Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Psalmen 65

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 65

PSALM 65.

DANKZEGGING VOOR GODS WELDADEN.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 65

PSALM 65.

DANKZEGGING VOOR GODS WELDADEN.

Vers 1

1. Een Psalm van David, een lied (Psalms 48:1. 1 Chronicles 25:31 ), voor den opperzangmeester (Psalms 4:1).

2.

De Vulgata verklaart, op het voetspoor van enige Griekse afschriften, de uitdrukking: "Een lied", door de toevoeging, dat wij hier een lied van Jeremia en van Ezechiël voor ons hebben bestemd voor het volk, als het weer uit Babel naar Palestina zou trekken. Ook latere uitleggers willen dienovereenkomstig het opschrift: "een Psalm van David," opvatten in den zin van: "een naar David's voorbeeld gedichte Psalm," maar nemen als geschiedkundige aanleiding tot het ontstaan van het lied, het begin van den nieuwen zegen des oogstes, die in Isaiah 37:30. 2 Kings 19:29 voor het jaar 711 v r Chr. geprofeteerd is. Wij houden echter vast, dat David den Psalm dichtte, en menen, dat de in 2 Samuel 21:1, verhaalde gebeurtenis de geschiedkundige aanleiding tot den Psalm is geweest, bij Psalms 65:14 Psalms 65:65:13 van die plaats zijn reeds enige wenken tot recht verstand van het lied gegeven.

I. Psalms 65:2-Psalms 65:5. De gemeente, die bij `t heiligdom verzameld is, kan na het ondervondene in den laatsten tijd, slechts in stilte God loven en hare gelofte betalen, toch verheugt zij zich met een bewogen hart over den rijkdom Zijner genade, die haar in de verhoring harer gebeden en in de vergeving van hare zonde ten deel gevallen is; zij roemt in de grote goederen, die zij in zijn huis mag genieten.

Vers 1

1. Een Psalm van David, een lied (Psalms 48:1. 1 Chronicles 25:31 ), voor den opperzangmeester (Psalms 4:1).

2.

De Vulgata verklaart, op het voetspoor van enige Griekse afschriften, de uitdrukking: "Een lied", door de toevoeging, dat wij hier een lied van Jeremia en van Ezechiël voor ons hebben bestemd voor het volk, als het weer uit Babel naar Palestina zou trekken. Ook latere uitleggers willen dienovereenkomstig het opschrift: "een Psalm van David," opvatten in den zin van: "een naar David's voorbeeld gedichte Psalm," maar nemen als geschiedkundige aanleiding tot het ontstaan van het lied, het begin van den nieuwen zegen des oogstes, die in Isaiah 37:30. 2 Kings 19:29 voor het jaar 711 v r Chr. geprofeteerd is. Wij houden echter vast, dat David den Psalm dichtte, en menen, dat de in 2 Samuel 21:1, verhaalde gebeurtenis de geschiedkundige aanleiding tot den Psalm is geweest, bij Psalms 65:14 Psalms 65:65:13 van die plaats zijn reeds enige wenken tot recht verstand van het lied gegeven.

I. Psalms 65:2-Psalms 65:5. De gemeente, die bij `t heiligdom verzameld is, kan na het ondervondene in den laatsten tijd, slechts in stilte God loven en hare gelofte betalen, toch verheugt zij zich met een bewogen hart over den rijkdom Zijner genade, die haar in de verhoring harer gebeden en in de vergeving van hare zonde ten deel gevallen is; zij roemt in de grote goederen, die zij in zijn huis mag genieten.

Vers 2

2. De lofzang is in stilheid 1), met vermijding van alles wat gerucht maakt, tot U, o God die Uwen toorn van ons land hebt afgekeerd; hij wordt U gebracht in Zion 1), waar Uw heiligdom is (2 Samuel 6:17); en U zal de gelofte door dezen lofzang, zowel als door offeranden, betaald worden 3), al de geloften, die in de drie vorige jaren van nood U gegeven zijn.

1) In het hart van den gelovige is soms, ja gedurig ene lofzegging des harten, welke door niemand gehoord wordt dan door God. "De gelovige zingt en speelt den Heere in zijn hart," zegt het N.Testament in overeenstemming met het Oude. Het zijn die onuitsprekelijke woorden, die de Heilige Geest in ons hart spreekt. Hoe dikwijls zijn wij als overstelpt, zodat wij niet weten, wat te zeggen, en dus niets zeggen, en toch veel zeggen, maar in ons hart..

In stilheid, wil hier niet zeggen, dat alleen het hart vol is van lof en dank, maar de lippen zwijgen, maar dit in stilheid is in tegenstelling van een vroegeren toestand. Toen toch de Heere kastijdde met grote droogte, was de ziel fel bewogen en was er een roepen en schreeuwen uit de diepte tot God. Maar nu, nu de Heere de bede had verhoord en zich weer als een verzoend God had geopenbaard, nu was ook in de ziel van David en van zijn volk de rust en vrede teruggekeerd en kon de lofzang in stilheid, in vrede, in gerustheid des gemoeds tot den Heere worden opgezonden.

2) Op Zion stond de tent met de arke des verbonds, En daarom spreekt David hier van dien veelbetekenenden berg, dewijl de lofzang in het nauwste verband stond met de verzoening, die gevonden was. Zion is de zetel der genade, gelijk Sinaï de zetel is der Wet.

3) De gelofte in het algemeen is de dank. Dank is de schuldbrief, waarin wij zeggen: "Ontvangen van God deze en die weldaad, waarvoor wij ons schuldig verklaren naar lijf, goed en leven, tot de terugbetaling toe, dat is in alle eeuwigheid." Want aan terugbetaling aan God is toch wel niet te denken; doch juist daarin ligt onze zaligheid, dat wij eeuwig Gods schuldenaars zijn, dat Hij ons niet loslaat, dat Hij de eigenaar is van ons goed en bloed, ons leven. God beschikt heden over dit en morgen over iets anders. God stelt ons tot Zijne bankiers, en welk een voorrecht is het, Gods schatmeesters te zijn. Wij moeten dus Gode betalen al wat Hij van ons vraagt, al is het ook maar een oort, gelijk Hij van de weduwe in het Evangelie vroeg; maar wij moeten tegelijk het gehele kapitaal voor Hem beschikbaar houden. Eist God al ons goed, trekt Hij een wissel op het leven onzer dierbaren, ja, op ons eigen leven, wij moeten het Hem geven. Nochtans dat zijn ogenblikken, waarin onze knieën knikken en ons hart ons ontzinkt. En God geve ons staande te blijven, Hij geve ons genade, om het liefste zelfs over te geven met bereidwilligheid hoe vele tranen en zuchten het ons ook koste..

Vers 2

2. De lofzang is in stilheid 1), met vermijding van alles wat gerucht maakt, tot U, o God die Uwen toorn van ons land hebt afgekeerd; hij wordt U gebracht in Zion 1), waar Uw heiligdom is (2 Samuel 6:17); en U zal de gelofte door dezen lofzang, zowel als door offeranden, betaald worden 3), al de geloften, die in de drie vorige jaren van nood U gegeven zijn.

1) In het hart van den gelovige is soms, ja gedurig ene lofzegging des harten, welke door niemand gehoord wordt dan door God. "De gelovige zingt en speelt den Heere in zijn hart," zegt het N.Testament in overeenstemming met het Oude. Het zijn die onuitsprekelijke woorden, die de Heilige Geest in ons hart spreekt. Hoe dikwijls zijn wij als overstelpt, zodat wij niet weten, wat te zeggen, en dus niets zeggen, en toch veel zeggen, maar in ons hart..

In stilheid, wil hier niet zeggen, dat alleen het hart vol is van lof en dank, maar de lippen zwijgen, maar dit in stilheid is in tegenstelling van een vroegeren toestand. Toen toch de Heere kastijdde met grote droogte, was de ziel fel bewogen en was er een roepen en schreeuwen uit de diepte tot God. Maar nu, nu de Heere de bede had verhoord en zich weer als een verzoend God had geopenbaard, nu was ook in de ziel van David en van zijn volk de rust en vrede teruggekeerd en kon de lofzang in stilheid, in vrede, in gerustheid des gemoeds tot den Heere worden opgezonden.

2) Op Zion stond de tent met de arke des verbonds, En daarom spreekt David hier van dien veelbetekenenden berg, dewijl de lofzang in het nauwste verband stond met de verzoening, die gevonden was. Zion is de zetel der genade, gelijk Sinaï de zetel is der Wet.

3) De gelofte in het algemeen is de dank. Dank is de schuldbrief, waarin wij zeggen: "Ontvangen van God deze en die weldaad, waarvoor wij ons schuldig verklaren naar lijf, goed en leven, tot de terugbetaling toe, dat is in alle eeuwigheid." Want aan terugbetaling aan God is toch wel niet te denken; doch juist daarin ligt onze zaligheid, dat wij eeuwig Gods schuldenaars zijn, dat Hij ons niet loslaat, dat Hij de eigenaar is van ons goed en bloed, ons leven. God beschikt heden over dit en morgen over iets anders. God stelt ons tot Zijne bankiers, en welk een voorrecht is het, Gods schatmeesters te zijn. Wij moeten dus Gode betalen al wat Hij van ons vraagt, al is het ook maar een oort, gelijk Hij van de weduwe in het Evangelie vroeg; maar wij moeten tegelijk het gehele kapitaal voor Hem beschikbaar houden. Eist God al ons goed, trekt Hij een wissel op het leven onzer dierbaren, ja, op ons eigen leven, wij moeten het Hem geven. Nochtans dat zijn ogenblikken, waarin onze knieën knikken en ons hart ons ontzinkt. En God geve ons staande te blijven, Hij geve ons genade, om het liefste zelfs over te geven met bereidwilligheid hoe vele tranen en zuchten het ons ook koste..

Vers 3

3. Gij hoort het gebed 1), dat is de ervaring, die wij op zo heerlijke wijze onlangs gemaakt hebben; tot U zal alle vlees komen2), om bij U hulp te zoeken, daar al wat mens heet, U wel kent, als degene, die rijk zijt over allen, die U aanroepen (Romans 10:12).

1) God hoort het gebed, doch Hij is gelijk in alles, ook in de verhoring des gebeds wonderlijk. Meermalen verhoort Hij ons, wanneer wij niet meer aan de verhoring des gebeds denken. Ons gebed zij dan ook een zaaien. God zal op Zijnen tijd den oogst geven. Waar Hij niet verhoort zet Hij het gebed op rente, en geeft Hij ons later het kapitaal met de rente. Het gebed is de schoonste vrucht van den boom des geloofs en de wezenlijkste..

Hoorder der gebeden, dat is Jehova's erenaam, boven alle afgoden der Heidenen. In de gebedsverhoring verheerlijkt God al Zijne deugden en Volmaaktheden, zij is de betoning van Zijne alomtegenwoordigheid, almacht, liefde en trouw. In de gebedsverhoring wordt God het nauwst en het tederst door Zijne kinderen gekend als een getrouw God en een liefhebbend Vader. Gebedsverhoringen zijn voor hen de onderpanden, de voldane wissels, die zij in bange dagen, in het geloof op God getrokken hebben, en hen uit den hemel zijn toegezonden..

2) Elke nood, elke behoefte is een hoewel onbewust komen tot God, een gebed tot Hem den enigen Helper. Volgens Psalms 104:21. Job 38:41 en Genesis 21:17 wachten zelfs alle dieren op God, dat Hij hun hun spijze geve ter hunner tijd; de jonge raven roepen tot Hem en God verhoort den niet biddenden maar schreienden Ismaël.. David belijdt hier God als den Schepper en Onderhouder van alle mensen. In den weg zijner gemene genade zorgt God voor allen en mogen allen tot Hem naderen, om van Hem de vervulling hunner behoeften te smeken en te verwachten.

Vers 3

3. Gij hoort het gebed 1), dat is de ervaring, die wij op zo heerlijke wijze onlangs gemaakt hebben; tot U zal alle vlees komen2), om bij U hulp te zoeken, daar al wat mens heet, U wel kent, als degene, die rijk zijt over allen, die U aanroepen (Romans 10:12).

1) God hoort het gebed, doch Hij is gelijk in alles, ook in de verhoring des gebeds wonderlijk. Meermalen verhoort Hij ons, wanneer wij niet meer aan de verhoring des gebeds denken. Ons gebed zij dan ook een zaaien. God zal op Zijnen tijd den oogst geven. Waar Hij niet verhoort zet Hij het gebed op rente, en geeft Hij ons later het kapitaal met de rente. Het gebed is de schoonste vrucht van den boom des geloofs en de wezenlijkste..

Hoorder der gebeden, dat is Jehova's erenaam, boven alle afgoden der Heidenen. In de gebedsverhoring verheerlijkt God al Zijne deugden en Volmaaktheden, zij is de betoning van Zijne alomtegenwoordigheid, almacht, liefde en trouw. In de gebedsverhoring wordt God het nauwst en het tederst door Zijne kinderen gekend als een getrouw God en een liefhebbend Vader. Gebedsverhoringen zijn voor hen de onderpanden, de voldane wissels, die zij in bange dagen, in het geloof op God getrokken hebben, en hen uit den hemel zijn toegezonden..

2) Elke nood, elke behoefte is een hoewel onbewust komen tot God, een gebed tot Hem den enigen Helper. Volgens Psalms 104:21. Job 38:41 en Genesis 21:17 wachten zelfs alle dieren op God, dat Hij hun hun spijze geve ter hunner tijd; de jonge raven roepen tot Hem en God verhoort den niet biddenden maar schreienden Ismaël.. David belijdt hier God als den Schepper en Onderhouder van alle mensen. In den weg zijner gemene genade zorgt God voor allen en mogen allen tot Hem naderen, om van Hem de vervulling hunner behoeften te smeken en te verwachten.

Vers 4

4. Ongerechtige dingen, in ene menigte, zodat wij ze niet kunnen optellen, hadden de overhand over mij 1), zij drukten dikwijls genoeg zo zwaar, dat wij meenden onder den last te zullen bezwijken; maar onze overtredingen, die verzoent Gij 2), wanneer wij in onzen zielennood ons berouwvol tot U wenden; dit hebben wij weer onlangs ervaren.

1) David zegt hier niet ons maar mij, dewijl David niet in de eerste plaats aan anderen, en aan anderer zonde denkt, maar aan zijn eigen, en die voor zijn God brengt. Als hij echter straks van verzoening spreekt, dan sluit hij ook de anderen er bij in, dewijl hij ondervindt, dat God niet alleen voor hem, maar ook voor anderen een verzoenend God is.

2) Het woord "verzoenen", betekent in het oorspronkelijke niet enkel "vergeven", maar "bedekken." Men bedekt iets door iets anders er op te plaatsen, en dat andere is Christus. Christus in Zijne Godmenselijke persoonlijkheid, in zijn leven, lijden, sterven, opstanding en hemelvaart staat voor God boven de zonde en zo wordt de zonde, die anders bloot zou liggen voor God, door Christus voor Gods ogen bedekt. Wie kan nu echter voor Gods alziende ogen de zonde bedekken, dan God zelf? Daarom is Christus als de Zaligmaker noodzakelijk God. Het is wiskunde, het kan niets anders. God ziet in den gelovige, in den Christus toebehorenden mens niet meer de zonde maar Christus. Daarom zei Luther zo schoon: "Christus had gene andere zonde dan ons, en wij hebben gene andere gerechtigheid dan Hem. -Wij zijn gewoon de lijdensgeschiedenis des Heren uit de breiden, en er is niets liefelijker dan bij al de bijzonderheden van dat Godmenselijk lijden voor onze zaligheid langdurig en bij herhaling stil te staan; doch hier hebben wij deze gehele lijdensgeschiedenis saamgetrokken in een enkel woord. Gij ziet, hoe Gods woorden groeien. Dit woordje is door alle eeuwen groter geworden, totdat het eindelijk in den persoon van Christus een volwassen man is geworden. Zo worden al de beloften Gods in de Bank der Schrift gelegd, om op zijn tijd met woeker te kunnen worden teruggeëist..

Vers 4

4. Ongerechtige dingen, in ene menigte, zodat wij ze niet kunnen optellen, hadden de overhand over mij 1), zij drukten dikwijls genoeg zo zwaar, dat wij meenden onder den last te zullen bezwijken; maar onze overtredingen, die verzoent Gij 2), wanneer wij in onzen zielennood ons berouwvol tot U wenden; dit hebben wij weer onlangs ervaren.

1) David zegt hier niet ons maar mij, dewijl David niet in de eerste plaats aan anderen, en aan anderer zonde denkt, maar aan zijn eigen, en die voor zijn God brengt. Als hij echter straks van verzoening spreekt, dan sluit hij ook de anderen er bij in, dewijl hij ondervindt, dat God niet alleen voor hem, maar ook voor anderen een verzoenend God is.

2) Het woord "verzoenen", betekent in het oorspronkelijke niet enkel "vergeven", maar "bedekken." Men bedekt iets door iets anders er op te plaatsen, en dat andere is Christus. Christus in Zijne Godmenselijke persoonlijkheid, in zijn leven, lijden, sterven, opstanding en hemelvaart staat voor God boven de zonde en zo wordt de zonde, die anders bloot zou liggen voor God, door Christus voor Gods ogen bedekt. Wie kan nu echter voor Gods alziende ogen de zonde bedekken, dan God zelf? Daarom is Christus als de Zaligmaker noodzakelijk God. Het is wiskunde, het kan niets anders. God ziet in den gelovige, in den Christus toebehorenden mens niet meer de zonde maar Christus. Daarom zei Luther zo schoon: "Christus had gene andere zonde dan ons, en wij hebben gene andere gerechtigheid dan Hem. -Wij zijn gewoon de lijdensgeschiedenis des Heren uit de breiden, en er is niets liefelijker dan bij al de bijzonderheden van dat Godmenselijk lijden voor onze zaligheid langdurig en bij herhaling stil te staan; doch hier hebben wij deze gehele lijdensgeschiedenis saamgetrokken in een enkel woord. Gij ziet, hoe Gods woorden groeien. Dit woordje is door alle eeuwen groter geworden, totdat het eindelijk in den persoon van Christus een volwassen man is geworden. Zo worden al de beloften Gods in de Bank der Schrift gelegd, om op zijn tijd met woeker te kunnen worden teruggeëist..

Vers 5

5. Welgelukzalig is daarom hij, dien Gij verkiest1), dien Gij tot een lid van Uw uitverkoren volk maakt, en dien Gij doet naderen, in Uwe nabijheid laat leven, dat hij wone, zich te huis gevoele in Uwe voorhoven, die rondom Uw heiligdom zijn (Psalms 15:1; Psalms 27:4; Psalms 84:5); wij zullen verzadigd worden met het goed van Uw huis, met het heilige van Uw paleis 2); met volle teugen mag men daar genieten de volheid van Uwe genade goederen, geestelijke en lichamelijke (Psalms 36:9. Ephesians 2:19).

1) De dichter brengt ook hier alles tot God terug. Het is Gods vrije, verkiezende liefde, het is zijn gunstrijk Welbehagen, dat Hij doet wonen. Niet om den mens, maar om Zichzelfs wil, spreidt Hij Zijn goedheid over Zijn volk uit.

2) Gelijk na de dankoffers heilige maaltijden werden gehouden, zo wordt hier het gehele leven in de gemeenschap met den God des verbonds beschreven als ene verzadiging aan den dis des Heren. (Psalms 23:5,Psalms 23:6; Psalms 36:9).. 6.

II. Psalms 65:6-Psalms 65:9. De gemeente herinnert zich hierop de wijze, waarop haar gebed is verhoord geworden; zij erkent, ondanks de wonderbare gerechtigheid Gods, die zich daarin openbaart, Hem voor den enigen Helper van alle mensenkinderen op aarde. Zij denkt aan Zijn besturen aan de bewegingen der volken hier beneden, waardoor Hij Zijnen eeuwigen raad volvoert, en na den strijd weer vrede in het land schenkt. Over dit kostbaar kleinood verheugt zij zich met een dankbaar hart.

Vers 5

5. Welgelukzalig is daarom hij, dien Gij verkiest1), dien Gij tot een lid van Uw uitverkoren volk maakt, en dien Gij doet naderen, in Uwe nabijheid laat leven, dat hij wone, zich te huis gevoele in Uwe voorhoven, die rondom Uw heiligdom zijn (Psalms 15:1; Psalms 27:4; Psalms 84:5); wij zullen verzadigd worden met het goed van Uw huis, met het heilige van Uw paleis 2); met volle teugen mag men daar genieten de volheid van Uwe genade goederen, geestelijke en lichamelijke (Psalms 36:9. Ephesians 2:19).

1) De dichter brengt ook hier alles tot God terug. Het is Gods vrije, verkiezende liefde, het is zijn gunstrijk Welbehagen, dat Hij doet wonen. Niet om den mens, maar om Zichzelfs wil, spreidt Hij Zijn goedheid over Zijn volk uit.

2) Gelijk na de dankoffers heilige maaltijden werden gehouden, zo wordt hier het gehele leven in de gemeenschap met den God des verbonds beschreven als ene verzadiging aan den dis des Heren. (Psalms 23:5,Psalms 23:6; Psalms 36:9).. 6.

II. Psalms 65:6-Psalms 65:9. De gemeente herinnert zich hierop de wijze, waarop haar gebed is verhoord geworden; zij erkent, ondanks de wonderbare gerechtigheid Gods, die zich daarin openbaart, Hem voor den enigen Helper van alle mensenkinderen op aarde. Zij denkt aan Zijn besturen aan de bewegingen der volken hier beneden, waardoor Hij Zijnen eeuwigen raad volvoert, en na den strijd weer vrede in het land schenkt. Over dit kostbaar kleinood verheugt zij zich met een dankbaar hart.

Vers 6

6. Vreselijke dingen zult Gij, gelijk wij in ons geval gezien hebben (2 Samuel 21:2), ons in gerechtigheid antwoorden 1), op het gebed om afwending van Uwen toorn, o God onzes heils! Dat zijt Gij, want bij al het vreselijke openbaart Gij U als den enigen Heiland en Helper, o Vertrouwen aller einden der aarde, van allen, die daar wonen, en der verre gelegenen aan de zee!

1) Hij zegt daarmee, dat God Zijn volk antwoordt in wonderen, of in geduchte tekenen, als zei hij: God, Gij verhoort ons altijd, zodat in Uwe wonderbare uitredding Uwe macht even zowel zichtbaar wordt als vroeger, toen onze vaderen uit Egypte togen; want God bewaart Zijne gemeente niet op gewone wijze, maar met vreselijke macht..

Vers 6

6. Vreselijke dingen zult Gij, gelijk wij in ons geval gezien hebben (2 Samuel 21:2), ons in gerechtigheid antwoorden 1), op het gebed om afwending van Uwen toorn, o God onzes heils! Dat zijt Gij, want bij al het vreselijke openbaart Gij U als den enigen Heiland en Helper, o Vertrouwen aller einden der aarde, van allen, die daar wonen, en der verre gelegenen aan de zee!

1) Hij zegt daarmee, dat God Zijn volk antwoordt in wonderen, of in geduchte tekenen, als zei hij: God, Gij verhoort ons altijd, zodat in Uwe wonderbare uitredding Uwe macht even zowel zichtbaar wordt als vroeger, toen onze vaderen uit Egypte togen; want God bewaart Zijne gemeente niet op gewone wijze, maar met vreselijke macht..

Vers 7

7. Dat kan ook alleen een God als Gij, die de bergen vastzet door Zijne kracht, door Zijne kracht hen zo vast doet blijven staan, omgord zijnde met macht, waaraan alles moet onderworpen zijn.

Vers 7

7. Dat kan ook alleen een God als Gij, die de bergen vastzet door Zijne kracht, door Zijne kracht hen zo vast doet blijven staan, omgord zijnde met macht, waaraan alles moet onderworpen zijn.

Vers 8

8. Dat zijt Gij, die het bruisen der zeeën stilt, het bruisen harer golven, niet alleen in de natuur, maar ook onder de mensen (Matthew 8:26. Psalms 89:10), en daar is onder dat bruisen te verstaan het rumoer, de onstuimigheid der volken 1), gelijk kort geleden dat der Ammonieten onderdrukt is (2 Samuel 10:1-12).

Oproeren zijn zeer te vrezen. Als het onderste der maatschappij zich naar boven keert, dan is er een rumoer als het bruisen der golven. De duivel blaast in den vlam der hartstochten, en de mensen storten op- en woelen door elkaar als de golven der zee, en wie wil of niet wil, gaat mede; want er is ene zekere dronkenschap, zodat men niet weet, wat men wil, en wat men doet, en het slaat over van den een op den ander, en er zou geen einde aan zijn en onbegrensd voortgaan, indien niet God, die het bruisen der zeeën stilt, ook niet het rumoer der volken stilde.

Vers 8

8. Dat zijt Gij, die het bruisen der zeeën stilt, het bruisen harer golven, niet alleen in de natuur, maar ook onder de mensen (Matthew 8:26. Psalms 89:10), en daar is onder dat bruisen te verstaan het rumoer, de onstuimigheid der volken 1), gelijk kort geleden dat der Ammonieten onderdrukt is (2 Samuel 10:1-12).

Oproeren zijn zeer te vrezen. Als het onderste der maatschappij zich naar boven keert, dan is er een rumoer als het bruisen der golven. De duivel blaast in den vlam der hartstochten, en de mensen storten op- en woelen door elkaar als de golven der zee, en wie wil of niet wil, gaat mede; want er is ene zekere dronkenschap, zodat men niet weet, wat men wil, en wat men doet, en het slaat over van den een op den ander, en er zou geen einde aan zijn en onbegrensd voortgaan, indien niet God, die het bruisen der zeeën stilt, ook niet het rumoer der volken stilde.

Vers 9

9. En die op de einden wonen, de meest verwijderde en woeste volken, vrezen voor Uwe tekenen, waardoor Gij toont de Almachtige te zijn. Gij doet de uitgangen des morgens en des avonds juichen 1).

1) Of, de plaatsen, waar de morgen en de avond opkomt, doet gij juichen, met andere woorden: het Oosten en het Westen, met betrekking tot hun bewoners. De dichter wil hier zeggen, dat de Heere God overal grote juichensstof geeft. Is het waar, dat God hen, die op de grenzen der aarde wonen, doet vrezen voor Zijne tekenen, het is ook aan de andere zijde waar, dat Hij hen verheugt en verblijdt door Zijne goedertierenheid en genade. Beide zijden van Gods openbaring worden in deze verzen verheerlijkt, zowel Zijne gestrengheid, als Zijne barmhartigheid.

10.

III. Psalms 65:10-Psalms 65:14. Ten slotte ziet de gemeente, die ongeveer in de lente van het jaar 1032 v r Christus bij het heiligdom verzameld is, van de eersteling gaven, welke zij gebracht heeft, op het land, dat een rijken oogst belooft. Zij ziet daar overal de sporen van Gods zegenende goedheid op veld en akker, in vlakten en op heuvelen, en zingt het lied der dankbaarheid.

Vers 9

9. En die op de einden wonen, de meest verwijderde en woeste volken, vrezen voor Uwe tekenen, waardoor Gij toont de Almachtige te zijn. Gij doet de uitgangen des morgens en des avonds juichen 1).

1) Of, de plaatsen, waar de morgen en de avond opkomt, doet gij juichen, met andere woorden: het Oosten en het Westen, met betrekking tot hun bewoners. De dichter wil hier zeggen, dat de Heere God overal grote juichensstof geeft. Is het waar, dat God hen, die op de grenzen der aarde wonen, doet vrezen voor Zijne tekenen, het is ook aan de andere zijde waar, dat Hij hen verheugt en verblijdt door Zijne goedertierenheid en genade. Beide zijden van Gods openbaring worden in deze verzen verheerlijkt, zowel Zijne gestrengheid, als Zijne barmhartigheid.

10.

III. Psalms 65:10-Psalms 65:14. Ten slotte ziet de gemeente, die ongeveer in de lente van het jaar 1032 v r Christus bij het heiligdom verzameld is, van de eersteling gaven, welke zij gebracht heeft, op het land, dat een rijken oogst belooft. Zij ziet daar overal de sporen van Gods zegenende goedheid op veld en akker, in vlakten en op heuvelen, en zingt het lied der dankbaarheid.

Vers 10

10. Gij bezoekt het land weer, na langen tijd van onvruchtbaarheid (2 Samuel 21:1), en hebbende het begerig gemaakt in die langdurige droogte, verrijkt Gij het grotelijks, door de vruchten, die Gij groeien laat bij de overvloedigen regen; de rivier Gods, die in de hoogte is, en waaruit de voor Kanan zo nodige regen (Deuteronomy 11:11) vloeit, is vol waters 1); het komt er maar op aan, dat goddelijke toorn dien niet toesluit (1 Kings 17:1) maar genade zijne stromen laat vloeien. Wanneer Gij het land alzo bereid hebt 2) door den regen, maakt Gij hunlieder koren gereed, dit kan nu groeien en vruchten dragen.

1) Wanneer de bronnen daar boven geen water geven, zo helpen gene bronnen of rivieren op aarde, de laatste drogen eindelijk uit, wanneer het niet regent. Gods geestelijke genadebronnen hebben een overvloed van water der vertroosting voor alle bedroefde en treurige zielen, zodat niemand troosteloos behoeft weg te gaan..

Noemt de zanger hier de rivier Gods, hij erkent daarmee in gelovigen eenvoud, de opperheerschappij van dien God, Wie de hemelen en de aarde zijn, en die alles bestuurt en regeert naar Zijnen wil. In hoger, in overvloediger zin en mate is het in het Koninkrijk der hemelen waar: de rivier Gods is vol waters. De heilfontein, die er ontsprongen is op Golgotha's heuvel is een eeuwige en onmetelijke gerechtigheid, en ook de vele beloften Gods zijn in den Gekruisigde ja en amen.

2) Gij zijt de rechte Bouwer, die het land bebouwd, veel meer en beter dan de landman, die er niets meer aan doet, dan den akker ploegt, echt en zaait en daarna laat liggen. God moet er echter altijd bij zijn met regen en warmte en alles doen, dat het groeie en wel gedije, terwijl de landman ligt en slaapt en niets gedaan heeft, behalve, dat hij het aardrijk toebereidde..

Vers 10

10. Gij bezoekt het land weer, na langen tijd van onvruchtbaarheid (2 Samuel 21:1), en hebbende het begerig gemaakt in die langdurige droogte, verrijkt Gij het grotelijks, door de vruchten, die Gij groeien laat bij de overvloedigen regen; de rivier Gods, die in de hoogte is, en waaruit de voor Kanan zo nodige regen (Deuteronomy 11:11) vloeit, is vol waters 1); het komt er maar op aan, dat goddelijke toorn dien niet toesluit (1 Kings 17:1) maar genade zijne stromen laat vloeien. Wanneer Gij het land alzo bereid hebt 2) door den regen, maakt Gij hunlieder koren gereed, dit kan nu groeien en vruchten dragen.

1) Wanneer de bronnen daar boven geen water geven, zo helpen gene bronnen of rivieren op aarde, de laatste drogen eindelijk uit, wanneer het niet regent. Gods geestelijke genadebronnen hebben een overvloed van water der vertroosting voor alle bedroefde en treurige zielen, zodat niemand troosteloos behoeft weg te gaan..

Noemt de zanger hier de rivier Gods, hij erkent daarmee in gelovigen eenvoud, de opperheerschappij van dien God, Wie de hemelen en de aarde zijn, en die alles bestuurt en regeert naar Zijnen wil. In hoger, in overvloediger zin en mate is het in het Koninkrijk der hemelen waar: de rivier Gods is vol waters. De heilfontein, die er ontsprongen is op Golgotha's heuvel is een eeuwige en onmetelijke gerechtigheid, en ook de vele beloften Gods zijn in den Gekruisigde ja en amen.

2) Gij zijt de rechte Bouwer, die het land bebouwd, veel meer en beter dan de landman, die er niets meer aan doet, dan den akker ploegt, echt en zaait en daarna laat liggen. God moet er echter altijd bij zijn met regen en warmte en alles doen, dat het groeie en wel gedije, terwijl de landman ligt en slaapt en niets gedaan heeft, behalve, dat hij het aardrijk toebereidde..

Vers 11

11. Gij maakt zijne opgeploegde aarde dronken; Gij doet ze (den regen) dalen en zijne voren; Gij maakt het week door de druppelen, Gij zegent, wanneer de voorbereiding ten einde is, zijn uitspruitsel, het gewas.

Driemalen wordt de bevochtiging van den grond ter voorbereiding genoemd, en slechts eens die van het gewas. In westelijk Palestina (in het oostelijk gedeelte in de streken van het tegenwoordige Haran is het nog enigszins anders) moet, gelijk Dr. Wetstein bericht, de boer driemalen ploegen, voordat hij kan zaaien. Een goed landman laat, na het scheuren van het land in den winter, ploegen in de lente, voor de derde maal in den zomer, en voor de vierde maal in den nazomer. Wilde men in het pas gescheurde land zaaien, zo ware het zaad verloren..

Met deze woorden wijst hij aan, dat de gehele orde der natuur een getuigenis is van Gods vaderlijke liefde jegens ons, omdat Hij zich verwaardigt, Zijn zorg uit te oefenen voor onze dagelijkse levensbehoeften. Doch ook met verscheidene woorden prent hij in het geheugen in, die genade Gods, welke een groot deel der wereld goddeloos en misdadig verdonkert. Want naarmate iemand scherpzinniger is in het waarnemen van de natuurlijke middelen, naarmate blijft hij ook daaraan hangen, zodat hij tot God volstrekt niet opklimt. Wel moest het wijsgerig nadenken, hoe nauwkeuriger het de geheimenissen Gods onderzoekt, ons nader tot Hem brengen, indien maar niet onze gevoelloosheid en ondankbaarheid ons in den weg stonden. Maar dewijl men zeer scherp onderzoek doet naar den oorsprong van den regen in de lucht en de elementen, en de ogen en zinnen van God afwendt, is het van behoefte, dat zij er meer toe worden opgewekt..

Vers 11

11. Gij maakt zijne opgeploegde aarde dronken; Gij doet ze (den regen) dalen en zijne voren; Gij maakt het week door de druppelen, Gij zegent, wanneer de voorbereiding ten einde is, zijn uitspruitsel, het gewas.

Driemalen wordt de bevochtiging van den grond ter voorbereiding genoemd, en slechts eens die van het gewas. In westelijk Palestina (in het oostelijk gedeelte in de streken van het tegenwoordige Haran is het nog enigszins anders) moet, gelijk Dr. Wetstein bericht, de boer driemalen ploegen, voordat hij kan zaaien. Een goed landman laat, na het scheuren van het land in den winter, ploegen in de lente, voor de derde maal in den zomer, en voor de vierde maal in den nazomer. Wilde men in het pas gescheurde land zaaien, zo ware het zaad verloren..

Met deze woorden wijst hij aan, dat de gehele orde der natuur een getuigenis is van Gods vaderlijke liefde jegens ons, omdat Hij zich verwaardigt, Zijn zorg uit te oefenen voor onze dagelijkse levensbehoeften. Doch ook met verscheidene woorden prent hij in het geheugen in, die genade Gods, welke een groot deel der wereld goddeloos en misdadig verdonkert. Want naarmate iemand scherpzinniger is in het waarnemen van de natuurlijke middelen, naarmate blijft hij ook daaraan hangen, zodat hij tot God volstrekt niet opklimt. Wel moest het wijsgerig nadenken, hoe nauwkeuriger het de geheimenissen Gods onderzoekt, ons nader tot Hem brengen, indien maar niet onze gevoelloosheid en ondankbaarheid ons in den weg stonden. Maar dewijl men zeer scherp onderzoek doet naar den oorsprong van den regen in de lucht en de elementen, en de ogen en zinnen van God afwendt, is het van behoefte, dat zij er meer toe worden opgewekt..

Vers 12

12. Gij kroont het jaar, opdat het een jaar Uwer goedheid blijke te zijn; en Uwe voetstappen uwe sporen druipen van vettigheid; overal, waar Gij bij het bezoeken des lands (Psalms 65:10) wandelt, blijven zegen en voorspoed als sporen achter.

Vers 12

12. Gij kroont het jaar, opdat het een jaar Uwer goedheid blijke te zijn; en Uwe voetstappen uwe sporen druipen van vettigheid; overal, waar Gij bij het bezoeken des lands (Psalms 65:10) wandelt, blijven zegen en voorspoed als sporen achter.

Vers 13

13. Zij bedruipen zelfs de weiden der woestijn 1), die plaatsen der overigens onbebouwde en onbewoonde woestijn, die bij toereikenden regen ten minste goede weiden voor het vee geven (Job 38:26); en de heuvelen, die eerst kaal en treurig stonden, zijn aangegord met verheuging, zij zijn opgetooid met schoon en fris groen.

1) Of, en beter, de weiden der woestijn druipen. In het tweede gedeelte wordt dan ook van de heuvelen gezegd, dat zij aangegord zijn met verheuging. Zo wordt dan ook in het eerste gedeelte van de steppen gesproken, dat zij druipen, fris en groen zijn, druipen van vettigheid. Heerlijk schoon tekent de dichter hier den veranderden toestand, dien het aardrijk heeft ondergaan. Het is alsof hij degene, die hem hoort, wil doen zien en doen horen, hoe de regen ruist en hoe het koren wast en groeit. Het is dan ook niet te verwonderen, dat hij aan het slot zegt: zij juichen, ook zingen zij, in den zin van ons, alles juicht, alles zingt. Wegzinkende onder de goedertierenheid Gods is het hem behoefte, om zijn blijde harte lucht te geven en om de genade Gods op het hoogste te verheerlijken.

Vers 13

13. Zij bedruipen zelfs de weiden der woestijn 1), die plaatsen der overigens onbebouwde en onbewoonde woestijn, die bij toereikenden regen ten minste goede weiden voor het vee geven (Job 38:26); en de heuvelen, die eerst kaal en treurig stonden, zijn aangegord met verheuging, zij zijn opgetooid met schoon en fris groen.

1) Of, en beter, de weiden der woestijn druipen. In het tweede gedeelte wordt dan ook van de heuvelen gezegd, dat zij aangegord zijn met verheuging. Zo wordt dan ook in het eerste gedeelte van de steppen gesproken, dat zij druipen, fris en groen zijn, druipen van vettigheid. Heerlijk schoon tekent de dichter hier den veranderden toestand, dien het aardrijk heeft ondergaan. Het is alsof hij degene, die hem hoort, wil doen zien en doen horen, hoe de regen ruist en hoe het koren wast en groeit. Het is dan ook niet te verwonderen, dat hij aan het slot zegt: zij juichen, ook zingen zij, in den zin van ons, alles juicht, alles zingt. Wegzinkende onder de goedertierenheid Gods is het hem behoefte, om zijn blijde harte lucht te geven en om de genade Gods op het hoogste te verheerlijken.

Vers 14

14. De velden zijn bekleed met kudden, die duur rijkelijk voedsel vinden, en de dalen zijn bedekt met koren, waarin zij zich als in een vrolijk gewaad hebben gestoken; Zij, de mensen die dit mogen aanschouwen juichen, ook zingen zij.

1) God geeft ook feesten, feesten der natuur, feesten voor ieder jaargetijde, onder welke het feest van den oogst het schoonste is, omdat daarin de mensen het meest hun vreugde betonen en juichend zingen. Mocht hun oogst, gejuich en gezang maar altijd zijn als dat van David in dezen Psalm; want wat betekent alle verheerlijking, wanneer God niet verheerlijkt wordt?.

Vers 14

14. De velden zijn bekleed met kudden, die duur rijkelijk voedsel vinden, en de dalen zijn bedekt met koren, waarin zij zich als in een vrolijk gewaad hebben gestoken; Zij, de mensen die dit mogen aanschouwen juichen, ook zingen zij.

1) God geeft ook feesten, feesten der natuur, feesten voor ieder jaargetijde, onder welke het feest van den oogst het schoonste is, omdat daarin de mensen het meest hun vreugde betonen en juichend zingen. Mocht hun oogst, gejuich en gezang maar altijd zijn als dat van David in dezen Psalm; want wat betekent alle verheerlijking, wanneer God niet verheerlijkt wordt?.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 65". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-65.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile