Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Psalmen 54

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 54

PSALM 54

1 Een onderwijzing van David, voor den opperzangmeester, op de Neginoth; (54:2) Als de Zifieten gekomen waren, en tot Saul gezegd hadden: Verbergt zich David niet bij ons? (54:3) O God! verlos mij door Uw Naam, en doe mij recht door Uw macht. 2 (54:4) O God! hoor mijn gebed; neig de oren tot de redenen mijns monds. 3 (54:5) Want vreemden staan tegen mij op, en tirannen zoeken mijn ziel; zij stellen God niet voor hun ogen. Sela. 4 (54:6) Ziet, God is mij een Helper; de Heere is onder degenen, die mijn ziel ondersteunen. 5 (54:7) Hij zal dit kwaad mijn verspieders vergelden; roei hen uit door Uw waarheid. 6 (54:8) Ik zal U met vrijwilligheid offeren; ik zal Uw Naam, o HEERE! loven, want Hij is goed. 7 (54:9) Want Hij heeft mij gered uit alle benauwdheid; en mijn oog heeft gezien op mijn vijanden. De sleutel van deze psalm hangt aan de deur want het opschrift zegt ons bij welke gelegenheid de psalm geschreven werd, namelijk toen de Zifieten, mannen van Juda, (typen van Judas, de verrader), David verrieden aan Saul, door hem te doen weten waar hij was en hem het middel aan de hand te doen om hem gevangen te nemen. Dit hebben zij tweemaal gedaan 1 Samuel 23:19, 1 Samuel 26:1, en het is tot hun eeuwige schande in de geschiedenis vermeld. De psalm is lieflijk, het eerste gedeelte ervan overdacht hij misschien toen hij in zijn benauwdheid vaas, en heeft het in geschrifte gebracht toen het gevaar voorbij was met de bijvoeding van de laatste twee verzen waarin hij zijn dankbaarheid uitspreekt voor de redding, maar die toch ook in het geloof geschreven konden zijn toen hij nog in het midden van het gevaar was. Hier:

I. Klaagt hij bij God over de boosheid van zijn vijanden, en bidt om hulp tegen hen, Psalms 54:3.

II. Vertroost hij zich met de verzekerdheid van de Goddelijke gunst en bescherming, en dat ter bestemder tijd zijn vijanden zullen beschaamd en hij verlost zal worden, Psalms 54:9. wanneer wij ook in nood zijn, kunnen wij met vertroosting deze psalm zingen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 54

PSALM 54

1 Een onderwijzing van David, voor den opperzangmeester, op de Neginoth; (54:2) Als de Zifieten gekomen waren, en tot Saul gezegd hadden: Verbergt zich David niet bij ons? (54:3) O God! verlos mij door Uw Naam, en doe mij recht door Uw macht. 2 (54:4) O God! hoor mijn gebed; neig de oren tot de redenen mijns monds. 3 (54:5) Want vreemden staan tegen mij op, en tirannen zoeken mijn ziel; zij stellen God niet voor hun ogen. Sela. 4 (54:6) Ziet, God is mij een Helper; de Heere is onder degenen, die mijn ziel ondersteunen. 5 (54:7) Hij zal dit kwaad mijn verspieders vergelden; roei hen uit door Uw waarheid. 6 (54:8) Ik zal U met vrijwilligheid offeren; ik zal Uw Naam, o HEERE! loven, want Hij is goed. 7 (54:9) Want Hij heeft mij gered uit alle benauwdheid; en mijn oog heeft gezien op mijn vijanden. De sleutel van deze psalm hangt aan de deur want het opschrift zegt ons bij welke gelegenheid de psalm geschreven werd, namelijk toen de Zifieten, mannen van Juda, (typen van Judas, de verrader), David verrieden aan Saul, door hem te doen weten waar hij was en hem het middel aan de hand te doen om hem gevangen te nemen. Dit hebben zij tweemaal gedaan 1 Samuel 23:19, 1 Samuel 26:1, en het is tot hun eeuwige schande in de geschiedenis vermeld. De psalm is lieflijk, het eerste gedeelte ervan overdacht hij misschien toen hij in zijn benauwdheid vaas, en heeft het in geschrifte gebracht toen het gevaar voorbij was met de bijvoeding van de laatste twee verzen waarin hij zijn dankbaarheid uitspreekt voor de redding, maar die toch ook in het geloof geschreven konden zijn toen hij nog in het midden van het gevaar was. Hier:

I. Klaagt hij bij God over de boosheid van zijn vijanden, en bidt om hulp tegen hen, Psalms 54:3.

II. Vertroost hij zich met de verzekerdheid van de Goddelijke gunst en bescherming, en dat ter bestemder tijd zijn vijanden zullen beschaamd en hij verlost zal worden, Psalms 54:9. wanneer wij ook in nood zijn, kunnen wij met vertroosting deze psalm zingen.

Verzen 1-5

Psalm 54:1-5

Wij kunnen hier opmerken:

1. De grote benauwdheid, waarin David zich toen bevond, waarvan het opschrift ons een bericht geeft. De Zifieten kwamen uit eigen beweging, en deelden aan Saul mee waar David was, met de belofte hem in zijn handen over te leveren. Men zou gedacht hebben dat David niet vervolgd zou zijn geworden toen hij zich had teruggetrokken op het land, niet ontdekt zou zijn geworden toen hij in een woest land was, niet verraden zou zijn geworden toen hij een toevlucht had gezocht in zijn eigen land, maar toch was hij dit. Laat geen godvruchtige verwachten veilig en gerust te kunnen zijn voor hij in de hemel is. Hoe verraderlijk, hoe gedienstig, waren deze Zifieten! Het Is heerlijk dat God getrouw is, want mensen zijn niet te vertrouwen, Micah 7:5.

2. Zijn gebed tot God om hulp en verlossing, Psalms 54:3, Psalms 54:4. Hij doet een beroep op Gods macht, door welke Hij in staat is hem te helpen en op Zijn naam, door welke Hij zich verbonden heeft hem te helpen en bidt dat Hij hem verlossen zal van zijn vijanden, hem recht zal doen, zijn zaak zal voorstaan, en voor hem recht doen zal. David heeft geen andere pleitgrond om op te steunen dan Gods naam, geen andere macht om op te steunen dan Gods macht en die maakt hij tot zijn toevlucht en betrouwen. Dit zal de krachtdadige, afdoende verhoring zijn van zijn gebeden, Psalms 54:4, die hij zelfs op zijn vlucht, toen hij geen gelegenheid had voor een plechtig spreken tot God, tot de hemel heeft opgezonden. Hoor mijn gebed, dat uit mijn hart tot U opgaat, en neig de oren tot de redenen mijns monds.

3. Zijn pleitgrond, die ontleend is aan de aard van zijn vijanden, Psalms 54:5..

a. Het zijn vreemden, dat waren de Zifieten, daar zij de naam van Israëlieten onwaardig waren. Zij hebben mij laaghartiger en wreder behandeld dan de Filistijnen zelf mij behandeld zouden hebben. De ergste behandeling kan men verwachten van hen, die door de banden van bloedverwantschap heengebroken hebbende, zich tot vreemden hebben gemaakt.

b. Zij zijn tirannen, verdrukkers, dat was Saul, die, als koning, zijn macht had moeten gebruiken voor de bescherming van al zijn goede onderdanen, maar haar misbruikt heeft tot hun verderf. Niets is zo grievend als "verdrukking ter plaatse des gerichts" Ecclesiastes 3:16. Paulus was het meest in gevaar van "zijn geslacht en van de valse broederen," 2 Corinthiers 11:26, en zo was het ook met David.

c. Zij waren zeer geducht en dreigend, zij haatten hem niet slechts, en wensten hem niet alleen kwaad toe, maar zij stonden allen tezamen tegen hem op, hun macht verenigende om hem kwaad te doen.

d. Zij waren zeer boosaardig, zit zoeken mijn ziel, zij leggen het toe op mijn leven, met niets minder willen zij tevreden zijn. Wij mogen in het geloof bidden dat God aan zulke wrede, bloeddorstige mannen in Zijn voorzienigheid geen voorspoed zal geven, opdat het de schijn niet zou hebben dat luit hen steunde, hun handelingen goedkeurde. e. Zij waren zeer goddeloos en atheïstisch, en daarom dacht hij dat het Gods zaak en belang was om tegen hen op te treden. Zij stellen God niet voor hun ogen, zij hebben de gedachte van God geheel van zich afgeworpen, zij bedenken niet dat zijn oog op hen is, dat zij, door met Zijn volk te strijden tegen Hem, ook hebben zij geen vrees voor de stellige en noodlottige gevolgen van zo'n ongelijker strijd. Van hen, die God niet voor hun ogen stellen, is geen goeds te verwachten, aan welke goddeloosheid zullen zulke mensen zich niet schuldig maken? Welke banden van de natuur, van de vriendschap, van de dankbaarheid of des verbande zullen hen houden die door de vreze Gods hebben heengebroken Sela. Let hier op. Laat ons allen God te allen tijde voor onze ogen stellen, want zo wij het niet doen, dan zijn wij in gevaar van reddeloos verloren te gaan.

Verzen 1-5

Psalm 54:1-5

Wij kunnen hier opmerken:

1. De grote benauwdheid, waarin David zich toen bevond, waarvan het opschrift ons een bericht geeft. De Zifieten kwamen uit eigen beweging, en deelden aan Saul mee waar David was, met de belofte hem in zijn handen over te leveren. Men zou gedacht hebben dat David niet vervolgd zou zijn geworden toen hij zich had teruggetrokken op het land, niet ontdekt zou zijn geworden toen hij in een woest land was, niet verraden zou zijn geworden toen hij een toevlucht had gezocht in zijn eigen land, maar toch was hij dit. Laat geen godvruchtige verwachten veilig en gerust te kunnen zijn voor hij in de hemel is. Hoe verraderlijk, hoe gedienstig, waren deze Zifieten! Het Is heerlijk dat God getrouw is, want mensen zijn niet te vertrouwen, Micah 7:5.

2. Zijn gebed tot God om hulp en verlossing, Psalms 54:3, Psalms 54:4. Hij doet een beroep op Gods macht, door welke Hij in staat is hem te helpen en op Zijn naam, door welke Hij zich verbonden heeft hem te helpen en bidt dat Hij hem verlossen zal van zijn vijanden, hem recht zal doen, zijn zaak zal voorstaan, en voor hem recht doen zal. David heeft geen andere pleitgrond om op te steunen dan Gods naam, geen andere macht om op te steunen dan Gods macht en die maakt hij tot zijn toevlucht en betrouwen. Dit zal de krachtdadige, afdoende verhoring zijn van zijn gebeden, Psalms 54:4, die hij zelfs op zijn vlucht, toen hij geen gelegenheid had voor een plechtig spreken tot God, tot de hemel heeft opgezonden. Hoor mijn gebed, dat uit mijn hart tot U opgaat, en neig de oren tot de redenen mijns monds.

3. Zijn pleitgrond, die ontleend is aan de aard van zijn vijanden, Psalms 54:5..

a. Het zijn vreemden, dat waren de Zifieten, daar zij de naam van Israëlieten onwaardig waren. Zij hebben mij laaghartiger en wreder behandeld dan de Filistijnen zelf mij behandeld zouden hebben. De ergste behandeling kan men verwachten van hen, die door de banden van bloedverwantschap heengebroken hebbende, zich tot vreemden hebben gemaakt.

b. Zij zijn tirannen, verdrukkers, dat was Saul, die, als koning, zijn macht had moeten gebruiken voor de bescherming van al zijn goede onderdanen, maar haar misbruikt heeft tot hun verderf. Niets is zo grievend als "verdrukking ter plaatse des gerichts" Ecclesiastes 3:16. Paulus was het meest in gevaar van "zijn geslacht en van de valse broederen," 2 Corinthiers 11:26, en zo was het ook met David.

c. Zij waren zeer geducht en dreigend, zij haatten hem niet slechts, en wensten hem niet alleen kwaad toe, maar zij stonden allen tezamen tegen hem op, hun macht verenigende om hem kwaad te doen.

d. Zij waren zeer boosaardig, zit zoeken mijn ziel, zij leggen het toe op mijn leven, met niets minder willen zij tevreden zijn. Wij mogen in het geloof bidden dat God aan zulke wrede, bloeddorstige mannen in Zijn voorzienigheid geen voorspoed zal geven, opdat het de schijn niet zou hebben dat luit hen steunde, hun handelingen goedkeurde. e. Zij waren zeer goddeloos en atheïstisch, en daarom dacht hij dat het Gods zaak en belang was om tegen hen op te treden. Zij stellen God niet voor hun ogen, zij hebben de gedachte van God geheel van zich afgeworpen, zij bedenken niet dat zijn oog op hen is, dat zij, door met Zijn volk te strijden tegen Hem, ook hebben zij geen vrees voor de stellige en noodlottige gevolgen van zo'n ongelijker strijd. Van hen, die God niet voor hun ogen stellen, is geen goeds te verwachten, aan welke goddeloosheid zullen zulke mensen zich niet schuldig maken? Welke banden van de natuur, van de vriendschap, van de dankbaarheid of des verbande zullen hen houden die door de vreze Gods hebben heengebroken Sela. Let hier op. Laat ons allen God te allen tijde voor onze ogen stellen, want zo wij het niet doen, dan zijn wij in gevaar van reddeloos verloren te gaan.

Verzen 6-9

Psalm 54:6-9

Wij hebben hier de levendige geloofsoefening van David in zijn gebed, waardoor hij de zekerheid verkreeg dat de uitkomst goed en troostrijk zal zijn, hoewel de aanslag op hem zeer geducht was.

1. Hij was er zeker van God aan zijn zijde te hebben, dat God zijn partij nam, Psalms 54:6 hij zegt het met een gevoel van triomf. Zie God is mij een helper. Indien wij voor Hem zijn, dan is Hij voor ons, als Hij voor ons is dan zullen wij in Hem zo'n hulp hebben dat wij geen macht behoeven te vrezen, die zich tegen ons stelt. Hoewel mensen en duivelen het er op aanleggen om onze verdervers te zijn, zij zullen niet tegen ons overmogen, zo God ons een helper is. "De Heere is met mij, ik zal niet vrezen onder mijn helpers, die mijne ziel ondersteunen." Vergelijk Psalms 1:1-18:7. Er zijn sommigen die mij ondersteunen, en God is n hunner, Hij is de eerste, de voornaamste van hen, niemand hunner zou mij kunnen helpen, indien Hij mij niet hielp. Ieder schepsel is datgene voor ons en niets meer wat God het doet zijn. Hij bedoelt: De Heere is het, die mijn ziel ondersteunt, mij er voor behoedt om moede te worden onder mijn werk of onder mijn lasten te bezwijken." Hij, die door Zijn voorzienigheid alle dingen onderhoudt, ondersteunt door zijn genade de zielen van Zijn. God, die te bestemder tijd Zijn volk zal verlossen, zal hen intussen ondersteunen en staande houden, zodat de geest, die Hij gemaakt heeft, voor Zijn aangezicht niet overstelpt zal worden.

2. God het voor hem opnemende, twijfelt hij niet, of zijn vijanden zullen voor zijn aangezicht vlieden en vallen Hij zal dit kwaad aan mijn verspieders vergelden, Psalms 54:7, die een gelegenheid zoeken om mij onheil te berokkenen. David wilde hun geen kwaad vergelden, maar hij wist dat God het zou doen, ik ben als een dove, ik hoor niet, want Gij zult horen. De vijanden aan wie wil vergiffenis schenken, zal God, zo zij zich niet bekeren, oordelen, en daarom moeten wij onszelf niet wreken, want God heeft gezegd: Mij is de wraak. Maar hij bidt: Roei hen uit door Uw waarheid. Dit is geen gebed van de boosaardigheid, maar een gebed des geloofs, want het heeft het oog op het Woord van God, en begeert slechts de vervulling daarvan. Er is waarheid in Gods bedreigingen zowel als in Zijn beloften, en zondaren, die zich niet bekeren, zullen dit tot hun schade gewaar worden.

3. Hij belooft Gode dank te zeggen voor al de ervaringen, die hij heeft gehad van Zijn goedheid jegens hem, Psalms 54:8. Ik zal U met vrijwilligheid offeren. Hoewel de offers kostbaar waren, zal David, daar God toen van Zijn aanbidders eiste dat zij Hem op die wijze zouden loven en danken, ze niet slechts offeren, maar ze vrijwillig offeren, zonder murmureren of tegenzin. Al onze geestelijke offeranden moeten in die zin vrijwillige offers zijn, want God heeft de blijmoedige gever lief. Maar hij zal niet slechts zijn offer brengen, dat slechts de schaduw was, de ceremonie, maar ook acht geven op het wezen. Ik zal Uw naam loven. Een dankbaar hart en de varren van onze lippen zijn de offeranden, die God zal aannemen, ik zal Uw naam loven, want hij is goed. Uw naam is niet alleen groot, maar goed, en moet daarom geloofd worden. Gods naam te loven is niet slechts hetgeen wij verplicht zijn, maar het is goed, het is aangenaam, het is nuttig, het is goed voor ons, Psalms 92:2, "daarom zal ik Uw naam loven."

4. Hij spreekt van zijn verlossing als van iets, dat reeds geschied is, Psalms 54:9.

a. Ik zal Uw naam loven en zeggen: "Hij heeft mij gered, dat zal alsdan mijn lied zijn." Hetgeen, waarin hij zich verheugt, is een volkomen verlossing, Hij heeft mij totnutoe gered uit alle benauwdheid, en menigmaal heb ik mijn doel bereikt heeft God mij op mijn verspieders doen zien, daarom zal Hij mij ook nu uit deze benauwdheid redden." Aldus behoren wij ons in onze grootste moeilijkheden aan te moediger door onze ervaringen in het verleden. Of,

b. Met deze gedachte maakte hij zijn tegenwoordige verlossing groot toen de schrik voorbij was, dat zij een onderpand was van nog verdere verlossingen. Hij spreekt van zijn algehele verlossing als van iets, dat reeds geschied was hoewel hij nog zeer vele moeilijkheden voor zich had, want Gods belofte er voor hebbende, was hij er even zeker van, alsof zij reeds had plaats gehad. "Hij, die begonnen is mij uit deze benauwdheid te redden, zal mij uit alle benauwdheden verlossen, en mij ten laatste op mijn vijanden doen zien." Dit kan misschien heenwijzen naar Christus, van wie David een type is geweest. God zal Hem verlossen uit al de benauwdheden van Zijn staat van vernedering, en Hij was er volkomen zeker van, en er is gezegd, dat alle dingen onder Zijn voeten gelegd zullen worden, want, hoewel wij nu nog niet zien dat Hem alle dingen onderworpen zijn, zijn wij er toch volkomen zeker van dat Hij zei heersen, totdat Zijn vijanden tot Zijn voetbank zijn gemaakt, en Hij Zijn lust aan hen zien zal. Maar het is ook een aanmoediging voor alle gelovigen, om van bun bijzondere verlossing het gebruik te maken, dat Paulus (evenals hier David) ervan maakt, 2 Timothy 4:17, 2 Timothy 4:18. "Hij, die mij uit de muil van de leeuw heeft verlost, zal mij verlossen van alle boos werk, en bewaren tot Zijn hemels koninkrijk."

Verzen 6-9

Psalm 54:6-9

Wij hebben hier de levendige geloofsoefening van David in zijn gebed, waardoor hij de zekerheid verkreeg dat de uitkomst goed en troostrijk zal zijn, hoewel de aanslag op hem zeer geducht was.

1. Hij was er zeker van God aan zijn zijde te hebben, dat God zijn partij nam, Psalms 54:6 hij zegt het met een gevoel van triomf. Zie God is mij een helper. Indien wij voor Hem zijn, dan is Hij voor ons, als Hij voor ons is dan zullen wij in Hem zo'n hulp hebben dat wij geen macht behoeven te vrezen, die zich tegen ons stelt. Hoewel mensen en duivelen het er op aanleggen om onze verdervers te zijn, zij zullen niet tegen ons overmogen, zo God ons een helper is. "De Heere is met mij, ik zal niet vrezen onder mijn helpers, die mijne ziel ondersteunen." Vergelijk Psalms 1:1-18:7. Er zijn sommigen die mij ondersteunen, en God is n hunner, Hij is de eerste, de voornaamste van hen, niemand hunner zou mij kunnen helpen, indien Hij mij niet hielp. Ieder schepsel is datgene voor ons en niets meer wat God het doet zijn. Hij bedoelt: De Heere is het, die mijn ziel ondersteunt, mij er voor behoedt om moede te worden onder mijn werk of onder mijn lasten te bezwijken." Hij, die door Zijn voorzienigheid alle dingen onderhoudt, ondersteunt door zijn genade de zielen van Zijn. God, die te bestemder tijd Zijn volk zal verlossen, zal hen intussen ondersteunen en staande houden, zodat de geest, die Hij gemaakt heeft, voor Zijn aangezicht niet overstelpt zal worden.

2. God het voor hem opnemende, twijfelt hij niet, of zijn vijanden zullen voor zijn aangezicht vlieden en vallen Hij zal dit kwaad aan mijn verspieders vergelden, Psalms 54:7, die een gelegenheid zoeken om mij onheil te berokkenen. David wilde hun geen kwaad vergelden, maar hij wist dat God het zou doen, ik ben als een dove, ik hoor niet, want Gij zult horen. De vijanden aan wie wil vergiffenis schenken, zal God, zo zij zich niet bekeren, oordelen, en daarom moeten wij onszelf niet wreken, want God heeft gezegd: Mij is de wraak. Maar hij bidt: Roei hen uit door Uw waarheid. Dit is geen gebed van de boosaardigheid, maar een gebed des geloofs, want het heeft het oog op het Woord van God, en begeert slechts de vervulling daarvan. Er is waarheid in Gods bedreigingen zowel als in Zijn beloften, en zondaren, die zich niet bekeren, zullen dit tot hun schade gewaar worden.

3. Hij belooft Gode dank te zeggen voor al de ervaringen, die hij heeft gehad van Zijn goedheid jegens hem, Psalms 54:8. Ik zal U met vrijwilligheid offeren. Hoewel de offers kostbaar waren, zal David, daar God toen van Zijn aanbidders eiste dat zij Hem op die wijze zouden loven en danken, ze niet slechts offeren, maar ze vrijwillig offeren, zonder murmureren of tegenzin. Al onze geestelijke offeranden moeten in die zin vrijwillige offers zijn, want God heeft de blijmoedige gever lief. Maar hij zal niet slechts zijn offer brengen, dat slechts de schaduw was, de ceremonie, maar ook acht geven op het wezen. Ik zal Uw naam loven. Een dankbaar hart en de varren van onze lippen zijn de offeranden, die God zal aannemen, ik zal Uw naam loven, want hij is goed. Uw naam is niet alleen groot, maar goed, en moet daarom geloofd worden. Gods naam te loven is niet slechts hetgeen wij verplicht zijn, maar het is goed, het is aangenaam, het is nuttig, het is goed voor ons, Psalms 92:2, "daarom zal ik Uw naam loven."

4. Hij spreekt van zijn verlossing als van iets, dat reeds geschied is, Psalms 54:9.

a. Ik zal Uw naam loven en zeggen: "Hij heeft mij gered, dat zal alsdan mijn lied zijn." Hetgeen, waarin hij zich verheugt, is een volkomen verlossing, Hij heeft mij totnutoe gered uit alle benauwdheid, en menigmaal heb ik mijn doel bereikt heeft God mij op mijn verspieders doen zien, daarom zal Hij mij ook nu uit deze benauwdheid redden." Aldus behoren wij ons in onze grootste moeilijkheden aan te moediger door onze ervaringen in het verleden. Of,

b. Met deze gedachte maakte hij zijn tegenwoordige verlossing groot toen de schrik voorbij was, dat zij een onderpand was van nog verdere verlossingen. Hij spreekt van zijn algehele verlossing als van iets, dat reeds geschied was hoewel hij nog zeer vele moeilijkheden voor zich had, want Gods belofte er voor hebbende, was hij er even zeker van, alsof zij reeds had plaats gehad. "Hij, die begonnen is mij uit deze benauwdheid te redden, zal mij uit alle benauwdheden verlossen, en mij ten laatste op mijn vijanden doen zien." Dit kan misschien heenwijzen naar Christus, van wie David een type is geweest. God zal Hem verlossen uit al de benauwdheden van Zijn staat van vernedering, en Hij was er volkomen zeker van, en er is gezegd, dat alle dingen onder Zijn voeten gelegd zullen worden, want, hoewel wij nu nog niet zien dat Hem alle dingen onderworpen zijn, zijn wij er toch volkomen zeker van dat Hij zei heersen, totdat Zijn vijanden tot Zijn voetbank zijn gemaakt, en Hij Zijn lust aan hen zien zal. Maar het is ook een aanmoediging voor alle gelovigen, om van bun bijzondere verlossing het gebruik te maken, dat Paulus (evenals hier David) ervan maakt, 2 Timothy 4:17, 2 Timothy 4:18. "Hij, die mij uit de muil van de leeuw heeft verlost, zal mij verlossen van alle boos werk, en bewaren tot Zijn hemels koninkrijk."

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 54". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-54.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile