Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 82". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-82.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 82". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 82Deze psalm betreft hoven van vorsten en gerechtshoven, niet alleen in Israël, maar ook bij andere volken, maar waarschijnlijk werd hij oorspronkelijk geschreven ten gebruike van de magistraten van Israël, het grote Sanhedrin en hun andere oudsten die plaatsen van macht innamen, en misschien wel onder Davids leiding. Deze psalm heeft ten doel koningen verstandig te maken en de aardse rechters te onderrichten, zoals Psalms 2:1 en 10, hun hun plicht voor te houden, zoals 2 Samuel 23:3, hen te wijzen op hun gebreken, zoals Psalms 58:1-2. Wij hebben hier:
I. De waardigheid van de magistratuur en haar steunen op God, Psalms 82:1.
II. De plicht van de magistraten, Psalms 82:3, Psalms 82:4.
III. De ontaarding van slechte magistraten, en het kwaad, dat zij doen, Psalms 82:2, Psalms 82:5.
IV. Hun vonnis uitgesproken, Psalms 82:6,Psalms 82:7..
V. De begeerte en het gebed van alle Godvruchtigen, dat het koninkrijk Gods al meer en meer opgericht zal worden Psalms 82:8. Hoewel magistraten dit zeer beslist op zichzelf moeten toepassen, kan een ieder onzer het toch zingen met verstand, als wij bij het zingen Gode eer geven, als voorzittende in al onze openbare aangelegenheden, voorziende in de bescherming van benadeelde onschuld, en bereid zijnde om de machtigsten te straffen in gerechtigheid, en als wij ons troosten met het geloof aan Zijn tegenwoordige regering en de hoop op Zijn toekomstig oordeel.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 82Deze psalm betreft hoven van vorsten en gerechtshoven, niet alleen in Israël, maar ook bij andere volken, maar waarschijnlijk werd hij oorspronkelijk geschreven ten gebruike van de magistraten van Israël, het grote Sanhedrin en hun andere oudsten die plaatsen van macht innamen, en misschien wel onder Davids leiding. Deze psalm heeft ten doel koningen verstandig te maken en de aardse rechters te onderrichten, zoals Psalms 2:1 en 10, hun hun plicht voor te houden, zoals 2 Samuel 23:3, hen te wijzen op hun gebreken, zoals Psalms 58:1-2. Wij hebben hier:
I. De waardigheid van de magistratuur en haar steunen op God, Psalms 82:1.
II. De plicht van de magistraten, Psalms 82:3, Psalms 82:4.
III. De ontaarding van slechte magistraten, en het kwaad, dat zij doen, Psalms 82:2, Psalms 82:5.
IV. Hun vonnis uitgesproken, Psalms 82:6,Psalms 82:7..
V. De begeerte en het gebed van alle Godvruchtigen, dat het koninkrijk Gods al meer en meer opgericht zal worden Psalms 82:8. Hoewel magistraten dit zeer beslist op zichzelf moeten toepassen, kan een ieder onzer het toch zingen met verstand, als wij bij het zingen Gode eer geven, als voorzittende in al onze openbare aangelegenheden, voorziende in de bescherming van benadeelde onschuld, en bereid zijnde om de machtigsten te straffen in gerechtigheid, en als wij ons troosten met het geloof aan Zijn tegenwoordige regering en de hoop op Zijn toekomstig oordeel.
Verzen 1-5
Psalm 82:1-5I. Wij hebben hier Gods opperbestuur en macht over alle raadsvergaderingen en gerechtshoven uitgesproken en vastgesteld als een grote waarheid, die door vorsten en onderdanen geloofd moet worden, Psalms 82:1. God staat als opperbestuurder in de vergadering van de machtigen van de machtige, in "coetu fortis, in de raadsvergadering van de vorst," de opperste magistraat, en Hij oordeelt onder de goden, de mindere magistraten, beide de wetgevende en de uitvoerende macht van de vorsten zijn onder Zijn oog en Zijn hand.
Merk hier op:
1. De macht en eer van magistraten, zij zijn de machtigen, zij zijn dit in gezag, voor het openbare welzijn. Het is een grote macht, die hun toevertrouwd is, en zij behoren machtig te zijn in wijsheid en moed. Zij worden in de Hebreeuwse spraakwijze goden genoemd, voor deze ondergeschikte regeerders wordt hetzelfde woord gebruikt als voor de soevereine Heerser van de wereld. Zij zijn elohim, engelen worden aldus genoemd, beide omdat zij groot zijn in sterkte en macht, en omdat het Gode behaagt van hen gebruik te maken in het bestuur van deze lagere wereld, en magistraten in een ondergeschikte hoedanigheid, zijn ook de dienaren van Zijn voorzienigheid in het algemeen, ter bewaring van vrede en orde in de menselijke maatschappij, en inzonderheid van Zijn gerechtigheid en goedheid in het straffen van boosdoeners en het beschermen van hen die weldoen. Goede magistraten, die beantwoorden aan het doel van de magistratuur, zijn als God, iets van Zijn eer is op hen gelegd, zij zijn Zijn plaatsvervangers en een grote zegen voor ieder volk. "Een goddelijke spreuk is op de lippen des konings," Proverbs 16:10. Maar "de goddeloze heersende over een volk, is een brullende leeuw en een beer, die ginds en weer loopt," Proverbs 28:15.
2. Een goede regeringsvorm aangeduid, namelijk een gemengde monarchie, zoals de onze. Hier is de machtige, de Souverein, en hier is zijn vergadering, zijn geheime raad, zijn parlement, zijn rechterlijke macht, welker leden goden genoemd worden.
3. Gods onbetwistbare soevereiniteit in en over de gehele vergadering van de machtigen gehandhaafd. God staat, Hij oordeelt onder hen, zij hebben hun macht van Hem ontvangen en zijn aan Hem verantwoordelijk, door Hem regeren de koningen. Hij is tegenwoordig bij al hun debatten, gaat alles na wat zij zeggen en doen, en van hetgeen verkeerd gezegd en gedaan wordt zal hun rekenschap gevraagd worden, en dan zal wegens hun wanbestuur met hen afgerekend worden. God heeft hun hart in Zijn hand, en ook hun tong, en "Hij neigt het tot al wat Hij wil," Proverbs 21:1, zodat Hij een veto kan uitbrengen bij al hun besluiten, en Zijn raad zal bestaan, welke raadslagen er ook in het hart van de mensen mogen zijn. Hij maakt het gebruik van hen, dat Hem behaagt, en dient door hen Zijn eigen doeleinden, hoewel hun hart dit niet denkt, Isaiah 10:7. Laat magistraten dit bedenken en van ontzag er voor vervuld worden. God is bij hen in het gericht 2 Chronicles 19:6, Deuteronomy 1:17. Laat onderdanen dit bedenken en er door vertroost worden, want goede vorsten en goede rechters, die welmenend zijn, zijn onder een Goddelijke leiding, en slechte, die nog zulke boze bedoelingen hebben, zijn onder een Goddelijk bedwang.
II. Een last, gegeven aan alle magistraten om goed te doen met hun macht, daar zij er rekenschap van zullen te geven hebben aan Hem, die hen er mee bekleed heeft, Psalms 82:3, Psalms 82:4. 1. Zij moeten de beschermers wezen van hen, die blootgesteld zijn aan onrecht, en de schutsheren van hen, die hulp en raad van node hebben. Doet recht de arme, die geen geld heeft om er zich vrienden of voorspraken door te verkrijgen, en de wees, die terwijl hij nog jong is en niet instaat om zichzelf te helpen, reeds allen verloren heeft, die de leidslieden hunner jeugd zouden geweest zijn. Gelijk magistraten in het algemeen vaders moeten zijn van hun land, zo moeten zij dat in het bijzonder van de wezen zijn. Worden zij goden genoemd? Hierin moeten zij volgelingen zijn van Hem, zij moeten de vaders zijn van de wezen. Job was dit, Job 29:12.
2. Zij moeten onpartijdig rechtspreken, rechtvaardig zijn jegens de verdrukte en de arme, aan wie, daar zij zwak en hulpeloos zijn dikwijls onrecht gedaan wordt, en die gevaar lopen van alles te verliezen, indien de magistraten niet "ex officio, ambtshalve" tussenbeide treden tot hun hulp. Indien een arme man een eerlijke rechtzaak heeft, dan moet zijn armoede geen schade of nadeel zijn voor zijn zaak, hoe groot en machtig zijn tegenpartijders ook mogen wezen.
3. Zij moeten hen redden, die reeds de verdrukkers in handen gevallen zijn, Psalms 82:4. Rukt hen uit der goddelozen hand, doet hun recht tegen hun tegenpartijen, Luke 18:3. Dat zijn cliënten, van wie niets te halen valt, geen betaling voor hun bewezen diensten, geen invloed door hun gunst te bewijzen, en toch zijn deze het, voor wie rechters en magistraten belangstellende zorg moeten hebben, met wier welzijn zij te rade moeten gaan, wier zaak zij moeten handhaven.
III. Een beschuldiging, gericht tegen slechte magistraten, die hun plicht veronachtzamen, misbruik maken van hun macht, vergetende dat God in hun midden staat, Psalms 82:2, Psalms 82:5.
Merk op
1. Wat de zonde is, die hun hier ten laste wordt gelegd: zij oordelen onrecht, tegen de regelen van de billijkheid en de inspraak van hun eigen geweten, uitspraak doende tegen hen, die het recht aan hun zijde hebben, uit onwil of boosaardigheid, of voor hen, die een onrechtvaardige zaak hebben, uit gunstbetoon en partijdige genegenheid. Onrecht te doen is slecht, maar onrecht oordelen is nog veel slechter omdat het is: onrecht doen onder schijn van recht, tegen zulke daden van onrecht is er geen beschutting voor de benadeelden, maar die het onrecht plegen worden er door aangemoedigd. Het was een even groot kwaad als ieder ander, dat Salomo onder de zon gezien heeft, toen hij "ter plaatse des gerichts goddeloosheid zag," Ecclesiastes 3:16, Isaiah 5:7. Zij hebben niet slechts de personen van de rijken aangenomen omdat zij rijk waren, hoewel dat al slecht genoeg is, maar, wat nog veel erger is zij hebben de personen van de goddelozen aangenomen, omdat zij goddeloos zijn, zij hebben hen niet alleen beschermd in hun goddeloosheid, maar hen er nog te meer om bemind en hun belangen bevorderd. Wee u, o land, als uw rechters zodanigen zijn!
2. Wat de oorzaak was van deze zonde. Er was hun duidelijk genoeg gezegd dat het hun plicht was de armen te beschermen en te verlossen, dit werd hun dikwijls gelast te doen, maar toch oordeelden zij onrecht, omdat zij niet wisten en niet wilden verstaan. Zij willen niet horen van hun plicht, zij willen zich de moeite niet geven om hem te bestuderen, of er zich op toe te leggen, zij hebben er geen begeerte naar om de zaken recht te bezien, maar worden geregeerd door eigenbelang, niet door rede of recht, een geschenk in het verborgene verblindt hen de ogen. Zij weten niet omdat zij niet willen verstaan, niemand is zo blind als zij, die niet willen zien. Zij hebben hun eigen geweten overbluft, en zo wandelen zij voort in duisternis, niet wetende, of er zich niet om bekommerende, wat zij doen of waar zij heengaan. Zij, die in duisternis wandelen, wandelen voort naar de eeuwige duisternis.
3. Wat de gevolgen waren van deze zonde: alle fondamenten van de aarde of des lands wankelen. Als het recht wordt verkeerd, welk goed is er dan nog te verwachten? "Het land en al zijn inwoners zijn versmolten," zoals de psalmist van een gelijksoortige toestand gezegd heeft, Psalms 75:4. Het wangedrag van openbare personen is een openbaar kwaad.
Verzen 1-5
Psalm 82:1-5I. Wij hebben hier Gods opperbestuur en macht over alle raadsvergaderingen en gerechtshoven uitgesproken en vastgesteld als een grote waarheid, die door vorsten en onderdanen geloofd moet worden, Psalms 82:1. God staat als opperbestuurder in de vergadering van de machtigen van de machtige, in "coetu fortis, in de raadsvergadering van de vorst," de opperste magistraat, en Hij oordeelt onder de goden, de mindere magistraten, beide de wetgevende en de uitvoerende macht van de vorsten zijn onder Zijn oog en Zijn hand.
Merk hier op:
1. De macht en eer van magistraten, zij zijn de machtigen, zij zijn dit in gezag, voor het openbare welzijn. Het is een grote macht, die hun toevertrouwd is, en zij behoren machtig te zijn in wijsheid en moed. Zij worden in de Hebreeuwse spraakwijze goden genoemd, voor deze ondergeschikte regeerders wordt hetzelfde woord gebruikt als voor de soevereine Heerser van de wereld. Zij zijn elohim, engelen worden aldus genoemd, beide omdat zij groot zijn in sterkte en macht, en omdat het Gode behaagt van hen gebruik te maken in het bestuur van deze lagere wereld, en magistraten in een ondergeschikte hoedanigheid, zijn ook de dienaren van Zijn voorzienigheid in het algemeen, ter bewaring van vrede en orde in de menselijke maatschappij, en inzonderheid van Zijn gerechtigheid en goedheid in het straffen van boosdoeners en het beschermen van hen die weldoen. Goede magistraten, die beantwoorden aan het doel van de magistratuur, zijn als God, iets van Zijn eer is op hen gelegd, zij zijn Zijn plaatsvervangers en een grote zegen voor ieder volk. "Een goddelijke spreuk is op de lippen des konings," Proverbs 16:10. Maar "de goddeloze heersende over een volk, is een brullende leeuw en een beer, die ginds en weer loopt," Proverbs 28:15.
2. Een goede regeringsvorm aangeduid, namelijk een gemengde monarchie, zoals de onze. Hier is de machtige, de Souverein, en hier is zijn vergadering, zijn geheime raad, zijn parlement, zijn rechterlijke macht, welker leden goden genoemd worden.
3. Gods onbetwistbare soevereiniteit in en over de gehele vergadering van de machtigen gehandhaafd. God staat, Hij oordeelt onder hen, zij hebben hun macht van Hem ontvangen en zijn aan Hem verantwoordelijk, door Hem regeren de koningen. Hij is tegenwoordig bij al hun debatten, gaat alles na wat zij zeggen en doen, en van hetgeen verkeerd gezegd en gedaan wordt zal hun rekenschap gevraagd worden, en dan zal wegens hun wanbestuur met hen afgerekend worden. God heeft hun hart in Zijn hand, en ook hun tong, en "Hij neigt het tot al wat Hij wil," Proverbs 21:1, zodat Hij een veto kan uitbrengen bij al hun besluiten, en Zijn raad zal bestaan, welke raadslagen er ook in het hart van de mensen mogen zijn. Hij maakt het gebruik van hen, dat Hem behaagt, en dient door hen Zijn eigen doeleinden, hoewel hun hart dit niet denkt, Isaiah 10:7. Laat magistraten dit bedenken en van ontzag er voor vervuld worden. God is bij hen in het gericht 2 Chronicles 19:6, Deuteronomy 1:17. Laat onderdanen dit bedenken en er door vertroost worden, want goede vorsten en goede rechters, die welmenend zijn, zijn onder een Goddelijke leiding, en slechte, die nog zulke boze bedoelingen hebben, zijn onder een Goddelijk bedwang.
II. Een last, gegeven aan alle magistraten om goed te doen met hun macht, daar zij er rekenschap van zullen te geven hebben aan Hem, die hen er mee bekleed heeft, Psalms 82:3, Psalms 82:4. 1. Zij moeten de beschermers wezen van hen, die blootgesteld zijn aan onrecht, en de schutsheren van hen, die hulp en raad van node hebben. Doet recht de arme, die geen geld heeft om er zich vrienden of voorspraken door te verkrijgen, en de wees, die terwijl hij nog jong is en niet instaat om zichzelf te helpen, reeds allen verloren heeft, die de leidslieden hunner jeugd zouden geweest zijn. Gelijk magistraten in het algemeen vaders moeten zijn van hun land, zo moeten zij dat in het bijzonder van de wezen zijn. Worden zij goden genoemd? Hierin moeten zij volgelingen zijn van Hem, zij moeten de vaders zijn van de wezen. Job was dit, Job 29:12.
2. Zij moeten onpartijdig rechtspreken, rechtvaardig zijn jegens de verdrukte en de arme, aan wie, daar zij zwak en hulpeloos zijn dikwijls onrecht gedaan wordt, en die gevaar lopen van alles te verliezen, indien de magistraten niet "ex officio, ambtshalve" tussenbeide treden tot hun hulp. Indien een arme man een eerlijke rechtzaak heeft, dan moet zijn armoede geen schade of nadeel zijn voor zijn zaak, hoe groot en machtig zijn tegenpartijders ook mogen wezen.
3. Zij moeten hen redden, die reeds de verdrukkers in handen gevallen zijn, Psalms 82:4. Rukt hen uit der goddelozen hand, doet hun recht tegen hun tegenpartijen, Luke 18:3. Dat zijn cliënten, van wie niets te halen valt, geen betaling voor hun bewezen diensten, geen invloed door hun gunst te bewijzen, en toch zijn deze het, voor wie rechters en magistraten belangstellende zorg moeten hebben, met wier welzijn zij te rade moeten gaan, wier zaak zij moeten handhaven.
III. Een beschuldiging, gericht tegen slechte magistraten, die hun plicht veronachtzamen, misbruik maken van hun macht, vergetende dat God in hun midden staat, Psalms 82:2, Psalms 82:5.
Merk op
1. Wat de zonde is, die hun hier ten laste wordt gelegd: zij oordelen onrecht, tegen de regelen van de billijkheid en de inspraak van hun eigen geweten, uitspraak doende tegen hen, die het recht aan hun zijde hebben, uit onwil of boosaardigheid, of voor hen, die een onrechtvaardige zaak hebben, uit gunstbetoon en partijdige genegenheid. Onrecht te doen is slecht, maar onrecht oordelen is nog veel slechter omdat het is: onrecht doen onder schijn van recht, tegen zulke daden van onrecht is er geen beschutting voor de benadeelden, maar die het onrecht plegen worden er door aangemoedigd. Het was een even groot kwaad als ieder ander, dat Salomo onder de zon gezien heeft, toen hij "ter plaatse des gerichts goddeloosheid zag," Ecclesiastes 3:16, Isaiah 5:7. Zij hebben niet slechts de personen van de rijken aangenomen omdat zij rijk waren, hoewel dat al slecht genoeg is, maar, wat nog veel erger is zij hebben de personen van de goddelozen aangenomen, omdat zij goddeloos zijn, zij hebben hen niet alleen beschermd in hun goddeloosheid, maar hen er nog te meer om bemind en hun belangen bevorderd. Wee u, o land, als uw rechters zodanigen zijn!
2. Wat de oorzaak was van deze zonde. Er was hun duidelijk genoeg gezegd dat het hun plicht was de armen te beschermen en te verlossen, dit werd hun dikwijls gelast te doen, maar toch oordeelden zij onrecht, omdat zij niet wisten en niet wilden verstaan. Zij willen niet horen van hun plicht, zij willen zich de moeite niet geven om hem te bestuderen, of er zich op toe te leggen, zij hebben er geen begeerte naar om de zaken recht te bezien, maar worden geregeerd door eigenbelang, niet door rede of recht, een geschenk in het verborgene verblindt hen de ogen. Zij weten niet omdat zij niet willen verstaan, niemand is zo blind als zij, die niet willen zien. Zij hebben hun eigen geweten overbluft, en zo wandelen zij voort in duisternis, niet wetende, of er zich niet om bekommerende, wat zij doen of waar zij heengaan. Zij, die in duisternis wandelen, wandelen voort naar de eeuwige duisternis.
3. Wat de gevolgen waren van deze zonde: alle fondamenten van de aarde of des lands wankelen. Als het recht wordt verkeerd, welk goed is er dan nog te verwachten? "Het land en al zijn inwoners zijn versmolten," zoals de psalmist van een gelijksoortige toestand gezegd heeft, Psalms 75:4. Het wangedrag van openbare personen is een openbaar kwaad.
Verzen 6-8
Psalm 82:6-8Wij hebben hier:
1. Aardse goden vernederd, Psalms 82:6, Psalms 82:7. De waardigheid van hun ambt is erkend, Psalms 82:6. Ik heb wel gezegd: gij zijt goden. Zij waren geëerd met de naam en de titel van goden, God zelf heeft hen zo genoemd in de wet tegen oproerige woorden, Exodus 22:23 :De goden zult gij niet vloeken. En als hun deze titel uit de bron van eer komt wie kan hem dan betwisten? Maar wat is de mens, dat hij aldus groot geacht wordt? Hij noemde hen goden, omdat "het woord Gods tot hen geschied is", zo heeft onze Heiland het verklaard, John 10:35, zij hadden een opdracht, een aanstelling van God, en werden door Hem afgevaardigd om de schilden van de aarde te zijn, de bewaarders van de openbare vrede, en om wrekers te zijn tot straf dengenen, die hem verstoren, Romans 13:4. In die zin zijn zij allen kinderen des Allerhoogsten. God heeft iets van Zijn eer op hen gelegd, en gebruikt hen in Zijn regering van de wereld, zoals David zijn zonen tot opperbestuurders had aangesteld, 2 Samuel 8:18 Of: "Omdat Ik gezegd heb: gij zijt goden, hebt gij de eer hoger opgevoerd dan bedoeld was, en hebt gij u ingebeeld kinderen des Allerhoogsten te zijn," zoals de koning van Babel, Isaiah 14:14 :"Ik zal de Allerhoogste gelijk worden, " en de vorst van Tyrus, Ezechiël 28:2, wiens hart zich verhief, zeggende: "ik ben God." Het is zeer moeilijk voor de mensen, als de hand Gods zoveel eer op hen legt en zij zoveel eer ontvangen als de kinderen van de mensen hun behoren te bewijzen, om er niet hoogmoedig op te zijn en er opgeblazen door te worden, zodat zij hoger over zichzelf denken dan hun betaamt. Maar hier volgt een vernederende gedachte: nochtans zult gij sterven als een mens. Dit kan genomen worden, hetzij:
a. Als de straf van slechte magistraten, de zodanigen, die onrecht oordeelden, en door hun wanbeheer de fondamenten van de aarde deden wankelen. God zal met hen afrekenen, hen afsnijden temidden van hun pracht en voorspoed. zij zullen sterven zoals andere goddeloze mensen, en vallen gelijk een van de heidense vorsten. Het zal hen niet beveiligen dat zij Israëlieten zijn, evenmin als het hen beveiligt dat zij rechters zijn, of zoals een van de engelen, die gezondigd hebben, of gelijk een van de reuzen van de oude wereld. Vergelijk dit met hetgeen Elihu opmerkte betreffende de machtige verdrukkers van zijn tijd, "Hij klopt hen tezamen als goddelozen in een plaats waar aanschouwers zijn," Job 34:26. Laat hen, die misbruik maken van hun macht, weten dat God beide haar en hun leven van hen zal wegnemen, want in hetgeen, waarin zij trotselijk gehandeld hebben, zal Hij tonen boven hen te zijn. Of,
b.. Als het einde van de heerlijkheid van alle magistraten in deze wereld, laat hen niet opgeblazen zijn door hun eer, of hun werk veronachtzamen, maar laat de gedachte aan hun sterflijkheid beide vernederend zijn voor hun hoogmoed en een aansporing voor hen om hun plicht te doen. Gij wordt goden genoemd, maar gij zijt niet onsterflijk, gij zult sterven als een mens, als gewone mensen, en gelijk een hunner zult gij, o vorsten, vallen. Hoewel koningen en vorsten, al de rechters van de aarde, voor ons goden zijn, zijn zij voor God toch mensen, en als mensen zullen zij sterven, en al hun eer zal in het stof worden gelegd. "Mors sceptra ligonibus aequat. De dood mengt scepters en spaden dooreen."
2. De God des hemels verhoogd, Psalms 82:8. De psalmist acht het van weinig nut om met deze trotse verdrukkers te redeneren, zij waren doof voor alles wat hij hun zei, en bleven voortwandelen in duisternis. Daarom ziet hij op tot God, beroept zich op Hem, en bidt Hem om deze grote macht in Zijn eigen handen te nemen. Sta op o God, oordeel het aardrijk, en als hij bidt dat Hij het doen zal dan gelooft hij dat Hij het doen zal. Gij bezit alle natiën. Dit ziet:
a. Op het rijk van de voorzienigheid. God regeert de wereld, verheft en vernedert, richt op en werpt neer wie Hij wil. Hij bezit alle natiën, heeft een volstrekte heerschappij over hen, beschikt over hen zoals een man over zijn erfdeel beschikt. Dit moeten wij geloven, dat moet ons ter vertroosting wezen, namelijk dat de aarde niet zo overgegeven is in de handen van de goddelozen, van de goddeloze heersers, als wij in verzoeking zijn te denken, Job 9:24. God heeft zich de macht voorbehouden en beheerst hen. In dit geloof moeten wij bidden: "Sta op, o God, oordeel het aardrijk, verschijn tegen hen, die onrecht oordelen, en stel herders naar Uw hart aan over Uw volk." Er is een rechtvaardig God, tot wie wij de toevlucht kunnen nemen en op wie wij kunnen rekenen voor de krachtdadige hulp voor allen, die door onrechtvaardige rechters benadeeld zijn.
b. Het ziet op het rijk van de Messias. Het is een gebed om de verhaasting daarvan, dat Christus zal komen die de Rechter van de aarde is, en er wordt gepleit op deze belofte, dat God hem de heidenen zal geven tot Zijn erfdeel. Gij, 0 Christus, zult alle natiën beërven en bezitten, en over hen heersen. Laat de wederkomst van Christus al die wanorde herstellen. Er zijn twee woorden, waarmee wij ons en elkaar kunnen vertroosten met betrekking tot het wanbestuur onder de mensen. Het een is: "Halleluja, want de Heere de almachtige God heeft als Koning geheerst" Revelation 19:6. Het andere is: "Ja, Ik kom haastelijk," Revelation 22:20.
Verzen 6-8
Psalm 82:6-8Wij hebben hier:
1. Aardse goden vernederd, Psalms 82:6, Psalms 82:7. De waardigheid van hun ambt is erkend, Psalms 82:6. Ik heb wel gezegd: gij zijt goden. Zij waren geëerd met de naam en de titel van goden, God zelf heeft hen zo genoemd in de wet tegen oproerige woorden, Exodus 22:23 :De goden zult gij niet vloeken. En als hun deze titel uit de bron van eer komt wie kan hem dan betwisten? Maar wat is de mens, dat hij aldus groot geacht wordt? Hij noemde hen goden, omdat "het woord Gods tot hen geschied is", zo heeft onze Heiland het verklaard, John 10:35, zij hadden een opdracht, een aanstelling van God, en werden door Hem afgevaardigd om de schilden van de aarde te zijn, de bewaarders van de openbare vrede, en om wrekers te zijn tot straf dengenen, die hem verstoren, Romans 13:4. In die zin zijn zij allen kinderen des Allerhoogsten. God heeft iets van Zijn eer op hen gelegd, en gebruikt hen in Zijn regering van de wereld, zoals David zijn zonen tot opperbestuurders had aangesteld, 2 Samuel 8:18 Of: "Omdat Ik gezegd heb: gij zijt goden, hebt gij de eer hoger opgevoerd dan bedoeld was, en hebt gij u ingebeeld kinderen des Allerhoogsten te zijn," zoals de koning van Babel, Isaiah 14:14 :"Ik zal de Allerhoogste gelijk worden, " en de vorst van Tyrus, Ezechiël 28:2, wiens hart zich verhief, zeggende: "ik ben God." Het is zeer moeilijk voor de mensen, als de hand Gods zoveel eer op hen legt en zij zoveel eer ontvangen als de kinderen van de mensen hun behoren te bewijzen, om er niet hoogmoedig op te zijn en er opgeblazen door te worden, zodat zij hoger over zichzelf denken dan hun betaamt. Maar hier volgt een vernederende gedachte: nochtans zult gij sterven als een mens. Dit kan genomen worden, hetzij:
a. Als de straf van slechte magistraten, de zodanigen, die onrecht oordeelden, en door hun wanbeheer de fondamenten van de aarde deden wankelen. God zal met hen afrekenen, hen afsnijden temidden van hun pracht en voorspoed. zij zullen sterven zoals andere goddeloze mensen, en vallen gelijk een van de heidense vorsten. Het zal hen niet beveiligen dat zij Israëlieten zijn, evenmin als het hen beveiligt dat zij rechters zijn, of zoals een van de engelen, die gezondigd hebben, of gelijk een van de reuzen van de oude wereld. Vergelijk dit met hetgeen Elihu opmerkte betreffende de machtige verdrukkers van zijn tijd, "Hij klopt hen tezamen als goddelozen in een plaats waar aanschouwers zijn," Job 34:26. Laat hen, die misbruik maken van hun macht, weten dat God beide haar en hun leven van hen zal wegnemen, want in hetgeen, waarin zij trotselijk gehandeld hebben, zal Hij tonen boven hen te zijn. Of,
b.. Als het einde van de heerlijkheid van alle magistraten in deze wereld, laat hen niet opgeblazen zijn door hun eer, of hun werk veronachtzamen, maar laat de gedachte aan hun sterflijkheid beide vernederend zijn voor hun hoogmoed en een aansporing voor hen om hun plicht te doen. Gij wordt goden genoemd, maar gij zijt niet onsterflijk, gij zult sterven als een mens, als gewone mensen, en gelijk een hunner zult gij, o vorsten, vallen. Hoewel koningen en vorsten, al de rechters van de aarde, voor ons goden zijn, zijn zij voor God toch mensen, en als mensen zullen zij sterven, en al hun eer zal in het stof worden gelegd. "Mors sceptra ligonibus aequat. De dood mengt scepters en spaden dooreen."
2. De God des hemels verhoogd, Psalms 82:8. De psalmist acht het van weinig nut om met deze trotse verdrukkers te redeneren, zij waren doof voor alles wat hij hun zei, en bleven voortwandelen in duisternis. Daarom ziet hij op tot God, beroept zich op Hem, en bidt Hem om deze grote macht in Zijn eigen handen te nemen. Sta op o God, oordeel het aardrijk, en als hij bidt dat Hij het doen zal dan gelooft hij dat Hij het doen zal. Gij bezit alle natiën. Dit ziet:
a. Op het rijk van de voorzienigheid. God regeert de wereld, verheft en vernedert, richt op en werpt neer wie Hij wil. Hij bezit alle natiën, heeft een volstrekte heerschappij over hen, beschikt over hen zoals een man over zijn erfdeel beschikt. Dit moeten wij geloven, dat moet ons ter vertroosting wezen, namelijk dat de aarde niet zo overgegeven is in de handen van de goddelozen, van de goddeloze heersers, als wij in verzoeking zijn te denken, Job 9:24. God heeft zich de macht voorbehouden en beheerst hen. In dit geloof moeten wij bidden: "Sta op, o God, oordeel het aardrijk, verschijn tegen hen, die onrecht oordelen, en stel herders naar Uw hart aan over Uw volk." Er is een rechtvaardig God, tot wie wij de toevlucht kunnen nemen en op wie wij kunnen rekenen voor de krachtdadige hulp voor allen, die door onrechtvaardige rechters benadeeld zijn.
b. Het ziet op het rijk van de Messias. Het is een gebed om de verhaasting daarvan, dat Christus zal komen die de Rechter van de aarde is, en er wordt gepleit op deze belofte, dat God hem de heidenen zal geven tot Zijn erfdeel. Gij, 0 Christus, zult alle natiën beërven en bezitten, en over hen heersen. Laat de wederkomst van Christus al die wanorde herstellen. Er zijn twee woorden, waarmee wij ons en elkaar kunnen vertroosten met betrekking tot het wanbestuur onder de mensen. Het een is: "Halleluja, want de Heere de almachtige God heeft als Koning geheerst" Revelation 19:6. Het andere is: "Ja, Ik kom haastelijk," Revelation 22:20.