Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 65". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-65.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 65". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 65In deze psalm wordt ons geleerd Gode de eer te geven van Zijn macht en goedheid, die uitkomen:
I. In het rijk van de genade, Psalms 65:2, horende het gebed Psalms 65:3, vergevende de zonde, Psalms 65:4, verzadigende de ziel van Zijn volk, Psalms 65:5, hen beschermende en ondersteunende, Psalms 65:6.
II. In het rijk van de voorzienigheid: de bergen vaststellende, Psalms 65:7, stillende het bruisen van de zee, Psalms 65:8, de regelmatige opvolging van dag en nacht in stand houdende, Psalms 65:9, de aarde vruchtbaar makende, Psalms 65:10 Dat zijn zegeningen, die we alle aan God te danken hebben, en daarom kunnen wij bij het zingen van deze psalm hem gemakkelijk op onszelf toepassen.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 65In deze psalm wordt ons geleerd Gode de eer te geven van Zijn macht en goedheid, die uitkomen:
I. In het rijk van de genade, Psalms 65:2, horende het gebed Psalms 65:3, vergevende de zonde, Psalms 65:4, verzadigende de ziel van Zijn volk, Psalms 65:5, hen beschermende en ondersteunende, Psalms 65:6.
II. In het rijk van de voorzienigheid: de bergen vaststellende, Psalms 65:7, stillende het bruisen van de zee, Psalms 65:8, de regelmatige opvolging van dag en nacht in stand houdende, Psalms 65:9, de aarde vruchtbaar makende, Psalms 65:10 Dat zijn zegeningen, die we alle aan God te danken hebben, en daarom kunnen wij bij het zingen van deze psalm hem gemakkelijk op onszelf toepassen.
Verzen 1-6
Psalm 65:1-6De psalmist komt hier met geen bijzondere belangen van zichzelf tot de troon van de genade, maar als overste van de vergadering en als haar mond richt hij het woord tot God.
Merk op:
I. Hoe hij Gode eer geeft, Psalms 65:2 :
1. Door nederige dankbaarheid. De lofzang wacht u, o God, in Sion wacht U in de verwachting van de begeerden zegen, wacht totdat hij komt opdat hij bij de eerste nadering met dankbaarheid zal worden ontvangen. Als God tot ons komt met Zijn gunsten, dan moeten wij uitgaan om Hem te ontmoeten met onze lof en wachten totdat de dag aanbreekt. De lof wacht met algehele voldoening in Uw heilige wil en vertrouwen op Uw goedertierenheid, als wij bereid zijn om in alles te danken, dan wacht de lofzang op God. De lofzang wacht op Uw aanneming, de levieten "de knechten des Heeren, die des nachts in het huis des Heeren staat" gereed om op het bestemde uur hun lofzangen te zingen, Psalms 134:1. 2, en aldus wachtte Hem hun lofzang. De lof is stil tot U, zo is het in het Hebreeuws, als de woorden ontbraken om de grote goedheid des Heeren uit te drukken, en als in stille bewondering ervan gelijk er heilige onuitsprekelijke zuchtingen zijn zo zijn er ook heilige onuitsprekelijke aanbiddingen, maar die toch aangenomen zullen worden door Hem, die de harten doorgrondt en weet welke de mening des Geestes zij. Onze lof is stil opdat de lof van de engelen, die uitmunten in kracht, gehoord zal worden. Laat het Hem niet verteld worden als ik spreek, want zo iemand het beproeft om al Gods lof te verkondigen, "hij zou gewis verslonden worden," Job 37:20. "Voor U wordt de lof als stille geacht," aldus de Chaldeeër, zo ver is God boven allen lof van ons verheven. De gehele wereld is aan God lof verschuldigd, meer alleen in Zion wacht Hem de lof, in Zion, in Zijn kerk, onder Zijn volk. Al Zijn werken loven Hem, zij geven stof tot lof, maar alleen Zijn heiligen loven Hem door wezenlijke aanbidding. De kerk van de verlosten zingt haar nieuw gezang op de berg Zion, Revelation 14:1,Revelation 14:3. In Zion is Gods woning, Psalms 76:3. Zalig zij, die daar bij Hem wonen, want zij zullen Hem nog loven.
2. Door oprechte trouw. U zal de gelofte betaald worden, het offer, dat beloofd was, zal geofferd worden. Wij zullen in onze dankzegging aan God voor ontvangen zegeningen niet aangenomen worden, zo wij niet nauwgezet de geloften betalen, die wij gedaan hebben toen wij die zegeningen hebben gezocht, want het is beter geen geloften te doen dan geloften te doen en ze niet te betalen.
II. Waarom hij Hem eer geeft.
1. Omdat Hij het gebed hoort, Psalms 65:3. De lof wacht U, en waarom is hij zo bereid en gereed?
a. Omdat Gij bereid zijt om onze bede toe te staan. O Gij, die het gebed hoort Gij kunt elk gebed verhoren, want Gij zijt machtig meer dan overvloedig te doen boven al wat wij kunnen bidden of denken, Efeziers 3:20, en Gij zult ieder gebed des geloofs verhoren." Het strekt zeer tot eer van Gods goedheid en tot aanmoediging van de onze, dat Hij een God is, die het gebed hoort, en dit tot een van Zijn eretitels heeft aangenomen, en wij blijver zeer in gebreke, als wij Hem niet bij alle gelegenheden deze titel geven. b. Omdat wij daarom zo gereed zijn om tot Hem te gaan, als wij in nood zijn. Daarom, omdat Gij een God zijt, die het gebed hoort, zal tot U alle vlees komen, met recht wacht U ieders lof, omdat ieders gebed tot U opgaat, als zij in nood of benauwdheid zijn, wat zij op andere tijden ook mogen doen. Thans komt alleen het zaad Israëls tot U, en zij, die hun Godsdienst hebben aangenomen, maar als Uw huis een bedehuis genoemd wordt door alle volkeren, dan zal alle vlees tot U komen, en welkom wezen, Romans 10:12, Romans 10:13. Laat ons dan tot Hem komen met vrijmoedigheid komen, omdat Hij een God is, die het gebed hoort.
2. Omdat Hij de zonde vergeeft. "Wie is een God, gelijk Hij hierin?" Micah 7:1, 18 Daarmee maakt Hij Zijn naam bekend, Exodus 34:7, en daarom wacht Hem dieswege de lof, Psalms 65:4. "Onze zonden reiken tot de hemel, ongerechtigheden hebben de overhand over ons, en schijnen zo talrijk, zo snood, dat wij, als zij ordelijk voor ons gesteld worden, vol zijn van schaamtegevoel en gereed zijn om tot wanhoop te vervallen. Zij hebben zo de overhand over ons dat wij niet kunnen wanen er onze gerechtigheden tegen te doen opwegen, zodat, als wij voor God verschijnen, ons eigen geweten ons beschuldigt, en wij er niets op hebben te antwoorden. En toch zult Gij door Uw eigen vrije genade en ter wille van een gerechtigheid, die Gij zelf aanbrengt, onze ongerechtigheden verzoenen, zodat wij er niet om in de verdoemenis komen." Hoe groter ons gevaar is door de zonde, hoe meer reden wij hebben om de macht en de rijkdom van Godsgenade te bewonderen, die de dreigende kracht van onze menigvuldige overtredingen en onze zonden krachteloos kan maken.
3. Vanwege het vriendelijk onthaal, dat Hij hun geeft, die tot Hem komen, en de vertroosting, die zij smaken in gemeenschapsoefening met Hem. De ongerechtigheid moet eerst verzoend worden, Psalms 65:4, en dan zijn wij welkom om rondom Gods altaren te gaan, Psalms 65:5. Zij, die in gemeenschap komen met God, zullen gewis ware gelukzaligheid vinden, en grote voldoening smaken in die gemeenschap.
A. Zij zijn welgelukzalig. Niet alleen het volk is gelukzalig, Psalms 33:12, maar welgelukzalig is de mens, de particuliere persoon hoe gering hij ook zij, die Gij verkiest en doet naderen, dat hij wone bij Uw voorhoven, hij is een gelukkige mens, want hij heeft het stelligste teken van Gods gunst en het zekerste onderpand van de eeuwigdurende gelukzaligheid.
Merk hier op:
a. Wat het is, om in gemeenschap met God te komen ten einde deze zaligheid deelachtig te worden.
Ten eerste. Het is tot Hem te naderen, ten einde in verbond met Hem te komen, het is Hem onze beste genegenheden te wijden, onze begeerten naar Hem te laten uitgaan, het is met Hem te spreken, als met een, die wij beminnen en waarderen.
Ten tweede. Het is te wonen in Zijn voorhoven, zoals de priesters en Levieten, die thuis waren in Gods huis, het is bestendig te zijn in de uitoefening van de Godsdienst, er ijverig in te zijn, zoals wij het zijn voor de werkzaamheden van onze woning.
b. Hoe wij in gemeenschap met God komen, niet aanbevolen door enigerlei verdienste van onszelf, of door iets, dat wijzelf bedacht of gedaan hebben, maar door de vrije keus van God. "Welzalig is hij, die Gij verkiest, en aldus onderscheidt van anderen, die gelaten worden, aan zichzelf worden overgelaten," en het is door Zijn krachtige, bijzondere genade, ingevolge die verkiezing, die Hij verkiest, doet Hij naderen, Hij loodst hen niet slechts, maar neigt hen er toe om lot Hem te naderen, en stelt hen er toe in staat. Hij trekt hen, John 6:44.
B. Zij zullen verzadigd worden. Hier verandert de psalmist de persoon, niet: hij, de man, die gij verkiest, maar wij zullen, hetgeen ons leert, om de beloften op onszelf toe te passen, en er door een werkzaam geloof onze namen op te zetten. Wij zullen verzadigd worden met het goede van Uw huis, van Uw heilige tempel. Gods heilige tempel is Zijn huis, daar woont Hij, waar Zijn inzettingen bediend worden. God houdt een goed huis, er is overvloed van het goede in Zijn huis: gerechtigheid, genade en al de vertroostingen en kostelijkheden van het eeuwig verbond, er is genoeg voor allen, genoeg voor ieder, het is bereid en gereed, en alles zonder geld en zonder prijs. In die dingen is hetgeen de ziel verzadigt, en door hetwelk alle Godvruchtige zielen verzadigd zullen worden. Laat hen het genot smaken van gemeenschap met God, dat is hun genoeg, meer begeren zij niet.
4. Om de heerlijke werkingen van Zijn macht tot hun behoeve, Psalms 65:6. Vreeslijke dingen zult Gij ons in gerechtigheid antwoorden, o God van ons heil. Dit kan verstaan worden van de bestraffingen, die God in Zijn voorzienigheid soms geeft aan Zijn eigen volk, dikwijls antwoordt Hij hun door vreeslijke dingen, om hen te doen opwaken, maar altijd in gerechtigheid. Hij doet hun geen onrecht, en bedoelt hun kwaad niet want zelfs dan is Hij de God huns heils. Zie Isaiah 45:15. Maar het moet veeleer verstaan worden van Zijn oordelen over hun vijanden, God antwoordt op de gebeden van Zijn volk door de verwoestingen, die Hij om hunnentwil aanricht onder de heidenen, en de vergelding, die Hij doet aan hun trotse verdrukkers als een rechtvaardig God, de God, wiens de wrake is, en als de God, die Zijn volk beschermt en behoudt. Wonderbare dingen zo lezen het sommigen, dingen, die zeer verrassend zijn, en die wij niet hebben verwacht, Isaiah 64:3. Of dingen, die ons vervullen met ontzag, zult Gij ons antwoorden. De heilige vrijheid, die ons vergund is in Gods voorhoven, en ons dicht naderen tot Hem, moeten niets afdoen aan onze eerbied voor Hem en aan onze Godvruchtige vreze, want Hij is vreeslijk uit Zijn heiligdommen.
5. Om de zorg, die Hij heeft voor al Zijn volk, hoe ook in benauwdheid, en waarheen zij ook verspreid zijn, Hij is het verlangen aller einden van de aarde, van al de heiligen over de gehele wereld, en niet alleen van hen, die van het zaad Israëls zijn, want Hij is de God van de heidenen zowel als van de Joden, het vertrouwen van hen, die verre zijn van Zijn heilige tempel en zijn voorhoven, die wonen in de eilanden van de volken, of die in nood zijn op zee. Zij vertrouwen op U, en roepen U aan, als zij ten einde raad zijn, Psalms 107:27, Psalms 107:28. Door geloof en gebed kunnen wij onze gemeenschap met God onderhouden en troost van Hem verlangen, waar wij ook zijn, niet alleen in de plechtige vergadering van Zijn volk, maar ook ver weg op de zee.
Verzen 1-6
Psalm 65:1-6De psalmist komt hier met geen bijzondere belangen van zichzelf tot de troon van de genade, maar als overste van de vergadering en als haar mond richt hij het woord tot God.
Merk op:
I. Hoe hij Gode eer geeft, Psalms 65:2 :
1. Door nederige dankbaarheid. De lofzang wacht u, o God, in Sion wacht U in de verwachting van de begeerden zegen, wacht totdat hij komt opdat hij bij de eerste nadering met dankbaarheid zal worden ontvangen. Als God tot ons komt met Zijn gunsten, dan moeten wij uitgaan om Hem te ontmoeten met onze lof en wachten totdat de dag aanbreekt. De lof wacht met algehele voldoening in Uw heilige wil en vertrouwen op Uw goedertierenheid, als wij bereid zijn om in alles te danken, dan wacht de lofzang op God. De lofzang wacht op Uw aanneming, de levieten "de knechten des Heeren, die des nachts in het huis des Heeren staat" gereed om op het bestemde uur hun lofzangen te zingen, Psalms 134:1. 2, en aldus wachtte Hem hun lofzang. De lof is stil tot U, zo is het in het Hebreeuws, als de woorden ontbraken om de grote goedheid des Heeren uit te drukken, en als in stille bewondering ervan gelijk er heilige onuitsprekelijke zuchtingen zijn zo zijn er ook heilige onuitsprekelijke aanbiddingen, maar die toch aangenomen zullen worden door Hem, die de harten doorgrondt en weet welke de mening des Geestes zij. Onze lof is stil opdat de lof van de engelen, die uitmunten in kracht, gehoord zal worden. Laat het Hem niet verteld worden als ik spreek, want zo iemand het beproeft om al Gods lof te verkondigen, "hij zou gewis verslonden worden," Job 37:20. "Voor U wordt de lof als stille geacht," aldus de Chaldeeër, zo ver is God boven allen lof van ons verheven. De gehele wereld is aan God lof verschuldigd, meer alleen in Zion wacht Hem de lof, in Zion, in Zijn kerk, onder Zijn volk. Al Zijn werken loven Hem, zij geven stof tot lof, maar alleen Zijn heiligen loven Hem door wezenlijke aanbidding. De kerk van de verlosten zingt haar nieuw gezang op de berg Zion, Revelation 14:1,Revelation 14:3. In Zion is Gods woning, Psalms 76:3. Zalig zij, die daar bij Hem wonen, want zij zullen Hem nog loven.
2. Door oprechte trouw. U zal de gelofte betaald worden, het offer, dat beloofd was, zal geofferd worden. Wij zullen in onze dankzegging aan God voor ontvangen zegeningen niet aangenomen worden, zo wij niet nauwgezet de geloften betalen, die wij gedaan hebben toen wij die zegeningen hebben gezocht, want het is beter geen geloften te doen dan geloften te doen en ze niet te betalen.
II. Waarom hij Hem eer geeft.
1. Omdat Hij het gebed hoort, Psalms 65:3. De lof wacht U, en waarom is hij zo bereid en gereed?
a. Omdat Gij bereid zijt om onze bede toe te staan. O Gij, die het gebed hoort Gij kunt elk gebed verhoren, want Gij zijt machtig meer dan overvloedig te doen boven al wat wij kunnen bidden of denken, Efeziers 3:20, en Gij zult ieder gebed des geloofs verhoren." Het strekt zeer tot eer van Gods goedheid en tot aanmoediging van de onze, dat Hij een God is, die het gebed hoort, en dit tot een van Zijn eretitels heeft aangenomen, en wij blijver zeer in gebreke, als wij Hem niet bij alle gelegenheden deze titel geven. b. Omdat wij daarom zo gereed zijn om tot Hem te gaan, als wij in nood zijn. Daarom, omdat Gij een God zijt, die het gebed hoort, zal tot U alle vlees komen, met recht wacht U ieders lof, omdat ieders gebed tot U opgaat, als zij in nood of benauwdheid zijn, wat zij op andere tijden ook mogen doen. Thans komt alleen het zaad Israëls tot U, en zij, die hun Godsdienst hebben aangenomen, maar als Uw huis een bedehuis genoemd wordt door alle volkeren, dan zal alle vlees tot U komen, en welkom wezen, Romans 10:12, Romans 10:13. Laat ons dan tot Hem komen met vrijmoedigheid komen, omdat Hij een God is, die het gebed hoort.
2. Omdat Hij de zonde vergeeft. "Wie is een God, gelijk Hij hierin?" Micah 7:1, 18 Daarmee maakt Hij Zijn naam bekend, Exodus 34:7, en daarom wacht Hem dieswege de lof, Psalms 65:4. "Onze zonden reiken tot de hemel, ongerechtigheden hebben de overhand over ons, en schijnen zo talrijk, zo snood, dat wij, als zij ordelijk voor ons gesteld worden, vol zijn van schaamtegevoel en gereed zijn om tot wanhoop te vervallen. Zij hebben zo de overhand over ons dat wij niet kunnen wanen er onze gerechtigheden tegen te doen opwegen, zodat, als wij voor God verschijnen, ons eigen geweten ons beschuldigt, en wij er niets op hebben te antwoorden. En toch zult Gij door Uw eigen vrije genade en ter wille van een gerechtigheid, die Gij zelf aanbrengt, onze ongerechtigheden verzoenen, zodat wij er niet om in de verdoemenis komen." Hoe groter ons gevaar is door de zonde, hoe meer reden wij hebben om de macht en de rijkdom van Godsgenade te bewonderen, die de dreigende kracht van onze menigvuldige overtredingen en onze zonden krachteloos kan maken.
3. Vanwege het vriendelijk onthaal, dat Hij hun geeft, die tot Hem komen, en de vertroosting, die zij smaken in gemeenschapsoefening met Hem. De ongerechtigheid moet eerst verzoend worden, Psalms 65:4, en dan zijn wij welkom om rondom Gods altaren te gaan, Psalms 65:5. Zij, die in gemeenschap komen met God, zullen gewis ware gelukzaligheid vinden, en grote voldoening smaken in die gemeenschap.
A. Zij zijn welgelukzalig. Niet alleen het volk is gelukzalig, Psalms 33:12, maar welgelukzalig is de mens, de particuliere persoon hoe gering hij ook zij, die Gij verkiest en doet naderen, dat hij wone bij Uw voorhoven, hij is een gelukkige mens, want hij heeft het stelligste teken van Gods gunst en het zekerste onderpand van de eeuwigdurende gelukzaligheid.
Merk hier op:
a. Wat het is, om in gemeenschap met God te komen ten einde deze zaligheid deelachtig te worden.
Ten eerste. Het is tot Hem te naderen, ten einde in verbond met Hem te komen, het is Hem onze beste genegenheden te wijden, onze begeerten naar Hem te laten uitgaan, het is met Hem te spreken, als met een, die wij beminnen en waarderen.
Ten tweede. Het is te wonen in Zijn voorhoven, zoals de priesters en Levieten, die thuis waren in Gods huis, het is bestendig te zijn in de uitoefening van de Godsdienst, er ijverig in te zijn, zoals wij het zijn voor de werkzaamheden van onze woning.
b. Hoe wij in gemeenschap met God komen, niet aanbevolen door enigerlei verdienste van onszelf, of door iets, dat wijzelf bedacht of gedaan hebben, maar door de vrije keus van God. "Welzalig is hij, die Gij verkiest, en aldus onderscheidt van anderen, die gelaten worden, aan zichzelf worden overgelaten," en het is door Zijn krachtige, bijzondere genade, ingevolge die verkiezing, die Hij verkiest, doet Hij naderen, Hij loodst hen niet slechts, maar neigt hen er toe om lot Hem te naderen, en stelt hen er toe in staat. Hij trekt hen, John 6:44.
B. Zij zullen verzadigd worden. Hier verandert de psalmist de persoon, niet: hij, de man, die gij verkiest, maar wij zullen, hetgeen ons leert, om de beloften op onszelf toe te passen, en er door een werkzaam geloof onze namen op te zetten. Wij zullen verzadigd worden met het goede van Uw huis, van Uw heilige tempel. Gods heilige tempel is Zijn huis, daar woont Hij, waar Zijn inzettingen bediend worden. God houdt een goed huis, er is overvloed van het goede in Zijn huis: gerechtigheid, genade en al de vertroostingen en kostelijkheden van het eeuwig verbond, er is genoeg voor allen, genoeg voor ieder, het is bereid en gereed, en alles zonder geld en zonder prijs. In die dingen is hetgeen de ziel verzadigt, en door hetwelk alle Godvruchtige zielen verzadigd zullen worden. Laat hen het genot smaken van gemeenschap met God, dat is hun genoeg, meer begeren zij niet.
4. Om de heerlijke werkingen van Zijn macht tot hun behoeve, Psalms 65:6. Vreeslijke dingen zult Gij ons in gerechtigheid antwoorden, o God van ons heil. Dit kan verstaan worden van de bestraffingen, die God in Zijn voorzienigheid soms geeft aan Zijn eigen volk, dikwijls antwoordt Hij hun door vreeslijke dingen, om hen te doen opwaken, maar altijd in gerechtigheid. Hij doet hun geen onrecht, en bedoelt hun kwaad niet want zelfs dan is Hij de God huns heils. Zie Isaiah 45:15. Maar het moet veeleer verstaan worden van Zijn oordelen over hun vijanden, God antwoordt op de gebeden van Zijn volk door de verwoestingen, die Hij om hunnentwil aanricht onder de heidenen, en de vergelding, die Hij doet aan hun trotse verdrukkers als een rechtvaardig God, de God, wiens de wrake is, en als de God, die Zijn volk beschermt en behoudt. Wonderbare dingen zo lezen het sommigen, dingen, die zeer verrassend zijn, en die wij niet hebben verwacht, Isaiah 64:3. Of dingen, die ons vervullen met ontzag, zult Gij ons antwoorden. De heilige vrijheid, die ons vergund is in Gods voorhoven, en ons dicht naderen tot Hem, moeten niets afdoen aan onze eerbied voor Hem en aan onze Godvruchtige vreze, want Hij is vreeslijk uit Zijn heiligdommen.
5. Om de zorg, die Hij heeft voor al Zijn volk, hoe ook in benauwdheid, en waarheen zij ook verspreid zijn, Hij is het verlangen aller einden van de aarde, van al de heiligen over de gehele wereld, en niet alleen van hen, die van het zaad Israëls zijn, want Hij is de God van de heidenen zowel als van de Joden, het vertrouwen van hen, die verre zijn van Zijn heilige tempel en zijn voorhoven, die wonen in de eilanden van de volken, of die in nood zijn op zee. Zij vertrouwen op U, en roepen U aan, als zij ten einde raad zijn, Psalms 107:27, Psalms 107:28. Door geloof en gebed kunnen wij onze gemeenschap met God onderhouden en troost van Hem verlangen, waar wij ook zijn, niet alleen in de plechtige vergadering van Zijn volk, maar ook ver weg op de zee.
Verzen 7-14
Psalm 65:7-14Om te meer aangedaan te worden door de grote neerbuigendheid van Gods genade, is het goed om te letten op Zijn macht en soevereiniteit als de God van de natuur, de rijkdom en de milddadigheid van Zijn rijk van de voorzienigheid.
I. Hij maakt de aarde vast, en zij blijft staan Psalms 119:90. Door Zijn kracht zet Hij de bergen vast, Hij heeft ze vastgezet in de beginne, en houdt ze nog vast, hoewel zij soms door aardbevingen worden geschud. Vandaar dat zij de "aloude bergen" worden genoemd, Habakkuk 3:6. Maar Gods verbond met Zijn volk wordt gezegd nog vaster te zijn, Isaiah 54:10.
II. Hij stilt de zee, en zij is kalm, Psalms 65:8. In een storm maakt de zee veel gedruis, waardoor haar dreigende verschrikking nog toeneemt maar als het Gode behaagt, gebiedt Hij stilte onder de golven en baren en legt ze te slapen.
Hij doet de storm stilstaan, Psalms 107:29. En door deze verandering, evenals door het vorige voorbeeld van de onveranderlijkheid van de aarde, blijkt dat Hij, wiens de zee is en het droge, omgord is met macht. En hierdoor gaf onze Heere Jezus een bewijs van Zijn Goddelijke macht, dat Hij de winden en golven gebood, en zij gehoorzaamden Hem. Bij dit voorbeeld van het stillen van de zee voegt hij, als iets dat van tamelijk gelijken aard is, het stillen van het rumoer van de volken, van het gemene volk. Niets is zo ontembaar en zo onaangenaam als het oproer van het grauw, de aanvallen en de beledigingen van het gemeen, maar ook deze kan God tot bedaren brengen, op verborgen wijze, zonder dat zij zelf het bemerken. Het kan ook bedoeld zijn van de gewelddadigheid van de volken, die vijanden waren van Israël Psalms 2:1. God heeft vele middelen om hen tot bedaren te brengen, en Hij zal hun rumoer voor altijd tot zwijgen brengen.
III. Hij hernieuwt de morgen en de avond en hun opvolging is bestendig, Psalms 65:9. Deze regelmatige opvolging van dag en nacht kan beschouwd worden:
1. Als een voorbeeld van Gods grote macht en dan vervult het allen met eerbied en ontzag. Zij, die aan de uiterste einden van de aarde wonen, vrezen voor Uw tekenen, zij worden er door overtuigd dat er een opperste Godheid is, een souvereine monarch, voor wie zij behoren te vrezen en te sidderen, want in deze dingen worden de onzichtbare dingen klaarlijk gezien en daarom worden zij gezegd "zij dienen tot aanwijzing zowel van vaste tijden ev," Genesis 1:14. Velen van hen, die in de ver verwijderde en duistere hoeken van de aarde woonden, waren zo beangstigd door deze tekenen, dat zij er toe gedreven werden om ze te aanbidden, Deuteronomy 4:19, niet bedenkende dat zij Gods tekenen waren, onloochenbare bewijzen van Zijn macht en Godheid, weshalve zij er door geleid hadden moeten worden om Hem te aanbidden.
2. Als een voorbeeld van Gods grote goedheid, en zo brengt zij troost tot allen. Gij doet de uitgangen des morgens, eer de zon opkomt, en des avonds, eer de zon ondergaat, juichen. Gelijk het God is, die het licht van de morgen verspreidt en de gordijnen van de avond toetrekt, zo doet Hij die beide dingen ten gunste van de mens, en doet ze juichen, ons gelegenheid gevende om ons in beide te verblijden, zodat, hoe tegenover elkaar licht en duisternis ook gesteld zijn, en hoe onveranderlijk de scheiding tussen hen ook zij Genesis 1:4, beide toch op hun tijd gelijkelijk welkom zijn aan de wereld, het is moeilijk te zeggen wat ons meer welkom is: het licht van de morgen, dat de werkzaamheden begunstigt van de dag, of de schaduwen van de avond die de nachtrust ten goede komen. Ziet de wachter uit naar de morgen? Even vurig verlangt de dagloner naar de schaduw. Sommigen verstaan het van het morgen- en avondoffer, waarin de Godvruchtigen zich grotelijks verblijdden, en waarin God voortdurend werd geëerd. Gij doet ze zingen, zo is het in het Hebreeuws, want elke morgen en iedere avond werden lofliederen gezongen door de Levieten, de plicht van iedere dag vereiste dit. Wij moeten onze dagelijkse Godsdienstige verrichtingen, zowel die wij alleen doen voor onszelf als die wij doen met ons gezin beschouwen als de nodigste van onze dagelijkse werkzaamheden en de lieflijkste van onze dagelijkse vertroostingen, en zo wij daar onze gemeenschap met God door onderhouden, dan zullen er de uitgangen beide van de morgen en van de avond door juichen.
IV. Hij bevochtigt de aarde en maakt haar vruchtbaar. Hij weidt zeer uit over dit voorbeeld van Gods macht en goedheid, daar de psalm waarschijnlijk geschreven werd bij gelegenheid, hetzij van een buitengewoon overvloedige oogst, of bij een verfrissende regen na langdurige droogte. Hoeveel de vruchtbaarheid van dit lagere gedeelte van de schepping afhangt van de invloed van het bovenste, is gemakkelijk waar te nemen. Indien de hemel als koper is, dan is de aarde als ijzer, hetgeen een merkbare aanduiding is aan een stompzinnige wereld, dat alle goede gave en alle volmaakte gift van boven is. Wij moeten onze ogen opheffen boven de bergen, ze opheffen naar de hemel, waar de bronnen zijn van alle zegeningen, buiten het gezicht, en daarheen moet onze lof terugkeren, zoals de eerstelingen van de vruchten van de aarde in het hefoffer opgeheven werden naar de hemel, bij wijze van erkenning dat zij van daar gekomen waren. Al Gods zegeningen, zelfs de geestelijke, worden uitgedrukt door Zijn regenen van gerechtigheid over ons.
Merk nu op hoe de gewone zegen van regen van de hemel en van vruchtbare tijden hier beschreven wordt.
1. Hoeveel van de macht en goedheid Gods er in is, hier voorgesteld door een grote verscheidenheid van levendige uitdrukkingen.
a. God, die de aarde gemaakt heeft, bezoekt haar hierdoor, geeft bewijzen van Zijn zorg er voor, Psalms 65:10. Het is een bezoeken in genade, waarvoor de inwoners van de aarde Hem dankbare lof moeten brengen.
b. God, die de aarde droog land heeft gemaakt, bevochtigt haar hierdoor, ten einde haar vruchtbaar te maken. Hoewel de voortbrengselen van de aarde bloeiden, voordat God het had doen regenen was er toch ook toen een damp, die aan het doel beantwoordde "een damp was opgegaan uit de aarde en bevochtigde de gehele aardboden," Genesis 2:5, Genesis 2:6. Ons hart is dor en onvruchtbaar, tenzij God zelf als de dauw voor ons is en ons bevochtigt en de planten van Zijn eigen planting zal Hij bevochtigen en doen opwassen.
c. Regen is de rivier Gods, die vol water is, de wolken zijn de bronnen van deze rivier, die maar niet zo in `t wilde vloeit, maar in de bedding, die God er voor bereid heeft. De regenbuien zijn als de waterbeken, die Hij henenleidt waar het Hem behaagt:
d. Deze rivier Gods verrijkt de aarde, die, zonder haar spoedig een armzalig ding zou zijn. De schatten van de aarde, die uit haar oppervlakte worden voortgebracht, zijn oneindig nuttiger en meer dienstig aan de mens dan die, welke in haar ingewanden zijn verborgen, wij zouden goed genoeg kunnen leven zonder zilver en goud, maar niet zonder koren en gras.
2. Hoeveel voordeel er aan ontleend wordt voor de aarde en voor de mens op haar.
A. Voor de aarde zelf. De regen op zijn tijd geeft haar een nieuw aanzien. Niets is meer verkwikkend en verfrissend dan regen op het pas gemaaide gras, Psalms 72:6, zelfs de bergruggen en glooiingen, waar de regen van schijnt af te glijden, worden overvloedig bevochtigd, want zij drinken de regen in, die dikwijls op hen valt, de voren, door de ploeg gemaakt voor de zaaitijd, zijn door de regen geschikt gemaakt, om het zaad te ontvangen Psalms 65:11, daar zij er week door gemaakt zijn. Zo wordt ook het hart door Gods genade week gemaakt en dan bevestigd. Indien aldus de lente, het eerste gedeelte van het jaar, gezegend wordt, dan is dit een onderpand van een zegen over het gehele jaar, weshalve God gezegd wordt het te kronen met Zijn goedheid, Psalms 65:12, het aan alle zijden te omgeven, zoals het hoofd omgeven wordt door een kroon, en er het lieflijke en aangename van te vervolledigen, zoals het einde van een zaak gezegd wordt haar te kronen. En zijn voetstappen worden gezegd te druipen van vettigheid, want alle vettigheid, die er in de aarde is, en haar vruchtbaar maakt, komt van de uitgangen van Gods goedheid. Overal waar God heengaat, laat Hij de tekenen achter van Zijn genade en goedheid, Joel 2:13, Joel 2:14. Die mededelingen van Gods goedheid aan deze lagere wereld zijn zeer uitgestrekt, Psalms 65:13. Ze bedruipen de weiden van de woestijn, en niet slechts de weiden van de bewoonde streken. De woestijnen, waarvoor de mens geen zorg draagt en waaraan hij geen voordeel ontleent zijn onder de zorg van de Goddelijke voorzienigheid, en de voordelen ervan strekken tot eer van God, als de grote weldoener van geheel de schepping, hoewel niet onmiddellijk tot voordeel van de mens, en wij moeten dankbaar zijn, niet alleen voor hetgeen ons nuttig en dienstbaar is, maar ook voor hetgeen aan enigerlei deel van de schepping dienstig is, omdat het daardoor tot eer strekt van de Schepper. De woestijn, die niet zoveel voordeel oplevert als de bebouwde grond, ontvangt evenveel van de regen des hemels als de vruchtbaarste grond, want God doet goed aan de bozen en ondankbaren. Zo uitgestrekt zijn de gaven van Gods milddadigheid, dat de heuvelen aangegord zijn met verheuging, zich van rondom verheugen, zelfs aan de noordzijde, die het verst af ligt van de zee. Bergen zijn niet te verheven voor Gods voorzienigheid, heuvelen zijn niet te laag, te gering, voor Gods kennisneming. Maar evenals Hij ze, zo het Hem behaagt, kan doen beven, Psalms 114:6, zo kan Hij ze, als het Hem behaagt, ook aangorden met verheuging.
B. Voor de mens op de aarde. Door regen te geven op de aarde, bereidt God koren voor de mens, Psalms 65:10. "Uit de aarde komt het brood voort," Job. 28:5, want uit haar komt het koren, maar iedere graankorrel, die er uit voortkomt, heeft God zelf bereid, en daarom geeft Hij regen voor de aarde, teneinde daardoor koren te bereiden voor de mens, onder wiens voeten Hij de overige schepselen gesteld heeft en tot wiens gebruik Hij ze geschikt heeft gemaakt. Als wij bedenken dat de jaarlijkse korenopbrengst niet alleen een werking is van dezelfde macht, die de doden opwekt, maar ook een voorbeeld is van dezelfde macht, die er niet ongelijk aan is, zoals blijkt uit het gezegde van onze Zaligmaker, John 12:24, en dat het bestendige nut en voordeel, dat wij ervan hebben, een voorbeeld is van die goedertierenheid, welke tot in eeuwigheid is, dan zullen wij reden hebben om te denken dat het niet minder dan een God is, die het koren voor ons bereidt.
Koren en vee, de twee voornaamste zaken waardoor de landman, die onmiddellijk in de vruchten van de aarde handelt, verrijkt wordt, en beide zijn verschuldigd aan de goedheid van God in het bevochtigen van de aarde Psalms 65:14. Daaraan is het te danken dat de velden bekleed zijn met kudden, Psalms 65:14. Zo wel voorzien zijn de weiden, dat zij als bedekt schijnen te zijn met vee, terwijl toch de weiden er niet door overladen zijn. Zo goed gevoed zijn de kudden dat zij het sieraad en de eer zijn van de weiden waarop zij grazen. De dalen zijn zo vruchtbaar, dat zij bedekt schijnen te zijn met koren in de tijd van de oogst. De laagste delen van de aarde zijn gewoonlijk het vruchtbaarst, een akker van de nederige valleien is er vijf waard van de hoogste bergen. Maar beide korenvelden en weidevelden beantwoorden aan het doel van hun schepping, en daarom worden zij gezegd te juichen en te zingen, omdat zij dienstig zijn voor de eer Gods en het welzijn van de mens, en ons stof geven voor blijdschap en lof. Gelijk er geen aardse vreugde groter is dan de vreugde wegens de oogst, zo werden er ook geen feesten des Heeren onder de Joden met meer plechtigheid gevierd en met grotere uitdrukkingen "van" dankbaarheid dan "het feest van de inzameling op van de uitgang van het jaar," Exodus 23:16. Laat nu al deze gaven van de Goddelijke milddadigheid, waarvan wij jaarlijks en dagelijks genieten, onze liefde doen toenemen tot God, als het beste van alle wezens, en ons aansporen om Hem te verheerlijken met ons lichaam, waarvoor Hij zo mildelijk voorzien heeft.
Verzen 7-14
Psalm 65:7-14Om te meer aangedaan te worden door de grote neerbuigendheid van Gods genade, is het goed om te letten op Zijn macht en soevereiniteit als de God van de natuur, de rijkdom en de milddadigheid van Zijn rijk van de voorzienigheid.
I. Hij maakt de aarde vast, en zij blijft staan Psalms 119:90. Door Zijn kracht zet Hij de bergen vast, Hij heeft ze vastgezet in de beginne, en houdt ze nog vast, hoewel zij soms door aardbevingen worden geschud. Vandaar dat zij de "aloude bergen" worden genoemd, Habakkuk 3:6. Maar Gods verbond met Zijn volk wordt gezegd nog vaster te zijn, Isaiah 54:10.
II. Hij stilt de zee, en zij is kalm, Psalms 65:8. In een storm maakt de zee veel gedruis, waardoor haar dreigende verschrikking nog toeneemt maar als het Gode behaagt, gebiedt Hij stilte onder de golven en baren en legt ze te slapen.
Hij doet de storm stilstaan, Psalms 107:29. En door deze verandering, evenals door het vorige voorbeeld van de onveranderlijkheid van de aarde, blijkt dat Hij, wiens de zee is en het droge, omgord is met macht. En hierdoor gaf onze Heere Jezus een bewijs van Zijn Goddelijke macht, dat Hij de winden en golven gebood, en zij gehoorzaamden Hem. Bij dit voorbeeld van het stillen van de zee voegt hij, als iets dat van tamelijk gelijken aard is, het stillen van het rumoer van de volken, van het gemene volk. Niets is zo ontembaar en zo onaangenaam als het oproer van het grauw, de aanvallen en de beledigingen van het gemeen, maar ook deze kan God tot bedaren brengen, op verborgen wijze, zonder dat zij zelf het bemerken. Het kan ook bedoeld zijn van de gewelddadigheid van de volken, die vijanden waren van Israël Psalms 2:1. God heeft vele middelen om hen tot bedaren te brengen, en Hij zal hun rumoer voor altijd tot zwijgen brengen.
III. Hij hernieuwt de morgen en de avond en hun opvolging is bestendig, Psalms 65:9. Deze regelmatige opvolging van dag en nacht kan beschouwd worden:
1. Als een voorbeeld van Gods grote macht en dan vervult het allen met eerbied en ontzag. Zij, die aan de uiterste einden van de aarde wonen, vrezen voor Uw tekenen, zij worden er door overtuigd dat er een opperste Godheid is, een souvereine monarch, voor wie zij behoren te vrezen en te sidderen, want in deze dingen worden de onzichtbare dingen klaarlijk gezien en daarom worden zij gezegd "zij dienen tot aanwijzing zowel van vaste tijden ev," Genesis 1:14. Velen van hen, die in de ver verwijderde en duistere hoeken van de aarde woonden, waren zo beangstigd door deze tekenen, dat zij er toe gedreven werden om ze te aanbidden, Deuteronomy 4:19, niet bedenkende dat zij Gods tekenen waren, onloochenbare bewijzen van Zijn macht en Godheid, weshalve zij er door geleid hadden moeten worden om Hem te aanbidden.
2. Als een voorbeeld van Gods grote goedheid, en zo brengt zij troost tot allen. Gij doet de uitgangen des morgens, eer de zon opkomt, en des avonds, eer de zon ondergaat, juichen. Gelijk het God is, die het licht van de morgen verspreidt en de gordijnen van de avond toetrekt, zo doet Hij die beide dingen ten gunste van de mens, en doet ze juichen, ons gelegenheid gevende om ons in beide te verblijden, zodat, hoe tegenover elkaar licht en duisternis ook gesteld zijn, en hoe onveranderlijk de scheiding tussen hen ook zij Genesis 1:4, beide toch op hun tijd gelijkelijk welkom zijn aan de wereld, het is moeilijk te zeggen wat ons meer welkom is: het licht van de morgen, dat de werkzaamheden begunstigt van de dag, of de schaduwen van de avond die de nachtrust ten goede komen. Ziet de wachter uit naar de morgen? Even vurig verlangt de dagloner naar de schaduw. Sommigen verstaan het van het morgen- en avondoffer, waarin de Godvruchtigen zich grotelijks verblijdden, en waarin God voortdurend werd geëerd. Gij doet ze zingen, zo is het in het Hebreeuws, want elke morgen en iedere avond werden lofliederen gezongen door de Levieten, de plicht van iedere dag vereiste dit. Wij moeten onze dagelijkse Godsdienstige verrichtingen, zowel die wij alleen doen voor onszelf als die wij doen met ons gezin beschouwen als de nodigste van onze dagelijkse werkzaamheden en de lieflijkste van onze dagelijkse vertroostingen, en zo wij daar onze gemeenschap met God door onderhouden, dan zullen er de uitgangen beide van de morgen en van de avond door juichen.
IV. Hij bevochtigt de aarde en maakt haar vruchtbaar. Hij weidt zeer uit over dit voorbeeld van Gods macht en goedheid, daar de psalm waarschijnlijk geschreven werd bij gelegenheid, hetzij van een buitengewoon overvloedige oogst, of bij een verfrissende regen na langdurige droogte. Hoeveel de vruchtbaarheid van dit lagere gedeelte van de schepping afhangt van de invloed van het bovenste, is gemakkelijk waar te nemen. Indien de hemel als koper is, dan is de aarde als ijzer, hetgeen een merkbare aanduiding is aan een stompzinnige wereld, dat alle goede gave en alle volmaakte gift van boven is. Wij moeten onze ogen opheffen boven de bergen, ze opheffen naar de hemel, waar de bronnen zijn van alle zegeningen, buiten het gezicht, en daarheen moet onze lof terugkeren, zoals de eerstelingen van de vruchten van de aarde in het hefoffer opgeheven werden naar de hemel, bij wijze van erkenning dat zij van daar gekomen waren. Al Gods zegeningen, zelfs de geestelijke, worden uitgedrukt door Zijn regenen van gerechtigheid over ons.
Merk nu op hoe de gewone zegen van regen van de hemel en van vruchtbare tijden hier beschreven wordt.
1. Hoeveel van de macht en goedheid Gods er in is, hier voorgesteld door een grote verscheidenheid van levendige uitdrukkingen.
a. God, die de aarde gemaakt heeft, bezoekt haar hierdoor, geeft bewijzen van Zijn zorg er voor, Psalms 65:10. Het is een bezoeken in genade, waarvoor de inwoners van de aarde Hem dankbare lof moeten brengen.
b. God, die de aarde droog land heeft gemaakt, bevochtigt haar hierdoor, ten einde haar vruchtbaar te maken. Hoewel de voortbrengselen van de aarde bloeiden, voordat God het had doen regenen was er toch ook toen een damp, die aan het doel beantwoordde "een damp was opgegaan uit de aarde en bevochtigde de gehele aardboden," Genesis 2:5, Genesis 2:6. Ons hart is dor en onvruchtbaar, tenzij God zelf als de dauw voor ons is en ons bevochtigt en de planten van Zijn eigen planting zal Hij bevochtigen en doen opwassen.
c. Regen is de rivier Gods, die vol water is, de wolken zijn de bronnen van deze rivier, die maar niet zo in `t wilde vloeit, maar in de bedding, die God er voor bereid heeft. De regenbuien zijn als de waterbeken, die Hij henenleidt waar het Hem behaagt:
d. Deze rivier Gods verrijkt de aarde, die, zonder haar spoedig een armzalig ding zou zijn. De schatten van de aarde, die uit haar oppervlakte worden voortgebracht, zijn oneindig nuttiger en meer dienstig aan de mens dan die, welke in haar ingewanden zijn verborgen, wij zouden goed genoeg kunnen leven zonder zilver en goud, maar niet zonder koren en gras.
2. Hoeveel voordeel er aan ontleend wordt voor de aarde en voor de mens op haar.
A. Voor de aarde zelf. De regen op zijn tijd geeft haar een nieuw aanzien. Niets is meer verkwikkend en verfrissend dan regen op het pas gemaaide gras, Psalms 72:6, zelfs de bergruggen en glooiingen, waar de regen van schijnt af te glijden, worden overvloedig bevochtigd, want zij drinken de regen in, die dikwijls op hen valt, de voren, door de ploeg gemaakt voor de zaaitijd, zijn door de regen geschikt gemaakt, om het zaad te ontvangen Psalms 65:11, daar zij er week door gemaakt zijn. Zo wordt ook het hart door Gods genade week gemaakt en dan bevestigd. Indien aldus de lente, het eerste gedeelte van het jaar, gezegend wordt, dan is dit een onderpand van een zegen over het gehele jaar, weshalve God gezegd wordt het te kronen met Zijn goedheid, Psalms 65:12, het aan alle zijden te omgeven, zoals het hoofd omgeven wordt door een kroon, en er het lieflijke en aangename van te vervolledigen, zoals het einde van een zaak gezegd wordt haar te kronen. En zijn voetstappen worden gezegd te druipen van vettigheid, want alle vettigheid, die er in de aarde is, en haar vruchtbaar maakt, komt van de uitgangen van Gods goedheid. Overal waar God heengaat, laat Hij de tekenen achter van Zijn genade en goedheid, Joel 2:13, Joel 2:14. Die mededelingen van Gods goedheid aan deze lagere wereld zijn zeer uitgestrekt, Psalms 65:13. Ze bedruipen de weiden van de woestijn, en niet slechts de weiden van de bewoonde streken. De woestijnen, waarvoor de mens geen zorg draagt en waaraan hij geen voordeel ontleent zijn onder de zorg van de Goddelijke voorzienigheid, en de voordelen ervan strekken tot eer van God, als de grote weldoener van geheel de schepping, hoewel niet onmiddellijk tot voordeel van de mens, en wij moeten dankbaar zijn, niet alleen voor hetgeen ons nuttig en dienstbaar is, maar ook voor hetgeen aan enigerlei deel van de schepping dienstig is, omdat het daardoor tot eer strekt van de Schepper. De woestijn, die niet zoveel voordeel oplevert als de bebouwde grond, ontvangt evenveel van de regen des hemels als de vruchtbaarste grond, want God doet goed aan de bozen en ondankbaren. Zo uitgestrekt zijn de gaven van Gods milddadigheid, dat de heuvelen aangegord zijn met verheuging, zich van rondom verheugen, zelfs aan de noordzijde, die het verst af ligt van de zee. Bergen zijn niet te verheven voor Gods voorzienigheid, heuvelen zijn niet te laag, te gering, voor Gods kennisneming. Maar evenals Hij ze, zo het Hem behaagt, kan doen beven, Psalms 114:6, zo kan Hij ze, als het Hem behaagt, ook aangorden met verheuging.
B. Voor de mens op de aarde. Door regen te geven op de aarde, bereidt God koren voor de mens, Psalms 65:10. "Uit de aarde komt het brood voort," Job. 28:5, want uit haar komt het koren, maar iedere graankorrel, die er uit voortkomt, heeft God zelf bereid, en daarom geeft Hij regen voor de aarde, teneinde daardoor koren te bereiden voor de mens, onder wiens voeten Hij de overige schepselen gesteld heeft en tot wiens gebruik Hij ze geschikt heeft gemaakt. Als wij bedenken dat de jaarlijkse korenopbrengst niet alleen een werking is van dezelfde macht, die de doden opwekt, maar ook een voorbeeld is van dezelfde macht, die er niet ongelijk aan is, zoals blijkt uit het gezegde van onze Zaligmaker, John 12:24, en dat het bestendige nut en voordeel, dat wij ervan hebben, een voorbeeld is van die goedertierenheid, welke tot in eeuwigheid is, dan zullen wij reden hebben om te denken dat het niet minder dan een God is, die het koren voor ons bereidt.
Koren en vee, de twee voornaamste zaken waardoor de landman, die onmiddellijk in de vruchten van de aarde handelt, verrijkt wordt, en beide zijn verschuldigd aan de goedheid van God in het bevochtigen van de aarde Psalms 65:14. Daaraan is het te danken dat de velden bekleed zijn met kudden, Psalms 65:14. Zo wel voorzien zijn de weiden, dat zij als bedekt schijnen te zijn met vee, terwijl toch de weiden er niet door overladen zijn. Zo goed gevoed zijn de kudden dat zij het sieraad en de eer zijn van de weiden waarop zij grazen. De dalen zijn zo vruchtbaar, dat zij bedekt schijnen te zijn met koren in de tijd van de oogst. De laagste delen van de aarde zijn gewoonlijk het vruchtbaarst, een akker van de nederige valleien is er vijf waard van de hoogste bergen. Maar beide korenvelden en weidevelden beantwoorden aan het doel van hun schepping, en daarom worden zij gezegd te juichen en te zingen, omdat zij dienstig zijn voor de eer Gods en het welzijn van de mens, en ons stof geven voor blijdschap en lof. Gelijk er geen aardse vreugde groter is dan de vreugde wegens de oogst, zo werden er ook geen feesten des Heeren onder de Joden met meer plechtigheid gevierd en met grotere uitdrukkingen "van" dankbaarheid dan "het feest van de inzameling op van de uitgang van het jaar," Exodus 23:16. Laat nu al deze gaven van de Goddelijke milddadigheid, waarvan wij jaarlijks en dagelijks genieten, onze liefde doen toenemen tot God, als het beste van alle wezens, en ons aansporen om Hem te verheerlijken met ons lichaam, waarvoor Hij zo mildelijk voorzien heeft.