat zij hopen door hun luide lasteringen terneder te kunnen werpen. Dit wordt aangevoerd als een reden waarom God niet zou zwijgen. "De vijanden spreken groot, spreken veel, Heere, laat hen niet alleen spreken, maar spreek Gij tot hen in Uwen toorn," Psalms 2:5.

b. Met veel hoogmoed en onbeschoftheid. Zij steken het hoofd op, in vast vertrouwen op hun welslagen, zij zijn zo hoog opgeheven, alsof zij de Allerhoogste reeds ver te boven waren gekomen en de almachtige konden overweldigen.

c. Met zeer veel slimheid en overleg, zij maken listiglijk een heimelijke aanslag, Psalms 83:4. In hun wijze van handelen ontwaart men de list van de oude slang, en zij wenden alle middelen, hoe laag ook of hoe slecht, aan om hun doel te bereiken. Zij "verdiepen zich om te slachten,' Hosea 5:2, alsof zij de oneindige wijsheid konden verschalken.

d. Met grote eenstemmigheid. Welke tegenstrijdige belangen zij ook onder elkaar kunnen hebben, tegen het volk van God beraadslagen zij tezamen Psalms 83:6, dan is Satans koninkrijk niet tegen zichzelf verdeeld. Om deze onheilige krijg te kunnen voortzetten, leggen zij hun hoofden en hun hoornen bij elkaar en ook hun harten. "Fas est et ab hoste doceri, Zelfs een vijand kan onderrichten." Handelen de vijanden van de kerk met gemeen overleg om haar te vernietigen? Zijn de koningen van de aarde eens van zin om hun macht en eer aan het beest te geven? En zullen dan de vrienden van de kerk niet eensgezind zijn om haar belangen te dienen? Indien Herodes en Pilatus vrienden worden, teneinde zich te verenigen om Christus te kruisigen, dan voorzeker zullen Paulus en Barnabas, Paulus en Petrus spoedig vrienden worden, teneinde zich te verenigen om Christus te prediken.

3. Wat het is, waarop men het met dit bondgenootschap gemunt heeft. Zij beraadslagen, niet gelijk de Gibeonieten om een verbond met Israël te maken, teneinde zich door zo'n gewenst bondgenootschap te versterken, dat hun wijsheid zou geweest zijn. Zij beraadslagen, niet alleen om Israël te kortwieken, hun hun laatste veroveringen te ontrukken en de voortgang hunner zegevierende wapenen te stuiten, niet alleen om het evenwicht van de macht tussen hen en Israël in stand te houden, en te voorkomen dat hun macht al te groot wordt, dat is hun niet genoeg, zij bedoelen niets minder dan het algehele verderf van Israël, zij moeten met wortel en tak worden uitgeroeid, Psalms 83:5. "Komt, laat ons hen uitroeien, dat zij geen volk meer zijn, gelijk zij de zeven volken van Kanan hebben uitgeroeid. Laat ons zorgen dat er wortel noch tak van hen overblijft, en laat ons hun land zo volkomen verwoesten, dat aan de naam Israëls niet meer gedacht worde) neen, zelfs niet in de geschiedenis," want met hen zullen zij ook al hun bijbels vernietigen, al hun registers en hun archieven verbranden. Zodanig is de vijandschap van het zaad van de slang tegen het zaad van de vrouw. Het is de geheime begeerte van de goddelozen, dat de kerk Gods niet bestaan zal in de wereld, dat er niet zo iets als godsdienst zij onder het mensdom, er het besef, het bewustzijn van uit hun eigen hart gebannen hebbende, wensen zij dat ook de gehele aarde ervan ontdaan zal zijn, dat al zijn wetten en inzettingen afgeschaft, al zijn bedwang, zijn verplichtingen, afgeschud zullen worden, en allen die hem prediken, belijden of beoefenen, gedood zullen worden. Daartoe zouden zij het gaarne brengen, indien het in hun macht ware, maar "die in de hemel woont zal lachen, de Heere zal hen bespotten."

4. Wie het waren, die dit bondgenootschap uitmaakten, de volken, die het gesloten hebben worden hier genoemd, Psalms 83:7 De Edomieten en Ismaelieten, beide volken afstammelingen van Abraham, staan vooraan, want de afvalligen van de kerk zijn haar bitterste en boosaardigste vijanden geweest, getuige Julianus. Dezen waren in den bloede aan Israël verwant, en toch in verbond tegen Israël. Gene banden van de natuur zijn zo sterk, of de geest van de vervolging heeft ze verbroken, de ene broeder zal de andere broeder overleveren tot de dood. Moab en Ammon waren de kinderen van de rechtvaardige Lot, maar als een bloedschender en dus een ontaard geslacht. De Filistijnen waren gedurende lange tijd een doorn in Israëls zijde geweest, en zeer kwellend voor hen. Hoe de inwoners van Tyrus die in Davids tijd Israëls standvastige bondgenoten zijn geweest, nu onder hun vijanden zijn gekomen, weet ik niet, maar dat Assur dat is: de Assyriërs, ook bij hen gevoegd zijn, is niet vreemd, of dat zij zoals de betekenis is van het woord de kinderen van Lot tot een arm geweest zijn. Zie hoe talrijk de vijanden van Gods kerk altijd geweest zijn, Heere, hoe zijn zij vermenigvuldigd, die haar benauwen! "Gods erfenis is een gesprenkelde vogel, de vogelen zijn rondom tegen haar," Jeremiah 12:9, waardoor de macht van God grotelijks verheerlijkt wordt daar Hij zich een kerk in de wereld bewaart in weerwil van de verenigde machten van de aarde en van de hel.

Verzen 10-19

Psalm 83:10-19

In de naam van de kerk bidt de psalmist hier om de vernietiging van deze verbonden machten en in de naam van God voorzegt hij haar, want dit gebed, dat het zo zijn mocht, staat gelijk met een profetie, dat het zo zijn zal, en deze profetie reikt tot alle vijanden van de Evangeliekerk, wie zij ook zijn mogen, die Christus koninkrijk tegenstaan, zij kunnen hier hun oordeel lezen.

In korte woorden komt het gebed hierop neer dat deze vijanden, die verbonden waren tegen Israël, teleurgesteld mogen worden in hun pogingen, en dat die pogingen op hun eigen verderf zullen uitlopen, en Gods Israël dus bewaard en bestendigd zal worden. Nu wordt dit hier opgehelderd:

I. Door enige precedenten. Laat datgene hun straf zijn, hetwelk het lot geweest is van anderen, die zich tevoren tegen Gods Israël gekant hebben. De nederlaag van vroegere vijandelijke verbintenissen kan als pleitgrond in het gebed tot God aangevoerd worden, en gebruikt worden als een aanmoediging voor ons eigen geloof en onze hoop, omdat God nog dezelfde is, die Hij altijd geweest is, dezelfde voor Zijn volk, en dezelfde tegen Zijn en hun vijanden, bij Hem is geen verandering.

1. Hij bidt dat hun legers evenals die van hun vorige vijanden verstrooid zullen worden, Psalms 83:10, Psalms 83:11. Doe hun als Midian, laat hen door hun eigen vrees en verschrikking verslagen worden, want zo is het leger van de Midianieten verslagen, veel meer dan door Gideons driehonderd mannen. Doe hun als aan het leger van Sisera, die generaal was onder Jabin, koning van Kanan, dat God versloeg aan de beek Kison, Judges 4:15, in welks nabijheid Endor lag, zij werden als mest van de aarde, hun dode lichamen werden weggeworpen als mest, op hopen gelegd, of uitgespreid om de grond vet te maken, zij werden als vuil vertreden door het kleine, maar zegevierende leger van Barak, en dit werd hier gevoegelijk als precedent gesteld, omdat Debora het als zodanig gesteld heeft voor de latere tijden, toen het nog pas gebeurd was, Judges 5:31. "Alzo moeten omkomen al Uwe vijanden, o Heere," dat is: alzo zullen zij omkomen.

2. Hij bidt dat hun aanvoerders, evenals die in vorige tijden, verdaan zullen worden. Het gemene volk zou zo boosaardig niet geweest zijn, indien hun vorsten hen niet opgezet hadden, en daarom wordt inzonderheid tegen hen gebeden, Psalms 83:12, Psalms 83:13.

Merk op:

a. Waarin hun boosheid tegen de God Israëls bestond, zij zeiden: Laat ons de schone woningen Gods voor ons in erfelijke bezitting nemen, Psalms 83:13, waaronder wij kunnen verstaan het land Kanan, dat een schoon lieflijk land was, Immanuels land was, of wel, de tempel, die inderdaad de schone, lieflijke woning Gods was, Isaiah 64:11, of zoals Dr. Hammond suggereert de lieflijke weidevelden, welke door deze Arabieren, die in vee handelden, zeer bijzonder gezocht werden. De vorsten en edelen wilden zich door deze oorlog verrijken, om hun geldgierigheid en eerzucht te bevredigen en hun legers moesten tot mest van de aarde gemaakt worden.

b. Wat hun lot zal zijn, zij zullen als Oreb en Zeeb gemaakt worden twee vorsten van de Midianieten, die, toen hun krijgsmacht verslagen was, door de Efraïmieten gegrepen en gedood werden toen zij poogden te vluchten, Judges 7:25, en gelijk Zeba en Zalmuna, die door Gideon zelf gedood werden Judges 8:2. "Laat deze onze vijanden een even gemakkelijke prooi voor ons worden, als deze het voor de toenmalige overwinnaars geweest zijn." Wij mogen God niet voorschrijven wat Hij doen moet, maar wel mogen wij God duidden dat Hij in onze dagen met de vijanden van Zijn kerk zal handelen zoals Hij gehandeld heeft met de vijanden in de dagen onder vaderen.

II. Hij heldert het op door enige gelijkenissen en bidt:

1. Dat God hen als een rad zal maken, Psalms 83:13, dat zij voortdurend in beweging moeten zijn, onrustig, onbestemd, onbezonnen in al hun raadslagen en besluiten, dat zij gemakkelijk en snel zullen heenrollen naar hun verderf. Of, gelijk sommigen denken, dat zij door het oordeel Gods verbroken zullen worden, zoals het koren gebroken of uitgedorst werd door het rad, dat toen voor dorsen gebruikt werd. Aldus wordt een wijs koning, als hij de goddelozen verstrooit, gezegd "het rad over hen te brengen," Proverbs 20:26. Van hen, die op God vertrouwen, is het hart bereid, het is vast, maar het hart van hen, die tegen Hem strijden, is onvast, als een rad.

2. Dat zij voortgedreven zullen worden alk stoppelen, of kaf, door een sterke wind. Hoewel het rad gedurig omdraait, is het toch vast bevestigd aan zijn as, maar laat er in hen niet meer vastigheid zijn dan in de lichte stoppelen, die door de wind worden voortgedreven, terwijl niemand ze begeert te redden, maar iedereen ze gaarne kwijt wil wezen, Psalms 1:4. Zo zal "de goddeloze henengedreven worden in zijn kwaad, van de wereld verjaagd worden."

3. Dat zij verteerd zullen worden als hout door het vuur, of als distelen en doornen, als varen of brem op de bergen door de vlammen, Psalms 83:15. Als de stoppelen door de wind worden voortgedreven, zullen zij ten laatste onder de een of andere heg, of in de een of andere sloot blijven liggen, maar hij bidt dat zij niet slechts voortgedreven zullen worden als stoppelen, maar als stoppelen verbrand zullen worden. En dit zal het einde wezen van de goddelozen Hebrews 6:8, en inzonderheid van alle vijanden van Gods kerk. De uitlegging van deze gelijkenissen hebben wij in Psalms 83:16. Vervolg hen alzo met Uw onweder, vervolg hen tot hun algeheel verderf, en verschrik hen met Uw draaiwind. Zie, hoe de zondaren rampzalig worden gemaakt, de storm van Gods toorn wekt verschrikking op in hun hart, en zo worden zij geheel en al rampzalig. God kan met de hoogmoedigste en vermetelste zondaren handelen, die Zijn gerechtigheid hebben getrotseerd, en hen zo angstig en bang maken als een sprinkhaan. Het is de pijniging van de duivelen, dat ze sidderen.

III. Hij heldert het op door de goede gevolgen van hun beschaming, Psalms 83:17. Hij bidt hier dat God, hun hart hebbende vervuld van verschrikking, hierdoor hun aangezicht zal bedekken met schaamte, zodat zij zich zullen schamen over hun vijandschap jegens het volk van God, Isaiah 26:11, zich zullen schamen over hun dwaasheid in het handelen tegen de Almacht zelf en tegen hun eigen wezenlijk belang. Zij deden wat zij konden om Gods volk te schande te maken, maar de schande zal ten laatste tot henzelf terugkeren.

1. Nu zou het begin van deze schaamte het middel kunnen wezen tot hun bekering: "laat hen teleurgesteld worden in hun pogingen, opdat zo, o Heere, Uwen naam zoeken. Laat hen tot staan worden gebracht, opdat zij tijd hebben om na te denken, te bedenken wie het is tegen wie zij strijden en hoe weinig zij tegen Hem bestand zijn, en zich daarom verootmoedigen, zich onderwerpen, naar vredesvoorwaarden verlangen. Laat hen er toe gebracht worden om Uwen naam te vrezen, en dat zal hen dan wellicht er toe brengen om Uwen naam te zoeken." Hetgeen wij vuriglijk moeten begeren en van God bidden voor onze vijanden en vervolgers is, dat God hen tot berouw en bekering zal brengen, daartoe moeten wij naar hun vernedering verlangen, geen andere beschaming voor hen, dan die een stap is tot hun bekering.

2. Indien zij geen middel blijkt te zijn tot hun bekering, dan zal de voleinding van deze beschaming grotelijks strekken tot eer en verheerlijking van God, indien zij zich niet willen schamen en berouw hebben, zo laat hen te schande worden gemaakt en omkomen. Indien zij niet verschrikt willen worden tot bekering hetgeen spoedig hun verschrikking tot een gelukkig einde zou brengen, zo laat hen verschrikt wezen tot in eeuwigheid, en nooit vrede hebben. Het zal strekken tot Gods eer, Psalms 83:19, dat andere mensen zullen weten en erkennen indien zijzelf het niet willen dat Gij alleen met Uwen naam zijt Jehovah, die onmededeelbare hoewel niet onuitsprekelijke, naam, de Allerhoogste over de gehele aarde. Gods triomfen over Zijn vijanden en de vijanden van Zijn kerk zullen onbetwistbare bewijzen zijn:

a. Dat Hij, overeenkomstig Zijn naam Jehovah, een uit zichzelf bestaand zelfgenoegzaam wezen is, dat in zichzelf alle macht heeft en alle volkomenheid.

b. Dat Hij de allerhoogste God is, vrijmachtig Heer over allen, boven alle goden, boven alle koningen, boven allen, die zich verheffen en er aanspraak op maken hoog te zijn.

c. Dat Hij dit is, niet alleen over het land Israëls, maar over de gehele aarde, zelfs over die volken van de aarde, die Hem niet kennen of erkennen, want Zijn koninkrijk heerst over alles. Dat zijn grote en ontwijfelbare waarheden, maar de mensen zijn er nauwelijks toe te bewegen om ze te willen kennen en geloven, daarom bidt de psalmist, dat het verderf van sommigen de overtuiging van anderen ten gevolge zal hebben. Het eindelijke verderf van al Gods vijanden in de grote dag, zal daar voor engelen en mensen het krachtdadig bewijs van zijn, als de eeuwige schande en versmaadheid tot welke de zondaren zullen opstaan Daniel 12:2, strekken zullen tot eeuwige eer en lof van God, wiens de wraak is.

Verzen 10-19

Psalm 83:10-19

In de naam van de kerk bidt de psalmist hier om de vernietiging van deze verbonden machten en in de naam van God voorzegt hij haar, want dit gebed, dat het zo zijn mocht, staat gelijk met een profetie, dat het zo zijn zal, en deze profetie reikt tot alle vijanden van de Evangeliekerk, wie zij ook zijn mogen, die Christus koninkrijk tegenstaan, zij kunnen hier hun oordeel lezen.

In korte woorden komt het gebed hierop neer dat deze vijanden, die verbonden waren tegen Israël, teleurgesteld mogen worden in hun pogingen, en dat die pogingen op hun eigen verderf zullen uitlopen, en Gods Israël dus bewaard en bestendigd zal worden. Nu wordt dit hier opgehelderd:

I. Door enige precedenten. Laat datgene hun straf zijn, hetwelk het lot geweest is van anderen, die zich tevoren tegen Gods Israël gekant hebben. De nederlaag van vroegere vijandelijke verbintenissen kan als pleitgrond in het gebed tot God aangevoerd worden, en gebruikt worden als een aanmoediging voor ons eigen geloof en onze hoop, omdat God nog dezelfde is, die Hij altijd geweest is, dezelfde voor Zijn volk, en dezelfde tegen Zijn en hun vijanden, bij Hem is geen verandering.

1. Hij bidt dat hun legers evenals die van hun vorige vijanden verstrooid zullen worden, Psalms 83:10, Psalms 83:11. Doe hun als Midian, laat hen door hun eigen vrees en verschrikking verslagen worden, want zo is het leger van de Midianieten verslagen, veel meer dan door Gideons driehonderd mannen. Doe hun als aan het leger van Sisera, die generaal was onder Jabin, koning van Kanan, dat God versloeg aan de beek Kison, Judges 4:15, in welks nabijheid Endor lag, zij werden als mest van de aarde, hun dode lichamen werden weggeworpen als mest, op hopen gelegd, of uitgespreid om de grond vet te maken, zij werden als vuil vertreden door het kleine, maar zegevierende leger van Barak, en dit werd hier gevoegelijk als precedent gesteld, omdat Debora het als zodanig gesteld heeft voor de latere tijden, toen het nog pas gebeurd was, Judges 5:31. "Alzo moeten omkomen al Uwe vijanden, o Heere," dat is: alzo zullen zij omkomen.

2. Hij bidt dat hun aanvoerders, evenals die in vorige tijden, verdaan zullen worden. Het gemene volk zou zo boosaardig niet geweest zijn, indien hun vorsten hen niet opgezet hadden, en daarom wordt inzonderheid tegen hen gebeden, Psalms 83:12, Psalms 83:13.

Merk op:

a. Waarin hun boosheid tegen de God Israëls bestond, zij zeiden: Laat ons de schone woningen Gods voor ons in erfelijke bezitting nemen, Psalms 83:13, waaronder wij kunnen verstaan het land Kanan, dat een schoon lieflijk land was, Immanuels land was, of wel, de tempel, die inderdaad de schone, lieflijke woning Gods was, Isaiah 64:11, of zoals Dr. Hammond suggereert de lieflijke weidevelden, welke door deze Arabieren, die in vee handelden, zeer bijzonder gezocht werden. De vorsten en edelen wilden zich door deze oorlog verrijken, om hun geldgierigheid en eerzucht te bevredigen en hun legers moesten tot mest van de aarde gemaakt worden.

b. Wat hun lot zal zijn, zij zullen als Oreb en Zeeb gemaakt worden twee vorsten van de Midianieten, die, toen hun krijgsmacht verslagen was, door de Efraïmieten gegrepen en gedood werden toen zij poogden te vluchten, Judges 7:25, en gelijk Zeba en Zalmuna, die door Gideon zelf gedood werden Judges 8:2. "Laat deze onze vijanden een even gemakkelijke prooi voor ons worden, als deze het voor de toenmalige overwinnaars geweest zijn." Wij mogen God niet voorschrijven wat Hij doen moet, maar wel mogen wij God duidden dat Hij in onze dagen met de vijanden van Zijn kerk zal handelen zoals Hij gehandeld heeft met de vijanden in de dagen onder vaderen.

II. Hij heldert het op door enige gelijkenissen en bidt:

1. Dat God hen als een rad zal maken, Psalms 83:13, dat zij voortdurend in beweging moeten zijn, onrustig, onbestemd, onbezonnen in al hun raadslagen en besluiten, dat zij gemakkelijk en snel zullen heenrollen naar hun verderf. Of, gelijk sommigen denken, dat zij door het oordeel Gods verbroken zullen worden, zoals het koren gebroken of uitgedorst werd door het rad, dat toen voor dorsen gebruikt werd. Aldus wordt een wijs koning, als hij de goddelozen verstrooit, gezegd "het rad over hen te brengen," Proverbs 20:26. Van hen, die op God vertrouwen, is het hart bereid, het is vast, maar het hart van hen, die tegen Hem strijden, is onvast, als een rad.

2. Dat zij voortgedreven zullen worden alk stoppelen, of kaf, door een sterke wind. Hoewel het rad gedurig omdraait, is het toch vast bevestigd aan zijn as, maar laat er in hen niet meer vastigheid zijn dan in de lichte stoppelen, die door de wind worden voortgedreven, terwijl niemand ze begeert te redden, maar iedereen ze gaarne kwijt wil wezen, Psalms 1:4. Zo zal "de goddeloze henengedreven worden in zijn kwaad, van de wereld verjaagd worden."

3. Dat zij verteerd zullen worden als hout door het vuur, of als distelen en doornen, als varen of brem op de bergen door de vlammen, Psalms 83:15. Als de stoppelen door de wind worden voortgedreven, zullen zij ten laatste onder de een of andere heg, of in de een of andere sloot blijven liggen, maar hij bidt dat zij niet slechts voortgedreven zullen worden als stoppelen, maar als stoppelen verbrand zullen worden. En dit zal het einde wezen van de goddelozen Hebrews 6:8, en inzonderheid van alle vijanden van Gods kerk. De uitlegging van deze gelijkenissen hebben wij in Psalms 83:16. Vervolg hen alzo met Uw onweder, vervolg hen tot hun algeheel verderf, en verschrik hen met Uw draaiwind. Zie, hoe de zondaren rampzalig worden gemaakt, de storm van Gods toorn wekt verschrikking op in hun hart, en zo worden zij geheel en al rampzalig. God kan met de hoogmoedigste en vermetelste zondaren handelen, die Zijn gerechtigheid hebben getrotseerd, en hen zo angstig en bang maken als een sprinkhaan. Het is de pijniging van de duivelen, dat ze sidderen.

III. Hij heldert het op door de goede gevolgen van hun beschaming, Psalms 83:17. Hij bidt hier dat God, hun hart hebbende vervuld van verschrikking, hierdoor hun aangezicht zal bedekken met schaamte, zodat zij zich zullen schamen over hun vijandschap jegens het volk van God, Isaiah 26:11, zich zullen schamen over hun dwaasheid in het handelen tegen de Almacht zelf en tegen hun eigen wezenlijk belang. Zij deden wat zij konden om Gods volk te schande te maken, maar de schande zal ten laatste tot henzelf terugkeren.

1. Nu zou het begin van deze schaamte het middel kunnen wezen tot hun bekering: "laat hen teleurgesteld worden in hun pogingen, opdat zo, o Heere, Uwen naam zoeken. Laat hen tot staan worden gebracht, opdat zij tijd hebben om na te denken, te bedenken wie het is tegen wie zij strijden en hoe weinig zij tegen Hem bestand zijn, en zich daarom verootmoedigen, zich onderwerpen, naar vredesvoorwaarden verlangen. Laat hen er toe gebracht worden om Uwen naam te vrezen, en dat zal hen dan wellicht er toe brengen om Uwen naam te zoeken." Hetgeen wij vuriglijk moeten begeren en van God bidden voor onze vijanden en vervolgers is, dat God hen tot berouw en bekering zal brengen, daartoe moeten wij naar hun vernedering verlangen, geen andere beschaming voor hen, dan die een stap is tot hun bekering.

2. Indien zij geen middel blijkt te zijn tot hun bekering, dan zal de voleinding van deze beschaming grotelijks strekken tot eer en verheerlijking van God, indien zij zich niet willen schamen en berouw hebben, zo laat hen te schande worden gemaakt en omkomen. Indien zij niet verschrikt willen worden tot bekering hetgeen spoedig hun verschrikking tot een gelukkig einde zou brengen, zo laat hen verschrikt wezen tot in eeuwigheid, en nooit vrede hebben. Het zal strekken tot Gods eer, Psalms 83:19, dat andere mensen zullen weten en erkennen indien zijzelf het niet willen dat Gij alleen met Uwen naam zijt Jehovah, die onmededeelbare hoewel niet onuitsprekelijke, naam, de Allerhoogste over de gehele aarde. Gods triomfen over Zijn vijanden en de vijanden van Zijn kerk zullen onbetwistbare bewijzen zijn:

a. Dat Hij, overeenkomstig Zijn naam Jehovah, een uit zichzelf bestaand zelfgenoegzaam wezen is, dat in zichzelf alle macht heeft en alle volkomenheid.

b. Dat Hij de allerhoogste God is, vrijmachtig Heer over allen, boven alle goden, boven alle koningen, boven allen, die zich verheffen en er aanspraak op maken hoog te zijn.

c. Dat Hij dit is, niet alleen over het land Israëls, maar over de gehele aarde, zelfs over die volken van de aarde, die Hem niet kennen of erkennen, want Zijn koninkrijk heerst over alles. Dat zijn grote en ontwijfelbare waarheden, maar de mensen zijn er nauwelijks toe te bewegen om ze te willen kennen en geloven, daarom bidt de psalmist, dat het verderf van sommigen de overtuiging van anderen ten gevolge zal hebben. Het eindelijke verderf van al Gods vijanden in de grote dag, zal daar voor engelen en mensen het krachtdadig bewijs van zijn, als de eeuwige schande en versmaadheid tot welke de zondaren zullen opstaan Daniel 12:2, strekken zullen tot eeuwige eer en lof van God, wiens de wraak is.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 83". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-83.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile