Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Psalmen 53

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 53

God spreekt eens ja tweemaal, en het zou goed zijn als de mens er dan op lette In deze psalmen spreekt God tweemaal want deze is bijna letterlijk gelijk aan de veertienden psalm. Het doel ervan is ons te overtuigen van onze zonden, ons er om te doen blozen en beven, en dit is het waar wij met zoveel moeite toe gebracht worden dat er regel op regel voor nodig is. Het woord, als woord van overtuiging wordt vergeleken bij een hamer, welks slagen dikwijls herhaald moeten worden Door de psalmist toont God ons hier:

I. Hoe slecht wij zijn, Psalms 53:2.

II. Bewijst Hij het door zijn eigen onfeilbare kennis, Psalms 53:3,Psalms 53:4.

III. Spreekt Hij verschrikking tot de vervolgens die de ergste zondaren zijn, Psalms 53:5, Psalms 53:6.

IV. Spreekt Hij bemoediging tot Zijn vervolgd volk, Psalms 53:7. Er is hier een klein verschil tussen psalm 14 en deze, maar van geen of weinig, tussen Psalms 53:5 en 6 daar en Psalms 53:6 hier sommige uitdrukkingen, die daar gebruikt zijn zijn hier weggelaten betreffende de schande die de goddelozen op Gods volk hebben gelegd, en inplaats daarvan, wordt hier de schande voorzegd welke God op de goddelozen zal leggen welke verandering met nog enige andere de psalmist onder de leiding Gods heeft aangebracht toen hij de psalm voor de tweede maal aan de opperzangmeester heeft overgegeven. Bij het zingen ervan behoren wij te treuren over het bederf van de menselijke natuur en de ellendige ontaarding van de wereld, waarin wij leven, maar ons toch ook te verblijden In de hoop op de grote verlossing.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 53

God spreekt eens ja tweemaal, en het zou goed zijn als de mens er dan op lette In deze psalmen spreekt God tweemaal want deze is bijna letterlijk gelijk aan de veertienden psalm. Het doel ervan is ons te overtuigen van onze zonden, ons er om te doen blozen en beven, en dit is het waar wij met zoveel moeite toe gebracht worden dat er regel op regel voor nodig is. Het woord, als woord van overtuiging wordt vergeleken bij een hamer, welks slagen dikwijls herhaald moeten worden Door de psalmist toont God ons hier:

I. Hoe slecht wij zijn, Psalms 53:2.

II. Bewijst Hij het door zijn eigen onfeilbare kennis, Psalms 53:3,Psalms 53:4.

III. Spreekt Hij verschrikking tot de vervolgens die de ergste zondaren zijn, Psalms 53:5, Psalms 53:6.

IV. Spreekt Hij bemoediging tot Zijn vervolgd volk, Psalms 53:7. Er is hier een klein verschil tussen psalm 14 en deze, maar van geen of weinig, tussen Psalms 53:5 en 6 daar en Psalms 53:6 hier sommige uitdrukkingen, die daar gebruikt zijn zijn hier weggelaten betreffende de schande die de goddelozen op Gods volk hebben gelegd, en inplaats daarvan, wordt hier de schande voorzegd welke God op de goddelozen zal leggen welke verandering met nog enige andere de psalmist onder de leiding Gods heeft aangebracht toen hij de psalm voor de tweede maal aan de opperzangmeester heeft overgegeven. Bij het zingen ervan behoren wij te treuren over het bederf van de menselijke natuur en de ellendige ontaarding van de wereld, waarin wij leven, maar ons toch ook te verblijden In de hoop op de grote verlossing.

Verzen 1-7

Psalm 53:1-7

Dezen psalm is tevoren reeds verklaard, en daarom zullen wij hier slechts kortelijk het een en ander opmerken aangaande de zonde, ten einde onze smart er over en onze afschuw ervan te doen toenemen.

1. Het feit van de zonde, is het bewezen? Is er bewijs voor? Ja, God is er getuige van, en Hij is een onwraakbaar Getuige. Van de plaats van Zijn heiligheid ziet Hij op de kinderen van de mensen, en ziet hoe weinig goed eronder hen is, Psalms 53:3. Al de zondigheid van hun hart en hun leven is naakt en geopend voor Hem.

2. De schuld van de zonde, is er kwaad Ja, zij is ongerechtigheid, Psalms 53:2, Psalms 53:5, zij is iets, dat onrecht is, zij is hetgeen, waar geen goed In is, Psalms 53:2, Psalms 53:4, zij is iets dat boos is, zij is het ergste kwaad, zij is hetgeen deze wereld tot zo'n boze wereld maakt als rij is, zij is terugkeren van God, Psalms 53:4.

3. De bron van de zonde, hoe komt het dat de mensen zo slecht zijn? Het is voorzeker omdat er geen vreze Gods voor hun ogen is: zij zeggen in hun hart: Er is geen God om ons ter verantwoording te roepen, geen, voor wie wij ontzag behoeven te hebben." Der mensen slechte praktijken komen voort uit hun slechte beginselen. Zij belijden God te kennen, maar in hun werken verloochenen zij Hem, omdat zij Hem in hun gedachten verloochenen.

4. De dwaasheid van de zonde. In Godsschatting, wiens oordeel, dies zijn wij zeker, recht is, is hij een dwaas, die zulke verdorven gedachten koestert, atheïsten, hetzij in denkwijze of in praktijk, zijn de grootste dwazen ter wereld. Zij, die God niet zoeken, begrepen niet dat zij als de redeloze dieren zijn, die geen verstand hebben, want de mens is van de dieren onderscheiden, niet zozeer door het vermogen van de rede, als wel door zijn vatbaarheid voor de Godsdienst. De werkers van ongerechtigheid hebben wat zij ook mogen zeggen of voorgeven geen kennis, er kan in waarheid gezegd worden dat zij niets weten en niets kennen, die God niet kennen, Psalms 53:5.

5. Het vuile van de zonde. Zondaars zijn verdorven, Psalms 53:2, hun natuur is geschonden en bedorven, en hoe edeler de natuur was, hoe lager zij is als zij verdorven is geworden, zoals die van de engelen. Corruptio optimi est pessima, niets is zo slecht als het beste, nadat het verdorven werd. Hun ongerechtigheid is verfoeilijk, hatelijk voor de heiligen God, en zij maakt hen hatelijk, terwijl Hij anders toch niets haat van hetgeen Hij gemaakt heeft. Het maakt de mensen vuil, Psalms 53:4, geheel vuil, moedwillige zondaren zijn stinkende in de neusgaten van de God des hemels en van de heilige engelen. Op welke betamelijkheid trotse zondaren ook aanspraak maken, het is zeker dat goddeloosheid de grootste verontreiniging ter wereld is.

6. De vrucht van de zonde, zie tot welk een trap van barbaarsheid zij de mensen ten laatste brengt, als door de bedrieglijkheid van de zonde van de mensen hart verhard is, zie hun wreedheid jegens hun broederen, die vlees zijn van hun vlees, omdat zij niet willen meelopen tot dezelfde uitgieting van de overdadigheid, zij eten hen op alsof zij brood aten, alsof zij niet slechts als dieren, maar als roofdieren geworden zijn. En zie hun minachting van God tegelijkertijd, zij roepen Hem niet aan, maar versmaden het om iets aan Hem verplicht te wezen. 7. De vrees en de schande, waarmee de zonde vergezeld gaat, Psalms 53:6. Aldaar zijn zij met vervaardheid vervaard geworden, die God tot hun vijand hebben gemaakt, hun eigen schuldig geweten verschrikte hen en vervulde hen van afgrijzen, hoewel er anders geen blijkbare reden was voor vrees, de goddelozen vlieden als er niemand is, die hen vervolgt. Zie de grond voor deze vrees, het is omdat God tevoren "de beenderen dergenen, die Zijn volk belegerden, verstrooid heeft, niet alleen hun macht heeft verbroken en hun benden heeft verstrooid, maar hen heeft gedood, hun lichamen tot dorre beenderen heeft gemaakt, zoals die aan de mond des grafs verstrooid zijn," Psalms 41:7 Dat zal het lot wezen van tien die "de legerplaats van de heiligen omringen en de geliefde stad," Revelation 20:9. Het duchten daarvan moet hen wel verschrikken, die Gods volk opeten. Dit stelde de jonkvrouw, de dochter Zions, in staat om hen te beschamen, omdat God hen heeft veracht, om over hen te lachen, omdat Hij, die in de hemel woont, over hen zal lachen. Wij behoeven hen niet met vrees aan te zien, op wie God ziet met minachting. Als Hij hen veracht dan kunnen wij hen ook wel verachten.

Eindelijk. Het geloof van de heiligen, en hun hoop betreffende de genezing van dit grote kwaad, Psalms 53:7. Er zal een Verlosser komen een grote verlossing, een verlossing van zonde. O dat die komst verhaast mocht worden want zij zal heerlijke en blijde tijden doen aanbreken. Er waren de zodanigen onder het Oude Testament, die uitzagen naar en hoopten op en baden voor en wachtten op, deze verlossing.

a. God zal te bestemden tijd Zijn kerk verlossen van de zondige boosaardigheid van haar vijanden, hetgeen blijdschap zal brengen aan Jakob en Israël, die gedurende lange tijd in een treurige toestand hebben verkeerd. Zulke verlossingen zijn dikwijls gewrocht, en zij waren allen typen van de eeuwige triomfen van de glorierijke kerk.

b. Hij zal alle gelovigen verlossen van hun eigen ongerechtigheden, opdat zij er niet gevankelijk door gevoerd zullen worden, en dat zal hun een altijddurende stof tot blijdschap wezen. Naar dit werk heeft de Verlosser Zijn naam Jezus, "want Hij zal Zijn volk zalig maken, verlossen, van hun zonden," Matthew 1:21.

Verzen 1-7

Psalm 53:1-7

Dezen psalm is tevoren reeds verklaard, en daarom zullen wij hier slechts kortelijk het een en ander opmerken aangaande de zonde, ten einde onze smart er over en onze afschuw ervan te doen toenemen.

1. Het feit van de zonde, is het bewezen? Is er bewijs voor? Ja, God is er getuige van, en Hij is een onwraakbaar Getuige. Van de plaats van Zijn heiligheid ziet Hij op de kinderen van de mensen, en ziet hoe weinig goed eronder hen is, Psalms 53:3. Al de zondigheid van hun hart en hun leven is naakt en geopend voor Hem.

2. De schuld van de zonde, is er kwaad Ja, zij is ongerechtigheid, Psalms 53:2, Psalms 53:5, zij is iets, dat onrecht is, zij is hetgeen, waar geen goed In is, Psalms 53:2, Psalms 53:4, zij is iets dat boos is, zij is het ergste kwaad, zij is hetgeen deze wereld tot zo'n boze wereld maakt als rij is, zij is terugkeren van God, Psalms 53:4.

3. De bron van de zonde, hoe komt het dat de mensen zo slecht zijn? Het is voorzeker omdat er geen vreze Gods voor hun ogen is: zij zeggen in hun hart: Er is geen God om ons ter verantwoording te roepen, geen, voor wie wij ontzag behoeven te hebben." Der mensen slechte praktijken komen voort uit hun slechte beginselen. Zij belijden God te kennen, maar in hun werken verloochenen zij Hem, omdat zij Hem in hun gedachten verloochenen.

4. De dwaasheid van de zonde. In Godsschatting, wiens oordeel, dies zijn wij zeker, recht is, is hij een dwaas, die zulke verdorven gedachten koestert, atheïsten, hetzij in denkwijze of in praktijk, zijn de grootste dwazen ter wereld. Zij, die God niet zoeken, begrepen niet dat zij als de redeloze dieren zijn, die geen verstand hebben, want de mens is van de dieren onderscheiden, niet zozeer door het vermogen van de rede, als wel door zijn vatbaarheid voor de Godsdienst. De werkers van ongerechtigheid hebben wat zij ook mogen zeggen of voorgeven geen kennis, er kan in waarheid gezegd worden dat zij niets weten en niets kennen, die God niet kennen, Psalms 53:5.

5. Het vuile van de zonde. Zondaars zijn verdorven, Psalms 53:2, hun natuur is geschonden en bedorven, en hoe edeler de natuur was, hoe lager zij is als zij verdorven is geworden, zoals die van de engelen. Corruptio optimi est pessima, niets is zo slecht als het beste, nadat het verdorven werd. Hun ongerechtigheid is verfoeilijk, hatelijk voor de heiligen God, en zij maakt hen hatelijk, terwijl Hij anders toch niets haat van hetgeen Hij gemaakt heeft. Het maakt de mensen vuil, Psalms 53:4, geheel vuil, moedwillige zondaren zijn stinkende in de neusgaten van de God des hemels en van de heilige engelen. Op welke betamelijkheid trotse zondaren ook aanspraak maken, het is zeker dat goddeloosheid de grootste verontreiniging ter wereld is.

6. De vrucht van de zonde, zie tot welk een trap van barbaarsheid zij de mensen ten laatste brengt, als door de bedrieglijkheid van de zonde van de mensen hart verhard is, zie hun wreedheid jegens hun broederen, die vlees zijn van hun vlees, omdat zij niet willen meelopen tot dezelfde uitgieting van de overdadigheid, zij eten hen op alsof zij brood aten, alsof zij niet slechts als dieren, maar als roofdieren geworden zijn. En zie hun minachting van God tegelijkertijd, zij roepen Hem niet aan, maar versmaden het om iets aan Hem verplicht te wezen. 7. De vrees en de schande, waarmee de zonde vergezeld gaat, Psalms 53:6. Aldaar zijn zij met vervaardheid vervaard geworden, die God tot hun vijand hebben gemaakt, hun eigen schuldig geweten verschrikte hen en vervulde hen van afgrijzen, hoewel er anders geen blijkbare reden was voor vrees, de goddelozen vlieden als er niemand is, die hen vervolgt. Zie de grond voor deze vrees, het is omdat God tevoren "de beenderen dergenen, die Zijn volk belegerden, verstrooid heeft, niet alleen hun macht heeft verbroken en hun benden heeft verstrooid, maar hen heeft gedood, hun lichamen tot dorre beenderen heeft gemaakt, zoals die aan de mond des grafs verstrooid zijn," Psalms 41:7 Dat zal het lot wezen van tien die "de legerplaats van de heiligen omringen en de geliefde stad," Revelation 20:9. Het duchten daarvan moet hen wel verschrikken, die Gods volk opeten. Dit stelde de jonkvrouw, de dochter Zions, in staat om hen te beschamen, omdat God hen heeft veracht, om over hen te lachen, omdat Hij, die in de hemel woont, over hen zal lachen. Wij behoeven hen niet met vrees aan te zien, op wie God ziet met minachting. Als Hij hen veracht dan kunnen wij hen ook wel verachten.

Eindelijk. Het geloof van de heiligen, en hun hoop betreffende de genezing van dit grote kwaad, Psalms 53:7. Er zal een Verlosser komen een grote verlossing, een verlossing van zonde. O dat die komst verhaast mocht worden want zij zal heerlijke en blijde tijden doen aanbreken. Er waren de zodanigen onder het Oude Testament, die uitzagen naar en hoopten op en baden voor en wachtten op, deze verlossing.

a. God zal te bestemden tijd Zijn kerk verlossen van de zondige boosaardigheid van haar vijanden, hetgeen blijdschap zal brengen aan Jakob en Israël, die gedurende lange tijd in een treurige toestand hebben verkeerd. Zulke verlossingen zijn dikwijls gewrocht, en zij waren allen typen van de eeuwige triomfen van de glorierijke kerk.

b. Hij zal alle gelovigen verlossen van hun eigen ongerechtigheden, opdat zij er niet gevankelijk door gevoerd zullen worden, en dat zal hun een altijddurende stof tot blijdschap wezen. Naar dit werk heeft de Verlosser Zijn naam Jezus, "want Hij zal Zijn volk zalig maken, verlossen, van hun zonden," Matthew 1:21.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 53". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-53.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile