Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 60". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-60.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 60". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 60Na vele psalmen, die David geschreven heeft in dagen van benauwdheid, komt nu deze, die geschikt voor een dag van triomf, hij werd geschreven nadat David bevestigd was op de troon, bij gelegenheid van een luisterrijke overwinning, waarmee God zijn krijgsmacht heeft gezegend, over de Syriërs en Edomieten, toen David op het glanspunt was van zijn voorspoed, en de zaken van zijn koninkrijk in betere toestand schenen geweest te zijn dan ooit tevoren of daarna zie 2 Samuel 8:3, 2 Samuel 8:13, 1 Chronicles 18:3, 1 Chronicles 18:12. David in voorspoed was even Godvruchtig als David in tegenspoed. In deze psalm:
I. Denkt hij na over de slechte toestand van de openbare belangen gedurende vele jaren, in welke God met hen getwist heeft, Psalms 60:3.
II. Neemt hij nota van de gelukkige wending. die onlangs aan hun zaken gegeven was, Psalms 60:6.
III. Bidt hij om de verlossing van Gods Israël van hun vijanden, Psalms 60:7.
IV. Juicht hij in triomf van hun overwinningen over hun vijanden, en bidt hij God om ze te voltooien, Psalms 60:9. Bij het zingen van deze psalm kunnen wij het oog hebben beide. Op de handelingen van de kerk, en op de toestand van onze eigen ziel, welke beide haar worstelingen hebben.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 60Na vele psalmen, die David geschreven heeft in dagen van benauwdheid, komt nu deze, die geschikt voor een dag van triomf, hij werd geschreven nadat David bevestigd was op de troon, bij gelegenheid van een luisterrijke overwinning, waarmee God zijn krijgsmacht heeft gezegend, over de Syriërs en Edomieten, toen David op het glanspunt was van zijn voorspoed, en de zaken van zijn koninkrijk in betere toestand schenen geweest te zijn dan ooit tevoren of daarna zie 2 Samuel 8:3, 2 Samuel 8:13, 1 Chronicles 18:3, 1 Chronicles 18:12. David in voorspoed was even Godvruchtig als David in tegenspoed. In deze psalm:
I. Denkt hij na over de slechte toestand van de openbare belangen gedurende vele jaren, in welke God met hen getwist heeft, Psalms 60:3.
II. Neemt hij nota van de gelukkige wending. die onlangs aan hun zaken gegeven was, Psalms 60:6.
III. Bidt hij om de verlossing van Gods Israël van hun vijanden, Psalms 60:7.
IV. Juicht hij in triomf van hun overwinningen over hun vijanden, en bidt hij God om ze te voltooien, Psalms 60:9. Bij het zingen van deze psalm kunnen wij het oog hebben beide. Op de handelingen van de kerk, en op de toestand van onze eigen ziel, welke beide haar worstelingen hebben.
Verzen 1-7
Psalm 60:1-7Het opschrift, Psalms 60:1, Psalms 60:2, geeft ons een bericht:
1. Van de algemene strekking van de psalm. Hij is michtam een gouden kleinood van David en hij is tot lering. De Levieten moesten hem aan het volk leren, en het daardoor leren op God te vertrouwen en in Hem te triomferen, wij moeten er onszelf en elkaar in onderwijzen. In een dag van openbaar vreugdebetoon moet ons geleerd worden onze blijdschap tot God te richten, haar te doen eindigen in Hem, niets van die lof te geven aan de werktuigen onder verlossing, die alleen toekomt aan Hem, en onze hoop door onze blijdschap aan te moedigen.
2. Van de bijzondere gelegenheid ervan. Het was in een tijd:
a. Toen hij in oorlog was met de Syriërs, en nog een slag tegen hen te leveren had, beide die van Mesopotamie en die van Zoba.
b. Toen hij een grote overwinning had behaald over de Edomieten door zijn krijgsmacht onder bevel van Joab, die van het vijandelijk leger twaalf duizend doden op het slagveld achterliet. David heeft in deze psalm het oog op die beide zaken, hij is in zorg over zijn strijd met de Assyriërs en in betrekking daarop bidt hij. Hij verblijdt zich in zijn voorspoed tegen de Edomieten, en in betrekking daarop juicht hij in heilig vertrouwen op God, dat Hij de overwinning volkomen zal maken. Wij hebben onze zorgen terzelfder tijd dat wij onze redenen hebben tot blijdschap, en zo kunnen die twee dan tegen elkaar opwegen opdat geen van beide overmatig zijn zal. Zij kunnen ons ook voorzien van stof, beide voor gebed en voor dankzegging, want beide moeten uit de volheid des harten tot God worden opgezonden. Het een doel is bereikt, maar voor het andere hebben wij nog te worstelen en te strijden, de Edomieten zijn verslagen, maar de Syriërs moeten nog verslagen worden. Zo beroeme dan hij, die zich aangordt, zich niet als die zich losmaakt.
In deze verzen, die de psalm beginnen, hebben wij:
I. Een treurige herinnering aan de vele ongelukken en teleurstellingen die God gedurende enige jaren over het volk heeft doen komen. Gedurende de regering van Saul, inzonderheid gedurende het laatste gedeelte ervan, en gedurende Davids worsteling met het huis van Saul, terwijl hij nog alleen over Juda regeerde, stond het hachelijk met de zaken des rijks, en waren de naburige volken kwellend voor Israël.
1. Hij klaagt over harde dingen, die zij gezien hebben, die zij geleden hebben, Psalms 60:5, toen de Filistijnen en andere kwaadwillige naburen alle voordeel tegen hen hadden. Soms doet God zelfs aan Zijn volk harde dingen zien in deze wereld, opdat zij er hen rust niet in nemen, maar slechts in Hem gerust zullen wonen. Hij erkent dat Gods misnoegen de oorzaak was van al de moeilijkheden, die zij hebben ondervonden. "Gij zijt toornig op ons geweest, Psalms 60:3, en in Uw toorn hebt Gij ons verstouten, hebt Gij ons gescheurd, ons buiten Uw bescherming gesteld, want anders zouden onze vijanden zo niet tegen ons hebben overmocht. Zij zouden ons niet tot een prooi hebben gemaakt, indien Gij "de staf van de samenbinders niet had verbroken". Zacheria 11:14, waardoor wij verenigd waren en aldus ons hebt gescheurd." Waarin ons leed of ongeluk ook bestaat, en wie er ook de werktuigen van zijn, wij moeten er de hand Gods in zien Zijn rechtvaardige hand. 2. Hij betreurt de slechte uitwerkselen en gevolgen van de ongelukkige voorvallen van de laatste jaren. De gehele natie was in beroering: Gij hebt het land geschud. Het gros van het volk verkeerde in angst en vrees voor de gevolgen van deze dingen, zelfs de Godvruchtigen waren in ontsteltenis erover: "Gij had ons gedrenkt met zwijmelwijn, wij waren als mensen, die dronken zijn en ten einde raad, niet wetende hoe dit alles overeen te brengen met Gods beloften en Zijn betrekking tot Zijn volk, wij zijn verbaasd, kunnen niets doen, weten niet wat te doen."
Nu wordt dit hier vermeld ter lering, dat is ter onderrichting van het volk. Als God Zijn hand wendt ten gunste van ons, dan is het goed om onze vroegere rampen te herdenken.
a. Omdat wij de goede indrukken zullen behouden, die zij op ons gemaakt hebben, en die wederom levendig bij ons op te wekken. Onze ziel moet de beproeving en ellende nog gedenken, opdat" zij zich in ons nederbukke," Lamentations 3:19, Lamentations 3:20.
b. Opdat Gods goedheid jegens ons waarmee Hij ons geholpen en opgeheven heeft, te meer verheerlijkt zal worden, want het is als een leven uit de doden, zo wonderbaar en zo verkwikkend. Onze rampen doen onze voorrechten en redenen tot blijdschap te meer uitkomen.
c. Opdat wij ons aan geen vleselijke gerustheid zullen overgeven, maar ons zullen verheugen met beving, daar wij niet weten hoe spoedig wij weer in de smeltkroes van de beproeving kunnen komen, waaruit wij onlangs werden verlost, zoals zilver, dat nog niet door en door gelouterd is.
II. Een dankbaar letten op de aanmoediging, die God hun had gegeven, om te hopen dat in de zaken, die gedurende zo langen tijd zeer slecht gestaan hebben, nu verbetering begint te komen, Psalms 60:6. "Maar nu hebt Gij dengenen, die U vrezen, een banier gegeven, want slecht als de tijden zijn, toch is er een overblijfsel onder ons, die begeren Uw naam te vrezen, opdat Gij die opheft vanwege de waarheid van Uw belofte, die Gij zult vervullen, en om opgeheven te worden door hen ter verdediging van waarheid en gerechtigheid." Psalms 45:5. Deze banier was Davids regering, de bevestigingen uitbreiding ervan over geheel Israël. De vrome Israëlieten, die God vreesden en acht gaven op Gods aanwijzing van David voor de troon, beschouwden zijn verheffing als een teken ten goede en als het opheffen van een banier voor hen.
1. Het verenigde hen zoals soldaten, die tot hun vaandel verzameld worden, zij die gescheurd waren, Psalms 60:3, verdeeld onder elkaar, en daardoor verzwakt, verenigden zich in hem toen hij op de troon was bevestigd.
2. Het wekte hen op, bracht leven en moed in hen, zoals de soldaten opgewekt en bemoedigd worden op het zien van hun banier.
3. Het bracht vrees en verschrikking onder hun vijanden, die zij nu konden trotseren. Christus, de Zone Davids, is gegeven tot "een banier van de volken," Isaiah 11:10, tot een banier voor hen, die God vrezen, in Hem als het middelpunt van hun eenheid zijn zij tot een vergaderd, Hem zoeken zij, in Hem roemen zij en scheppen zij moed, Zijn liefde is de banier over hen, in Zijn naam en Zijn kracht voeren zij oorlog tegen de machten van de duisternis en onder Hem wordt de kerk schrikkelijk als slagorden met banieren. III. Een nederige bede om tijdige genade.
1. Dat God met hen verzoend zou zijn, hoewel Hij toornig op hen is geweest. In Zijn misnoegen begonnen hun rampen, en daarom moet met Zijn gunst hun voorspoed beginnen keer weer tot ons, Psalms 60:3, zie ons aan in liefde sta onze zaak voor, heb vrede met ons, en in die vrede zullen wij vrede hebben. Tranquillus Deus, tranquillat omnia Een God in vrede met ons, verspreidt vrede over alles.
2. Dat zij met elkaar verzoend zullen zijn, hoewel zij gescheurd en allerellendigst verdeeld zijn geweest, "genees de breuken van ons land, Psalms 60:4, niet alleen de breuken, die onze vijanden bij ons gemaakt hebben, maar de breuken, die wij zelf gemaakt hebben door onze ongelukkige verdeeldheden." Dat zijn breuken, die door de dwaasheid en het bederf van de mens gemaakt worden en die God alleen herstellen en genezen kan, door een geest van liefde en vrede uit te storten, dat het enige middel is om een gescheurd en wankelend koninkrijk weer te herstellen en voor verwoesting te bewaren.
3. Dat zij aldus bevrijd zullen worden uit de handen van hun vijanden, Psalms 60:7. " Opdat Uw beminden zouden bevrijd worden, en er geen prooi van hen zal worden gemaakt, geef heil door Uw rechterhand, door Uw eigen macht, en door zulke werktuigen, als het U behaagt van de mannen van Uw rechterhand te maken, en verhoor mij, Psalms 60:7. Zij, die God vrezen, zijn Zijn beminden, zij zijn Hem dierbaar als Zijn oogappel, zij zijn dikwijls in benauwdheid, maar zij zullen bevrijd worden, Gods rechterhand zal hen verlossen, want zij, die Zijn hart hebben, hebben Zijn hand, Verlos hen, en verhoor mij. Gods biddend volk kan de algemene verlossingen van de kerk beschouwen als een verhoring van hun particuliere gebeden. Als wij de invloed gebruiken, die wij hebben bij de troon van de genade voor zegeningen voor het algemeen, en als die zegeningen geschonken worden, dan kunnen wij, bij ons deel, dat wij met anderen hebben in het voordeel, de weldaad ervan, met bijzondere voldoening zeggen: "hierin heeft God mij gehoord en verhoord."
Verzen 1-7
Psalm 60:1-7Het opschrift, Psalms 60:1, Psalms 60:2, geeft ons een bericht:
1. Van de algemene strekking van de psalm. Hij is michtam een gouden kleinood van David en hij is tot lering. De Levieten moesten hem aan het volk leren, en het daardoor leren op God te vertrouwen en in Hem te triomferen, wij moeten er onszelf en elkaar in onderwijzen. In een dag van openbaar vreugdebetoon moet ons geleerd worden onze blijdschap tot God te richten, haar te doen eindigen in Hem, niets van die lof te geven aan de werktuigen onder verlossing, die alleen toekomt aan Hem, en onze hoop door onze blijdschap aan te moedigen.
2. Van de bijzondere gelegenheid ervan. Het was in een tijd:
a. Toen hij in oorlog was met de Syriërs, en nog een slag tegen hen te leveren had, beide die van Mesopotamie en die van Zoba.
b. Toen hij een grote overwinning had behaald over de Edomieten door zijn krijgsmacht onder bevel van Joab, die van het vijandelijk leger twaalf duizend doden op het slagveld achterliet. David heeft in deze psalm het oog op die beide zaken, hij is in zorg over zijn strijd met de Assyriërs en in betrekking daarop bidt hij. Hij verblijdt zich in zijn voorspoed tegen de Edomieten, en in betrekking daarop juicht hij in heilig vertrouwen op God, dat Hij de overwinning volkomen zal maken. Wij hebben onze zorgen terzelfder tijd dat wij onze redenen hebben tot blijdschap, en zo kunnen die twee dan tegen elkaar opwegen opdat geen van beide overmatig zijn zal. Zij kunnen ons ook voorzien van stof, beide voor gebed en voor dankzegging, want beide moeten uit de volheid des harten tot God worden opgezonden. Het een doel is bereikt, maar voor het andere hebben wij nog te worstelen en te strijden, de Edomieten zijn verslagen, maar de Syriërs moeten nog verslagen worden. Zo beroeme dan hij, die zich aangordt, zich niet als die zich losmaakt.
In deze verzen, die de psalm beginnen, hebben wij:
I. Een treurige herinnering aan de vele ongelukken en teleurstellingen die God gedurende enige jaren over het volk heeft doen komen. Gedurende de regering van Saul, inzonderheid gedurende het laatste gedeelte ervan, en gedurende Davids worsteling met het huis van Saul, terwijl hij nog alleen over Juda regeerde, stond het hachelijk met de zaken des rijks, en waren de naburige volken kwellend voor Israël.
1. Hij klaagt over harde dingen, die zij gezien hebben, die zij geleden hebben, Psalms 60:5, toen de Filistijnen en andere kwaadwillige naburen alle voordeel tegen hen hadden. Soms doet God zelfs aan Zijn volk harde dingen zien in deze wereld, opdat zij er hen rust niet in nemen, maar slechts in Hem gerust zullen wonen. Hij erkent dat Gods misnoegen de oorzaak was van al de moeilijkheden, die zij hebben ondervonden. "Gij zijt toornig op ons geweest, Psalms 60:3, en in Uw toorn hebt Gij ons verstouten, hebt Gij ons gescheurd, ons buiten Uw bescherming gesteld, want anders zouden onze vijanden zo niet tegen ons hebben overmocht. Zij zouden ons niet tot een prooi hebben gemaakt, indien Gij "de staf van de samenbinders niet had verbroken". Zacheria 11:14, waardoor wij verenigd waren en aldus ons hebt gescheurd." Waarin ons leed of ongeluk ook bestaat, en wie er ook de werktuigen van zijn, wij moeten er de hand Gods in zien Zijn rechtvaardige hand. 2. Hij betreurt de slechte uitwerkselen en gevolgen van de ongelukkige voorvallen van de laatste jaren. De gehele natie was in beroering: Gij hebt het land geschud. Het gros van het volk verkeerde in angst en vrees voor de gevolgen van deze dingen, zelfs de Godvruchtigen waren in ontsteltenis erover: "Gij had ons gedrenkt met zwijmelwijn, wij waren als mensen, die dronken zijn en ten einde raad, niet wetende hoe dit alles overeen te brengen met Gods beloften en Zijn betrekking tot Zijn volk, wij zijn verbaasd, kunnen niets doen, weten niet wat te doen."
Nu wordt dit hier vermeld ter lering, dat is ter onderrichting van het volk. Als God Zijn hand wendt ten gunste van ons, dan is het goed om onze vroegere rampen te herdenken.
a. Omdat wij de goede indrukken zullen behouden, die zij op ons gemaakt hebben, en die wederom levendig bij ons op te wekken. Onze ziel moet de beproeving en ellende nog gedenken, opdat" zij zich in ons nederbukke," Lamentations 3:19, Lamentations 3:20.
b. Opdat Gods goedheid jegens ons waarmee Hij ons geholpen en opgeheven heeft, te meer verheerlijkt zal worden, want het is als een leven uit de doden, zo wonderbaar en zo verkwikkend. Onze rampen doen onze voorrechten en redenen tot blijdschap te meer uitkomen.
c. Opdat wij ons aan geen vleselijke gerustheid zullen overgeven, maar ons zullen verheugen met beving, daar wij niet weten hoe spoedig wij weer in de smeltkroes van de beproeving kunnen komen, waaruit wij onlangs werden verlost, zoals zilver, dat nog niet door en door gelouterd is.
II. Een dankbaar letten op de aanmoediging, die God hun had gegeven, om te hopen dat in de zaken, die gedurende zo langen tijd zeer slecht gestaan hebben, nu verbetering begint te komen, Psalms 60:6. "Maar nu hebt Gij dengenen, die U vrezen, een banier gegeven, want slecht als de tijden zijn, toch is er een overblijfsel onder ons, die begeren Uw naam te vrezen, opdat Gij die opheft vanwege de waarheid van Uw belofte, die Gij zult vervullen, en om opgeheven te worden door hen ter verdediging van waarheid en gerechtigheid." Psalms 45:5. Deze banier was Davids regering, de bevestigingen uitbreiding ervan over geheel Israël. De vrome Israëlieten, die God vreesden en acht gaven op Gods aanwijzing van David voor de troon, beschouwden zijn verheffing als een teken ten goede en als het opheffen van een banier voor hen.
1. Het verenigde hen zoals soldaten, die tot hun vaandel verzameld worden, zij die gescheurd waren, Psalms 60:3, verdeeld onder elkaar, en daardoor verzwakt, verenigden zich in hem toen hij op de troon was bevestigd.
2. Het wekte hen op, bracht leven en moed in hen, zoals de soldaten opgewekt en bemoedigd worden op het zien van hun banier.
3. Het bracht vrees en verschrikking onder hun vijanden, die zij nu konden trotseren. Christus, de Zone Davids, is gegeven tot "een banier van de volken," Isaiah 11:10, tot een banier voor hen, die God vrezen, in Hem als het middelpunt van hun eenheid zijn zij tot een vergaderd, Hem zoeken zij, in Hem roemen zij en scheppen zij moed, Zijn liefde is de banier over hen, in Zijn naam en Zijn kracht voeren zij oorlog tegen de machten van de duisternis en onder Hem wordt de kerk schrikkelijk als slagorden met banieren. III. Een nederige bede om tijdige genade.
1. Dat God met hen verzoend zou zijn, hoewel Hij toornig op hen is geweest. In Zijn misnoegen begonnen hun rampen, en daarom moet met Zijn gunst hun voorspoed beginnen keer weer tot ons, Psalms 60:3, zie ons aan in liefde sta onze zaak voor, heb vrede met ons, en in die vrede zullen wij vrede hebben. Tranquillus Deus, tranquillat omnia Een God in vrede met ons, verspreidt vrede over alles.
2. Dat zij met elkaar verzoend zullen zijn, hoewel zij gescheurd en allerellendigst verdeeld zijn geweest, "genees de breuken van ons land, Psalms 60:4, niet alleen de breuken, die onze vijanden bij ons gemaakt hebben, maar de breuken, die wij zelf gemaakt hebben door onze ongelukkige verdeeldheden." Dat zijn breuken, die door de dwaasheid en het bederf van de mens gemaakt worden en die God alleen herstellen en genezen kan, door een geest van liefde en vrede uit te storten, dat het enige middel is om een gescheurd en wankelend koninkrijk weer te herstellen en voor verwoesting te bewaren.
3. Dat zij aldus bevrijd zullen worden uit de handen van hun vijanden, Psalms 60:7. " Opdat Uw beminden zouden bevrijd worden, en er geen prooi van hen zal worden gemaakt, geef heil door Uw rechterhand, door Uw eigen macht, en door zulke werktuigen, als het U behaagt van de mannen van Uw rechterhand te maken, en verhoor mij, Psalms 60:7. Zij, die God vrezen, zijn Zijn beminden, zij zijn Hem dierbaar als Zijn oogappel, zij zijn dikwijls in benauwdheid, maar zij zullen bevrijd worden, Gods rechterhand zal hen verlossen, want zij, die Zijn hart hebben, hebben Zijn hand, Verlos hen, en verhoor mij. Gods biddend volk kan de algemene verlossingen van de kerk beschouwen als een verhoring van hun particuliere gebeden. Als wij de invloed gebruiken, die wij hebben bij de troon van de genade voor zegeningen voor het algemeen, en als die zegeningen geschonken worden, dan kunnen wij, bij ons deel, dat wij met anderen hebben in het voordeel, de weldaad ervan, met bijzondere voldoening zeggen: "hierin heeft God mij gehoord en verhoord."
Verzen 8-14
Psalm 60:8-14David verblijdt zich hier in hope, en hij bidt in hope, zodanig zijn de triomfen van de heiligen, niet zozeer in hetgeen zij reeds hebben, maar in hetgeen zij hebben in het vooruitzicht, Psalms 60:8. God heeft gesproken in Zijn heiligheid. Hij heeft mij Zijn woord van belofte gegeven, Hij "heeft gezworen bij Zijn heiligheid, en Hij zal David niet liegen," Psalms 89:36, "dies zal ik van vreugde opspringen en mij verblijden in de hoop op de vervulling van die belofte, die bedoeld was om meer te zijn dan een aangename belofte." Gods woord van belofte, een vaste grond zijnde van hoop, is een volle, overvloedige fontein van blijdschap voor alle gelovigen.
I. David verblijdt zich in het vooruitzicht op twee dingen.
1. De voltooiing van deze omwenteling in zijn eigen koninkrijk. God gesproken hebbende in Zijn heiligheid dat David koning zal zijn twijfelt hij niet, of het koninkrijk zal hem geheel toebehoren, hij is er even zeker van, alsof hij het reeds in zijn hand had: ik wil Sichem verdelen een schone stad in het gebergte van Efraïm en het dal van Sukkoth zal ik afmeten, als het mijne, Psalms 60:9. Gilead is mijn, en Manasse is mijn, beide geheel onderworpen. Efraïm zal hem voorzien van krijgslieden voor zijn lijfwacht en zijn staand leger, Juda zal hem bekwame rechters opleveren voor zijn gerechtshoven, Juda is mijn wetgever, terwijl Efraïm de sterkte van zijn hoofd zal wezen. Zo kan een werkzame gelovige triomferen in de beloften en de vertroosting smaken van al het goede dat er in vervat is, want in Christus zijn zij allen ja en amen. "God heeft gesproken in Zijn heiligheid, en dan is vergeving mijn, is vrede mijn, is genade mijn, is Christus mijn, is de hemel mijn, is God zelf mijn." "Alles is het uwe want gij zijt van Christus," I Corinthiers 3:22, 23.
2. De tenonderbrenging van de naburige volken, die een kwelling waren geweest voor Israël, nog gevaarlijk waren, en de troon van David tegenstonden, Psalms 60:10. Moab zal tenonder worden gebracht, en voor het geringste slavenwerk worden gebruikt, "de Moabieten werden David tot knechten", 2 Samuel 8:2. "Van Edom zal bezit worden genomen als Davids eigendom", hetgeen aangeduid werd door er zijn schoen over uit te trekken Ruth 4:7 En wat betreft de Filistijnen, laat hen over hem juichen zo zij durven, zoals zij gedaan hebben, hij zal hen spoedig noodzaken een andere toon aan te slaan, laat hen, die hun belang kennen veeleer juichen vanwege hem, want het zou de grootst mogelijke vriendelijkheid voor hen wezen, om tot onderworpenheid aan David te worden gebracht en tot gemeenschap met Israël.
Maar de strijd is nog niet ten einde gebracht er is een sterke stad, Rabba (misschien) van de kinderen Ammons, die nog weerstand biedt. Edom is nog niet onderworpen. Nu:
a. Vraagt David hier om hulp ten einde de oorlog voort te zetten: "Wie zal mij voeren in een vaste stad? Op welke bondgenoten, op welke hulptroepen kan ik rekenen, om mij meester te maken van des vijands land en van zijn vestingen?" Zij die een goed werk begonnen hebben, kunnen niet anders dan begeren het volkomen ten einde te brengen.
b. Hij verwacht die hulp alleen van God.: zult Gij het niet zijn, o God? Want Gij hebt gesproken in Uw heiligheid, en zult Gij dan Uw woord niet volbrengen?" Hij neemt nota van het misnoegen Gods, waaronder zij geweest waren. Ogenschijnlijk had Gij ons verstoten, Gij toogt niet uit met onze strijdkrachten, zij verslagen en teleurgesteld werden, erkenden ze dat het was omdat zij Gods genadige tegenwoordigheid misten, dat is: dat zij haar hadden verbeurd, maar toch vlieden zij daarom niet van Hem weg, integendeel, zij grijpen er Hem te vaster om aan, en hoe minder Hij in de laatste tijd voor hen gedaan had, hoe meer zij hoopten dat Hij voor hen doen zou. Terwijl zij Gods gerechtigheid erkennen in hetgeen geschied was hopen zij op Zijn genade en goedertierenheid in hetgeen geschieden zal. Ofschoon Gij ons hadt verstoten, zult Gij toch niet tot in eeuwigheid met ons twisten, niet eeuwiglijk de toorn behouden, hoewel Gij ons had verstoten, zijt Gij toch begonnen ons genade te betonen, zult Gij dan niet voleinden wat Gij hebt begonnen?" De Zone Davids scheen in Zijn lijden door Zijn Vader verstoten te zijn toen Hij uitriep: Waarom hebt Gij Mij verlaten? En toch behaalde Hij zelfs toen een heerlijke overwinning over de machten van de duisternis en hun vaste stad een overwinning, die ontwijfelbaar ten laatste voltooid zal worden, want Hij is uitgegaan overwinnende en opdat Hij overwonne. Door Hem is ook Gods Israël, Zijn geestelijk Israël, meer dan overwinnaars. Hoewel zij soms in verzoeking kunnen zijn om te denken dat God hen verstoten heeft, en in een bijzondere strijd het onderspit kunnen delven, zal God hen ten laatste toch in de sterke stad voeren, Vincimur in praelio, sed non in bello Wij zijn overwonnen in een veldslag, maar niet in de gehele oorlog. Een levend geloof in de belofte zal ons verzekeren, niet alleen dat de God des Vredes de Satan haast onder onze voeten zal verpletteren, maar dat het onzes Vaders welbehagen is ons het koninkrijk te geven.
II. Hij bidt in hope. Zijn bede is: Geef Gij ons hulp uit de benauwdheid, Psalms 60:13. Zelfs in de dag van hun triomf zien zij zich in benauwdheid, omdat zij nog in oorlog zijn, hetgeen zelfs voor de overwinnaars schadelijk en nadelig is. Daarom kan niemand anders behagen scheppen in oorlog dan zij, die gaarne in troebel water willen vissen. De hulp uit de benauwdheid, waar zij om bidden, is: behoed te worden tegen hen, met wie zij strijd voerden. Ofschoon zij nu overwinnaars waren, kunnen zij toch zo onzeker is de krijgskans in het volgende gevecht de nederlaag lijden, zo God hen niet helpt, en daarom. Heere, zend ons hulp uit het heiligdom. Hulp uit de benauwdheid is rust van de strijd, waar zij om bidden als degenen, die streden voor recht en billijkheid, niet om de zege. Sic quaerimus pacem -Aldus zoeken wij de vrede. In de hoop, waarmee zij zich steunen in dit gebed, zijn twee dingen:
1. Een mistrouwen van zichzelf en van alle betrouwen op het schepsel Want `s mensen heil is ijdelheid. Wij zijn dan alleen bevoegd om hulp van God te ontvangen, als wij er toe gebracht zijn om de ongenoegzaamheid te erkennen van alle schepselen om datgene voor ons te doen, wat wij verwachten dat Hij doen zal.
2. Vertrouwen op God, op Zijn macht en belofte, Psalms 60:14. In God zullen wij kloeke daden doen, en aldus zullen wij zegevieren want Hij is het, en Hij alleen, die onze vijanden zal vertreden, en Hij zal er de lof voor ontvangen." Ons vertrouwen op God zal, wel verre van ons nalatig te maken in plichtsbetrachting, er ons juist toe opwekken. Hoewel het God is, die alles voor ons werkt, is er toch iets, dat door ons gedaan moet worden. Hoop op God is het beste beginsel voor ware kloekmoedigheid. Zij, die onder Zijn leiding hun plicht doen, kunnen kloek en krachtig en blijmoedig er in zijn, immers, wat behoeven zij te vrezen, die God aan hun zijde hebben? Het is alleen door God en de invloed van Zijn genade dat wij kloeke daden doen, Hij is het die ons kracht geeft en ons, die van nature zwak en vreesachtig zijn, bezielt met moed en vastberadenheid. En al doen wij nu nog zulke kloeke daden, de goede uitslag er van moet zuiver en alleen aan Hem worden toegeschreven want Hij is het, die onze wederpartijders zal vertreden, en niet wij zelf. Al onze overwinningen zijn, zowel als onze kloekmoedigheid, van Hem, en daarom moeten al onze kronen aan Zijn voeten worden geworpen.
Verzen 8-14
Psalm 60:8-14David verblijdt zich hier in hope, en hij bidt in hope, zodanig zijn de triomfen van de heiligen, niet zozeer in hetgeen zij reeds hebben, maar in hetgeen zij hebben in het vooruitzicht, Psalms 60:8. God heeft gesproken in Zijn heiligheid. Hij heeft mij Zijn woord van belofte gegeven, Hij "heeft gezworen bij Zijn heiligheid, en Hij zal David niet liegen," Psalms 89:36, "dies zal ik van vreugde opspringen en mij verblijden in de hoop op de vervulling van die belofte, die bedoeld was om meer te zijn dan een aangename belofte." Gods woord van belofte, een vaste grond zijnde van hoop, is een volle, overvloedige fontein van blijdschap voor alle gelovigen.
I. David verblijdt zich in het vooruitzicht op twee dingen.
1. De voltooiing van deze omwenteling in zijn eigen koninkrijk. God gesproken hebbende in Zijn heiligheid dat David koning zal zijn twijfelt hij niet, of het koninkrijk zal hem geheel toebehoren, hij is er even zeker van, alsof hij het reeds in zijn hand had: ik wil Sichem verdelen een schone stad in het gebergte van Efraïm en het dal van Sukkoth zal ik afmeten, als het mijne, Psalms 60:9. Gilead is mijn, en Manasse is mijn, beide geheel onderworpen. Efraïm zal hem voorzien van krijgslieden voor zijn lijfwacht en zijn staand leger, Juda zal hem bekwame rechters opleveren voor zijn gerechtshoven, Juda is mijn wetgever, terwijl Efraïm de sterkte van zijn hoofd zal wezen. Zo kan een werkzame gelovige triomferen in de beloften en de vertroosting smaken van al het goede dat er in vervat is, want in Christus zijn zij allen ja en amen. "God heeft gesproken in Zijn heiligheid, en dan is vergeving mijn, is vrede mijn, is genade mijn, is Christus mijn, is de hemel mijn, is God zelf mijn." "Alles is het uwe want gij zijt van Christus," I Corinthiers 3:22, 23.
2. De tenonderbrenging van de naburige volken, die een kwelling waren geweest voor Israël, nog gevaarlijk waren, en de troon van David tegenstonden, Psalms 60:10. Moab zal tenonder worden gebracht, en voor het geringste slavenwerk worden gebruikt, "de Moabieten werden David tot knechten", 2 Samuel 8:2. "Van Edom zal bezit worden genomen als Davids eigendom", hetgeen aangeduid werd door er zijn schoen over uit te trekken Ruth 4:7 En wat betreft de Filistijnen, laat hen over hem juichen zo zij durven, zoals zij gedaan hebben, hij zal hen spoedig noodzaken een andere toon aan te slaan, laat hen, die hun belang kennen veeleer juichen vanwege hem, want het zou de grootst mogelijke vriendelijkheid voor hen wezen, om tot onderworpenheid aan David te worden gebracht en tot gemeenschap met Israël.
Maar de strijd is nog niet ten einde gebracht er is een sterke stad, Rabba (misschien) van de kinderen Ammons, die nog weerstand biedt. Edom is nog niet onderworpen. Nu:
a. Vraagt David hier om hulp ten einde de oorlog voort te zetten: "Wie zal mij voeren in een vaste stad? Op welke bondgenoten, op welke hulptroepen kan ik rekenen, om mij meester te maken van des vijands land en van zijn vestingen?" Zij die een goed werk begonnen hebben, kunnen niet anders dan begeren het volkomen ten einde te brengen.
b. Hij verwacht die hulp alleen van God.: zult Gij het niet zijn, o God? Want Gij hebt gesproken in Uw heiligheid, en zult Gij dan Uw woord niet volbrengen?" Hij neemt nota van het misnoegen Gods, waaronder zij geweest waren. Ogenschijnlijk had Gij ons verstoten, Gij toogt niet uit met onze strijdkrachten, zij verslagen en teleurgesteld werden, erkenden ze dat het was omdat zij Gods genadige tegenwoordigheid misten, dat is: dat zij haar hadden verbeurd, maar toch vlieden zij daarom niet van Hem weg, integendeel, zij grijpen er Hem te vaster om aan, en hoe minder Hij in de laatste tijd voor hen gedaan had, hoe meer zij hoopten dat Hij voor hen doen zou. Terwijl zij Gods gerechtigheid erkennen in hetgeen geschied was hopen zij op Zijn genade en goedertierenheid in hetgeen geschieden zal. Ofschoon Gij ons hadt verstoten, zult Gij toch niet tot in eeuwigheid met ons twisten, niet eeuwiglijk de toorn behouden, hoewel Gij ons had verstoten, zijt Gij toch begonnen ons genade te betonen, zult Gij dan niet voleinden wat Gij hebt begonnen?" De Zone Davids scheen in Zijn lijden door Zijn Vader verstoten te zijn toen Hij uitriep: Waarom hebt Gij Mij verlaten? En toch behaalde Hij zelfs toen een heerlijke overwinning over de machten van de duisternis en hun vaste stad een overwinning, die ontwijfelbaar ten laatste voltooid zal worden, want Hij is uitgegaan overwinnende en opdat Hij overwonne. Door Hem is ook Gods Israël, Zijn geestelijk Israël, meer dan overwinnaars. Hoewel zij soms in verzoeking kunnen zijn om te denken dat God hen verstoten heeft, en in een bijzondere strijd het onderspit kunnen delven, zal God hen ten laatste toch in de sterke stad voeren, Vincimur in praelio, sed non in bello Wij zijn overwonnen in een veldslag, maar niet in de gehele oorlog. Een levend geloof in de belofte zal ons verzekeren, niet alleen dat de God des Vredes de Satan haast onder onze voeten zal verpletteren, maar dat het onzes Vaders welbehagen is ons het koninkrijk te geven.
II. Hij bidt in hope. Zijn bede is: Geef Gij ons hulp uit de benauwdheid, Psalms 60:13. Zelfs in de dag van hun triomf zien zij zich in benauwdheid, omdat zij nog in oorlog zijn, hetgeen zelfs voor de overwinnaars schadelijk en nadelig is. Daarom kan niemand anders behagen scheppen in oorlog dan zij, die gaarne in troebel water willen vissen. De hulp uit de benauwdheid, waar zij om bidden, is: behoed te worden tegen hen, met wie zij strijd voerden. Ofschoon zij nu overwinnaars waren, kunnen zij toch zo onzeker is de krijgskans in het volgende gevecht de nederlaag lijden, zo God hen niet helpt, en daarom. Heere, zend ons hulp uit het heiligdom. Hulp uit de benauwdheid is rust van de strijd, waar zij om bidden als degenen, die streden voor recht en billijkheid, niet om de zege. Sic quaerimus pacem -Aldus zoeken wij de vrede. In de hoop, waarmee zij zich steunen in dit gebed, zijn twee dingen:
1. Een mistrouwen van zichzelf en van alle betrouwen op het schepsel Want `s mensen heil is ijdelheid. Wij zijn dan alleen bevoegd om hulp van God te ontvangen, als wij er toe gebracht zijn om de ongenoegzaamheid te erkennen van alle schepselen om datgene voor ons te doen, wat wij verwachten dat Hij doen zal.
2. Vertrouwen op God, op Zijn macht en belofte, Psalms 60:14. In God zullen wij kloeke daden doen, en aldus zullen wij zegevieren want Hij is het, en Hij alleen, die onze vijanden zal vertreden, en Hij zal er de lof voor ontvangen." Ons vertrouwen op God zal, wel verre van ons nalatig te maken in plichtsbetrachting, er ons juist toe opwekken. Hoewel het God is, die alles voor ons werkt, is er toch iets, dat door ons gedaan moet worden. Hoop op God is het beste beginsel voor ware kloekmoedigheid. Zij, die onder Zijn leiding hun plicht doen, kunnen kloek en krachtig en blijmoedig er in zijn, immers, wat behoeven zij te vrezen, die God aan hun zijde hebben? Het is alleen door God en de invloed van Zijn genade dat wij kloeke daden doen, Hij is het die ons kracht geeft en ons, die van nature zwak en vreesachtig zijn, bezielt met moed en vastberadenheid. En al doen wij nu nog zulke kloeke daden, de goede uitslag er van moet zuiver en alleen aan Hem worden toegeschreven want Hij is het, die onze wederpartijders zal vertreden, en niet wij zelf. Al onze overwinningen zijn, zowel als onze kloekmoedigheid, van Hem, en daarom moeten al onze kronen aan Zijn voeten worden geworpen.