Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 80". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-80.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 80". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 80De inhoud van deze psalm is tamelijk gelijk aan die van de vorige. Sommigen denken dat hij geschreven werd bij gelegenheid van de verwoesting en de gevankelijke wegvoering van de tien stammen, gelijk de vorige bij die van de gevankelijke wegvoering van de twee stammen. Maar vele waren de benauwdheden van het Israël Gods, vele, die wellicht niet vermeld zijn in de gewijde geschiedenis, waarvan sommige de aanleiding tot het schrijven van deze psalm geweest kunnen zijn, die geschikt is om gezongen te worden ten dage van Jakobs leed, en indien wij bij het zingen ervan oprechte liefde uitdrukken voor de kerk en hartelijke belangstelling in hetgeen haar betreft, met een vast vertrouwen op Gods macht om haar uit de grootste benauwdheden te redden, dan zullen wij de Heere psalmen met ons hart.
I. Hier vraagt de psalmist om de tekenen van Gods tegenwoordigheid en gunst onder hen Psalms 80:2.
II. Klaagt hij over de tegenwoordige Bestraffingen, waar zij onder zijn, Psalms 80:5.
III. Schildert hij de tegenwoordige verwoesting van de kerk door de gelijkenis van een wijnstok en een wijngaard, die gebloeid hebben, maar nu verwoest waren, Psalms 80:9. Hij eindigt met een gebed tot God om genade voor hen te bereiden, en hen te behoeden voor penarie, Psalms 80:18. Evenals vele voorafgaande en volgende psalmen heeft ook deze betrekking op de openbare belangen van het Israël Gods, die ons meer aan het hart moeten liggen dan enigerlei belang van onszelf.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 80De inhoud van deze psalm is tamelijk gelijk aan die van de vorige. Sommigen denken dat hij geschreven werd bij gelegenheid van de verwoesting en de gevankelijke wegvoering van de tien stammen, gelijk de vorige bij die van de gevankelijke wegvoering van de twee stammen. Maar vele waren de benauwdheden van het Israël Gods, vele, die wellicht niet vermeld zijn in de gewijde geschiedenis, waarvan sommige de aanleiding tot het schrijven van deze psalm geweest kunnen zijn, die geschikt is om gezongen te worden ten dage van Jakobs leed, en indien wij bij het zingen ervan oprechte liefde uitdrukken voor de kerk en hartelijke belangstelling in hetgeen haar betreft, met een vast vertrouwen op Gods macht om haar uit de grootste benauwdheden te redden, dan zullen wij de Heere psalmen met ons hart.
I. Hier vraagt de psalmist om de tekenen van Gods tegenwoordigheid en gunst onder hen Psalms 80:2.
II. Klaagt hij over de tegenwoordige Bestraffingen, waar zij onder zijn, Psalms 80:5.
III. Schildert hij de tegenwoordige verwoesting van de kerk door de gelijkenis van een wijnstok en een wijngaard, die gebloeid hebben, maar nu verwoest waren, Psalms 80:9. Hij eindigt met een gebed tot God om genade voor hen te bereiden, en hen te behoeden voor penarie, Psalms 80:18. Evenals vele voorafgaande en volgende psalmen heeft ook deze betrekking op de openbare belangen van het Israël Gods, die ons meer aan het hart moeten liggen dan enigerlei belang van onszelf.
Verzen 1-8
Psalm 80:1-8In de naam van de kerk wendt de psalmist zich hier in het gebed tot God ten behoeve van de tegenwoordige treurige toestand van Israël.
I. Hij bidt om Gods gunst voor hen, Psalms 80:2, Psalms 80:3, die is alles in alles voor het heiligdom, wanneer dit in verwoest en verlaten toestand is, en die moet in de eerste plaats worden gezocht.
Merk op:
a. Als hoedanig hij in zijn gebed God beschouwt, namelijk als de herder van Israël, die hij "de schapen van Zijn weide" genoemd heeft, Psalms 79:13, onder wiens leiding en zorg Israël zich bevond, zoals schapen onder de zorg en leiding zijn van de herder. Christus is de grote en goede herder, aan wiens hoede en zorg wij in het geloof de schapen kunnen toevertrouwen, die Hem gegeven waren. Hij leidt Jozef als een kudde, Psalms 80:2, in de beste weiden en buiten de weg des gevaars. Indien Jozef Hem niet even gehoorzaam volgt als de schapen hun herder volgen, dan is dit zijn eigen schuld. Hij woont tussen de cherubim, waar Hij bereid is smeekbeden te ontvangen, en aanwijzingen te geven, het verzoendeksel was tussen de cherubim, en het is zeer troostrijk om in het gebed tot God op te zien, als zittende op een troon van de genade, en dat dit voor ons zo is, hebben wij te danken aan de grote verzoening, want het verzoendeksel was de genadetroon.
b. Wat hij van God verwacht en begeert: dat Hij gehoor zal geven, luisteren zal naar het geroep hunner ellende en van hun gebeden, dat Hij blinkende zal verschijnen in Zijn eigen heerlijkheid en ten gunste van Zijn volk, dat Hij zich tonen zal, hen met goedheid zal aanzien, dat Hij Zijn kracht zal opwekken en haar zal aanwenden, het was geweest alsof zij sluimerde: "Heere, wek haar op", er was veel tegenstand tegen Zijn zaak, en de vijanden dreigden haar te overweldigen, Heere, wek des te meer Uw kracht op, en kom tot onze verlossing. Wees een krachtige hulp voor Uw volk, Heere, doe dit voor het aangezicht van Efraïm, Benjamin en Manasse", dat is: "voor de ogen van al de stammen Israëls, laat hen het zien tot hun overtuiging en voldoening." Misschien worden deze drie stammen genoemd omdat het de stammen waren, die het eskadron vormden van het leger Israëls, dat op hun tocht door de woestijn het naast op de tabernakel volgde, zodat voor hen de ark van Gods sterkte zich verhief om hun vijanden te verstrooien.
2. Hij klaagt over Gods misnoegen tegen hen.
a. God was toornig, en dat vreest hij meer dan wat het ook zij, Psalms 80:5. Het was grote toom, hij vreesde dat God toornig was tegen het gebed Zijns volks, niet alleen dat Hij toornig was in weerwil van hun gebeden, door welke zij hoopten Zijn toorn van hen af te wenden, maar dat Hij toornig was op hun gebeden, hoewel het Zijn eigen volk was, dat ze bad. Dat God toornig is op de zonden Zijns volks en op de gebeden van Zijn vijanden, is niet vreemd, maar dat Hij toornig zou zijn op de gebeden Zijns volks, dat voorzeker is wel vreemd. Hij stelde niet slechts uit om ze te verhoren (dat doet Hij dikwijls in liefde), maar Hij was misnoegd op hen. Indien Hij werkelijk toornig is op de gebeden Zijns volks, dan kunnen wij er zeker van zijn dat het is omdat wij kwalijk bidden James 4:3. Zij bidden, maar zij worstelen niet in het gebed, hun bedoelingen zijn niet goed, of er is de een of andere verborgen zonde, die aangehouden wordt, zij heffen geen reine handen op, maar heffen handen op met toorn en twijfel. Maar het is misschien slechts hun vrees, Hij schijnt toornig te zijn op hun gebed, terwijl Hij het in werkelijkheid niet is, want aldus wil Hij hun lijdzaamheid en hun volharding in het gebed op de proef stellen, zoals Christus de Kananese vrouw op de proef heeft gesteld toen Hij zei: "Het is niet betamelijk het brood van de kinderen te nemen enden hondekens voor te werpen."
b. Het was toorn, die lang aanhield: "Hoe lang zult Gij toornig zijn? Wij zijn voortgegaan met bidden, en toch ziet Gij ons toornig aan."
Die tekenen van Gods misnoegen, die zolang aanhielden, waren hun tot smart en tot schaamte.
a. Tot smart, Psalms 80:6. Gij spijst hen met tranenbrood, van dag tot dag eten zij hun spijs in tranen, dat is de edik, waarin hun bete gedoopt is, Psalms 42:4. Er waren hun tranen te drinken gegeven, niet slechts nu en dan een teug uit die bittere beker, maar in overvloedige mate. Er zijn velen, die hun tijd doorbrengen in smart, die toch hun eeuwigheid zullen doorbrengen in vreugde.
b. Het was hun tot schaamte. Door hen toornig aan te zien heeft God hen hun naburen tot een twist gesteld, zij streden er om wie hen het meest aan verachting zou blootstellen, en zij werden zo goedkoop en gemakkelijk hun tot een prooi gemaakt, dat de twist er alleen over liep wie van hen het genot en voordeel zou hebben van hen te beroven en te plunderen. Hun vijanden lachten onder elkaar als zij zagen in welk een schrik en angst zij verkeerden, de ellende, waartoe zij gebracht waren, en de teleurstellingen, die zij hadden ondervonden. Als God misnoegd is op Zijn volk, dan moeten wij verwachten hen in tranen te zien, terwijl hun vijanden juichen en triomferen.
3. Hij bidt vurig om bekerende genade, teneinde Gode welbehagelijk te worden. O God, breng ons weer, Psalms 80:4. O God van de heirscharen, breng ons weer, Psalms 80:8, en laat dan Uw aangezicht lichten, zo zullen wij verlost worden. Het is het refrein van het lied, want wij hebben het wederom in Psalms 80:20. Zij zijn zich bewust dat zij van God en hun plicht zijn afgedwaald, zich terzijde hebben afgewend op zondige wegen, en dat dit God er toe gebracht heeft om Zijn aangezicht voor hen te verbergen en hen over te geven in de handen hunner vijanden, en daarom begeren zij hun werk te beginnen van de rechte zijde: "Heere, wend ons tot U in de weg van bekering en verbetering van ons leven, en dan zult Gij ongetwijfeld tot ons wederkeren in een weg van genade en verlossing."
Merk op:
a. Er is geen heil dan in Gods gunst. "Laat Uw aanschijn lichten, laat ons Uw liefde hebben en het licht Uws aangezichts, en dan zullen wij verlost worden.
b. Er is geen gunst van God te verkrijgen tenzij wij tot Hem bekeerd worden. Wij moeten van de wereld en het vlees wederkeren tot God, en dan zal Hij Zijn aanschijn over ons doen lichten.
c. Er is geen bekering tot God dan door Zijn eigen genade. Wij moeten onze handelingen aanstellen om ons tot God te bekeren, Hosea 5:4, en dan ernstig bidden om Zijn genade. "Bekeer me, en ik zal bekeerd zijn", pleitende op die genaderijke belofte, Proverbs 1:23,. "Keert u tot Mijne bestraffing, zie Ik zal Mijn Geest ulieden overvloedig uitstorten." Het gebed hier is om een nationale bekering, naar deze methode moeten wij bidden om nationale zegeningen, opdat hetgeen verkeerd is verbeterd zal worden, en dan zullen onze grieven spoedig worden hersteld. Nationale heiligheid zal nationaal geluk verzekeren.
Verzen 1-8
Psalm 80:1-8In de naam van de kerk wendt de psalmist zich hier in het gebed tot God ten behoeve van de tegenwoordige treurige toestand van Israël.
I. Hij bidt om Gods gunst voor hen, Psalms 80:2, Psalms 80:3, die is alles in alles voor het heiligdom, wanneer dit in verwoest en verlaten toestand is, en die moet in de eerste plaats worden gezocht.
Merk op:
a. Als hoedanig hij in zijn gebed God beschouwt, namelijk als de herder van Israël, die hij "de schapen van Zijn weide" genoemd heeft, Psalms 79:13, onder wiens leiding en zorg Israël zich bevond, zoals schapen onder de zorg en leiding zijn van de herder. Christus is de grote en goede herder, aan wiens hoede en zorg wij in het geloof de schapen kunnen toevertrouwen, die Hem gegeven waren. Hij leidt Jozef als een kudde, Psalms 80:2, in de beste weiden en buiten de weg des gevaars. Indien Jozef Hem niet even gehoorzaam volgt als de schapen hun herder volgen, dan is dit zijn eigen schuld. Hij woont tussen de cherubim, waar Hij bereid is smeekbeden te ontvangen, en aanwijzingen te geven, het verzoendeksel was tussen de cherubim, en het is zeer troostrijk om in het gebed tot God op te zien, als zittende op een troon van de genade, en dat dit voor ons zo is, hebben wij te danken aan de grote verzoening, want het verzoendeksel was de genadetroon.
b. Wat hij van God verwacht en begeert: dat Hij gehoor zal geven, luisteren zal naar het geroep hunner ellende en van hun gebeden, dat Hij blinkende zal verschijnen in Zijn eigen heerlijkheid en ten gunste van Zijn volk, dat Hij zich tonen zal, hen met goedheid zal aanzien, dat Hij Zijn kracht zal opwekken en haar zal aanwenden, het was geweest alsof zij sluimerde: "Heere, wek haar op", er was veel tegenstand tegen Zijn zaak, en de vijanden dreigden haar te overweldigen, Heere, wek des te meer Uw kracht op, en kom tot onze verlossing. Wees een krachtige hulp voor Uw volk, Heere, doe dit voor het aangezicht van Efraïm, Benjamin en Manasse", dat is: "voor de ogen van al de stammen Israëls, laat hen het zien tot hun overtuiging en voldoening." Misschien worden deze drie stammen genoemd omdat het de stammen waren, die het eskadron vormden van het leger Israëls, dat op hun tocht door de woestijn het naast op de tabernakel volgde, zodat voor hen de ark van Gods sterkte zich verhief om hun vijanden te verstrooien.
2. Hij klaagt over Gods misnoegen tegen hen.
a. God was toornig, en dat vreest hij meer dan wat het ook zij, Psalms 80:5. Het was grote toom, hij vreesde dat God toornig was tegen het gebed Zijns volks, niet alleen dat Hij toornig was in weerwil van hun gebeden, door welke zij hoopten Zijn toorn van hen af te wenden, maar dat Hij toornig was op hun gebeden, hoewel het Zijn eigen volk was, dat ze bad. Dat God toornig is op de zonden Zijns volks en op de gebeden van Zijn vijanden, is niet vreemd, maar dat Hij toornig zou zijn op de gebeden Zijns volks, dat voorzeker is wel vreemd. Hij stelde niet slechts uit om ze te verhoren (dat doet Hij dikwijls in liefde), maar Hij was misnoegd op hen. Indien Hij werkelijk toornig is op de gebeden Zijns volks, dan kunnen wij er zeker van zijn dat het is omdat wij kwalijk bidden James 4:3. Zij bidden, maar zij worstelen niet in het gebed, hun bedoelingen zijn niet goed, of er is de een of andere verborgen zonde, die aangehouden wordt, zij heffen geen reine handen op, maar heffen handen op met toorn en twijfel. Maar het is misschien slechts hun vrees, Hij schijnt toornig te zijn op hun gebed, terwijl Hij het in werkelijkheid niet is, want aldus wil Hij hun lijdzaamheid en hun volharding in het gebed op de proef stellen, zoals Christus de Kananese vrouw op de proef heeft gesteld toen Hij zei: "Het is niet betamelijk het brood van de kinderen te nemen enden hondekens voor te werpen."
b. Het was toorn, die lang aanhield: "Hoe lang zult Gij toornig zijn? Wij zijn voortgegaan met bidden, en toch ziet Gij ons toornig aan."
Die tekenen van Gods misnoegen, die zolang aanhielden, waren hun tot smart en tot schaamte.
a. Tot smart, Psalms 80:6. Gij spijst hen met tranenbrood, van dag tot dag eten zij hun spijs in tranen, dat is de edik, waarin hun bete gedoopt is, Psalms 42:4. Er waren hun tranen te drinken gegeven, niet slechts nu en dan een teug uit die bittere beker, maar in overvloedige mate. Er zijn velen, die hun tijd doorbrengen in smart, die toch hun eeuwigheid zullen doorbrengen in vreugde.
b. Het was hun tot schaamte. Door hen toornig aan te zien heeft God hen hun naburen tot een twist gesteld, zij streden er om wie hen het meest aan verachting zou blootstellen, en zij werden zo goedkoop en gemakkelijk hun tot een prooi gemaakt, dat de twist er alleen over liep wie van hen het genot en voordeel zou hebben van hen te beroven en te plunderen. Hun vijanden lachten onder elkaar als zij zagen in welk een schrik en angst zij verkeerden, de ellende, waartoe zij gebracht waren, en de teleurstellingen, die zij hadden ondervonden. Als God misnoegd is op Zijn volk, dan moeten wij verwachten hen in tranen te zien, terwijl hun vijanden juichen en triomferen.
3. Hij bidt vurig om bekerende genade, teneinde Gode welbehagelijk te worden. O God, breng ons weer, Psalms 80:4. O God van de heirscharen, breng ons weer, Psalms 80:8, en laat dan Uw aangezicht lichten, zo zullen wij verlost worden. Het is het refrein van het lied, want wij hebben het wederom in Psalms 80:20. Zij zijn zich bewust dat zij van God en hun plicht zijn afgedwaald, zich terzijde hebben afgewend op zondige wegen, en dat dit God er toe gebracht heeft om Zijn aangezicht voor hen te verbergen en hen over te geven in de handen hunner vijanden, en daarom begeren zij hun werk te beginnen van de rechte zijde: "Heere, wend ons tot U in de weg van bekering en verbetering van ons leven, en dan zult Gij ongetwijfeld tot ons wederkeren in een weg van genade en verlossing."
Merk op:
a. Er is geen heil dan in Gods gunst. "Laat Uw aanschijn lichten, laat ons Uw liefde hebben en het licht Uws aangezichts, en dan zullen wij verlost worden.
b. Er is geen gunst van God te verkrijgen tenzij wij tot Hem bekeerd worden. Wij moeten van de wereld en het vlees wederkeren tot God, en dan zal Hij Zijn aanschijn over ons doen lichten.
c. Er is geen bekering tot God dan door Zijn eigen genade. Wij moeten onze handelingen aanstellen om ons tot God te bekeren, Hosea 5:4, en dan ernstig bidden om Zijn genade. "Bekeer me, en ik zal bekeerd zijn", pleitende op die genaderijke belofte, Proverbs 1:23,. "Keert u tot Mijne bestraffing, zie Ik zal Mijn Geest ulieden overvloedig uitstorten." Het gebed hier is om een nationale bekering, naar deze methode moeten wij bidden om nationale zegeningen, opdat hetgeen verkeerd is verbeterd zal worden, en dan zullen onze grieven spoedig worden hersteld. Nationale heiligheid zal nationaal geluk verzekeren.
Verzen 9-20
Psalm 80:9-20De psalmist brengt hier zijn bede voor Gods Israël tot de troon van de genade, en pleit bij God om ontferming en genade voor hen. De kerk wordt voorgesteld als een wijnstok, Psalms 80:9, Psalms 80:15, en een wijngaard, Psalms 80:16. De wortel van deze wijnstok is Christus, Romans 11:18. De ranken zijn de gelovigen, John 15:5.. De kerk is als een wijnstok, zwak en ondersteuning behoevende met een onschoon, weinig-belovend uiterlijk, maar vruchtbaar en zich uitspreidende, vruchtbaar in zeer voortreffelijke vruchten. Wij hebben reden om de goedheid Gods te erkennen dat Hij zo'n wijnstok in de woestijn van deze wereld geplant heeft en hem tot op de huidige dag heeft behoed en bewaard. Merk hier nu op:
I. Hoe de wijnstok van de Oud-Testamentische kerk in het eerst geplant werd. Hij was met een hoge hand uit Egypte gebracht, de heidenen werden uit Kanan verdreven om er plaats voor te maken, zeven volken werden verdreven om plaats te maken voor dat volk. Gij hebt voor zijn aangezicht geveegd zo lezen het sommigen in Psalms 80:10, om zuiver werk te maken, de volken werden weggevaagd als drek met de bezem des verderfs. God plaats voor hem gemaakt hebbende en hem geplant hebbende, deed hem door een gelukkige vestiging van hun regering, beide in kerk en staat, diep wortel schieten, en zo vastgeworteld was hij dat, hoe dikwijls hun naburen het ook beproefden om hem uit te rukken, dit hun nooit gelukt is.
II. Hoe hij zich uitspreidde en bloeide.
1. Het land Kanan zelf was dicht bevolkt. In het eerst waren zij niet talrijk genoeg om het geheel te bevolken, Exodus 23:29. Maar in Salomo's tijd waren Juda en Israël velen als zand, dat aan de zee is in menigte, het land was van hen vervuld, en toch was dit land zo vruchtbaar, dat het niet overbevolkt was, Psalms 80:10. De bergen van Kanan waren bedekt met hun schaduw, en hoewel de takken, evenals de ranken van de wijnstok, zich wijd uitbreidden, waren zij niet, gelijk deze, zwak, maar sterk als schone cederbomen. Israël had niet slechts overvloed van mannen, maar van helden.
2. Zij strekten hun veroveringen uit naar, en hun heerschappij over, de naburige landen, Psalms 80:12. Hij schoot zijn ranken uit tot aan de zee, tot aan de Grote Zee westwaarts, zuidwaarts tot aan de rivier van Egypte, noordwaarts tot aan de rivier van Damascus, of liever oostwaarts tot aan de Eufraat, Genesis 15:18. De grootheid van Nebukadnezar werd voorgesteld door een krachtige, groenende boom Daniel 4:20, Daniel 4:21. Maar het is opmerkelijk dat deze wijnstok hier geroemd wordt om zijn schaduw, zijn ranken en zijn scheuten, maar geen woord is er over zijn vruchten, want Israël was "een uitgeledigde wijnstok," Hosea 10:1. God kwam en zacht naar druiven, maar zie, er waren "stinkende druiven," Isaiah 5:2. En als een wijnstok geen vruchten voortbrengt, dan is er geen boom die zo nutteloos en zo waardeloos is, Ezechiël 15:2-6
III. Hoe hij verteerd en verdorven werd, "Heere, Gij hebt grote dingen voor deze wijnstok gedaan, en waarom zal dit alles nu ongedaan gemaakt worden? Als het een plant was, die God niet geplant heeft, dan zou het niet vreemd zijn haar uitgeroeid te zien, maar zal God verlaten en begeven hetgeen Hij zelf in het aanzijn heeft geroepen? Psalms 80:13. Waarom hebt Gij dan zijn muren doorgebroken? Er was een goede reden voor deze verandering in Gods wijze van doen met hen: deze edele wijnstok was "veranderd in verbasterde ranken eens vreemden wijnstoks," Jeremiah 2:21, tot smaad van zijn grote eigenaar, geen wonder dus dat Hij "zijn omheining wegnam," Isaiah 5:5. Maar Gods vroegere gunsten jegens deze wijnstok worden als pleitgronden aangevoerd in het gebed tot God, en gebruikt als aanmoedigingen voor hun geloof, dat God hen met dat al toch niet geheel en al zal verstoten.
Merk op:
1. De boosaardigheid en vijandschap van de heidense volken tegen Israël. Niet zodra had God hun muren doorgebroken en hen open en bloot gelaten, of troepen van vijanden stormden op hen aan, die op de gelegenheid hadden gewacht om hen te vernietigen. Zij die voorbijgingen, plukten hen. Het zwijn uit het woud en het wild gedierte des velds waren gereed om de wijnstok te verwoesten, Psalms 80:14. Maar
2. Zie ook het beslag, dat op deze wrede vijanden gelegd was, want voordat God hun muren had doorgebroken, konden zij geen blad van deze wijnstok afplukken. De duivel kon Job niet schaden zolang God "een omtuining rondom hem gemaakt heeft," Job 1:10. Zie hoe het ieders belang is om zich in de gunst van God te houden, want dan behoeft men het gedierte des velds niet te vrezen, Job 5:1-23. Als wij God er toe brengen om zich van ons terug te trekken, dan is onze schaduw van ons geweken, en dan zijn wij verloren. De treurige toestand van Israël wordt beschreven, Psalms 80:17. Hij is met vuur verbrand, hij is afgehouwen, het volk wordt behandeld als doornen en distelen, die nabij de vervloeking zijn en welker einde is het vuur, en niet langer als wijnstokken, die beschermd en gekweekt worden, zij komen om, niet door de woede van het wild gedierte en het zwijn, maar van het schelden Uws aangezichts-dat was het, dat zij vreesden en waaraan zij al hun rampen toeschreven. Het staat goed of slecht met ons al naar wij onder Gods goedkeuring of afkeuring zijn.
IV. Wat nu hun bede van God is.
1. Dat God de wijnstok zou helpen, Psalms 80:15, Psalms 80:16, dat Hij genadiglijk kennis zou nemen van hun toestand, en er voor zou doen wat Hij geschikt er voor oordeelde. keer tot ons weer, o God van de heirscharen, want Gij scheent van ons weg te zijn gegaan, aanschouw uit de hemel, waarheen Gij U hebt teruggetrokken, vanwaar Gij het onrecht ziet, dat ons wordt aangedaan, de plaats van macht, vanwaar Gij krachtdadige hulp kunt zenden, van de hemel, waar Gij Uwen troon des gerichts hebt bereid, waar wij ons op beroepen, en waar Gij een beter land hebt bereid voor hen, die waarlijk Israëlieten zijn, zie vandaar in genade op deze wijnstok neer en bezoek hem in genade. Neem onze beklagenswaardige toestand in overweging en ontferm U, en laat ons dan naar Uw goedvinden de vruchten genieten van Uw mededogen. Zie slechts op de wijngaard, of liever op de wortel, die Uwe rechterhand geplant heeft, en die, naar wij hopen, Uw rechterhand dus zal beschermen, de tak, die Gij U gesterkt hebt, Psalms 80:17, "om Uw lof te vertellen", Isaiah 43:21, opdat Gij door de vrucht ervan geëerd zoudt worden. Heere, hij is geformeerd door U en voor U, en daarom kan hij met ootmoedig vertrouwen aan U worden overgegeven, aan U en Uw zorg. Gods werk is volkomen. Het woord "ben", dat in onze vertaling overgezet is door tak betekent eigenlijk de zoon, die Gij U in Uw raad gesterkt hebt. Die tak moest voortkomen uit de stam Israël, "Mijn knecht, de Spruite, of de tak", Zacheria 3:8. En daarom moest Israël in het algemeen, en het huis van David in het bijzonder, bewaard, ondersteund en in wezen gehouden worden. Hij is de ware wijnstok, John 15:1, Isaiah 11:1. Verderf hem niet, want er is een zegen in, Isaiah 65:8. 2. Dat Hij de wijngaardenier zou helpen, Psalms 80:18, Psalms 80:19. "Uwe hand zij over de man Uwer rechterhand", de koning (wie hij ook geweest zij) uit het huis van David, die thans in en uit moest gaan voor hun aangezicht. "Uwe hand zij over hem, niet alleen om hem te beschermen en te bedekken, maar om hem te erkennen, hem te sterken en hem voorspoed te geven. Wij hebben die uitdrukking in Ezra 7:28. "Zo heb ik mij gesterkt, naar de hand des Heeren mijns Gods over mij." Hun koning wordt de man van Gods rechterhand genoemd, daar hij de vertegenwoordiger was van hun staat, die Gode dierbaar was, als Zijn Benjamin, de zoon van Zijn rechterhand, daar hij bestuurder hunner zaken, een werktuig was in Gods rechterhand van veel goeds voor hen, hen beschermende tegen henzelf en tegen hun vijanden, en hen leidende in de rechte weg, en daar hij onderherder was onder Hem, die de grote Herder Israëls was. Vorsten, die macht hebben, moeten gedenken dat zij menschenzonen zijn, zonen van Adam zo is het woord dat, zo zij sterk zijn, het God is, die hen sterk maakt, en hen aldus heeft gemaakt voor Hem, want zij zijn Zijn dienaren om de belangen te dienen van Zijn koninkrijk onder de mensen, en, zo zij dit in oprechtheid doen, dan zal Zijn hand over hen wezen. En wij behoren in het geloof te bidden dat dit zo zijn moge, er deze belofte bijvoegende, dat, zo God met onze regeerders is, hun nabij is met Zijn genade, wij Hem zullen aankleven, dan zullen wij van U niet terugkeren, nooit zullen wij een zaak verlaten, die wij door God zien omhelsd, waarvan Hij de beschermer is. Laat God onze leidsman wezen, en wij zullen Hem volgen. Aan dit gebed ook toevoegende: "Wek ons op, breng leven in ons, doe onze kwijnende moed herleven, dan zullen wij Uwen naam aanroepen. Wij zullen dit blijven doen bij alle gelegenheden, daar wij bevonden hebben dat het niet tevergeefs is om dit te doen." Wij kunnen Gods naam niet op de rechte wijze aanroepen, tenzij Hij ons levend maakt, maar Hij, die leven brengt in onze ziel, brengt levendigheid in ons gebed.
Maar vele uitleggers, Joodse zowel als Christelijke passen dit toe op de Messias, de Zone Davids, de beschermer en verlosser van de kerk, de hoeder van de wijngaard.
a. Hij is de man van Gods rechterhand, om wie Hij bij Zijn rechterhand heeft gezworen, aldus de Chaldeer, die Hij aan Zijn rechterhand heeft verhoogd, en die in waarheid Zijn rechterhand is, de arm des Heeren, want Hem is alle macht gegeven.
b. Hij is die Mensenzoon, die Hij zich gesterkt heeft ter verheerlijking van Zijn naam en ter bevordering van de belangen Zijns koninkrijks onder de mensen.
c. Gods hand is over Hem in geheel Zijn onderneming om Hem er in door te helpen, Hem te beschermen en te bemoedigen, opdat het welbehagen des Heeren door Zijn hand gelukkiglijk zal voortgaan.
d.. De vastheid en standvastigheid van de gelovigen zijn geheel en uitsluitend te danken aan de genade en kracht, die in Jezus Christus voor ons zijn weggelegd, Psalms 68:29. In Hem wordt onze kracht gevonden, door welke wij bekwaam worden gemaakt om te volharden tot de einde. Laat over Hem Uw hand zijn, bij Hem, die een held is, hulp voor ons besteld worden, Psalms 89:20, laat Hem bekwaam worden gemaakt om volkomen zalig te maken, dat zal dit onze veiligheid zijn: zo zullen wij van U niet terugkeren.
Eindelijk. De psalm besluit met dezelfde bede die hij tevoren reeds tweemaal heeft opgezonden, en toch is het geen ijdele herhaling, Psalms 80:20. Breng ons weer. De titel, aan God gegeven klimt, Psalms 80:4. O God, Psalms 80:8, o God van de heirscharen, Psalms 80:20, o Heere (Jehovah) God van de heirscharen. Als wij tot God komen om Zijn genade, Zijn welbehagen in ons, en Zijn goed werk in ons, dan moeten wij vuriglijk bidden, volharden in het gebed, en te ernstiger bidden.
Verzen 9-20
Psalm 80:9-20De psalmist brengt hier zijn bede voor Gods Israël tot de troon van de genade, en pleit bij God om ontferming en genade voor hen. De kerk wordt voorgesteld als een wijnstok, Psalms 80:9, Psalms 80:15, en een wijngaard, Psalms 80:16. De wortel van deze wijnstok is Christus, Romans 11:18. De ranken zijn de gelovigen, John 15:5.. De kerk is als een wijnstok, zwak en ondersteuning behoevende met een onschoon, weinig-belovend uiterlijk, maar vruchtbaar en zich uitspreidende, vruchtbaar in zeer voortreffelijke vruchten. Wij hebben reden om de goedheid Gods te erkennen dat Hij zo'n wijnstok in de woestijn van deze wereld geplant heeft en hem tot op de huidige dag heeft behoed en bewaard. Merk hier nu op:
I. Hoe de wijnstok van de Oud-Testamentische kerk in het eerst geplant werd. Hij was met een hoge hand uit Egypte gebracht, de heidenen werden uit Kanan verdreven om er plaats voor te maken, zeven volken werden verdreven om plaats te maken voor dat volk. Gij hebt voor zijn aangezicht geveegd zo lezen het sommigen in Psalms 80:10, om zuiver werk te maken, de volken werden weggevaagd als drek met de bezem des verderfs. God plaats voor hem gemaakt hebbende en hem geplant hebbende, deed hem door een gelukkige vestiging van hun regering, beide in kerk en staat, diep wortel schieten, en zo vastgeworteld was hij dat, hoe dikwijls hun naburen het ook beproefden om hem uit te rukken, dit hun nooit gelukt is.
II. Hoe hij zich uitspreidde en bloeide.
1. Het land Kanan zelf was dicht bevolkt. In het eerst waren zij niet talrijk genoeg om het geheel te bevolken, Exodus 23:29. Maar in Salomo's tijd waren Juda en Israël velen als zand, dat aan de zee is in menigte, het land was van hen vervuld, en toch was dit land zo vruchtbaar, dat het niet overbevolkt was, Psalms 80:10. De bergen van Kanan waren bedekt met hun schaduw, en hoewel de takken, evenals de ranken van de wijnstok, zich wijd uitbreidden, waren zij niet, gelijk deze, zwak, maar sterk als schone cederbomen. Israël had niet slechts overvloed van mannen, maar van helden.
2. Zij strekten hun veroveringen uit naar, en hun heerschappij over, de naburige landen, Psalms 80:12. Hij schoot zijn ranken uit tot aan de zee, tot aan de Grote Zee westwaarts, zuidwaarts tot aan de rivier van Egypte, noordwaarts tot aan de rivier van Damascus, of liever oostwaarts tot aan de Eufraat, Genesis 15:18. De grootheid van Nebukadnezar werd voorgesteld door een krachtige, groenende boom Daniel 4:20, Daniel 4:21. Maar het is opmerkelijk dat deze wijnstok hier geroemd wordt om zijn schaduw, zijn ranken en zijn scheuten, maar geen woord is er over zijn vruchten, want Israël was "een uitgeledigde wijnstok," Hosea 10:1. God kwam en zacht naar druiven, maar zie, er waren "stinkende druiven," Isaiah 5:2. En als een wijnstok geen vruchten voortbrengt, dan is er geen boom die zo nutteloos en zo waardeloos is, Ezechiël 15:2-6
III. Hoe hij verteerd en verdorven werd, "Heere, Gij hebt grote dingen voor deze wijnstok gedaan, en waarom zal dit alles nu ongedaan gemaakt worden? Als het een plant was, die God niet geplant heeft, dan zou het niet vreemd zijn haar uitgeroeid te zien, maar zal God verlaten en begeven hetgeen Hij zelf in het aanzijn heeft geroepen? Psalms 80:13. Waarom hebt Gij dan zijn muren doorgebroken? Er was een goede reden voor deze verandering in Gods wijze van doen met hen: deze edele wijnstok was "veranderd in verbasterde ranken eens vreemden wijnstoks," Jeremiah 2:21, tot smaad van zijn grote eigenaar, geen wonder dus dat Hij "zijn omheining wegnam," Isaiah 5:5. Maar Gods vroegere gunsten jegens deze wijnstok worden als pleitgronden aangevoerd in het gebed tot God, en gebruikt als aanmoedigingen voor hun geloof, dat God hen met dat al toch niet geheel en al zal verstoten.
Merk op:
1. De boosaardigheid en vijandschap van de heidense volken tegen Israël. Niet zodra had God hun muren doorgebroken en hen open en bloot gelaten, of troepen van vijanden stormden op hen aan, die op de gelegenheid hadden gewacht om hen te vernietigen. Zij die voorbijgingen, plukten hen. Het zwijn uit het woud en het wild gedierte des velds waren gereed om de wijnstok te verwoesten, Psalms 80:14. Maar
2. Zie ook het beslag, dat op deze wrede vijanden gelegd was, want voordat God hun muren had doorgebroken, konden zij geen blad van deze wijnstok afplukken. De duivel kon Job niet schaden zolang God "een omtuining rondom hem gemaakt heeft," Job 1:10. Zie hoe het ieders belang is om zich in de gunst van God te houden, want dan behoeft men het gedierte des velds niet te vrezen, Job 5:1-23. Als wij God er toe brengen om zich van ons terug te trekken, dan is onze schaduw van ons geweken, en dan zijn wij verloren. De treurige toestand van Israël wordt beschreven, Psalms 80:17. Hij is met vuur verbrand, hij is afgehouwen, het volk wordt behandeld als doornen en distelen, die nabij de vervloeking zijn en welker einde is het vuur, en niet langer als wijnstokken, die beschermd en gekweekt worden, zij komen om, niet door de woede van het wild gedierte en het zwijn, maar van het schelden Uws aangezichts-dat was het, dat zij vreesden en waaraan zij al hun rampen toeschreven. Het staat goed of slecht met ons al naar wij onder Gods goedkeuring of afkeuring zijn.
IV. Wat nu hun bede van God is.
1. Dat God de wijnstok zou helpen, Psalms 80:15, Psalms 80:16, dat Hij genadiglijk kennis zou nemen van hun toestand, en er voor zou doen wat Hij geschikt er voor oordeelde. keer tot ons weer, o God van de heirscharen, want Gij scheent van ons weg te zijn gegaan, aanschouw uit de hemel, waarheen Gij U hebt teruggetrokken, vanwaar Gij het onrecht ziet, dat ons wordt aangedaan, de plaats van macht, vanwaar Gij krachtdadige hulp kunt zenden, van de hemel, waar Gij Uwen troon des gerichts hebt bereid, waar wij ons op beroepen, en waar Gij een beter land hebt bereid voor hen, die waarlijk Israëlieten zijn, zie vandaar in genade op deze wijnstok neer en bezoek hem in genade. Neem onze beklagenswaardige toestand in overweging en ontferm U, en laat ons dan naar Uw goedvinden de vruchten genieten van Uw mededogen. Zie slechts op de wijngaard, of liever op de wortel, die Uwe rechterhand geplant heeft, en die, naar wij hopen, Uw rechterhand dus zal beschermen, de tak, die Gij U gesterkt hebt, Psalms 80:17, "om Uw lof te vertellen", Isaiah 43:21, opdat Gij door de vrucht ervan geëerd zoudt worden. Heere, hij is geformeerd door U en voor U, en daarom kan hij met ootmoedig vertrouwen aan U worden overgegeven, aan U en Uw zorg. Gods werk is volkomen. Het woord "ben", dat in onze vertaling overgezet is door tak betekent eigenlijk de zoon, die Gij U in Uw raad gesterkt hebt. Die tak moest voortkomen uit de stam Israël, "Mijn knecht, de Spruite, of de tak", Zacheria 3:8. En daarom moest Israël in het algemeen, en het huis van David in het bijzonder, bewaard, ondersteund en in wezen gehouden worden. Hij is de ware wijnstok, John 15:1, Isaiah 11:1. Verderf hem niet, want er is een zegen in, Isaiah 65:8. 2. Dat Hij de wijngaardenier zou helpen, Psalms 80:18, Psalms 80:19. "Uwe hand zij over de man Uwer rechterhand", de koning (wie hij ook geweest zij) uit het huis van David, die thans in en uit moest gaan voor hun aangezicht. "Uwe hand zij over hem, niet alleen om hem te beschermen en te bedekken, maar om hem te erkennen, hem te sterken en hem voorspoed te geven. Wij hebben die uitdrukking in Ezra 7:28. "Zo heb ik mij gesterkt, naar de hand des Heeren mijns Gods over mij." Hun koning wordt de man van Gods rechterhand genoemd, daar hij de vertegenwoordiger was van hun staat, die Gode dierbaar was, als Zijn Benjamin, de zoon van Zijn rechterhand, daar hij bestuurder hunner zaken, een werktuig was in Gods rechterhand van veel goeds voor hen, hen beschermende tegen henzelf en tegen hun vijanden, en hen leidende in de rechte weg, en daar hij onderherder was onder Hem, die de grote Herder Israëls was. Vorsten, die macht hebben, moeten gedenken dat zij menschenzonen zijn, zonen van Adam zo is het woord dat, zo zij sterk zijn, het God is, die hen sterk maakt, en hen aldus heeft gemaakt voor Hem, want zij zijn Zijn dienaren om de belangen te dienen van Zijn koninkrijk onder de mensen, en, zo zij dit in oprechtheid doen, dan zal Zijn hand over hen wezen. En wij behoren in het geloof te bidden dat dit zo zijn moge, er deze belofte bijvoegende, dat, zo God met onze regeerders is, hun nabij is met Zijn genade, wij Hem zullen aankleven, dan zullen wij van U niet terugkeren, nooit zullen wij een zaak verlaten, die wij door God zien omhelsd, waarvan Hij de beschermer is. Laat God onze leidsman wezen, en wij zullen Hem volgen. Aan dit gebed ook toevoegende: "Wek ons op, breng leven in ons, doe onze kwijnende moed herleven, dan zullen wij Uwen naam aanroepen. Wij zullen dit blijven doen bij alle gelegenheden, daar wij bevonden hebben dat het niet tevergeefs is om dit te doen." Wij kunnen Gods naam niet op de rechte wijze aanroepen, tenzij Hij ons levend maakt, maar Hij, die leven brengt in onze ziel, brengt levendigheid in ons gebed.
Maar vele uitleggers, Joodse zowel als Christelijke passen dit toe op de Messias, de Zone Davids, de beschermer en verlosser van de kerk, de hoeder van de wijngaard.
a. Hij is de man van Gods rechterhand, om wie Hij bij Zijn rechterhand heeft gezworen, aldus de Chaldeer, die Hij aan Zijn rechterhand heeft verhoogd, en die in waarheid Zijn rechterhand is, de arm des Heeren, want Hem is alle macht gegeven.
b. Hij is die Mensenzoon, die Hij zich gesterkt heeft ter verheerlijking van Zijn naam en ter bevordering van de belangen Zijns koninkrijks onder de mensen.
c. Gods hand is over Hem in geheel Zijn onderneming om Hem er in door te helpen, Hem te beschermen en te bemoedigen, opdat het welbehagen des Heeren door Zijn hand gelukkiglijk zal voortgaan.
d.. De vastheid en standvastigheid van de gelovigen zijn geheel en uitsluitend te danken aan de genade en kracht, die in Jezus Christus voor ons zijn weggelegd, Psalms 68:29. In Hem wordt onze kracht gevonden, door welke wij bekwaam worden gemaakt om te volharden tot de einde. Laat over Hem Uw hand zijn, bij Hem, die een held is, hulp voor ons besteld worden, Psalms 89:20, laat Hem bekwaam worden gemaakt om volkomen zalig te maken, dat zal dit onze veiligheid zijn: zo zullen wij van U niet terugkeren.
Eindelijk. De psalm besluit met dezelfde bede die hij tevoren reeds tweemaal heeft opgezonden, en toch is het geen ijdele herhaling, Psalms 80:20. Breng ons weer. De titel, aan God gegeven klimt, Psalms 80:4. O God, Psalms 80:8, o God van de heirscharen, Psalms 80:20, o Heere (Jehovah) God van de heirscharen. Als wij tot God komen om Zijn genade, Zijn welbehagen in ons, en Zijn goed werk in ons, dan moeten wij vuriglijk bidden, volharden in het gebed, en te ernstiger bidden.