Lectionary Calendar
Wednesday, May 15th, 2024
the Seventh Week after Easter
Attention!
Partner with StudyLight.org as God uses us to make a difference for those displaced by Russia's war on Ukraine.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Psalmen 50

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 50

Evenals de vorige, is ook deze psalm een psalm van onderwijzing, niet van gebed of lofzegging, het is een psalm van bestraffing en vermaning, bij het zingen waarvan wij onszelf en elkaar moeten onderwijzen en vermanen. In de vorigen psalm handelt God door Zijn profeet met de kinderen van deze wereld om hen te overtuigen van hun zonde en dwaasheid in het stellen van hun hart op de rijkdom van deze wereld; in deze psalm handelt Hij, na een gelijke inleiding, met hen, die naar hun belijdenis kinderen van de kerk zijn, om hen te overtuigen van hun zonde en dwaasheid in het plaatsen van hun Godsdienst in rituele diensten, dat een even zekere weg is ten verderve als het andere. Deze psalm is bedoeld:

1. Als een bestraffing van de vleselijk-gezinde Joden, beide van hen, die rustten in de uitwendige waarneming van hun Godsdienst, maar achterlijk bleven in de uitnemender plichten van gebed en lofzegging, en van hen, die aan anderen de wet verklaarden maar zelf een goddeloos leven leidden.

2. Als een voorzegging van de opheffing van de ceremoniële weten van de invoering van een geestelijke wijze van aanbidding in en door het koninkrijk van de Messias John 4:23, John 4:24, John 4:3 Als een voorstelling van de dag des oordeels, waarin God de mensen ter verantwoording zal roepen betreffende hun waarnemen van deze dingen, die hen aldus geleerd waren, de mensen zullen geoordeeld worden naar hetgeen in de boeken geschreven is, en daarom is Christus gepast voorgesteld als een Rechter, wanneer hij spreekt als Wetgever. Hier is:

I. De glorierijke verschijning van de Vorst, die wet en recht geeft, Psalms 50:1

II. Instructies gegeven aan Zijn aanbidders, om hun offeranden te verkeren in gebeden, Psalms 50:7

III. Een bestraffing aan hen, die voorgeven God te aanbidden meer leven in ongehoorzaamheid aan Zijn geboden Psalms 50:16; hun oordeel uitgesproken, Psalms 50:21,Psalms 50:22 en een waarschuwing gegeven allen, om wel toe te zien op hun wandel, zowel als, op hun Godsdienstige verrichtingen, Psalms 50:23 Deze onderrichtingen en vermaningen moeten wij voor onszelf ontvangen en aan elkaar geven bij het zingen van deze psalm.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 50

Evenals de vorige, is ook deze psalm een psalm van onderwijzing, niet van gebed of lofzegging, het is een psalm van bestraffing en vermaning, bij het zingen waarvan wij onszelf en elkaar moeten onderwijzen en vermanen. In de vorigen psalm handelt God door Zijn profeet met de kinderen van deze wereld om hen te overtuigen van hun zonde en dwaasheid in het stellen van hun hart op de rijkdom van deze wereld; in deze psalm handelt Hij, na een gelijke inleiding, met hen, die naar hun belijdenis kinderen van de kerk zijn, om hen te overtuigen van hun zonde en dwaasheid in het plaatsen van hun Godsdienst in rituele diensten, dat een even zekere weg is ten verderve als het andere. Deze psalm is bedoeld:

1. Als een bestraffing van de vleselijk-gezinde Joden, beide van hen, die rustten in de uitwendige waarneming van hun Godsdienst, maar achterlijk bleven in de uitnemender plichten van gebed en lofzegging, en van hen, die aan anderen de wet verklaarden maar zelf een goddeloos leven leidden.

2. Als een voorzegging van de opheffing van de ceremoniële weten van de invoering van een geestelijke wijze van aanbidding in en door het koninkrijk van de Messias John 4:23, John 4:24, John 4:3 Als een voorstelling van de dag des oordeels, waarin God de mensen ter verantwoording zal roepen betreffende hun waarnemen van deze dingen, die hen aldus geleerd waren, de mensen zullen geoordeeld worden naar hetgeen in de boeken geschreven is, en daarom is Christus gepast voorgesteld als een Rechter, wanneer hij spreekt als Wetgever. Hier is:

I. De glorierijke verschijning van de Vorst, die wet en recht geeft, Psalms 50:1

II. Instructies gegeven aan Zijn aanbidders, om hun offeranden te verkeren in gebeden, Psalms 50:7

III. Een bestraffing aan hen, die voorgeven God te aanbidden meer leven in ongehoorzaamheid aan Zijn geboden Psalms 50:16; hun oordeel uitgesproken, Psalms 50:21,Psalms 50:22 en een waarschuwing gegeven allen, om wel toe te zien op hun wandel, zowel als, op hun Godsdienstige verrichtingen, Psalms 50:23 Deze onderrichtingen en vermaningen moeten wij voor onszelf ontvangen en aan elkaar geven bij het zingen van deze psalm.

Verzen 1-6

Psalm 50:1-6

Het is waarschijnlijk dat Asaf niet alleen de opperzangmeester was, die voor deze psalm een melodie meest maken, maar dat hij er zelf de schrijver van is geweest, want wij lezen dat zij in Hizkia's tijd de Heere loofden "met de woorden van David en Asaf de ziener," 2 Chronicles 29:30 Hier is;

I. Het hof bijeengeroepen in de naam van de Koning van de koningen, Psalms 50:1 De machtige God, de Heere heeft gesproken El, Elohiem, JHWH, de God van oneindige kracht, gerechtigheid en barmhartigheid, Vader, Zoon en Heilige Geest: God is de Rechter, de Zoon van God is in de wereld gekomen om te oordelen en de Heilige Geest is de Geest des oordeels. Geheel de aarde wordt er voor opgeroepen, niet alleen omdat de twist, die God met Zijn volk Israël heeft om hun geveinsdheid en ondankbaarheid gerust aan ieder man van verstand kon voorgelegd worden, ja laat het huis Israël's zelf "oordelen tussen God en Zijn wijngaard," Isaiah 5:3; maar omdat alle mensenkinderen er belang bij hebben om de rechte wijze te kennen van God te aanbidden in geest en in waarheid. Want als het koninkrijk van de Messias opgericht zal wezen, dan zullen allen onderricht worden in de Evangelische Godsverering en uitgenodigd, om er zich bij te voegen, zie Malachi 1:11; Acts 10:32; en omdat in de dag van het laatste oordeel alle volken bijeen vergaderd zullen worden om hun vonnis te ontvangen, en een ieder aan God rekenschap van zichzelf zal afleggen.

II. Het hof is bijeen, en de Rechter neemt Zijn zetel in. Evenals er, toen God aan Israël de wet gaf in de woestijn, gezegd is: "De Heere is gekomen van Sinaï en over hen opgegaan uit Seïr; Hij is in lichtglans verschenen van het gebergte Paran en gekomen uit het midden van heilige tienduizenden; aan zijn rechterzijde een brandend vuur:" Deuteronomy 33:2, zo wordt hier, als God komt om hen te bestraffen wegens hun geveinsdheid en het Evangelie uitzendt om de wettische inzettingen te vervangen, met toespeling daarop gezegd:

1. Dat Hij uit Sion zal verschijnen, zoals toen van de top van de Sinaï, Psalms 50:2 Omdat nu Zijn orakel in Sion gevestigd was, gingen vandaar Zijn oordelen uit over dit weerstrevende volk, en werden daar de orders uitgevaardigd om ze te volvoeren, Joel 2:1. "Blaast de bazuin te Sion." Soms zijn er meer dan gewone verschijningen van Gods tegenwoordigheid en macht, werkende in en door Zijn woord en Zijn inzettingen, ter overtuiging van de mensen geweten en ter hervorming en zuivering van Zijn kerk, en dan kan God, die altijd in Sion woont, gezegd worden blinkende uit Sion te verschijnen, omdat het Evangelie, dat een geestelijke aanbidding invoert, uit Sion zal uitgaan, Isaiah 2:3, Micah 4:2, en de predikers ervan meesten "beginnen van Jeruzalem," Luke 24:47, en Christenen worden gezegd tot de berg Sion te komen om hun instructies te ontvangen, Hebrews 12:22, Hebrews 12:28 Sion wordt hier "de volkomenheid van de schoonheid" genoemd, omdat het de heilige berg was, en heiligheid is in waarheid de volkomenheid van de schoonheid.

2. Dat Hij zal komen en niet zwijgen, niet langer de zonden van de mensen schijnbaar voorbijzien, zoals Hij gezwegen heeft, Psalms 50:21, maar Zijn misnoegen op hen tonen, en ook de verborgenheid aan de wereld bekend doen maken door Zijn heilige apostelen, die lang verborgen is gebleven, namelijk "dat de heidenen zijn medeërfgenamen," Ephesians 3:5, Ephesians 3:6, en dat de middelmuur van de ceremoniële wet verbroken zal worden, dit zal nu niet langer verborgen inlijven. In de groten dag zal onze God komen om niet te zwijgen maar hun Zijn oordelen doen horen, die niet wilden luisteren naar Zijn wet.

3. Dat Zijn verschijning zeer majestueus en schrikkelijk zal zijn; een vuur voor Zijn aangezichts zal verteren. Het vuur van Zijn oordelen zal de weg banen voor de bestraffingen van zijn woord, teneinde het geveinsde volk van de Joden te doen ontwaken, opdat de zondaren in Sion, bevreesd zijnde voor dat verlerende vuur, Isaiah 33:14, opgeschrikt zouden worden in hun zonden. Toen dit Evangeliekoninkrijk opgericht moest worden, is Christus gekomen om "vuur op de aarde te werpen," Luke 12:49 De Geest werd gegeven in verdeelde tongen als van vuur, ingeleid door een geluid gelijk als van een geweldigen gedrevenen wind, Acts 2:2,Acts 2:3. En in het laatste oordeel zal Christus komen met vlammend vuur, 2 Thessalonians 1:8. Zie Daniel 7:9; Hebrews 10:27

4. Dat Hij, gelijk Hij op de berg Sinaï kwam met tienduizenden van Zijn heiligen, nu tot de hemel zal roepen van boven, om van deze plechtige handeling kennis te nemen, Psalms 50:4, zoals Mozes hemel en aarde dikwijls tot getuige riep tegen Israël, Deuteronomy 4:26, Deuteronomy 31:28; Deuteronomy 32:1, en God door Zijn profeten Isaiah 1:2; Micah 6:2 De billijkheid van het oordeel op de grote dag zal getuigd en toegejuicht worden door hemel en aarde, door heiligen en engelen, ja door al de heilige myriaden.

III. Wie opgeroepen worden: het zijn de heiligen. Verzamelt Mij Mijn gunstgenoten, Psalms 50:5 Dit kan verstaan worden:

1. Van werkelijke heiligen. Laat hen tot God verzameld worden door Christus, laat de weinige vrome Israëlieten afzonderlijk gesteld worden, want de volgende aankondigingen van toorn gelden hen niet; bestraffingen aan geveinsder moeten geen verschrikkingen zijn voor de oprechten. Als God de diensten verwerpt van hen, die slechts offeranden brachten, en bij het uitwendige van die godsdienstige verrichtingen bleven staan, zal Hij genadiglijk hen aannemen, die met offeranden Zijn verbond maken, en aldus acht geven op en aan het doel beantwoorden van de instelling des offers. Het doel van de prediking des Evangelies en van de oprichting van Christus koninkrijk was de kinderen Gods bijeen te vergaderen, John 11:52. En bij de wederkomst van Christus zullen al Zijn heiligen tot "Hem vergaderd worden," 2 Thessalonians 2:1, om bijzitters met Hem te wezen in het oordeel, want "de heiligen zullen de wereld oordelen," 1 Corinthians 6:1;

2. Nu wordt het hier als een hoedanigheid van de heiligen aangeduid, dat zij een verbond met God maken met offerande. Diegenen alleen zullen tot God verzameld worden als Zijn heiligen, die in oprechtheid een verbond met Hem gemaakt hebben, die Hem aangenomen hebben als hun God, en zich aan Hem hebben overgegeven om Zijn volk te zijn en zich aldus tot de Heere hebben gevoegd. Het is alleen door offerande, door Christus, het grote offer, van wie al de offeranden van de wet de waarde ontleenden, die zij hadden, dat wij arme zondaren een verbond kunnen maken met God, zodat wij Hem welgevallig zijn. Er moet verzoening gedaan worden voor het verbreken van het eerste verbond, eer wij opnieuw in het verbond kunnen opgenomen worden. Of,

2. Het kan verstaan worden van de heiligen in belijdenis, zoals het volk van Israël dat geweest is, die "een priesterlijk koninkrijk en een heilig volk" genoemd worden, Exodus 19:6 Zij waren als staatslichaam in verbond opgenomen met God, het verbond om Hem een bijzonder volk te zijn, en het was geschied met grote plechtigheid "door offerande," Exodus 24:6 "Laat hen komen en horen wat God hun te zeggen heeft, laat hen de bestraffing aannemen die God hun nu zendt door Zijn profeten en het Evangelie, dat Hij hun te bestemder tijd zenden zal door Zijn Zoon, dat de ceremoniële wet zal vervangen. Worden deze veronachtzaamd, dan kunnen ze verwachten op een andere wijze van God te zullen horen, en geoordeeld te worden door het woord, door hetwelk zij zich nu niet willen laten regeren".

IV. De uitkomst van deze plechtige rechtszitting voorzegd, Psalms 50:6. De hemelen zullen Zijn gerechtigheid verkondigen, de hemelen, die opgeroepen waren om getuigen te zijn van de rechtszitting, Psalms 50:4 Het volk in de hemel zal zeggen: "Halleluja! Zijn oordelen zijn waarachtig en rechtvaardig," Revelation 19:2 De gerechtigheid van God in al de bestraffingen van Zijn woord en Zijn voorzienigheid, in de vestiging van Zijn Evangelie (dat een eeuwige gerechtigheid aanbrengt, en waarin de gerechtigheid Gods is geopenbaard), en inzonderheid in het oordeel van de grote dag, is hetgeen de hemelen zullen verkondigen.

1. Zij zal overal in de wereld gekend en verkondigd worden. "Gelijk de hemelen de eer de wijsheid en macht verkondigen van God de Schepper," Psalms 19:2, zo zullen zij niet minder openlijk de eer, de gerechtigheid en rechtvaardigheid verkondigen van God, de Schepper en zo luid verkondigen zij beide, dat er geen spraak en geen woorden zijn, waar hun stem niet wordt gehoord, zoals het daar volgt in Psalms 50:4.

2. Zij zal onbetwistbaar erkend en bewezen zijn; wie kan loochenen wat de hemelen verkondigen? Zelfs het eigen geweten van de zondaars zal er mee instemmen; de hel zal genoodzaakt zijn de gerechtigheid Gods te erkennen, zowel als de hemel. De reden ervoor gegeven, is: Want God zelf is Rechter, en daarom:

a. Zal Hij rechtvaardig zijn; want het is onmogelijk dat Hij aan een van Zijn schepselen onrecht zou doen, Hij heeft dit nooit gedaan en zal het nooit doen. Als mensen gebruikt worden om voor Hem te oordelen, kunnen zij onrechtvaardiglijk handelen, maar als Hij zelf Rechter is, dan kan er geen onrecht geschieden. "Is God onrechtvaardig als Hij toorn over ons brengt? De apostel schrikt terug voor dit denkbeeld en" wel om deze reden: "Dat zij verre, anders, hoe zal God de wereld oordelen?" Romans 3:5, Romans 3:6 Deze uitspraken zullen volkomen rechtvaardig zijn, want er kan geen exceptie tegen opgeworpen worden, en er is geen hoger beroep van.

b. Hij zal gerechtvaardigd worden; God is Rechter, en daarom zal Hij niet alleen gerechtigheid oefenen, maar Hij zal allen noodzaken het te erkennen, want Hij zal rein zijn in Zijn richten, Psalms 51:6

Verzen 1-6

Psalm 50:1-6

Het is waarschijnlijk dat Asaf niet alleen de opperzangmeester was, die voor deze psalm een melodie meest maken, maar dat hij er zelf de schrijver van is geweest, want wij lezen dat zij in Hizkia's tijd de Heere loofden "met de woorden van David en Asaf de ziener," 2 Chronicles 29:30 Hier is;

I. Het hof bijeengeroepen in de naam van de Koning van de koningen, Psalms 50:1 De machtige God, de Heere heeft gesproken El, Elohiem, JHWH, de God van oneindige kracht, gerechtigheid en barmhartigheid, Vader, Zoon en Heilige Geest: God is de Rechter, de Zoon van God is in de wereld gekomen om te oordelen en de Heilige Geest is de Geest des oordeels. Geheel de aarde wordt er voor opgeroepen, niet alleen omdat de twist, die God met Zijn volk Israël heeft om hun geveinsdheid en ondankbaarheid gerust aan ieder man van verstand kon voorgelegd worden, ja laat het huis Israël's zelf "oordelen tussen God en Zijn wijngaard," Isaiah 5:3; maar omdat alle mensenkinderen er belang bij hebben om de rechte wijze te kennen van God te aanbidden in geest en in waarheid. Want als het koninkrijk van de Messias opgericht zal wezen, dan zullen allen onderricht worden in de Evangelische Godsverering en uitgenodigd, om er zich bij te voegen, zie Malachi 1:11; Acts 10:32; en omdat in de dag van het laatste oordeel alle volken bijeen vergaderd zullen worden om hun vonnis te ontvangen, en een ieder aan God rekenschap van zichzelf zal afleggen.

II. Het hof is bijeen, en de Rechter neemt Zijn zetel in. Evenals er, toen God aan Israël de wet gaf in de woestijn, gezegd is: "De Heere is gekomen van Sinaï en over hen opgegaan uit Seïr; Hij is in lichtglans verschenen van het gebergte Paran en gekomen uit het midden van heilige tienduizenden; aan zijn rechterzijde een brandend vuur:" Deuteronomy 33:2, zo wordt hier, als God komt om hen te bestraffen wegens hun geveinsdheid en het Evangelie uitzendt om de wettische inzettingen te vervangen, met toespeling daarop gezegd:

1. Dat Hij uit Sion zal verschijnen, zoals toen van de top van de Sinaï, Psalms 50:2 Omdat nu Zijn orakel in Sion gevestigd was, gingen vandaar Zijn oordelen uit over dit weerstrevende volk, en werden daar de orders uitgevaardigd om ze te volvoeren, Joel 2:1. "Blaast de bazuin te Sion." Soms zijn er meer dan gewone verschijningen van Gods tegenwoordigheid en macht, werkende in en door Zijn woord en Zijn inzettingen, ter overtuiging van de mensen geweten en ter hervorming en zuivering van Zijn kerk, en dan kan God, die altijd in Sion woont, gezegd worden blinkende uit Sion te verschijnen, omdat het Evangelie, dat een geestelijke aanbidding invoert, uit Sion zal uitgaan, Isaiah 2:3, Micah 4:2, en de predikers ervan meesten "beginnen van Jeruzalem," Luke 24:47, en Christenen worden gezegd tot de berg Sion te komen om hun instructies te ontvangen, Hebrews 12:22, Hebrews 12:28 Sion wordt hier "de volkomenheid van de schoonheid" genoemd, omdat het de heilige berg was, en heiligheid is in waarheid de volkomenheid van de schoonheid.

2. Dat Hij zal komen en niet zwijgen, niet langer de zonden van de mensen schijnbaar voorbijzien, zoals Hij gezwegen heeft, Psalms 50:21, maar Zijn misnoegen op hen tonen, en ook de verborgenheid aan de wereld bekend doen maken door Zijn heilige apostelen, die lang verborgen is gebleven, namelijk "dat de heidenen zijn medeërfgenamen," Ephesians 3:5, Ephesians 3:6, en dat de middelmuur van de ceremoniële wet verbroken zal worden, dit zal nu niet langer verborgen inlijven. In de groten dag zal onze God komen om niet te zwijgen maar hun Zijn oordelen doen horen, die niet wilden luisteren naar Zijn wet.

3. Dat Zijn verschijning zeer majestueus en schrikkelijk zal zijn; een vuur voor Zijn aangezichts zal verteren. Het vuur van Zijn oordelen zal de weg banen voor de bestraffingen van zijn woord, teneinde het geveinsde volk van de Joden te doen ontwaken, opdat de zondaren in Sion, bevreesd zijnde voor dat verlerende vuur, Isaiah 33:14, opgeschrikt zouden worden in hun zonden. Toen dit Evangeliekoninkrijk opgericht moest worden, is Christus gekomen om "vuur op de aarde te werpen," Luke 12:49 De Geest werd gegeven in verdeelde tongen als van vuur, ingeleid door een geluid gelijk als van een geweldigen gedrevenen wind, Acts 2:2,Acts 2:3. En in het laatste oordeel zal Christus komen met vlammend vuur, 2 Thessalonians 1:8. Zie Daniel 7:9; Hebrews 10:27

4. Dat Hij, gelijk Hij op de berg Sinaï kwam met tienduizenden van Zijn heiligen, nu tot de hemel zal roepen van boven, om van deze plechtige handeling kennis te nemen, Psalms 50:4, zoals Mozes hemel en aarde dikwijls tot getuige riep tegen Israël, Deuteronomy 4:26, Deuteronomy 31:28; Deuteronomy 32:1, en God door Zijn profeten Isaiah 1:2; Micah 6:2 De billijkheid van het oordeel op de grote dag zal getuigd en toegejuicht worden door hemel en aarde, door heiligen en engelen, ja door al de heilige myriaden.

III. Wie opgeroepen worden: het zijn de heiligen. Verzamelt Mij Mijn gunstgenoten, Psalms 50:5 Dit kan verstaan worden:

1. Van werkelijke heiligen. Laat hen tot God verzameld worden door Christus, laat de weinige vrome Israëlieten afzonderlijk gesteld worden, want de volgende aankondigingen van toorn gelden hen niet; bestraffingen aan geveinsder moeten geen verschrikkingen zijn voor de oprechten. Als God de diensten verwerpt van hen, die slechts offeranden brachten, en bij het uitwendige van die godsdienstige verrichtingen bleven staan, zal Hij genadiglijk hen aannemen, die met offeranden Zijn verbond maken, en aldus acht geven op en aan het doel beantwoorden van de instelling des offers. Het doel van de prediking des Evangelies en van de oprichting van Christus koninkrijk was de kinderen Gods bijeen te vergaderen, John 11:52. En bij de wederkomst van Christus zullen al Zijn heiligen tot "Hem vergaderd worden," 2 Thessalonians 2:1, om bijzitters met Hem te wezen in het oordeel, want "de heiligen zullen de wereld oordelen," 1 Corinthians 6:1;

2. Nu wordt het hier als een hoedanigheid van de heiligen aangeduid, dat zij een verbond met God maken met offerande. Diegenen alleen zullen tot God verzameld worden als Zijn heiligen, die in oprechtheid een verbond met Hem gemaakt hebben, die Hem aangenomen hebben als hun God, en zich aan Hem hebben overgegeven om Zijn volk te zijn en zich aldus tot de Heere hebben gevoegd. Het is alleen door offerande, door Christus, het grote offer, van wie al de offeranden van de wet de waarde ontleenden, die zij hadden, dat wij arme zondaren een verbond kunnen maken met God, zodat wij Hem welgevallig zijn. Er moet verzoening gedaan worden voor het verbreken van het eerste verbond, eer wij opnieuw in het verbond kunnen opgenomen worden. Of,

2. Het kan verstaan worden van de heiligen in belijdenis, zoals het volk van Israël dat geweest is, die "een priesterlijk koninkrijk en een heilig volk" genoemd worden, Exodus 19:6 Zij waren als staatslichaam in verbond opgenomen met God, het verbond om Hem een bijzonder volk te zijn, en het was geschied met grote plechtigheid "door offerande," Exodus 24:6 "Laat hen komen en horen wat God hun te zeggen heeft, laat hen de bestraffing aannemen die God hun nu zendt door Zijn profeten en het Evangelie, dat Hij hun te bestemder tijd zenden zal door Zijn Zoon, dat de ceremoniële wet zal vervangen. Worden deze veronachtzaamd, dan kunnen ze verwachten op een andere wijze van God te zullen horen, en geoordeeld te worden door het woord, door hetwelk zij zich nu niet willen laten regeren".

IV. De uitkomst van deze plechtige rechtszitting voorzegd, Psalms 50:6. De hemelen zullen Zijn gerechtigheid verkondigen, de hemelen, die opgeroepen waren om getuigen te zijn van de rechtszitting, Psalms 50:4 Het volk in de hemel zal zeggen: "Halleluja! Zijn oordelen zijn waarachtig en rechtvaardig," Revelation 19:2 De gerechtigheid van God in al de bestraffingen van Zijn woord en Zijn voorzienigheid, in de vestiging van Zijn Evangelie (dat een eeuwige gerechtigheid aanbrengt, en waarin de gerechtigheid Gods is geopenbaard), en inzonderheid in het oordeel van de grote dag, is hetgeen de hemelen zullen verkondigen.

1. Zij zal overal in de wereld gekend en verkondigd worden. "Gelijk de hemelen de eer de wijsheid en macht verkondigen van God de Schepper," Psalms 19:2, zo zullen zij niet minder openlijk de eer, de gerechtigheid en rechtvaardigheid verkondigen van God, de Schepper en zo luid verkondigen zij beide, dat er geen spraak en geen woorden zijn, waar hun stem niet wordt gehoord, zoals het daar volgt in Psalms 50:4.

2. Zij zal onbetwistbaar erkend en bewezen zijn; wie kan loochenen wat de hemelen verkondigen? Zelfs het eigen geweten van de zondaars zal er mee instemmen; de hel zal genoodzaakt zijn de gerechtigheid Gods te erkennen, zowel als de hemel. De reden ervoor gegeven, is: Want God zelf is Rechter, en daarom:

a. Zal Hij rechtvaardig zijn; want het is onmogelijk dat Hij aan een van Zijn schepselen onrecht zou doen, Hij heeft dit nooit gedaan en zal het nooit doen. Als mensen gebruikt worden om voor Hem te oordelen, kunnen zij onrechtvaardiglijk handelen, maar als Hij zelf Rechter is, dan kan er geen onrecht geschieden. "Is God onrechtvaardig als Hij toorn over ons brengt? De apostel schrikt terug voor dit denkbeeld en" wel om deze reden: "Dat zij verre, anders, hoe zal God de wereld oordelen?" Romans 3:5, Romans 3:6 Deze uitspraken zullen volkomen rechtvaardig zijn, want er kan geen exceptie tegen opgeworpen worden, en er is geen hoger beroep van.

b. Hij zal gerechtvaardigd worden; God is Rechter, en daarom zal Hij niet alleen gerechtigheid oefenen, maar Hij zal allen noodzaken het te erkennen, want Hij zal rein zijn in Zijn richten, Psalms 51:6

Verzen 7-15

Psalm 50:7-15

God handelt hier met hen, die al hun godsdienstigheid stelden in het waarnemen van de ceremoniële wet, en dachten dat dit genoegzaam was.

I. Hij wijst op het oorspronkelijke contract tussen Hem en Israël, waarin zij Hem als hun God hadden erkend, en Hij hen erkend had als Zijn volk, en zo waren zij beide overeengekomen; hoor, Mijn volk, en Ik zal spreken, Psalms 50:7; Er wordt met recht verwacht dat, wat anderen ook mogen doen, Zijn volk zal horen als Hij spreekt; wie zou naar Hem horen als zij het niet doen? En wij kunnen met blijdschap verwachten dat God tot ons zal spreken, als wij bereid zijn om te horen wat Hij zegt, zelfs als Hij tegen ons getuigt in de bestraffingen en bedreigingen van Zijn woord en Zijn voorzienigheid. Wij moeten ijverig zijn om te horen wat Hij zegt, om zelfs de roede te horen, en wie haar besteld heeft.

II. Hij legt minachting op de wettische offeranden, Psalms 50:8 en verder.

1. Dit kan beschouwd worden als een terugzien op het gebruik er van onder de wet. God had een twist met de Joden, maar wat was de grond van die twist? Niet hun veronachtzaming van de ceremoniële inzettingen; neen, zij waren niet in gebreke gebleven die waar te nemen, hun brandoffers waren steeds voor God, zij waren er trots op en hoopten dat hun offeranden hun dispensatie zouden bezorgen voor hun lusten, evenals de overspelige vrouw, Proverbs 7:14 Zij dachten dat hun voortdurende offeranden hun veronachtzamen van de gewichtige zaken van de wet beide zouden verzoenen en verontschuldigen. Ja meer, indien zij deze inzettingen enigermate hadden veronachtzaamd, zou dat toch niet de oorzaak zijn geweest van Gods twist met hen, want het was slechts een kleine overtreding in vergelijking met de onzedelijkheid van hun wandel. Zij dachten dat God hun zeer verplicht was voor de vele offers, die zij op Zijn altaar brachten en dat zij Hem hierdoor zeer tot hun schuldenaar hadden gemaakt, alsof Hij zonder hun bijdragen Zijn talrijk gezin van priesters niet had kunnen onderhouden, maar God toont hun integendeel:

a. Dat Hij hun offers niet nodig had; welke behoefte had Hij aan hun stieren en bokken, die over alle dieren van het woud gebiedt, en over het vee op bergen rijk aan runderen, Psalms 50:9, Hij een onbetwistbaar eigendomsrecht erop heeft, en heerschappij er over, ze allen onder Zijn oog heeft en binnen Zijn bereik, en er het gebruik van kan maken, dat Hem behaagt? Zij allen wachten op Hem en zijn tot zijn beschikking, Psalms 104:27 Kunnen wij iets toevoegen tot Zijn voorraad, wiens al het gevogelte en het wild is, de wereld zelf en haar volheid? Psalms 50:11, Psalms 50:12 Gods oneindige zelfgenoegzaamheid bewijst onze volslagen ongenoegzaamheid om Hem iets te kunnen toevoegen.

b. Dat Hij door hun offeranden niet bevoordeeld kan worden. Hun goedheid van die aard kan bij geen mogelijkheid tot Hem raken; en al zouden zij hierin ook rechtvaardig zijn, welk voordeel leverde dit Hem op? Zou Ik stierenvlees eten? Psalms 50:13 Het is even ongerijmd om te denken dat hun offeranden in zichzelf er krachtens enigerlei innerlijke waarde iets konden toevoegen tot het genoegen of de lof van God, als het zijn zou om te menen dat een oneindige Geest onderhouden kan worden met spijs en drank, zoals ons lichaam er door onderhouden wordt. Wel wordt er van de demonen die door de heidenen werden aangebeden, gezegd dat zij "het ver van hun slachtoffers aten, en de wijn van hun drankoffers dronken," Deuteronomy 32:38, zij onthaalden zich op de hulde die zij de waren God ontroofden; maar kan de grote JHWH aldus onthaald worden? Neen gehoorzamen is beter dan slachtoffer, en God en onze naaste lief te hebben is beter dan alle brandoffers, zoveel beter, dat God hun dikwijls door Zijn profeten gezegd heeft dat hun offeranden Hem niet alleen niet aangenaam waren, maar Hem een verfoeisel waren zolang zij in de zonde leefden. In plaats dat Hij er een welbehagen in had, beschouwde Hij ze als een bespotting van Hem, en daarom een belediging, een terging van Hem, zie Proverbs 15:8; Isaiah 1:11 en verder. Isaiah 66:3, Jeremiah 6:20; Amos 5:21 Daarom worden zij gewaarschuwd en vermaand om niet te rusten in deze Godsdienstige verrichtingen, maar zich in alle andere opzichten jegens God te gedragen als hun God.

2. Dit kan beschouwd worden als voorwaarts ziende naar de opheffing ervan door het Evangelie van Christus. Zo verstaat Dr. Hammond het. God zal het koninkrijk van de Messias oprichten, Hij zal de oude wijze van de Godsverering door brandoffer en slachtoffer teniet doen; Hij zal die niet meer steeds voor zich hebben, Psalms 50:8, Hij zal niet meer van Zijn aanbidders eisen om Hem hun varren en bokken te brengen, om op Zijn altaar verbrand te worden, Psalms 50:9 Want Hij heeft dit ook nooit voorgeschreven als iets, waaraan Hij behoefte had of waarin Hij enigerlei behagen had, want, behalve dat alles wat wij hebben reeds het Zijne is, heeft Hij veel meer beesten in het woud en op de bergen, waarvan wij niets weten, noch eigendomsrecht in hebben, dan wij in onze schaapskooien bezitten. Maar Hij heeft ze ingesteld, om de grote offerande af te schaduwen, die Zijn Zoon in de volheid des tijds brengen zal aan het kruis, om verzoening te doen voor de zonde, en al de andere geestelijke offeranden van dankerkentenis waarin God door Christus een welbehagen zei hebben.

III. Hij verwijst naar de beste offeranden van gebed en lofzegging als die, waaraan onder de wet de voorkeur werd gegeven boven alle brandoffers en slachtoffers, en waarop het meest werd aangedrongen, en die nu, onder het Evangelie, in de plaats komen van die vleselijke inzettingen, die opgelegd waren tot aan de tijd van de verbetering. Hij toont ons hier, Psalms 50:14,Psalms 50:15, wat goed is, en wat de Heere onze God van ons eist, en zal aannemen, wanneer offeranden ter zijde gezet en vervangen zullen zijn.

1. Wij moeten een berouwvolle bekentenis doen van onze zonde, offer Gode belijdenis, aldus lezen het sommigen, en verstaan het van de belijdenis van zonde, ten einde Gode de eer te geven, en voor ons de beschaamdheid des aangezichts te nemen, opdat wij er nooit toe terugkeren. Een "verbroken en verslagen hart is de offerande, die God niet zal verachten," Psalms 51:19 Indien de zonde niet werd nagelaten, werd het zondoffer niet aangenomen.

2. Wij moeten Gode dankzeggen voor Zijn goedertierenheid jegens ons. Offer Gode dank iedere dag, dikwijls op iedere dag (zeven maal daags zal ik U loven), en bij bijzondere gelegenheden, en dit zal de Heere welgevallig zijn, als het voortkomt uit een nederig, dankbaar hart, dat vol is van liefde tot Hem en blijdschap in Hem, "het zal de Heere aangenamer zijn dan een os of een gehoornde var, die de klauwen verdeelt," Psalms 69:3l, 32.

3. Wij moeten er een gewetenszaak van maken om ons verbond met Hem te houden; betaal de Allerhoogste uw geloften; laat af van uw zonden, doe beter uw plicht, volgens de plechtige beloften, die gij Hem hieromtrent gedaan hebt. Als wij God danken voor een zegen, die wij hebben ontvangen, dan moeten wij niet nalaten Hem de geloften te betalen, die wij gedaan hebben toen wij de zegen hebben gezocht, want anders zal onze dankzegging niet worden aangenomen. Dr. Hammond past dit toe op de grote Evangelie-inzetting van het Avondmaal, waarin wij (Gode dank moeten zeggen voor Zijn grote liefde in het zenden van Zijn Zoon om ons te verlossen en zalig te maken, en Hem onze geloften van liefde en gehoorzaamheid moeten betalen, en aalmoezen moeten geven. In plaats van al de Oud-Testamentische typen van een Christus, die komen moest) hebben wij de gezegende gedachtenis van een Christus, die reeds gekomen is.

4. In de dag van de benauwdheid moeten wij ons in gelovig en vurig gebed tot God wenden Psalms 50:15 Roep Mij aan in de dag van de benauwdheid, en niet een anderen god. Onze benauwdheden moeten ons, hoewel wij ze van Gods hand zien komen, tot Hem drijven, niet van Hem wegdrijven. Aldus moeten wij Hem kennen in al onze wegen, steunen op Zijn wijsheid, macht en goedheid, ons geheel aan Hem overgeven, en Hem aldus eer geven. Dit is een goedkoper, gemakkelijker manier om Zijn gunst te zoeken dan door een dankoffer, en toch is zij Hem meer welbehaaglijk.

5. Als Hij ons gebed verhoort en ons uitkomst geeft, gelijk Hij beloofd heeft te doen op zo'n wijze en zo'n tijd als Hij geschikt oordeelt, dan moeten wij Hem eren, niet alleen door een dankbare vermelding van Zijn gunst, maar door te leven tot Zijn lof. Zo moeten wij onze gemeenschap met God onderhouden, Hem ontmoeten met onze gebeden als Hij ons beproeft, en met onze lofzegging als Hij ons uitredding geeft.

Verzen 7-15

Psalm 50:7-15

God handelt hier met hen, die al hun godsdienstigheid stelden in het waarnemen van de ceremoniële wet, en dachten dat dit genoegzaam was.

I. Hij wijst op het oorspronkelijke contract tussen Hem en Israël, waarin zij Hem als hun God hadden erkend, en Hij hen erkend had als Zijn volk, en zo waren zij beide overeengekomen; hoor, Mijn volk, en Ik zal spreken, Psalms 50:7; Er wordt met recht verwacht dat, wat anderen ook mogen doen, Zijn volk zal horen als Hij spreekt; wie zou naar Hem horen als zij het niet doen? En wij kunnen met blijdschap verwachten dat God tot ons zal spreken, als wij bereid zijn om te horen wat Hij zegt, zelfs als Hij tegen ons getuigt in de bestraffingen en bedreigingen van Zijn woord en Zijn voorzienigheid. Wij moeten ijverig zijn om te horen wat Hij zegt, om zelfs de roede te horen, en wie haar besteld heeft.

II. Hij legt minachting op de wettische offeranden, Psalms 50:8 en verder.

1. Dit kan beschouwd worden als een terugzien op het gebruik er van onder de wet. God had een twist met de Joden, maar wat was de grond van die twist? Niet hun veronachtzaming van de ceremoniële inzettingen; neen, zij waren niet in gebreke gebleven die waar te nemen, hun brandoffers waren steeds voor God, zij waren er trots op en hoopten dat hun offeranden hun dispensatie zouden bezorgen voor hun lusten, evenals de overspelige vrouw, Proverbs 7:14 Zij dachten dat hun voortdurende offeranden hun veronachtzamen van de gewichtige zaken van de wet beide zouden verzoenen en verontschuldigen. Ja meer, indien zij deze inzettingen enigermate hadden veronachtzaamd, zou dat toch niet de oorzaak zijn geweest van Gods twist met hen, want het was slechts een kleine overtreding in vergelijking met de onzedelijkheid van hun wandel. Zij dachten dat God hun zeer verplicht was voor de vele offers, die zij op Zijn altaar brachten en dat zij Hem hierdoor zeer tot hun schuldenaar hadden gemaakt, alsof Hij zonder hun bijdragen Zijn talrijk gezin van priesters niet had kunnen onderhouden, maar God toont hun integendeel:

a. Dat Hij hun offers niet nodig had; welke behoefte had Hij aan hun stieren en bokken, die over alle dieren van het woud gebiedt, en over het vee op bergen rijk aan runderen, Psalms 50:9, Hij een onbetwistbaar eigendomsrecht erop heeft, en heerschappij er over, ze allen onder Zijn oog heeft en binnen Zijn bereik, en er het gebruik van kan maken, dat Hem behaagt? Zij allen wachten op Hem en zijn tot zijn beschikking, Psalms 104:27 Kunnen wij iets toevoegen tot Zijn voorraad, wiens al het gevogelte en het wild is, de wereld zelf en haar volheid? Psalms 50:11, Psalms 50:12 Gods oneindige zelfgenoegzaamheid bewijst onze volslagen ongenoegzaamheid om Hem iets te kunnen toevoegen.

b. Dat Hij door hun offeranden niet bevoordeeld kan worden. Hun goedheid van die aard kan bij geen mogelijkheid tot Hem raken; en al zouden zij hierin ook rechtvaardig zijn, welk voordeel leverde dit Hem op? Zou Ik stierenvlees eten? Psalms 50:13 Het is even ongerijmd om te denken dat hun offeranden in zichzelf er krachtens enigerlei innerlijke waarde iets konden toevoegen tot het genoegen of de lof van God, als het zijn zou om te menen dat een oneindige Geest onderhouden kan worden met spijs en drank, zoals ons lichaam er door onderhouden wordt. Wel wordt er van de demonen die door de heidenen werden aangebeden, gezegd dat zij "het ver van hun slachtoffers aten, en de wijn van hun drankoffers dronken," Deuteronomy 32:38, zij onthaalden zich op de hulde die zij de waren God ontroofden; maar kan de grote JHWH aldus onthaald worden? Neen gehoorzamen is beter dan slachtoffer, en God en onze naaste lief te hebben is beter dan alle brandoffers, zoveel beter, dat God hun dikwijls door Zijn profeten gezegd heeft dat hun offeranden Hem niet alleen niet aangenaam waren, maar Hem een verfoeisel waren zolang zij in de zonde leefden. In plaats dat Hij er een welbehagen in had, beschouwde Hij ze als een bespotting van Hem, en daarom een belediging, een terging van Hem, zie Proverbs 15:8; Isaiah 1:11 en verder. Isaiah 66:3, Jeremiah 6:20; Amos 5:21 Daarom worden zij gewaarschuwd en vermaand om niet te rusten in deze Godsdienstige verrichtingen, maar zich in alle andere opzichten jegens God te gedragen als hun God.

2. Dit kan beschouwd worden als voorwaarts ziende naar de opheffing ervan door het Evangelie van Christus. Zo verstaat Dr. Hammond het. God zal het koninkrijk van de Messias oprichten, Hij zal de oude wijze van de Godsverering door brandoffer en slachtoffer teniet doen; Hij zal die niet meer steeds voor zich hebben, Psalms 50:8, Hij zal niet meer van Zijn aanbidders eisen om Hem hun varren en bokken te brengen, om op Zijn altaar verbrand te worden, Psalms 50:9 Want Hij heeft dit ook nooit voorgeschreven als iets, waaraan Hij behoefte had of waarin Hij enigerlei behagen had, want, behalve dat alles wat wij hebben reeds het Zijne is, heeft Hij veel meer beesten in het woud en op de bergen, waarvan wij niets weten, noch eigendomsrecht in hebben, dan wij in onze schaapskooien bezitten. Maar Hij heeft ze ingesteld, om de grote offerande af te schaduwen, die Zijn Zoon in de volheid des tijds brengen zal aan het kruis, om verzoening te doen voor de zonde, en al de andere geestelijke offeranden van dankerkentenis waarin God door Christus een welbehagen zei hebben.

III. Hij verwijst naar de beste offeranden van gebed en lofzegging als die, waaraan onder de wet de voorkeur werd gegeven boven alle brandoffers en slachtoffers, en waarop het meest werd aangedrongen, en die nu, onder het Evangelie, in de plaats komen van die vleselijke inzettingen, die opgelegd waren tot aan de tijd van de verbetering. Hij toont ons hier, Psalms 50:14,Psalms 50:15, wat goed is, en wat de Heere onze God van ons eist, en zal aannemen, wanneer offeranden ter zijde gezet en vervangen zullen zijn.

1. Wij moeten een berouwvolle bekentenis doen van onze zonde, offer Gode belijdenis, aldus lezen het sommigen, en verstaan het van de belijdenis van zonde, ten einde Gode de eer te geven, en voor ons de beschaamdheid des aangezichts te nemen, opdat wij er nooit toe terugkeren. Een "verbroken en verslagen hart is de offerande, die God niet zal verachten," Psalms 51:19 Indien de zonde niet werd nagelaten, werd het zondoffer niet aangenomen.

2. Wij moeten Gode dankzeggen voor Zijn goedertierenheid jegens ons. Offer Gode dank iedere dag, dikwijls op iedere dag (zeven maal daags zal ik U loven), en bij bijzondere gelegenheden, en dit zal de Heere welgevallig zijn, als het voortkomt uit een nederig, dankbaar hart, dat vol is van liefde tot Hem en blijdschap in Hem, "het zal de Heere aangenamer zijn dan een os of een gehoornde var, die de klauwen verdeelt," Psalms 69:3l, 32.

3. Wij moeten er een gewetenszaak van maken om ons verbond met Hem te houden; betaal de Allerhoogste uw geloften; laat af van uw zonden, doe beter uw plicht, volgens de plechtige beloften, die gij Hem hieromtrent gedaan hebt. Als wij God danken voor een zegen, die wij hebben ontvangen, dan moeten wij niet nalaten Hem de geloften te betalen, die wij gedaan hebben toen wij de zegen hebben gezocht, want anders zal onze dankzegging niet worden aangenomen. Dr. Hammond past dit toe op de grote Evangelie-inzetting van het Avondmaal, waarin wij (Gode dank moeten zeggen voor Zijn grote liefde in het zenden van Zijn Zoon om ons te verlossen en zalig te maken, en Hem onze geloften van liefde en gehoorzaamheid moeten betalen, en aalmoezen moeten geven. In plaats van al de Oud-Testamentische typen van een Christus, die komen moest) hebben wij de gezegende gedachtenis van een Christus, die reeds gekomen is.

4. In de dag van de benauwdheid moeten wij ons in gelovig en vurig gebed tot God wenden Psalms 50:15 Roep Mij aan in de dag van de benauwdheid, en niet een anderen god. Onze benauwdheden moeten ons, hoewel wij ze van Gods hand zien komen, tot Hem drijven, niet van Hem wegdrijven. Aldus moeten wij Hem kennen in al onze wegen, steunen op Zijn wijsheid, macht en goedheid, ons geheel aan Hem overgeven, en Hem aldus eer geven. Dit is een goedkoper, gemakkelijker manier om Zijn gunst te zoeken dan door een dankoffer, en toch is zij Hem meer welbehaaglijk.

5. Als Hij ons gebed verhoort en ons uitkomst geeft, gelijk Hij beloofd heeft te doen op zo'n wijze en zo'n tijd als Hij geschikt oordeelt, dan moeten wij Hem eren, niet alleen door een dankbare vermelding van Zijn gunst, maar door te leven tot Zijn lof. Zo moeten wij onze gemeenschap met God onderhouden, Hem ontmoeten met onze gebeden als Hij ons beproeft, en met onze lofzegging als Hij ons uitredding geeft.

Verzen 16-23

Psalm 50:16-23

God had door de psalmist Zijn volk onderricht aangaande de rechte wijze van Hem te aanbidden en hun gemeenschap met Hem te onderhouden, nu richt Hij hier Zijn rede tot de goddelozen, de geveinsden, hetzij zij van de Joodsen, of van de Christelijken Godsdienst zijn. Geveinsdheid is goddeloosheid voor welke God richten zal.

Merk hier op:

I. De beschuldiging, die tegen hen wordt in gebracht.

1. Hun wordt ten laste gelegd dat zij zich ten onrechte de eer en de voorrechten van de Godsdienst toeëigenden, Psalms 50:16 Wat hebt gij o goddeloze, Mijn inzettingen op te tellen. Dit is een uitdaging aan hen, die in werkelijkheid goddeloos zijn, maar de schijn hebben van Godvruchtig te wezen, om te tonen welk recht zij hebben om zich met de mantel van de Godsdienst te bekleden, en op welk gezag zij hem dragen, als zij hem toch slechts gebruiken om er de afschuwelijke goddeloosheden van hun hart en hun leven mee te bedekken. Laat hen er hun recht en aanspraak op bewijzen, zo zij kunnen. Sommigen denken dat het profetisch heen wijst naar de Schriftgeleerden en Farizeeën, die de leraren en voorgangers waren van de Joodse kerk in de tijd toen het koninkrijk van de Messias opgericht, en de Evangelische wijze van Godsverering, waarvan in de voorafgaande verzen gesproken werd, ingevoerd zou worden. Zij hebben die grote omwenteling heftig tegengestaan, en al de macht en de invloed, die zij hadden door op Mozes' stoel te zitten, aangewend om het te beletten, en het bericht dat onze gezegende Heiland van hen geeft, Matthew 23:1, en de apostel Paulus, Romans 2:1; 21, 22, toont dat deze verwijtingen zeer toepasselijk zijn op hen. Zij namen op zich om Gods inzettingen te vertellen, maar zij haatten Christus' onderricht; wat hadden zij er dus mee van doen om de wet te verklaren, zij die het Evangelie verwierpen? Maar het is toepasselijk op allen, die goddeloosheid bedrijven en toch Godsvrucht belijden inzonderheid als zij daarbij nog predikers zijn van de Godsdienst. Het is zeer ongerijmd op zichzelf, en een grote belediging van de God des hemels, als goddelozen Zijn inzettingen vertellen en Zijn verbond in hun mond nemen. Het is zeer mogelijk, en het komt maar al te dikwijls voor, dat diegenen Gods inzettingen aan anderen vertellen, die zelf in ongehoorzaamheid er aan leven, en dat zij, die Gods verbond in hun mond nemen, in hun hart hun verbond met de zonde en de dood aanhouden; maar deze maken zich schuldig aan overweldiging, zij eigenen zich een eer toe, waarop zij geen recht hebben, en er komt een dag, wanneer zij als indringers buiten geworpen zullen worden. Vriend, hoe zijt gij hier ingekomen?

2. Zij worden beschuldigd van de wetten en geboden van de Godsdienst te overtreden en te verbreken.

A. Hun wordt een onbeschaamde minachting van het woord Gods ten laste gelegd, Psalms 50:17 Gij haat onderricht. Zij beminden het onderricht te geven, aan anderen te zeggen wat zij doen moeten, want dit voedde hun hoogmoed en gaf hun een groot aanzien, en daarmee verschaften zij zich het levensonderhoud, maar zij haatten het onderricht te ontvangen van God zelf, want dat zou hun een teugel aandoen en vernederend voor hen zijn. Zij haat de tucht, de bestraffingen van het Woord, de bestraffingen van de voorzienigheid." Geen wonder dat zij, die het haten om verbeterd te worden ook de middelen tot verbetering haten. Gij; werpt Mijn woorden achter uw rug heen. Zij schenen Gods woord voor zich te stellen als zij op Mozes' stoel zaten en het op zich namen anderen in de wet te onderwijzen, Romans 2:19, maar in hun wandel wierpen zij Gods woorden achter hun rug, en wilden de regel niet zien, door welke zij besloten waren zich niet te laten regeren. Dit is het gebod des Heren verachten.

B. In vast verbond te zijn met de ergste zondaren, Psalms 50:18 Indien gij een dief ziet, in plaats van hem te bestraffen en tegen heen te getuigen, zoals zij behoren te doen, die Gods inzettingen vertellen, loopt gij met hem, keurt gij zijn praktijken goed, begeert gij deelgenoot met hem te zijn, te delen in de winst van zijn gevloekt bedrijf; en uw deel is met de overspelers, gij doet wat zij doen, moedigt hen aan om voort te gaan in hun goddeloosheid, gij doet deze dingen en hebt een welgevallen in degenen, die ze doen,

C. Een voortdurend volharden in de ergste zonden van de tong, Psalms 50:19. "Uw mond steekt gij in het kwade, gij geeft u niet slechts toe in kwaadspreken, maar gij wijdt er u aan."

a. Liegen. Uw tong koppelt bedrog, hetgeen een liegen aanduidt met overleg en met voorbedachten rade. Zij knoopt bedrog aan elkaar, zo lezen het sommigen. De ene leugen brengt de andere voort, en het ene bedrog heeft een ander bedrog nodig om het te bedekken.

b. Laster Psalms 50:20. "Gij zit, gij spreek tegen uw broeder, stelt hem laaghartig voor in een verkeerd licht, oordeelt en bestraft hem op meesterachtige wijze, en spreekt vonnis over hem uit, alsof gij zijn meester waart, wie hij moet staan of vallen, terwijl hij toch uw broeder is, evengoed is als gij zijt, met u op gelijken voet staat, want hij is de zoon van uw moeder. Hij is uw nabestaande, die gij behoort lief te hebben, voor wie gij in de bres moest staan, die gij behoort te verdedigen als anderen hem aanvallen of mishandelen, maar gij mishandelt hem zelf; wiens gebreken gij behoort te bedekken, al zou hij werkelijk verkeerd hebben gedaan, maar gij beschuldigt hem vals van hetgeen, waaraan hij onschuldig is. Gij zit, en doet dit, als een rechter op zijn rechterstoel, met gezag; gij zit in het gestoelte van de spotters om hen te bespotten en te belasteren, voor wie gij eerbied behoort te hebben, en aan wie gij vriendelijkheid moest betonen." Zij, die zelf kwaad doen, hebben er gewoonlijk een welbehagen in om kwaad te spreken van anderen.

II. Het bewijs voor deze beschuldiging. "Deze dingen doet gij, Psalms 50:21. Het feit is te openbaar om ontkend te worden, de fout te erg om verontschuldigd te worden. God weet, en uw eigen hart weet, dat gij deze dingen doet." De zonden van de zondaren zal aan hen bewezen worden in het oordeel van de grote dag zonder tegengesproken te kunnen worden "Ik zal u bestraffen, of u overtuigen, zodat gij niets voor uzelf te zeggen zult hebben. De dag komt, wanneer aan onboetvaardige zondaren voor altijd de mond gestopt zal zijn, zodat zij verstommen. Met welk een beschaamdheid zullen zij vervuld zijn als God hun hun zonden ordelijk voor ogen stelt! Zij wilden hun zonden niet zien tot hun verootmoediging, meer wierpen ze achter hun rug, bedekten ze, poogden ze te vergeten, ook wilden zij hun eigen geweten niet toelaten ze hun in de herinnering te brengen; maar de dag komt, wanneer God hun hun zonden zal doen zien tot hun eeuwige schande en verschrikking; Hij zal ze hun ordelijk voor ogen stellen: erfzonde, dadelijke zonden, zonden tegen de wet, zonden tegen het Evangelie, zonden tegen de eerste tafel van de wet, tegen de tweede tafel, zonden van de kindsheid en van de jeugd, van de rijpere leeftijd, van de ouderdom. Hij zal ze in orde stellen, zoals getuigen in orde gesteld worden en in orde worden opgeroepen tegen de misdadiger, en hun gezegd wordt wat zij tegen hem te zeggen hebben. III. Het geduld van de Rechter, en des zondaars misbruik maken van dat geduld. "Ik zwijg, ik heb u niet verontrust op uw zondige weg, maar liet u aan uzelf over, het oordeel tegen uw zondige werken werd uitgesteld niet snel volvoerd." Het geduld van God met tergende zondaren is zeer groot. Hij ziet hun zonden en haat ze; het zou Hem noch moeilijk vallen, noch schade berokkenen, ze te straffen, en toch wacht Hij om genadig te zijn, en laat hun tijd om zich te bekeren, zodat zij zonder verontschuldiging zijn indien zij zich niet bekeren. Zijn geduld is des te meer verwonderlijk, omdat de zondaar er zo'n slecht gebruik van maakt. "Gij meent dat ik ten enenmale ben gelijk gij", even zwak en vergeetachtig als gij, even ontrouw aan Mijn woord als gij, even zeer een vriend van de zonde als gij." Zondaren houden Gods stilzwijgen voor instemming en Zijn geduld voor oogluiking, hoe langer hun dus uitstel wordt verleend, hoe meer hun hart wordt verhard; maar als zij zich niet bekeren, dan zullen zij hun dwaling inzien als het te laat is, en dan zullen zij tevens zien dat de God, die zij tergen, rechtvaardig, heilig en vreeslijk is, en dat Hij niet is gelijk zij.

IV. Hoe zij gewaarschuwd worden voor het ontzettend oordeel van de geveinsde: Verstaat dit toch, gij God vergetenden, Psalms 50:22; bedenkt dat God al uw zonden kent, er rekening van houdt; dat Hij er u ter verantwoording voor zal roepen; dat misbruikt geduld in zoveel groter toorn zal verkeren; dat, hoewel gij God en uw plicht jegens Hem vergeet Hij u niet zal vergeten, noch uw rebellie tegen Hem. Bedenkt dit bijtijds, eer het te laat is, want zo hier niet aan gedacht wordt, en van de gedachte er aan geen goed gebruik wordt gemarkt, dan "zal Hij verscheuren, en er zal niemand zijn om te redden." Het is het oordeel van de geveinsde om in tweeën gehouwen te worden, Matthew 24:51 Het vergeten van God is op de bodem van de goddeloosheid van de goddelozen. Zij, die God kennen, maar Hem niet gehoorzamen, doen blijken dat zij Hem vergeten. Zij, die God vergeten, vergeten zichzelf, en het zal nooit goed met hen wezen voor zij nadenken en aldus tot zichzelf komen. Nadenken is de eerste stap tot bekering. Zij, die op de waarschuwingen van Gods Woord geen acht willen slaan, zullen gewis verscheurd worden door de verrichtingen van Zijn toorn. Als God komt om zondaren te verscheuren, dan is er geen redding mogelijk uit Zijn hand. Zij kunnen zichzelf niet redden, en evenmin kan enigerlei vriend, die zij in de wereld hebben, hen redden.

V. Aan ons allen worden volledige instructies gegeven hoe aan dit ontzettend oordeel is te ontkomen. Laat ons op de slotsom letten van geheel deze zaak, wij hebben haar in Psalms 50:23 dat ons wijst op hetgeen wij te doen hebben om ons grote, ons voornaamste doel te bereiken.

1. Des mensen hoogste doel is God te verheerlijken; en hier wordt ons gezegd dat wie dank of lof offert, Hem eert, hij zij Jood of heiden, deze geestelijke offeranden zullen van hem aangenomen worden. Wij moeten God loven, en wij moeten lof offeren, die tot God richten, zoals ieder offer tot Hem gericht was, hem in de handen geven van de priester, onze Heere Jezus, die ook het altaar is. Zie toe dat het een vuuroffer is, aangestoken door de vlam van een heilige liefde en toewijding; wij moeten vurig van geest zijn in het loven van de Heere. In Zijn oneindige, neerbuigende goedheid behaagt het Hem om dit als een eren van Hem te beschouwen en aan te nemen. Hiermede geven wij Hem de eer Zijns naams, en doen wij wat wij kunnen om de belangen van Zijn koninkrijk onder de mensen te bevorderen.

2. In vereniging hiermede is het des mensen hoogste doel God te genieten, en hier wordt ons gezegd dat zij, die hun weg wel aanstellen, (Psalms 50:23, of die hun wandel wel inrichten, Gods heil zullen zien. a. Het is niet genoeg voor ons dat wij dank offeren, wij moeten daarbij ook onze weg wel aanstellen onze levenswandel goed inrichten. Dankzegging is goed, maar dankbaarheid te tonen in ons leven is beter.

b. Zij, die hun weg wel willen aanstellen, moeten zich moeite geven om hem goed in te richten, overeenkomstig de regel, zij moeten hun weg verstaan, en hem alzo kunnen richten en regelen.

c. Zij, die zorg dragen voor hun levenswandel, verzekeren zich de zaligheid, God zal hun Zijn heil doen zien, want het is een heil, geheel bereid om geopenbaard te worden. Hij zal het hun doen zien en doen genieten, het doen zien, en geven dat zij zichzelf er voor eeuwig gelukkig in zijn. Het recht aanstellen van onze weg is de enige weg, maar de zekere, de onfeilbare weg, om tot de grote zaligheid te komen.

Verzen 16-23

Psalm 50:16-23

God had door de psalmist Zijn volk onderricht aangaande de rechte wijze van Hem te aanbidden en hun gemeenschap met Hem te onderhouden, nu richt Hij hier Zijn rede tot de goddelozen, de geveinsden, hetzij zij van de Joodsen, of van de Christelijken Godsdienst zijn. Geveinsdheid is goddeloosheid voor welke God richten zal.

Merk hier op:

I. De beschuldiging, die tegen hen wordt in gebracht.

1. Hun wordt ten laste gelegd dat zij zich ten onrechte de eer en de voorrechten van de Godsdienst toeëigenden, Psalms 50:16 Wat hebt gij o goddeloze, Mijn inzettingen op te tellen. Dit is een uitdaging aan hen, die in werkelijkheid goddeloos zijn, maar de schijn hebben van Godvruchtig te wezen, om te tonen welk recht zij hebben om zich met de mantel van de Godsdienst te bekleden, en op welk gezag zij hem dragen, als zij hem toch slechts gebruiken om er de afschuwelijke goddeloosheden van hun hart en hun leven mee te bedekken. Laat hen er hun recht en aanspraak op bewijzen, zo zij kunnen. Sommigen denken dat het profetisch heen wijst naar de Schriftgeleerden en Farizeeën, die de leraren en voorgangers waren van de Joodse kerk in de tijd toen het koninkrijk van de Messias opgericht, en de Evangelische wijze van Godsverering, waarvan in de voorafgaande verzen gesproken werd, ingevoerd zou worden. Zij hebben die grote omwenteling heftig tegengestaan, en al de macht en de invloed, die zij hadden door op Mozes' stoel te zitten, aangewend om het te beletten, en het bericht dat onze gezegende Heiland van hen geeft, Matthew 23:1, en de apostel Paulus, Romans 2:1; 21, 22, toont dat deze verwijtingen zeer toepasselijk zijn op hen. Zij namen op zich om Gods inzettingen te vertellen, maar zij haatten Christus' onderricht; wat hadden zij er dus mee van doen om de wet te verklaren, zij die het Evangelie verwierpen? Maar het is toepasselijk op allen, die goddeloosheid bedrijven en toch Godsvrucht belijden inzonderheid als zij daarbij nog predikers zijn van de Godsdienst. Het is zeer ongerijmd op zichzelf, en een grote belediging van de God des hemels, als goddelozen Zijn inzettingen vertellen en Zijn verbond in hun mond nemen. Het is zeer mogelijk, en het komt maar al te dikwijls voor, dat diegenen Gods inzettingen aan anderen vertellen, die zelf in ongehoorzaamheid er aan leven, en dat zij, die Gods verbond in hun mond nemen, in hun hart hun verbond met de zonde en de dood aanhouden; maar deze maken zich schuldig aan overweldiging, zij eigenen zich een eer toe, waarop zij geen recht hebben, en er komt een dag, wanneer zij als indringers buiten geworpen zullen worden. Vriend, hoe zijt gij hier ingekomen?

2. Zij worden beschuldigd van de wetten en geboden van de Godsdienst te overtreden en te verbreken.

A. Hun wordt een onbeschaamde minachting van het woord Gods ten laste gelegd, Psalms 50:17 Gij haat onderricht. Zij beminden het onderricht te geven, aan anderen te zeggen wat zij doen moeten, want dit voedde hun hoogmoed en gaf hun een groot aanzien, en daarmee verschaften zij zich het levensonderhoud, maar zij haatten het onderricht te ontvangen van God zelf, want dat zou hun een teugel aandoen en vernederend voor hen zijn. Zij haat de tucht, de bestraffingen van het Woord, de bestraffingen van de voorzienigheid." Geen wonder dat zij, die het haten om verbeterd te worden ook de middelen tot verbetering haten. Gij; werpt Mijn woorden achter uw rug heen. Zij schenen Gods woord voor zich te stellen als zij op Mozes' stoel zaten en het op zich namen anderen in de wet te onderwijzen, Romans 2:19, maar in hun wandel wierpen zij Gods woorden achter hun rug, en wilden de regel niet zien, door welke zij besloten waren zich niet te laten regeren. Dit is het gebod des Heren verachten.

B. In vast verbond te zijn met de ergste zondaren, Psalms 50:18 Indien gij een dief ziet, in plaats van hem te bestraffen en tegen heen te getuigen, zoals zij behoren te doen, die Gods inzettingen vertellen, loopt gij met hem, keurt gij zijn praktijken goed, begeert gij deelgenoot met hem te zijn, te delen in de winst van zijn gevloekt bedrijf; en uw deel is met de overspelers, gij doet wat zij doen, moedigt hen aan om voort te gaan in hun goddeloosheid, gij doet deze dingen en hebt een welgevallen in degenen, die ze doen,

C. Een voortdurend volharden in de ergste zonden van de tong, Psalms 50:19. "Uw mond steekt gij in het kwade, gij geeft u niet slechts toe in kwaadspreken, maar gij wijdt er u aan."

a. Liegen. Uw tong koppelt bedrog, hetgeen een liegen aanduidt met overleg en met voorbedachten rade. Zij knoopt bedrog aan elkaar, zo lezen het sommigen. De ene leugen brengt de andere voort, en het ene bedrog heeft een ander bedrog nodig om het te bedekken.

b. Laster Psalms 50:20. "Gij zit, gij spreek tegen uw broeder, stelt hem laaghartig voor in een verkeerd licht, oordeelt en bestraft hem op meesterachtige wijze, en spreekt vonnis over hem uit, alsof gij zijn meester waart, wie hij moet staan of vallen, terwijl hij toch uw broeder is, evengoed is als gij zijt, met u op gelijken voet staat, want hij is de zoon van uw moeder. Hij is uw nabestaande, die gij behoort lief te hebben, voor wie gij in de bres moest staan, die gij behoort te verdedigen als anderen hem aanvallen of mishandelen, maar gij mishandelt hem zelf; wiens gebreken gij behoort te bedekken, al zou hij werkelijk verkeerd hebben gedaan, maar gij beschuldigt hem vals van hetgeen, waaraan hij onschuldig is. Gij zit, en doet dit, als een rechter op zijn rechterstoel, met gezag; gij zit in het gestoelte van de spotters om hen te bespotten en te belasteren, voor wie gij eerbied behoort te hebben, en aan wie gij vriendelijkheid moest betonen." Zij, die zelf kwaad doen, hebben er gewoonlijk een welbehagen in om kwaad te spreken van anderen.

II. Het bewijs voor deze beschuldiging. "Deze dingen doet gij, Psalms 50:21. Het feit is te openbaar om ontkend te worden, de fout te erg om verontschuldigd te worden. God weet, en uw eigen hart weet, dat gij deze dingen doet." De zonden van de zondaren zal aan hen bewezen worden in het oordeel van de grote dag zonder tegengesproken te kunnen worden "Ik zal u bestraffen, of u overtuigen, zodat gij niets voor uzelf te zeggen zult hebben. De dag komt, wanneer aan onboetvaardige zondaren voor altijd de mond gestopt zal zijn, zodat zij verstommen. Met welk een beschaamdheid zullen zij vervuld zijn als God hun hun zonden ordelijk voor ogen stelt! Zij wilden hun zonden niet zien tot hun verootmoediging, meer wierpen ze achter hun rug, bedekten ze, poogden ze te vergeten, ook wilden zij hun eigen geweten niet toelaten ze hun in de herinnering te brengen; maar de dag komt, wanneer God hun hun zonden zal doen zien tot hun eeuwige schande en verschrikking; Hij zal ze hun ordelijk voor ogen stellen: erfzonde, dadelijke zonden, zonden tegen de wet, zonden tegen het Evangelie, zonden tegen de eerste tafel van de wet, tegen de tweede tafel, zonden van de kindsheid en van de jeugd, van de rijpere leeftijd, van de ouderdom. Hij zal ze in orde stellen, zoals getuigen in orde gesteld worden en in orde worden opgeroepen tegen de misdadiger, en hun gezegd wordt wat zij tegen hem te zeggen hebben. III. Het geduld van de Rechter, en des zondaars misbruik maken van dat geduld. "Ik zwijg, ik heb u niet verontrust op uw zondige weg, maar liet u aan uzelf over, het oordeel tegen uw zondige werken werd uitgesteld niet snel volvoerd." Het geduld van God met tergende zondaren is zeer groot. Hij ziet hun zonden en haat ze; het zou Hem noch moeilijk vallen, noch schade berokkenen, ze te straffen, en toch wacht Hij om genadig te zijn, en laat hun tijd om zich te bekeren, zodat zij zonder verontschuldiging zijn indien zij zich niet bekeren. Zijn geduld is des te meer verwonderlijk, omdat de zondaar er zo'n slecht gebruik van maakt. "Gij meent dat ik ten enenmale ben gelijk gij", even zwak en vergeetachtig als gij, even ontrouw aan Mijn woord als gij, even zeer een vriend van de zonde als gij." Zondaren houden Gods stilzwijgen voor instemming en Zijn geduld voor oogluiking, hoe langer hun dus uitstel wordt verleend, hoe meer hun hart wordt verhard; maar als zij zich niet bekeren, dan zullen zij hun dwaling inzien als het te laat is, en dan zullen zij tevens zien dat de God, die zij tergen, rechtvaardig, heilig en vreeslijk is, en dat Hij niet is gelijk zij.

IV. Hoe zij gewaarschuwd worden voor het ontzettend oordeel van de geveinsde: Verstaat dit toch, gij God vergetenden, Psalms 50:22; bedenkt dat God al uw zonden kent, er rekening van houdt; dat Hij er u ter verantwoording voor zal roepen; dat misbruikt geduld in zoveel groter toorn zal verkeren; dat, hoewel gij God en uw plicht jegens Hem vergeet Hij u niet zal vergeten, noch uw rebellie tegen Hem. Bedenkt dit bijtijds, eer het te laat is, want zo hier niet aan gedacht wordt, en van de gedachte er aan geen goed gebruik wordt gemarkt, dan "zal Hij verscheuren, en er zal niemand zijn om te redden." Het is het oordeel van de geveinsde om in tweeën gehouwen te worden, Matthew 24:51 Het vergeten van God is op de bodem van de goddeloosheid van de goddelozen. Zij, die God kennen, maar Hem niet gehoorzamen, doen blijken dat zij Hem vergeten. Zij, die God vergeten, vergeten zichzelf, en het zal nooit goed met hen wezen voor zij nadenken en aldus tot zichzelf komen. Nadenken is de eerste stap tot bekering. Zij, die op de waarschuwingen van Gods Woord geen acht willen slaan, zullen gewis verscheurd worden door de verrichtingen van Zijn toorn. Als God komt om zondaren te verscheuren, dan is er geen redding mogelijk uit Zijn hand. Zij kunnen zichzelf niet redden, en evenmin kan enigerlei vriend, die zij in de wereld hebben, hen redden.

V. Aan ons allen worden volledige instructies gegeven hoe aan dit ontzettend oordeel is te ontkomen. Laat ons op de slotsom letten van geheel deze zaak, wij hebben haar in Psalms 50:23 dat ons wijst op hetgeen wij te doen hebben om ons grote, ons voornaamste doel te bereiken.

1. Des mensen hoogste doel is God te verheerlijken; en hier wordt ons gezegd dat wie dank of lof offert, Hem eert, hij zij Jood of heiden, deze geestelijke offeranden zullen van hem aangenomen worden. Wij moeten God loven, en wij moeten lof offeren, die tot God richten, zoals ieder offer tot Hem gericht was, hem in de handen geven van de priester, onze Heere Jezus, die ook het altaar is. Zie toe dat het een vuuroffer is, aangestoken door de vlam van een heilige liefde en toewijding; wij moeten vurig van geest zijn in het loven van de Heere. In Zijn oneindige, neerbuigende goedheid behaagt het Hem om dit als een eren van Hem te beschouwen en aan te nemen. Hiermede geven wij Hem de eer Zijns naams, en doen wij wat wij kunnen om de belangen van Zijn koninkrijk onder de mensen te bevorderen.

2. In vereniging hiermede is het des mensen hoogste doel God te genieten, en hier wordt ons gezegd dat zij, die hun weg wel aanstellen, (Psalms 50:23, of die hun wandel wel inrichten, Gods heil zullen zien. a. Het is niet genoeg voor ons dat wij dank offeren, wij moeten daarbij ook onze weg wel aanstellen onze levenswandel goed inrichten. Dankzegging is goed, maar dankbaarheid te tonen in ons leven is beter.

b. Zij, die hun weg wel willen aanstellen, moeten zich moeite geven om hem goed in te richten, overeenkomstig de regel, zij moeten hun weg verstaan, en hem alzo kunnen richten en regelen.

c. Zij, die zorg dragen voor hun levenswandel, verzekeren zich de zaligheid, God zal hun Zijn heil doen zien, want het is een heil, geheel bereid om geopenbaard te worden. Hij zal het hun doen zien en doen genieten, het doen zien, en geven dat zij zichzelf er voor eeuwig gelukkig in zijn. Het recht aanstellen van onze weg is de enige weg, maar de zekere, de onfeilbare weg, om tot de grote zaligheid te komen.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 50". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-50.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile