Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Psalmen 58

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 58

Het is de waarschijnlijke gissing van sommigen inzonderheid van Amyraldus dat Saul, voordat hij David begon te vervolgen door geweld van wapenen en zijn krijgsmacht uitzond om hem gevangen te nemen, eerst een wettelijk proces tegen hem gevoerd heeft, waarop hij, zonder zelf gehoord te zijn door de grote raad of het opperste gerechtshof, als een verrader ter dood werd veroordeeld, en toen vogelvrij werd verklaard, ieder mocht hem doden en niemand mocht hem beschermen. Men veronderstelt dat David toen de oudsten dit vonnis hadden geveld ten einde zich bij Saul aangenaam te maken, deze psalm heeft geschreven.

I. Hij beschrijft hun zonde en verzwaart haar, Psalms 58:2.

II. Hij roept verderf over hen in, en voorzegt het, alsmede de oordelen, die de rechtvaardige God over hen volbrengen wegens hun onrechtvaardigheid, Psalms 58:7. Hetgeen zal strekken:

1. Tot vertroosting van de heiligen, Psalms 58:11..

2. Tot heerlijkheid Gods, Psalms 58:12. De zonde vertoont zich hier als uiterst zondig en uiterst gevaarlijk, en God wordt voorgesteld als de rechtvaardige wreker van onrecht, en bij het zingen van deze psalm behoren wij daarvan diep doordrongen te zijn.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 58

Het is de waarschijnlijke gissing van sommigen inzonderheid van Amyraldus dat Saul, voordat hij David begon te vervolgen door geweld van wapenen en zijn krijgsmacht uitzond om hem gevangen te nemen, eerst een wettelijk proces tegen hem gevoerd heeft, waarop hij, zonder zelf gehoord te zijn door de grote raad of het opperste gerechtshof, als een verrader ter dood werd veroordeeld, en toen vogelvrij werd verklaard, ieder mocht hem doden en niemand mocht hem beschermen. Men veronderstelt dat David toen de oudsten dit vonnis hadden geveld ten einde zich bij Saul aangenaam te maken, deze psalm heeft geschreven.

I. Hij beschrijft hun zonde en verzwaart haar, Psalms 58:2.

II. Hij roept verderf over hen in, en voorzegt het, alsmede de oordelen, die de rechtvaardige God over hen volbrengen wegens hun onrechtvaardigheid, Psalms 58:7. Hetgeen zal strekken:

1. Tot vertroosting van de heiligen, Psalms 58:11..

2. Tot heerlijkheid Gods, Psalms 58:12. De zonde vertoont zich hier als uiterst zondig en uiterst gevaarlijk, en God wordt voorgesteld als de rechtvaardige wreker van onrecht, en bij het zingen van deze psalm behoren wij daarvan diep doordrongen te zijn.

Verzen 1-6

Psalm 58:1-6

Wij hebben reden om te denken dat deze psalm betrekking heeft op de boosaardigheid van Saul en zijn werktuigen tegen David, omdat hij hetzelfde opschrift al-tasheth en michtam van David heeft, als de voorgaande en de nu volgende, uit welk opschrift blijkt dat zij geschreven werden over de vervolging, waarin God hem bewaard heeft, (al-tasheth verderf niet), en daarom waren de psalmen, die hij toen schreef hem dierbaar en kostelijk. Michtams, Davids juwelen, zoals Dr. Hammond het vertaalt.

In deze verzen roept David, niet als koning, want hij was nog niet tot de troon gekomen maar als profeet, zijn rechters in de naam van God voor het gericht, en verklaart hen schuldig met meer gezag en rechtvaardigheid dan zij toonden in hem te vervolgen. Hij legt hun twee dingen ten laste.

1. Het bederf van hun regering. Zij waren een vergadering, een gerechtshof, ja misschien wel een congres of bijeenkomst van de staten des lands, waarvan men een billijke, rechtvaardige behandeling had kunnen verwachten, want zij waren mannen, onderwezen in de wet, opgeleid in de bestudering van de inzettingen en rechten, die zo rechtvaardig waren dat die van andere natiën er niet mee vergeleken konden worden. Men zou niet gedacht hebben dat een vergadering van de zodanigen omgekocht kon worden door een jaarwedde, en toch schijnt dit zo geweest te zijn, omdat de zoon van Kis voor hen doen kon wat de zoon van Isaï niet voor hen kon doen, 1 Samuel 22:7. Hij had wijngaarden en akkers om hun te geven, hij kon hen bevorderen bij het leger, en daarop zouden zij, om hem te behagen, alles doen, of het recht of onrecht was. Onder al het treurige dat Salomo op deze aarde gezien heeft, was er niets dat hem zo kwelde als te zien dat "ter plaatse des gerichts goddeloosheid was," Ecclesiastes 3:16. Zo was het in Sauls tijd.

2. De rechters wilden geen recht doen, wilden de verdrukte onschuld niet beschermen, Psalms 58:2. "Spreekt gijlieden waarlijk gerechtigheid? Oordeelt gij billijkheden? Neen, het is er ver vandaan, uw eigen geweten moet u wel zeggen dat gij niet beantwoordt aan uw plicht als magistraten, die u voorschrijft om een schrik te wezen voor de kwaaddoeners en tot prijs te zijn dergenen, die goeddoen. Is dit de gerechtigheid, die gij voorgeeft te doen? Is dit de bescherming, de steun, die een eerlijk man, en een eerlijke zaak van u kan verwachten? Gedenkt dat gij mensenkinderen zijt, sterfelijk en stervende, en dat gij voor God op gelijke bodem staat met de geringsten van hen die gij vertreedt, en dat gij ter verantwoording geroepen en geoordeeld zult worden. Gij zijt mensenkinderen, en daarom kunnen wij een beroep doen op uzelf en op die wet van de natuur, die in het hart van iederen mens is geschreven. Spreekt gijlieden waarlijk gerechtigheid? En zult gij bij nader bedenken niet verbeteren wat gij gedaan hebt?" Het is voor ons allen goed om na te denken over hetgeen wij gezegd hebben, en ons deze ernstige vraag te doen: Spreken wij waarlijk gerechtigheid? opdat wij herroepen hetgeen wij verkeerd gezegd hebben, en er niet in volharden.

3. Zij deden zeer veel onrecht, zij gebruikten hun macht om kwaad en verdrukking te steuren, Psalms 58:3. Gij werkt ongerechtigheden in het hart. U geeft te kennen dat zij met veel overleg te werk gingen, niet bij verrassing, maar met voorbedachten rade en bedoeling, en met een sterke neiging er toe, met vastberadenheid erin. Hoe meer er van het hart is in een daad van goddeloosheid, hoe erger het is, Ecclesiastes 8:11. En waarin bestond hun goddeloosheid? Het volgt hier: "Gij weegt het geweld van uw handen op de aarde", of op het land, welks vrede gij geroepen zijt te bewaren en te handhaven." Zij deden al het kwaad en geweld, dat zij konden, hetzij om zich te wreken, of om zich te verrijken, en zij wogen het, dat is:

a. Zij deden het met zeer veel list en omzichtigheid "gij doet het naar regel" (dat is de betekenis van het woord) Opdat het ten volle aan uw boze bedoelingen zal beantwoorden, zulke meesters zijt gij in de kunst van de verdrukking."

b. Zij deden het onder schijn van recht. Zij hielden de weegschaal (het embleem van de gerechtigheid) in hun handen, alsof zij bedoelden recht te doen, en recht wordt van hen verwacht maar de uitkomst is geweld en verdrukking, die zoveel krachtiger gewerkt worden als zij onder schijn van wet en recht worden gepleegd.

II. Het bederf van hun natuur. Dit was de wortel van de bitterheid, waaruit al die gal en alsem voortkwamen. De goddelozen, die goddeloosheid werken in hun hart, zijn vervreemd van de baarmoeder af, vervreemd van God en alle goed, vervreemd van herleven Gods en zijn beginselen, kracht en genoegens Efeziers 4:18. Een zondige toestand is een toestand van vervreemding van die bekendheid met God en van Zijn dienst, waarvoor wij gemaakt waren. Laat niemand er zich over verwonderen dat deze goddelozen zulke dingen durven doen, want goddeloosheid is hun aangeboren, zit hun in het bloed, zij hebben haar met zich in de wereld gebracht, zij hebben in hun aard een sterke neiging er toe. zij hebben haar van hun goddeloze ouders geleerd en zijn er door een slechte opvoeding toe opgeleid. Zij worden van de moederschoot af overtreders genaamd, en zij dragen die naam niet ten onrechte, daarom kan men van hen niets anders verwachten, dan dat "zij trouweloos zouden handelen," zie Isaiah 48:8. Zij dwalen af van God en van hun plicht zodra zij geboren zijn. zo spoedig als zij bij mogelijkheid kunnen De dwaasheid, die in hun hart gebonden is, komt reeds uit bij de eerste werkingen van het verstand, als de tarwe uitspruit, spruit tegelijk het onkruid uit. Er worden hier drie voorbeelden gegeven van het bederf van de natuur.

1. Leugen. Zij leren spoedig leugens te spreken, zij "spannen hun tong als hun bood tot leugen, Psalms 9:1 Psalms 58:3. Hoe spoedig zullen kleine kinderen een leugen zeggen om een fout te bedekken, of om zich aan te prijzen? Niet zodra spreken zij, of zij spreken tot oneer van God, zonden van de tong zijn sommigen van de eerste van onze dadelijke of werkelijke overtredingen.

2. Boosaardigheid. Hun gif, (hun kwaadwilligheid jegens goedheid en alle goede mensen, inzonderheid jegens David) was als vurig slangenvenijn, ingeboren en zeer schadelijk, daar zij er niet van genezen kunnen worden. Wij hebben medelijden met een hond, die door een toeval vergiftigd werd, maar haten een slang, die van nature giftig is. Zodanig was de gevloekte vijandschap in het slangengebroed tegen de Heere en Zijn gezalfde.

3. Onhandelbaarheid. Zij zijn boosaardig, en niets heeft uitwerking op hen, geen redeneren, geen vriendelijkheid, om hen te verzachten en tot een betere gemoedsstemming te brengen. Zij zijn als een dove adder, die haar oor toestopt, Psalms 58:5, Psalms 58:6. De psalmist had deze goddeloze mannen, over wie hij klaagt, om hun venijnige boosaardigheden vergeleken bij slangen, en nu neemt hij aanleiding om hen in een ander opzicht te vergelijken bij de dove adder, van welke toen de volksoverlevering bestond dat terwijl muziek, of een andere kunst om slangen te bezweren, aangewend werd om deze dieren te doden of ze tenminste onschadelijk te maken, deze dove adder een oor op de grond legde, en het andere oor bedekte met haar staart, ten einde de stem des bezweerders niet te horen, er dus de uitwerking van te verhinderen, en zich alzo te beveiligen. Het gebruik van deze vergelijking bevestigt de waarheid niet van het verhaal, en al was het waar, dan wordt de praktijk van deze bezwering er niet door gewettigd, want het is slechts een toespeling op het verhaal van zo iets, om van de zondaren hardnekkige volharding in de zonde voor te stellen. Gods bedoeling in Zijn Woord en Zijn voorzienigheid is slangen van hun boosaardigheid te genezen, hoe goed, hoe krachtig, hoe wel gekozen zijn de middelen, die Hij er voor gebruikt! Hoe krachtig zijn de rechte woorden! Maar voor de meeste mensen is het alles tevergeefs, en wat is er de reden van? Het is omdat zij niet willen horen. Niemand is zo doof als zij, die niet willen horen, wij hebben voor de mensen op de fluit gespeeld en zij hebben niet gedanst, hoe konden zij ook, als zij hun oren verstopt hebben?

Verzen 1-6

Psalm 58:1-6

Wij hebben reden om te denken dat deze psalm betrekking heeft op de boosaardigheid van Saul en zijn werktuigen tegen David, omdat hij hetzelfde opschrift al-tasheth en michtam van David heeft, als de voorgaande en de nu volgende, uit welk opschrift blijkt dat zij geschreven werden over de vervolging, waarin God hem bewaard heeft, (al-tasheth verderf niet), en daarom waren de psalmen, die hij toen schreef hem dierbaar en kostelijk. Michtams, Davids juwelen, zoals Dr. Hammond het vertaalt.

In deze verzen roept David, niet als koning, want hij was nog niet tot de troon gekomen maar als profeet, zijn rechters in de naam van God voor het gericht, en verklaart hen schuldig met meer gezag en rechtvaardigheid dan zij toonden in hem te vervolgen. Hij legt hun twee dingen ten laste.

1. Het bederf van hun regering. Zij waren een vergadering, een gerechtshof, ja misschien wel een congres of bijeenkomst van de staten des lands, waarvan men een billijke, rechtvaardige behandeling had kunnen verwachten, want zij waren mannen, onderwezen in de wet, opgeleid in de bestudering van de inzettingen en rechten, die zo rechtvaardig waren dat die van andere natiën er niet mee vergeleken konden worden. Men zou niet gedacht hebben dat een vergadering van de zodanigen omgekocht kon worden door een jaarwedde, en toch schijnt dit zo geweest te zijn, omdat de zoon van Kis voor hen doen kon wat de zoon van Isaï niet voor hen kon doen, 1 Samuel 22:7. Hij had wijngaarden en akkers om hun te geven, hij kon hen bevorderen bij het leger, en daarop zouden zij, om hem te behagen, alles doen, of het recht of onrecht was. Onder al het treurige dat Salomo op deze aarde gezien heeft, was er niets dat hem zo kwelde als te zien dat "ter plaatse des gerichts goddeloosheid was," Ecclesiastes 3:16. Zo was het in Sauls tijd.

2. De rechters wilden geen recht doen, wilden de verdrukte onschuld niet beschermen, Psalms 58:2. "Spreekt gijlieden waarlijk gerechtigheid? Oordeelt gij billijkheden? Neen, het is er ver vandaan, uw eigen geweten moet u wel zeggen dat gij niet beantwoordt aan uw plicht als magistraten, die u voorschrijft om een schrik te wezen voor de kwaaddoeners en tot prijs te zijn dergenen, die goeddoen. Is dit de gerechtigheid, die gij voorgeeft te doen? Is dit de bescherming, de steun, die een eerlijk man, en een eerlijke zaak van u kan verwachten? Gedenkt dat gij mensenkinderen zijt, sterfelijk en stervende, en dat gij voor God op gelijke bodem staat met de geringsten van hen die gij vertreedt, en dat gij ter verantwoording geroepen en geoordeeld zult worden. Gij zijt mensenkinderen, en daarom kunnen wij een beroep doen op uzelf en op die wet van de natuur, die in het hart van iederen mens is geschreven. Spreekt gijlieden waarlijk gerechtigheid? En zult gij bij nader bedenken niet verbeteren wat gij gedaan hebt?" Het is voor ons allen goed om na te denken over hetgeen wij gezegd hebben, en ons deze ernstige vraag te doen: Spreken wij waarlijk gerechtigheid? opdat wij herroepen hetgeen wij verkeerd gezegd hebben, en er niet in volharden.

3. Zij deden zeer veel onrecht, zij gebruikten hun macht om kwaad en verdrukking te steuren, Psalms 58:3. Gij werkt ongerechtigheden in het hart. U geeft te kennen dat zij met veel overleg te werk gingen, niet bij verrassing, maar met voorbedachten rade en bedoeling, en met een sterke neiging er toe, met vastberadenheid erin. Hoe meer er van het hart is in een daad van goddeloosheid, hoe erger het is, Ecclesiastes 8:11. En waarin bestond hun goddeloosheid? Het volgt hier: "Gij weegt het geweld van uw handen op de aarde", of op het land, welks vrede gij geroepen zijt te bewaren en te handhaven." Zij deden al het kwaad en geweld, dat zij konden, hetzij om zich te wreken, of om zich te verrijken, en zij wogen het, dat is:

a. Zij deden het met zeer veel list en omzichtigheid "gij doet het naar regel" (dat is de betekenis van het woord) Opdat het ten volle aan uw boze bedoelingen zal beantwoorden, zulke meesters zijt gij in de kunst van de verdrukking."

b. Zij deden het onder schijn van recht. Zij hielden de weegschaal (het embleem van de gerechtigheid) in hun handen, alsof zij bedoelden recht te doen, en recht wordt van hen verwacht maar de uitkomst is geweld en verdrukking, die zoveel krachtiger gewerkt worden als zij onder schijn van wet en recht worden gepleegd.

II. Het bederf van hun natuur. Dit was de wortel van de bitterheid, waaruit al die gal en alsem voortkwamen. De goddelozen, die goddeloosheid werken in hun hart, zijn vervreemd van de baarmoeder af, vervreemd van God en alle goed, vervreemd van herleven Gods en zijn beginselen, kracht en genoegens Efeziers 4:18. Een zondige toestand is een toestand van vervreemding van die bekendheid met God en van Zijn dienst, waarvoor wij gemaakt waren. Laat niemand er zich over verwonderen dat deze goddelozen zulke dingen durven doen, want goddeloosheid is hun aangeboren, zit hun in het bloed, zij hebben haar met zich in de wereld gebracht, zij hebben in hun aard een sterke neiging er toe. zij hebben haar van hun goddeloze ouders geleerd en zijn er door een slechte opvoeding toe opgeleid. Zij worden van de moederschoot af overtreders genaamd, en zij dragen die naam niet ten onrechte, daarom kan men van hen niets anders verwachten, dan dat "zij trouweloos zouden handelen," zie Isaiah 48:8. Zij dwalen af van God en van hun plicht zodra zij geboren zijn. zo spoedig als zij bij mogelijkheid kunnen De dwaasheid, die in hun hart gebonden is, komt reeds uit bij de eerste werkingen van het verstand, als de tarwe uitspruit, spruit tegelijk het onkruid uit. Er worden hier drie voorbeelden gegeven van het bederf van de natuur.

1. Leugen. Zij leren spoedig leugens te spreken, zij "spannen hun tong als hun bood tot leugen, Psalms 9:1 Psalms 58:3. Hoe spoedig zullen kleine kinderen een leugen zeggen om een fout te bedekken, of om zich aan te prijzen? Niet zodra spreken zij, of zij spreken tot oneer van God, zonden van de tong zijn sommigen van de eerste van onze dadelijke of werkelijke overtredingen.

2. Boosaardigheid. Hun gif, (hun kwaadwilligheid jegens goedheid en alle goede mensen, inzonderheid jegens David) was als vurig slangenvenijn, ingeboren en zeer schadelijk, daar zij er niet van genezen kunnen worden. Wij hebben medelijden met een hond, die door een toeval vergiftigd werd, maar haten een slang, die van nature giftig is. Zodanig was de gevloekte vijandschap in het slangengebroed tegen de Heere en Zijn gezalfde.

3. Onhandelbaarheid. Zij zijn boosaardig, en niets heeft uitwerking op hen, geen redeneren, geen vriendelijkheid, om hen te verzachten en tot een betere gemoedsstemming te brengen. Zij zijn als een dove adder, die haar oor toestopt, Psalms 58:5, Psalms 58:6. De psalmist had deze goddeloze mannen, over wie hij klaagt, om hun venijnige boosaardigheden vergeleken bij slangen, en nu neemt hij aanleiding om hen in een ander opzicht te vergelijken bij de dove adder, van welke toen de volksoverlevering bestond dat terwijl muziek, of een andere kunst om slangen te bezweren, aangewend werd om deze dieren te doden of ze tenminste onschadelijk te maken, deze dove adder een oor op de grond legde, en het andere oor bedekte met haar staart, ten einde de stem des bezweerders niet te horen, er dus de uitwerking van te verhinderen, en zich alzo te beveiligen. Het gebruik van deze vergelijking bevestigt de waarheid niet van het verhaal, en al was het waar, dan wordt de praktijk van deze bezwering er niet door gewettigd, want het is slechts een toespeling op het verhaal van zo iets, om van de zondaren hardnekkige volharding in de zonde voor te stellen. Gods bedoeling in Zijn Woord en Zijn voorzienigheid is slangen van hun boosaardigheid te genezen, hoe goed, hoe krachtig, hoe wel gekozen zijn de middelen, die Hij er voor gebruikt! Hoe krachtig zijn de rechte woorden! Maar voor de meeste mensen is het alles tevergeefs, en wat is er de reden van? Het is omdat zij niet willen horen. Niemand is zo doof als zij, die niet willen horen, wij hebben voor de mensen op de fluit gespeeld en zij hebben niet gedanst, hoe konden zij ook, als zij hun oren verstopt hebben?

Verzen 7-12

Psalm 58:7-12

In deze verzen hebben wij:

I. Davids gebeden tegen zijn vijanden, en alle zodanige vijanden van Gods kerk en volk, want als de zodanigen beschouwt hij hen, zodat hij in zijn bidden tegen hen gedreven werd door liefde voor het openbare welzijn, en niet door persoonlijke wraakzucht.

1. Hij bidt dat zij onbekwaam gemaakt zullen worden om nog meer kwaad te doen, Psalms 58:7 :o God, verbreek hun tanden. Niet zozeer opdat zij, zich dan niet meer kunnen voeden, alswel opdat zij niet instaat zouden zijn anderen tot hun prooi te maken. Psalms 3:8. Hij zegt niet: Breek hun nek", (neen, laat hen leven om zich nog te kunnen bekeren, dood hen niet, opdat mijn volk het niet vergete) maar verbreek hun tanden, want zij zijn leeuwen, zij zijn jonge leeuwen, die van roof leven."

2. Dat zij teleurgesteld mogen worden in de komplotten, die zij reeds beraamd hebben en hun doel niet bereiken. Als hij zijn boog spant zijn pijlen aanlegt om ze af te schieten naar het hart van de oprechten, laat die zijn alsof zij in stukken gesneden waren, Psalms 58:8, Laat die aan zijn voeten vallen, en nooit het doel treffen."

3. Dat zij en hun belangen wegsmelten, teniet worden, laat hen smelten als water laat hen daarhenen drijven, zoals de wateren van een overstroming, die, hoewel zij voor een wijle geducht schijnen, spoedig door de grond worden opgezogen, of in hun bedding terugvloeien, of, in het algemeen, als water, dat op de grond is uitgestort en niet weer verzameld kan worden, maar langzamerhand opdroogt en verdwijnt. Zodanig zullen "de beken Belials" zijn, die ons somwijlen verschrikken, Psalms 18:5. Zo zullen de trotse wateren die dreigen "over onze ziel te gaan," Psalms 124:4, Psalms 124:5 tot staan gebracht worden. Laat ons dan door het geloof zien wat zij zullen wezen, dan zullen wij niet vrezen wat zij zijn. Hij bidt, Psalms 58:9, dat zij zullen smelten als een slak, die zich verteert door haar eigen beweging, telkens als zij zich uitstrekt laat zij iets van haar vocht achter, waardoor zij langzamerhand geheel verteerd moet worden, hoewel zij een glanzig pad achterlaat. Hij, die zoals een slak in haar huisje plenus sui, vol is van zichzelf, zichzelf behaagt, op zichzelf vertrouwt, doet niets dan zichzelf verteren en zal zich spoedig teniet maken. En hij bidt dat zij zullen zijn als van een miskraam, die sterft zodra zij begint te leven en nooit de zon ziet. In zijn hartstocht heeft Job gewenst een zodanige geweest te zijn, Job 3:16, maar hij wist niet wat hij zei. Wij mogen in het geloof bidden tegen de plannen van de vijanden van de kerk, zoals de profeet Hosea 9:14 : Geef hun Heere, wat zult Gij geven? Geef hun een misdragende baarmoeder en uitdrogende borsten, hetgeen dit hier verklaart.

II. Zijn voorzegging van hun verderf, Psalms 58:10. "Eer dan uw potten de hitte gewaarworden van een vuur van doornen, dat er onder gelegd is dat ze echter zo aanstonds gewaar zullen worden, want het is een snel vuur, en brandt heftig zolang het duurt, zo spoedig, en met zo'n haastige en heftige vlam, zal God hen voortjagen, schrikkelijk en onweerstaanbaar als een dwarrelwind, levend, als het ware, en in allerijl." De spreekwoordelijke uitdrukkingen zijn ietwat duister, maar de zin, de betekenis, is duidelijk. 1. Dat de oordelen Gods dikwijls de goddelozen overvallen temidden van hun vrolijkheid, en hen plotseling weg haast. Als zij beginnen te wandelen bij het licht van hun eigen vuur en in de spranken, die zij ontstoken hebben, dan zullen zij in smart nederliggen Isaiah 50:11, en hun lachen zal zijn als het geluid van doornen onder een pot, waarvan het aangename spoedig weg is, eer zij kunnen zeggen: Ha! ik ben warm geworden.

2. Dat zij niet zullen kunnen bestaan voor de verwoesting, die van de Almachtige komt, want wie kent de sterkte van Gods toorn? Als God de zondaren dood of levend zal wegnemen kunnen zij niet met Hem strijden, niet met Hem twisten, de goddelooste zal heengedreven worden in zijn kwaad.

Er zijn twee dingen, die de psalmist zich belooft als goede gevolgen van het verderf van de zondaren.

A. Dat de heiligen er door aangemoedigd en vertroost zullen worden, Psalms 58:11. De rechtvaardige zal zich verblijden als hij de wraak aanschouwt. De pracht en macht, de voorspoed en de welvaart van de goddelozen zijn een ontmoediging voor de rechtvaardigen, hun hart wordt er door bedroefd en hun handen slap gemaakt, en soms komen zij er in de sterke verzoeking door om hun grondslag in twijfel te trekken, Psalms 73:2, Psalms 73:13 Maar als zij zien hoe de oordelen Gods hen wegstormen en er rechtvaardige wraak aan hen geoefend wordt voor al het kwaad, dat zij gedaan hebben aan het volk van God, dan verblijden zij zich in de voldoening, die hun ten opzichte van hun twijfelingen gegeven wordt, en de bevestiging van hun geloof in de voorzienigheid Gods, die zij er door erlangen, en in Zijn gerechtigheid in het bestuur van de wereld- zij zullen zich verblijden in de overwinning aldus behaald over de verzoeking, door "op hun einde te merken," Psalms 73:17. Hij zal zijn "voeten wassen in het bloed des goddelozen, " er zal zeer, veel bloed worden vergoten, Psalms 68:24, en het zal voor de heiligen een even grote verkwikking zijn om God verheerlijkt te zien in het verderf van de zondaren, als het voor een vermoeid reiziger is om zijn voeten te wassen. Het zal ook bijdragen tot hun heiligmaking, het zien van de wraak zal hen doen beven voor God, Psalms 119:120, en zal hen overtuigen van het kwaad van de zonde en van hun verplichtingen jegens die God, die hun zaak voorstaat en handhaaft, en niemand zal toelaten om hun kwaad te doen en ongestraft te blijven. De blijdschap van de heiligen wegens het verderf van de goddelozen is een heilige en wettige blijdschap, als zij er toe bijdraagt om hen heilig te maken en hen te reinigen van zonde.

B. Dat zondaren erdoor overtuigd en bekeerd zullen worden, Psalms 58:12. De wraak, die God soms oefent aan de goddelozen in deze wereld, zal de mensen er toe brengen om te zeggen: Immers is er vrucht voor de rechtvaardige. Iedereen is instaat om uit die leidingen van Gods voorzienigheid deze gevolgtrekking af te leiden, en menigeen zal het doen, die tevoren zelfs deze eenvoudige, duidelijke waarheden heeft ontkend, of er aan heeft getwijfeld. Aan sommigen zal die belijdenis ontwrongen worden, anderen zullen zozeer tot betere inzichten zijn gekomen, dat zij haar gaarne en gewillig afleggen, en God danken, die hun heeft gegeven te zien, te zien met voldoening dat God is, en dat Hij:

a. De milddadige beloner is van Zijn heiligen en dienstknechten. Immers, (hoe het ook zij, aldus kan het gelezen worden) is er vrucht voor de rechtvaardige, welk nadeel iemand ook kan lijden, aan welke wisselvalligheid hij ook is blootgesteld, welke ontberingen hij ook te verduren zal hebben voor zijn godsdienst, hij zal er niet slechts niets door verliezen, maar er in de uitkomst onuitsprekelijk veel door winnen. Zelfs in deze wereld is er loon voor de rechtvaardigen, de rechtvaardige wordt vergolden op de aarde. Zij zullen bekend, geëerd en beschermd worden, die voorbijgezien, geminacht en verlaten schenen.

b. Dat Hij de rechtvaardige bestuurder is van de wereld, en gewis afrekening zal houden met de vijanden van Zijn koninkrijk, immers, hoe het ook zij, hoewel de goddelozen voorspoedig zijn en de Goddelijke gerechtigheid trotseren, zal het toch blijken tot hun beschaming dat de wereld niet door het toeval wordt geregeerd, maar door een wezen van oneindige wijsheid en gerechtigheid, er is een God, die op de aarde richt, hoewel Hij Zijn troon bereid heeft in de hemelen. Hij houdt toezicht over alle zaken van de kinderen van de mensen, beschikt er over, en bestuurt ze naar de raad van Zijn wil tot Zijn eigen heerlijkheid, en Hij zal de goddelozen straffen, niet alleen in de toekomende wereld, maar op de aarde, waar zij hun schat hebben opgelegd en zich met geluk gevleid hebben op de aarde, opdat de Heere bekend zal zijn door het recht, dat Hij gedaan heeft, en dit als een onderpand genomen zal worden van het toekomend oordeel. Hij is een God, (zo lezen wij het), geen zwakke mens, geen engel, niet een blote naam, niet (zoals de atheïsten zeggen) een schepsel van van de mensen vrees en verbeelding geen tot halfgod verheven held, niet de zon en maan, zoals de afgodendienaars zich verbeeldden, maar een God, een uit zichzelf bestaand volmaakt wezen, Hij is het, die de aarde richt. Zo laat ons dan Zijn gunst zoeken, van wie het oordeel van iederen mens voortkomt, en laat aan Hem al het oordeel overgelaten worden.

Verzen 7-12

Psalm 58:7-12

In deze verzen hebben wij:

I. Davids gebeden tegen zijn vijanden, en alle zodanige vijanden van Gods kerk en volk, want als de zodanigen beschouwt hij hen, zodat hij in zijn bidden tegen hen gedreven werd door liefde voor het openbare welzijn, en niet door persoonlijke wraakzucht.

1. Hij bidt dat zij onbekwaam gemaakt zullen worden om nog meer kwaad te doen, Psalms 58:7 :o God, verbreek hun tanden. Niet zozeer opdat zij, zich dan niet meer kunnen voeden, alswel opdat zij niet instaat zouden zijn anderen tot hun prooi te maken. Psalms 3:8. Hij zegt niet: Breek hun nek", (neen, laat hen leven om zich nog te kunnen bekeren, dood hen niet, opdat mijn volk het niet vergete) maar verbreek hun tanden, want zij zijn leeuwen, zij zijn jonge leeuwen, die van roof leven."

2. Dat zij teleurgesteld mogen worden in de komplotten, die zij reeds beraamd hebben en hun doel niet bereiken. Als hij zijn boog spant zijn pijlen aanlegt om ze af te schieten naar het hart van de oprechten, laat die zijn alsof zij in stukken gesneden waren, Psalms 58:8, Laat die aan zijn voeten vallen, en nooit het doel treffen."

3. Dat zij en hun belangen wegsmelten, teniet worden, laat hen smelten als water laat hen daarhenen drijven, zoals de wateren van een overstroming, die, hoewel zij voor een wijle geducht schijnen, spoedig door de grond worden opgezogen, of in hun bedding terugvloeien, of, in het algemeen, als water, dat op de grond is uitgestort en niet weer verzameld kan worden, maar langzamerhand opdroogt en verdwijnt. Zodanig zullen "de beken Belials" zijn, die ons somwijlen verschrikken, Psalms 18:5. Zo zullen de trotse wateren die dreigen "over onze ziel te gaan," Psalms 124:4, Psalms 124:5 tot staan gebracht worden. Laat ons dan door het geloof zien wat zij zullen wezen, dan zullen wij niet vrezen wat zij zijn. Hij bidt, Psalms 58:9, dat zij zullen smelten als een slak, die zich verteert door haar eigen beweging, telkens als zij zich uitstrekt laat zij iets van haar vocht achter, waardoor zij langzamerhand geheel verteerd moet worden, hoewel zij een glanzig pad achterlaat. Hij, die zoals een slak in haar huisje plenus sui, vol is van zichzelf, zichzelf behaagt, op zichzelf vertrouwt, doet niets dan zichzelf verteren en zal zich spoedig teniet maken. En hij bidt dat zij zullen zijn als van een miskraam, die sterft zodra zij begint te leven en nooit de zon ziet. In zijn hartstocht heeft Job gewenst een zodanige geweest te zijn, Job 3:16, maar hij wist niet wat hij zei. Wij mogen in het geloof bidden tegen de plannen van de vijanden van de kerk, zoals de profeet Hosea 9:14 : Geef hun Heere, wat zult Gij geven? Geef hun een misdragende baarmoeder en uitdrogende borsten, hetgeen dit hier verklaart.

II. Zijn voorzegging van hun verderf, Psalms 58:10. "Eer dan uw potten de hitte gewaarworden van een vuur van doornen, dat er onder gelegd is dat ze echter zo aanstonds gewaar zullen worden, want het is een snel vuur, en brandt heftig zolang het duurt, zo spoedig, en met zo'n haastige en heftige vlam, zal God hen voortjagen, schrikkelijk en onweerstaanbaar als een dwarrelwind, levend, als het ware, en in allerijl." De spreekwoordelijke uitdrukkingen zijn ietwat duister, maar de zin, de betekenis, is duidelijk. 1. Dat de oordelen Gods dikwijls de goddelozen overvallen temidden van hun vrolijkheid, en hen plotseling weg haast. Als zij beginnen te wandelen bij het licht van hun eigen vuur en in de spranken, die zij ontstoken hebben, dan zullen zij in smart nederliggen Isaiah 50:11, en hun lachen zal zijn als het geluid van doornen onder een pot, waarvan het aangename spoedig weg is, eer zij kunnen zeggen: Ha! ik ben warm geworden.

2. Dat zij niet zullen kunnen bestaan voor de verwoesting, die van de Almachtige komt, want wie kent de sterkte van Gods toorn? Als God de zondaren dood of levend zal wegnemen kunnen zij niet met Hem strijden, niet met Hem twisten, de goddelooste zal heengedreven worden in zijn kwaad.

Er zijn twee dingen, die de psalmist zich belooft als goede gevolgen van het verderf van de zondaren.

A. Dat de heiligen er door aangemoedigd en vertroost zullen worden, Psalms 58:11. De rechtvaardige zal zich verblijden als hij de wraak aanschouwt. De pracht en macht, de voorspoed en de welvaart van de goddelozen zijn een ontmoediging voor de rechtvaardigen, hun hart wordt er door bedroefd en hun handen slap gemaakt, en soms komen zij er in de sterke verzoeking door om hun grondslag in twijfel te trekken, Psalms 73:2, Psalms 73:13 Maar als zij zien hoe de oordelen Gods hen wegstormen en er rechtvaardige wraak aan hen geoefend wordt voor al het kwaad, dat zij gedaan hebben aan het volk van God, dan verblijden zij zich in de voldoening, die hun ten opzichte van hun twijfelingen gegeven wordt, en de bevestiging van hun geloof in de voorzienigheid Gods, die zij er door erlangen, en in Zijn gerechtigheid in het bestuur van de wereld- zij zullen zich verblijden in de overwinning aldus behaald over de verzoeking, door "op hun einde te merken," Psalms 73:17. Hij zal zijn "voeten wassen in het bloed des goddelozen, " er zal zeer, veel bloed worden vergoten, Psalms 68:24, en het zal voor de heiligen een even grote verkwikking zijn om God verheerlijkt te zien in het verderf van de zondaren, als het voor een vermoeid reiziger is om zijn voeten te wassen. Het zal ook bijdragen tot hun heiligmaking, het zien van de wraak zal hen doen beven voor God, Psalms 119:120, en zal hen overtuigen van het kwaad van de zonde en van hun verplichtingen jegens die God, die hun zaak voorstaat en handhaaft, en niemand zal toelaten om hun kwaad te doen en ongestraft te blijven. De blijdschap van de heiligen wegens het verderf van de goddelozen is een heilige en wettige blijdschap, als zij er toe bijdraagt om hen heilig te maken en hen te reinigen van zonde.

B. Dat zondaren erdoor overtuigd en bekeerd zullen worden, Psalms 58:12. De wraak, die God soms oefent aan de goddelozen in deze wereld, zal de mensen er toe brengen om te zeggen: Immers is er vrucht voor de rechtvaardige. Iedereen is instaat om uit die leidingen van Gods voorzienigheid deze gevolgtrekking af te leiden, en menigeen zal het doen, die tevoren zelfs deze eenvoudige, duidelijke waarheden heeft ontkend, of er aan heeft getwijfeld. Aan sommigen zal die belijdenis ontwrongen worden, anderen zullen zozeer tot betere inzichten zijn gekomen, dat zij haar gaarne en gewillig afleggen, en God danken, die hun heeft gegeven te zien, te zien met voldoening dat God is, en dat Hij:

a. De milddadige beloner is van Zijn heiligen en dienstknechten. Immers, (hoe het ook zij, aldus kan het gelezen worden) is er vrucht voor de rechtvaardige, welk nadeel iemand ook kan lijden, aan welke wisselvalligheid hij ook is blootgesteld, welke ontberingen hij ook te verduren zal hebben voor zijn godsdienst, hij zal er niet slechts niets door verliezen, maar er in de uitkomst onuitsprekelijk veel door winnen. Zelfs in deze wereld is er loon voor de rechtvaardigen, de rechtvaardige wordt vergolden op de aarde. Zij zullen bekend, geëerd en beschermd worden, die voorbijgezien, geminacht en verlaten schenen.

b. Dat Hij de rechtvaardige bestuurder is van de wereld, en gewis afrekening zal houden met de vijanden van Zijn koninkrijk, immers, hoe het ook zij, hoewel de goddelozen voorspoedig zijn en de Goddelijke gerechtigheid trotseren, zal het toch blijken tot hun beschaming dat de wereld niet door het toeval wordt geregeerd, maar door een wezen van oneindige wijsheid en gerechtigheid, er is een God, die op de aarde richt, hoewel Hij Zijn troon bereid heeft in de hemelen. Hij houdt toezicht over alle zaken van de kinderen van de mensen, beschikt er over, en bestuurt ze naar de raad van Zijn wil tot Zijn eigen heerlijkheid, en Hij zal de goddelozen straffen, niet alleen in de toekomende wereld, maar op de aarde, waar zij hun schat hebben opgelegd en zich met geluk gevleid hebben op de aarde, opdat de Heere bekend zal zijn door het recht, dat Hij gedaan heeft, en dit als een onderpand genomen zal worden van het toekomend oordeel. Hij is een God, (zo lezen wij het), geen zwakke mens, geen engel, niet een blote naam, niet (zoals de atheïsten zeggen) een schepsel van van de mensen vrees en verbeelding geen tot halfgod verheven held, niet de zon en maan, zoals de afgodendienaars zich verbeeldden, maar een God, een uit zichzelf bestaand volmaakt wezen, Hij is het, die de aarde richt. Zo laat ons dan Zijn gunst zoeken, van wie het oordeel van iederen mens voortkomt, en laat aan Hem al het oordeel overgelaten worden.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 58". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-58.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile