Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 49". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-49.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 49". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (2)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 49Deze psalm is een preek, en dat is ook de volgende. In de meeste psalmen vinden wij de schrijver biddende of God lovende; in deze vinden wij hem predikende; en het is onze plicht om bij het zingen van psalmen onszelf en elkaar te onderwijzen en te vermanen. Doel en strekking van deze rede is: de mensen van deze wereld te overtuigen van hun zonde en dwaasheid in het zetten van hun hart op de dingen van deze wereld, en hen aldus te bewegen om de dingen te zoeken van een betere wereld, en tevens om het volk van God te vertroosten met betrekking tot hun eigen benauwdheden en de grief vanwege de voorspoed van de goddelozen.
I. In de inleiding heeft hu ten doel wereldse mensen op te wekken uit hun gerustheid Vers 2-4, en zichzelf en andere godvruchtigen te vertroosten in dagen van benauwdheid, Psalms 49:5, Psalms 49:9
II. In het overige van de psalm:
1. Poogt hij zondaren te overtuigen van hun dwaasheid om zo verzot te wezen op de rijkdom van deze wereld door hun te tonen:
a. Dat zij met al hun rijkdom hun vrienden niet voor de dood kunnen behoeden, Psalms 49:7
b. Zichzelf niet van de dood kunnen redden, Psalms 49:11.
c. zij kunnen zich van geen geluk verzekeren in deze wereld, Psalms 49:12, Psalms 49:13, en nog veel minder
d. kunnen zij zich geluk verzekeren in de andere wereld, Psalms 49:15.
2. Poogt hij zichzelf en andere Godvruchtigen te vertroosten:
a. Tegen de vrees voor de dood, Psalms 49:16
b. Tegen de vrees voor de wassende macht van goddeloze mensen Psalms 49:16
Laat ons bij het zingen van deze psalm dit onderwijs aannemen en wijs zijn.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 49Deze psalm is een preek, en dat is ook de volgende. In de meeste psalmen vinden wij de schrijver biddende of God lovende; in deze vinden wij hem predikende; en het is onze plicht om bij het zingen van psalmen onszelf en elkaar te onderwijzen en te vermanen. Doel en strekking van deze rede is: de mensen van deze wereld te overtuigen van hun zonde en dwaasheid in het zetten van hun hart op de dingen van deze wereld, en hen aldus te bewegen om de dingen te zoeken van een betere wereld, en tevens om het volk van God te vertroosten met betrekking tot hun eigen benauwdheden en de grief vanwege de voorspoed van de goddelozen.
I. In de inleiding heeft hu ten doel wereldse mensen op te wekken uit hun gerustheid Vers 2-4, en zichzelf en andere godvruchtigen te vertroosten in dagen van benauwdheid, Psalms 49:5, Psalms 49:9
II. In het overige van de psalm:
1. Poogt hij zondaren te overtuigen van hun dwaasheid om zo verzot te wezen op de rijkdom van deze wereld door hun te tonen:
a. Dat zij met al hun rijkdom hun vrienden niet voor de dood kunnen behoeden, Psalms 49:7
b. Zichzelf niet van de dood kunnen redden, Psalms 49:11.
c. zij kunnen zich van geen geluk verzekeren in deze wereld, Psalms 49:12, Psalms 49:13, en nog veel minder
d. kunnen zij zich geluk verzekeren in de andere wereld, Psalms 49:15.
2. Poogt hij zichzelf en andere Godvruchtigen te vertroosten:
a. Tegen de vrees voor de dood, Psalms 49:16
b. Tegen de vrees voor de wassende macht van goddeloze mensen Psalms 49:16
Laat ons bij het zingen van deze psalm dit onderwijs aannemen en wijs zijn.
Verzen 1-6
Psalm 49:1-6Dit is de inleiding van de dichter tot zijn rede betreffende de ijdelheid van de wereld en haar ongenoegzaamheid om ons gelukkig te maken; en zelden ontmoeten wij een inleiding, die plechtiger is dan deze, want er is geen waarheid van meer ontwijfelbare zekerheid, of groter gewicht en belang, en waarvan de overdenking ons nuttiger is.
I. Hij vraagt om de aandacht van anderen voor hetgeen hij zal zeggen, Psalms 49:2, Psalms 49:3 "Hoort dit, al gij volken, hoort het, en slaat er acht op, hoort het en overweegt het; hoort twee maal wat eens gesproken is, hoofd en neemt ter ore," Psalms 62:10, Psalms 62:12 Niet slechts: Hoort al gij Israëlieten, en neemt ter ore al gij inwoners van Kanan," maar, Hoort al gij volken, neemt ter ore, alle inwoners van de wereld want deze leer is niet inzonderheid eigen aan hen, die met de Goddelijke openbaring gezegend zijn, zelfs het licht van de natuur getuigt ervan. Alle mensen kunnen weten, en daarom moeten alle mensen er aan denken, dat hun rijkdom hun van geen nut zal zijn ten dage des doods. Beiden, geringen en aanzienlijken, rijken en armen, moeten samenkomen om het woord Gods te horen, laat hen dit dus horen en ter harte nemen. Laat hen, die aanzienlijk en rijk zijn in de wereld, horen van de ijdelheid van hun wereldlijke bezittingen en er niet hoogmoedig op zijn, noch gerust zijn in de genieting ervan maar hem besteden in weldoen, opdat zij zich er vrienden mee maken. Laat hen, die arm en gering zijn, dit horen en tevreden zijn met hun weinigje, en hen niet benijden, die overvloed hebben. Arme mensen zijn in even groot gevaar door een onmatige begeerte naar de rijkdom van de wereld, als lieden door een onmatig zich verlustigen erin.
Hij geeft een goede reden op, waarom er op zijn rede acht geslagen moet worden, Psalms 49:4 Mijn mond zal enkel wijsheid spreken, wat hij te zeggen had:
1. Was waar en goed. Het is wijsheid en verstand, het zal diegenen wijs en verstandig maken, die het aannemen, er zich aan onderwerpen. Het is niet twijfelachtig, maar zeker, niet onbeduidend, maar van gewicht, geen zaak van spitsvondige bespiegeling, maar van bewonderenswaardig nut, om ons in de rechten weg te leiden naar ons groot doel.
2. Het was wat hij zelf goed overdacht en uitgewerkt heeft. Wat zijn mond sprak was de overdenking zijns harten, zoals in Psalms 45:2; het was wat God in zijn hart had gegeven, wat hij zelf ernstig overwogen had en met de betekenis waarvan hij ten volle bekend was en van welks waarheid hij overtuigd was. Wat leraren spreken uit hun eigen hart, dat zal waarschijnlijk tot het hart hunner hoorders gaan.
II. Hij wekt zijn eigen aandacht op, Psalms 49:5 Ik zal mijn oor neigen tot een spreuk, het wordt een spreuk genoemd, omdat het leerrijk en verstandig is. Het is hetzelfde woord, dat voor Salomo's gezegden wordt gebruikt. De psalmist zal er zelf zijn oor toe neigen. Dit geeft te kennen:
1. Dat het hem geleerd was door de Geest Gods, en hij het niet uit zichzelf gesproken heeft. Zij, die het op zich nemen om anderen te onderwijzen, moeten eerst zelf leren.
2. Dat hij er zichzelf na betrokken in achtte en besloten had zijn eigen ziel niet te wagen op hetgeen, waarvan hij anderen afried de hun te wagen. 3. Dat hij niet verwachtte dat anderen acht zouden geven op hetgeen, waarop hij zelf geen acht gaf als op een zaak van het grootste belang. Waar God de tong van de geleerden geeft, daar "wekt Hij eerst het oor om te horen gelijk die geleerd worden," Isaiah 50:4
III. Hij belooft de zaak zo duidelijk en treffend te maken als hij kon: ik zal mijn verborgen rede openen op de harp. Wat hij voor zichzelf geleerd heeft, wilde hij niet verbergen of tot zichzelf beperken, maar mededelen ten voordele van anderen.
1. Sommigen begrepen het niet, het was hun een raadsel. Spreek hun van de ijdelheid van de dingen, die gezien worden, en van de werkelijkheid en het gewicht van de onzichtbare dingen, en zij zeggen: Is hij niet een dichter van gelijkenissen? Om de wille van de zodanige zal hij zijn verborgen rede openen en haar zo duidelijk maken, dat die voorbij loopt het kan lezen.
2. Anderen verstonden het wel, maar werden er niet door bewogen, zij werden er niet door aangedaan, en om hunnentwil wilde hij haar openen op de harp, en dat middel beproeven om op hen te werken, invloed op hen te krijgen, want gelijk de dichter Herbert zegt: Een vers kan hem vinden, die vlucht voor een preek.
IV. Hij begint met de toepassing ervan op zichzelf, en dat is de rechte methode om over Goddelijke dingen te handelen. Eerst moeten wij tot onszelf prediken, eer wij het ondernemen om anderen te vermanen of te onderwijzen. Eer hij er toe komt om de dwaasheid van vleselijke gerustheid voor te stellen, Psalms 49:7, toont hij uit zijn eigen ervaring het voordeel en de vertroosting van een heilige, godvruchtige gerustheid, welke diegenen smaken, die op God vertrouwen en niet op hun wereldlijken rijkdom. "Waarom zou ik vrezen?" Hij bedoelt: "Waarom zou ik hun vrees vrezen?" Isaiah 8:12, de vrees van wereldse mensen?
1. "Waarom zou ik voor hen vrezen? Waarom zou ik vrezen ten dage van benauwdheid en vervolging, als de ongerechtigheid van mijn ziel, de ongerechtigheid van hen die mij verdringen, mij de voet wil lichten, mij omringt? Psalms 49:6- als zij mij omringen met hun kwaadaardige plannen en pogingen? Waarom zou ik vrezen voor hen, wier gehele macht in hun rijkdom bestaat, die hen toch niet eens instaat stelt hun vrienden te verlossen? Ik zal hun macht niet vrezen, want zij kan hen niet instaat stellen mij te verderven." De groten van de wereld zullen ons niet zo geducht toeschijnen, als wij bedenken tot hoe weinig hun rijkdom hen instaat stelt. Wij behoeven niet te vrezen dat diegenen ons van onze hoogheid zullen verstouten, die niet instaat zijn hun eigen hoogheid op te houden.
2. Waarom zou ik vrezen zoals zij vrezen?" De dagen des ouderdoms en des doods zijn kwade dagen," Ecclesiastes 12:1 Ten dage des oordeels zal de ongerechtigheid van onze zielen, of van onze voetstappen, onze vroegere zonden, ons omringen, ordelijk voor onze ogen gesteld worden. God zal ieder werk in het gericht brengen, met al wat verborgen is, en een ieder van ons zal zich hebben te verantwoorden In die dagen zullen wereldsgezinde, goddeloze mensen bevreesd zijn. niets is voor hen, die hun hart op deze wereld gesteld hebben, verschrikkelijker dan de gedachte haar te moeten verlaten; voor hen is de dood de koning van de verschrikking, omdat na de dood het oordeel komt, wanneer hun zonden hen als even zo vele furiën zullen omringen; maar waarom zou een godvruchtige de dood vrezen, met wie God is? Psalms 23:1-4. Als zijn ongerechtigheden hem omringen, dan ziet hij ze allen vergeven, zijn consciëntie is gereinigd, en zelfs in de dag des oordeels, wanneer aan anderen het hart bezwijkt van vrees, dan kunnen de godvruchtiger met blijdschap hun hoofd opwaarts heffen, Luke 21:26, Luke 21:28 De kinderen Gods, hoe arm zij ook mogen wezen, zijn hierin waarlijk gelukkig boven de voorspoedigsten van de kinderen van deze wereld, dat zij wel bewaard zijn tegen de verschrikkingen des doods en van het toekomende oordeel.
Verzen 1-6
Psalm 49:1-6Dit is de inleiding van de dichter tot zijn rede betreffende de ijdelheid van de wereld en haar ongenoegzaamheid om ons gelukkig te maken; en zelden ontmoeten wij een inleiding, die plechtiger is dan deze, want er is geen waarheid van meer ontwijfelbare zekerheid, of groter gewicht en belang, en waarvan de overdenking ons nuttiger is.
I. Hij vraagt om de aandacht van anderen voor hetgeen hij zal zeggen, Psalms 49:2, Psalms 49:3 "Hoort dit, al gij volken, hoort het, en slaat er acht op, hoort het en overweegt het; hoort twee maal wat eens gesproken is, hoofd en neemt ter ore," Psalms 62:10, Psalms 62:12 Niet slechts: Hoort al gij Israëlieten, en neemt ter ore al gij inwoners van Kanan," maar, Hoort al gij volken, neemt ter ore, alle inwoners van de wereld want deze leer is niet inzonderheid eigen aan hen, die met de Goddelijke openbaring gezegend zijn, zelfs het licht van de natuur getuigt ervan. Alle mensen kunnen weten, en daarom moeten alle mensen er aan denken, dat hun rijkdom hun van geen nut zal zijn ten dage des doods. Beiden, geringen en aanzienlijken, rijken en armen, moeten samenkomen om het woord Gods te horen, laat hen dit dus horen en ter harte nemen. Laat hen, die aanzienlijk en rijk zijn in de wereld, horen van de ijdelheid van hun wereldlijke bezittingen en er niet hoogmoedig op zijn, noch gerust zijn in de genieting ervan maar hem besteden in weldoen, opdat zij zich er vrienden mee maken. Laat hen, die arm en gering zijn, dit horen en tevreden zijn met hun weinigje, en hen niet benijden, die overvloed hebben. Arme mensen zijn in even groot gevaar door een onmatige begeerte naar de rijkdom van de wereld, als lieden door een onmatig zich verlustigen erin.
Hij geeft een goede reden op, waarom er op zijn rede acht geslagen moet worden, Psalms 49:4 Mijn mond zal enkel wijsheid spreken, wat hij te zeggen had:
1. Was waar en goed. Het is wijsheid en verstand, het zal diegenen wijs en verstandig maken, die het aannemen, er zich aan onderwerpen. Het is niet twijfelachtig, maar zeker, niet onbeduidend, maar van gewicht, geen zaak van spitsvondige bespiegeling, maar van bewonderenswaardig nut, om ons in de rechten weg te leiden naar ons groot doel.
2. Het was wat hij zelf goed overdacht en uitgewerkt heeft. Wat zijn mond sprak was de overdenking zijns harten, zoals in Psalms 45:2; het was wat God in zijn hart had gegeven, wat hij zelf ernstig overwogen had en met de betekenis waarvan hij ten volle bekend was en van welks waarheid hij overtuigd was. Wat leraren spreken uit hun eigen hart, dat zal waarschijnlijk tot het hart hunner hoorders gaan.
II. Hij wekt zijn eigen aandacht op, Psalms 49:5 Ik zal mijn oor neigen tot een spreuk, het wordt een spreuk genoemd, omdat het leerrijk en verstandig is. Het is hetzelfde woord, dat voor Salomo's gezegden wordt gebruikt. De psalmist zal er zelf zijn oor toe neigen. Dit geeft te kennen:
1. Dat het hem geleerd was door de Geest Gods, en hij het niet uit zichzelf gesproken heeft. Zij, die het op zich nemen om anderen te onderwijzen, moeten eerst zelf leren.
2. Dat hij er zichzelf na betrokken in achtte en besloten had zijn eigen ziel niet te wagen op hetgeen, waarvan hij anderen afried de hun te wagen. 3. Dat hij niet verwachtte dat anderen acht zouden geven op hetgeen, waarop hij zelf geen acht gaf als op een zaak van het grootste belang. Waar God de tong van de geleerden geeft, daar "wekt Hij eerst het oor om te horen gelijk die geleerd worden," Isaiah 50:4
III. Hij belooft de zaak zo duidelijk en treffend te maken als hij kon: ik zal mijn verborgen rede openen op de harp. Wat hij voor zichzelf geleerd heeft, wilde hij niet verbergen of tot zichzelf beperken, maar mededelen ten voordele van anderen.
1. Sommigen begrepen het niet, het was hun een raadsel. Spreek hun van de ijdelheid van de dingen, die gezien worden, en van de werkelijkheid en het gewicht van de onzichtbare dingen, en zij zeggen: Is hij niet een dichter van gelijkenissen? Om de wille van de zodanige zal hij zijn verborgen rede openen en haar zo duidelijk maken, dat die voorbij loopt het kan lezen.
2. Anderen verstonden het wel, maar werden er niet door bewogen, zij werden er niet door aangedaan, en om hunnentwil wilde hij haar openen op de harp, en dat middel beproeven om op hen te werken, invloed op hen te krijgen, want gelijk de dichter Herbert zegt: Een vers kan hem vinden, die vlucht voor een preek.
IV. Hij begint met de toepassing ervan op zichzelf, en dat is de rechte methode om over Goddelijke dingen te handelen. Eerst moeten wij tot onszelf prediken, eer wij het ondernemen om anderen te vermanen of te onderwijzen. Eer hij er toe komt om de dwaasheid van vleselijke gerustheid voor te stellen, Psalms 49:7, toont hij uit zijn eigen ervaring het voordeel en de vertroosting van een heilige, godvruchtige gerustheid, welke diegenen smaken, die op God vertrouwen en niet op hun wereldlijken rijkdom. "Waarom zou ik vrezen?" Hij bedoelt: "Waarom zou ik hun vrees vrezen?" Isaiah 8:12, de vrees van wereldse mensen?
1. "Waarom zou ik voor hen vrezen? Waarom zou ik vrezen ten dage van benauwdheid en vervolging, als de ongerechtigheid van mijn ziel, de ongerechtigheid van hen die mij verdringen, mij de voet wil lichten, mij omringt? Psalms 49:6- als zij mij omringen met hun kwaadaardige plannen en pogingen? Waarom zou ik vrezen voor hen, wier gehele macht in hun rijkdom bestaat, die hen toch niet eens instaat stelt hun vrienden te verlossen? Ik zal hun macht niet vrezen, want zij kan hen niet instaat stellen mij te verderven." De groten van de wereld zullen ons niet zo geducht toeschijnen, als wij bedenken tot hoe weinig hun rijkdom hen instaat stelt. Wij behoeven niet te vrezen dat diegenen ons van onze hoogheid zullen verstouten, die niet instaat zijn hun eigen hoogheid op te houden.
2. Waarom zou ik vrezen zoals zij vrezen?" De dagen des ouderdoms en des doods zijn kwade dagen," Ecclesiastes 12:1 Ten dage des oordeels zal de ongerechtigheid van onze zielen, of van onze voetstappen, onze vroegere zonden, ons omringen, ordelijk voor onze ogen gesteld worden. God zal ieder werk in het gericht brengen, met al wat verborgen is, en een ieder van ons zal zich hebben te verantwoorden In die dagen zullen wereldsgezinde, goddeloze mensen bevreesd zijn. niets is voor hen, die hun hart op deze wereld gesteld hebben, verschrikkelijker dan de gedachte haar te moeten verlaten; voor hen is de dood de koning van de verschrikking, omdat na de dood het oordeel komt, wanneer hun zonden hen als even zo vele furiën zullen omringen; maar waarom zou een godvruchtige de dood vrezen, met wie God is? Psalms 23:1-4. Als zijn ongerechtigheden hem omringen, dan ziet hij ze allen vergeven, zijn consciëntie is gereinigd, en zelfs in de dag des oordeels, wanneer aan anderen het hart bezwijkt van vrees, dan kunnen de godvruchtiger met blijdschap hun hoofd opwaarts heffen, Luke 21:26, Luke 21:28 De kinderen Gods, hoe arm zij ook mogen wezen, zijn hierin waarlijk gelukkig boven de voorspoedigsten van de kinderen van deze wereld, dat zij wel bewaard zijn tegen de verschrikkingen des doods en van het toekomende oordeel.
Verzen 7-15
Psalm 49:7-15In deze verzen hebben wij:
Een beschrijving van de geest en de wijze van doen van wereldsgezinde lieden wier deel is in dit leven, Psalms 17:14. Er wordt verondersteld dat zij rijkdom hebben, veelheid des rijkdoms, Psalms 49:7, huizen en akkers, die zij geërfd hebben, en die zij de hunne noemen Psalms 49:12 God geeft dikwijls een grote overvloed van de goede dingen van deze wereld aan slechte mensen, die leven in minachting van Hem en in opstand tegen Hem, waaruit blijkt dat zij in zichzelf niet de beste dingen zijn want dan zou God de meeste ervan aan Zijn beste vrienden geven, en dat zij niet de beste dingen zijn voor ons, want dan zouden zit er niet zoveel van hebben, die getekend zijnde voor het verderf, er rijp voor gemaakt moeten worden door hun voorspoed, Proverbs 1:32 Een mens kan overvloed hebben van de rijkdom van deze wereld en er beter door gemaakt worden; zijn hart er door verruimd krijgen in liefde en dankbaarheid en gehoorzaamheid, en er het goed mee doen, dat overvloedige vrucht zal zijn tot zijn rekening, en daarom is het niet het hebben van rijkdom, dat de mensen tot wereldlingen stempelt, maar wel hun zetten van hun hart er op alsof het de beste dingen waren; en aldus worden deze wereldsgezinde lieden hier beschreven:
1. Zij vertrouwen op hun rijkdom; zij vertrouwen op hun goed, Psalms 49:7, zij steunen erop als op hun deel, hun geluk, en verwachten dat het hen beveiligen zal tegen alle kwaad, en hen voorzien zal van alle goed, en dat zij niets anders nodig hebben, ja God zelf niet nodig hebben. Hun goud is hun hoop, Job 31:24 en aldus wordt het hun god. Aldus verklaart onze Heiland dat het moeilijk is voor rijken om zalig te worden, Mark 10:24 "Hoe zwaar is het dat degenen, die op het goed hun vertrouwen hebben, in het koninkrijk Gods ingaan!" Zie 1 Timothy 6:17
2. Zij verhovaardigen zich op hun rijkdom. Zij roemen op de veelheid van hun rijkdom, alsof die het stellige teken was van Gods gunst, en het onmiskenbaar bewijs van hun eigen verstand en hun vlijt. Mijn kracht en de sterkte van mijn hand heeft mij dit vermogen verkregen, alsof die rijkdom hen waarlijk groot en gelukkig maakte en meer voortreffelijk dan hun naburen. Zij roemen dat zij alles hebben wat zij wilden hebben, Psalm 10:-Psalms 10:3, en de gehele wereld kunnen trotseren ik zal koning zijn in eeuwigheid; daarom noemen zij de landen naar hun namen, in de hoop van hierdoor hun gedachtenis te vereeuwigen, en indien de landen ook werkelijk de namen behouden, waarnaar zij ze noemen, dan is het toch nog een armoedige eer; maar die veranderen dikwijls van namen als zij andere eigenaars krijgen.
3. Zij vleien zich met de hoop dat hun wereldlijke bezittingen hun bestendigd zullen worden, Psalms 49:12 Hun binnenste gedachte is dat hun huizen zullen zijn in eeuwigheid, en die gedachte behaagt hen. Zijn niet alle gedachten inwendig; in het binnenste? ja, maar het geeft te kennen:
a. Dat deze gedachte diep ingeworteld is in hun gemoed, zorgvuldig weggelegd is in hun hart. Een godvruchtig man heeft gedachten van de wereld, maar het zijn zijn uitwendige gedachten; zijn inwendige gedachte is voor God en de hemelse dingen. Maar een wereldsgezind man heeft slechts enkele vluchtige gedachten aan de dingen Gods, terwijl zijn blijvende, innerlijke gedachte de wereld betreft; deze ligt hem het naast aan het hart en is er op de troon. b. Dat zij daar zorgvuldig is verborgen, zij schamen zich om te zeggen dat hun huizen tot in eeuwigheid zullen zijn, maar inwendig denken zij het. Als zij er zich niet van kunnen overtuigen dat zij het tot in eeuwigheid zullen zijn, zijn zij toch dwaas genoeg om te denken dat hun zielen het zullen zijn en hun woningen. Maar gesteld eens dat zij het zullen, welk goed zal het hun dan doen, als zij niet meer de hunne zijn? Maar zij zullen het niet, want de wereld gaat voorbij en de gedaante ervan; alle dingen worden door de tand des tijds verteerd.
I. Een bewijs van hun dwaasheid hierin. In het algemeen, Psalms 49:14 :Deze hen weg is een dwaasheid van hen. De weg van de wereldsgezindheid is een zeer dwaze weg; zij, die hun schat op de aarde hebben hun hart stellen op de dingen hier beneden handelen in tegenspraak met gezond verstand en met hun waar belang. God zelf noemde hem een dwaas, die dacht dat zijn goederen opgelegd waren voor vele jaren en dat zij een erfdeel zouden zijn voor zijn ziel, Luke 12:19, Luke 12:20. En toch hebben hun nakomelingen een welbehagen in hun woorden, zij stemmen in met hun gevoelen; spreken zoals zij spraken; doen zoals zij deden, en treden dus in de voetstappen van hun wereldsgezindheid. De liefde tot de wereld is een ziekte die in het bloed zit, de mensen erven haar over en zo is zij niet uit te roeien, totdat de genade Gods hen er van geneest.
Om de dwaasheid van vleselijkgezinde wereldlingen te bewijzen, toont hij aan:
1. Dat zij met al hun rijkdom het leven van de dierbaarste vriend, die zij hebben in de wereld, niet kunnen redden, geen uitstel voor hem kunnen kopen, als hij opgeëist wordt door de dood, Psalms 49:8. Niemand van hen zal zijn broeder immermeer kunnen verlossen; zijn broederwereldling, die hem tegen waarborg zou geven uit zijn eigen bezitting, indien hij slechts borg voor hem zou willen blijven en zeer gaarne zou hij het willen, in de hoop dat zijn vriend hem op een ander maal dezelfde dienst zou bewijzen. Maar hun woord voor elkaar zal niet worden aangenomen, en ook zal de bezitting van de een mens het rantsoen niet kunnen zijn voor het leven van een andere mens. God stelt haar niet op prijs, zij heeft voor Hem generlei waarde, en de wezenlijke waarde van de dingen is meer, zijn bij Hem zijn aangeschreven. Zijn gerechtigheid zal haar niet aannemen als evenwaardige vergoeding. De Heer van het leven onzes broeders is de Heer van onze bezitting, en kan beide nemen, als Hem dit behaagt, zonder moeilijkheid voor zichzelf of onrecht jegens ons; en daarom kan de een geen rantsoen zijn voor de ander. Wij kunnen de dood niet omkopen om onze broeder nog te laten leven, en nog veel minder om hem voor eeuwig in deze wereld te laten leven, wij kunnen het graf niet omkopen om hem geen verderf te laten zien; want wij moeten sterven en weerkeren tot het stof, wij hebben geen verweer in deze strijd. Hoe dwaas is het te vertrouwen op, te roemen in, hetgeen ons niet in staat stelt om ook maar voor een enkel uur uitstel te verkrijgen van de voltrekking van het vonnis des doods aan een ouder, een kind, of een vriend, die ons dierbaar is als onze eigen ziel! Het is voorzeker waar, dat de verlossing van hun ziel te kostelijk is en in eeuwigheid zal ophouden; het leven kan, als het heengaat, niet teruggehouden worden, en als het heengegaan is, kan het niet worden teruggeroepen door enigerlei menselijke kunst of wereldlijke prijs. Maar dit ziet verder naar de eeuwige verlossing, die door de Messias, op wie de Oud- Testamentische heiligen het oog hadden als de Verlosser, gewerkt zou worden. De onsterfelijkheid is een juweel van te grote waarde om door de schatten van deze wereld gekocht te kunnen worden. Wij zijn "niet verlost door vergankelijke dingen, zilver of goud," 1 Peter 1:18. De geleerde Dr. Hammond past het 9de en 10de vers uitdrukkelijk toe op Christus. "De verlossing van de ziel zal kostelijk zijn, zij zal op hoge prijs gesteld worden, zij zal duur betaald worden, maar eenmaal gewrocht zijnde, zal zij in eeuwigheid ophouden, zij zal nooit herhaald behoeven te worden. Hebrews 9:25, Hebrews 9:26; Hebrews 10:12. En Hij, de Verlosser, zal ook voortaan gedurig leven en de verderving niet zien; Hij zal van de doden opstaan eer Hij de verderving ziet, en dan zal Hij leven tot in eeuwigheid, Revelation 1:18 Christus heeft voor ons gedaan wat al de schatten van de wereld niet voor ons doen konden wel mag Hij ons dus dierbaarder zijn dan alle werelds goed. Christus heeft voor ons gedaan wat geen broeder, geen vriend voor ons doen kon, neen, zelfs niet een die de grootste bezitting of de meesten invloed had, en daarom zijn zij, die vader of broeder boven Hem liefhebben is mij niet waardig. Dit toont ook de dwaasheid aan van wereldsgezinde mensen, die hun ziel verkopen voor hetgeen, waarmee zij haar nooit zouden kunnen knopen.
2. Dat zij met al hun rijkdom zich niet tegen de pijl des doods kunnen beveiligen. De wereldling ziet, en het ergert hem om het te zien, dat de mensen sterven, een dwaas en een onvernuftige omkomen, Psalms 49:11. Daarom kan hij niets anders verwachten dan dat het eindelijk eens ook zijn beurt worden zal, hij kan nergens een aanmoediging in vinden om te hopen dat hij tot in eeuwigheid zal blijven, en daarom vertroost hij zich dwaselijk hiermede, dat, hoewel hijzelf niet in eeuwigheid zal zijn, zijn huis het zal wezen. Sommige rijke lieden zijn wijs, zij zijn staatkundig, maar zij kunnen de dood niet verschalken, noch kunnen zij met al hun verstand en behendigheid de slag des doods afweren. Anderen zijn dwaas en onvernuftig. Fortuna favet fatuis, de fortuin begunstigt de dwazen. Hoewel deze geen goed doen, doen zij misschien geen groot kwaad in de wereld, maar dat zal hen toch niet vrijstellen, zij zullen omkomen, door de dood worden weggenomen even goed als de wijzen, die met hun list kwaad hebben gedaan. Of, door de wijzen en dwazen kunnen wij de Godvruchtigen en goddelozen verstaan; de Godvruchtigen sterven, en hun dood is hun verlossing; de goddelozen komen om, hun dood is hun verderf, maar zij laten hun rijkdom na aan anderen.
a. Zij kunnen er niet mee blijven leven, en hij zal niet bij machte zijn hun een uitstel te bezorgen. Het is een beuzelachtige pleitgrond (hoewel hij eenmaal doel getroffen heeft): "Dood ons niet, want wij hebben verborgen schatten in het veld," Jeremiah 41:8
b. Zij kunnen hem niet medenemen, maar moeten hem achterlaten.
c. Zij kunnen niet voorzien wie er bezit of genot van zal hebben, als zij hem verlaten hebben; zij moeten heen aan anderen overlaten, maar aan wie weten zij niet, misschien welaan een dwaas, Ecclesiastes 2:19, of aan een vijand.
En gelijk van de mensen rijkdom hen van geen dienst zal wezen in de stervensuur, zo zal ook hun eer of aanzien hun dan van generlei nut wezen. De mens nochtans, die in waarde is blijft niet, Psalms 49:13. Wij willen eens veronderstellen dat iemand tot de hoogste trap van eer of bevordering is gekomen, dat hij zo groot en gelukkig is als de wereld hem maken kan, een man in glans en pracht, een man in zijn beste toestand, omringd en gesteund door al de voordelen, die hij begeren kan; maar hij blijft niet, zijn eer blijft niet, zij is een voorbijgaande schaduw. Hij blijft de nacht niet over deze wereld is een herberg, waarin zijn verblijf zo kort is, dat hij nauwelijks kan zeggen er een nachtverblijf in te hebben; zo weinig rust is er in deze dingen, hij is gelijk als de beesten, die vergaan; hij moet even gewis sterven als de beesten, en zijn dood zal evenzeer het einde zijn van zijn staat in deze wereld als hun dood het einde is van hun staat; zijn dood lichaam zal evenals het hun tot verrotting overgaan; en, gelijk Dr.Hammond opmerkt, de grootste eer en rijkdom, die onrechtmatig verkregen werden door een vader, gaan niet altijd over op iemand van zijn nageslacht (gelijk de beesten, als zij sterven, aan hun jongen niets nalaten dan de wijde wereld, om er in te weiden,) maar komen terstond in andere handen voor wie hij ze nooit bedoeld heeft bijeen te brengen.
3. Dat hun toestand aan de andere kant van de dood zeer ellendig, zeer rampzalig zijn zal. De wereld, waarop zij verzot zijn, zal niet alleen hen niet redden van de dood, maar hen zoveel dieper in de hel doen verzinken, Psalms 49:15; men zet hen als schapen in het graf. Hun voorspoed heeft hen gevoed als schapen voor de slachtbank, Hosea 4:16, en dan komt de dood en sluit hen op in het graf, zoals vette schapen in een schaapskooi, "om uitgevoerd te worden ten dage des toorns," Job 21:30 Ganse scharen van hen worden als kudden schapen die aan een ziekte zijn gestorven, in het graf geworpen, en daar zal de dood op hen azen, de tweede dood, "de worm, die niet sterft," Job 24:20 Hun eigen schuldig geweten zal hen voortdurend kwellen met: "Kind gedenk" Luke 16:25 De dood juicht en triomfeert over hen, gelijk dit voorgesteld wordt in de val van Babylon, waarover "het dodenrijk beneden in beroering is," Isaiah 14:9 en verder. Terwijl een heilige de trotse dood kan vragen: Waar is uw prikkel? zal de dood de trotse zondaar vragen: Waar is uw rijkdom, uw pracht? en hoe meer hij ver gemaakt was door voorspoed, met des te meer genot zal de dood hem afweiden. En in de morgen van de opstanding, wanneer allen, die in het stof slapen, zullen ontwaken, Daniel 12:2, "zullen de oprechten over hen heersen", zullen deze niet alleen bevorderd worden tot de hoogste waardigheid en eer wanneer zij vervuld zullen worden van eeuwige schande en verachting, verhoogd worden in de hoogste hemelen, wanneer zij in de diepste hel zullen neerzinken, maar zij zullen bijzitters zijn van Christus als het vonnis over hen geveld wordt, en zij zullen de gerechtigheid Gods loven in hun verderf. Toen de rijke man in de hel smeekte dat Lazarus hem een druppel water mocht brengen om zijn tong te verkoelen erkende hij dat deze oprechte heerschappij over hem had, zoals ook de dwaze maagden de heerschappij erkenden van de wijze maagden en dat zij zich in haar macht beroemden, toen zij haar vroegen: Geeft ons van uw olie. Laat dit ons vertroosten met betrekking tot de verdrukkingen, waaronder de oprechten thans dikwijls zuchten, en de heerschappij, die de goddelozen over hen hebben. De dag komt, wanneer de zaken een geheel andere wending zullen nemen, Esther 9:1, en dan zullen de oprechten heersen. Laat ons thans oordelen over de dingen, zoals zij op die dag zullen zijn. Maar wat zal er worden van al de schoonheid van de goddelozen? Helaas, die zal in het graf verslijten; alles waar zij zich op lieten voorstaan, en waarvoor anderen hen gevleid en bewonderd hebben was toevallig, bijkomend geleend, het was vernis en verguldsel, en nu zullen zij opstaan in hun eigen mismaaktheid. De schoonheid van de heiligheid is hetgeen het graf, dat alle andere schoonheid verteert, niet kan aanraken of bederven. Hun schoonheid zal verteerd worden, het graf, of de hel een woning zijnde voor een ieder van hun, en welke schoonheid kan er wezen waar niets is dan de zwartheid van de duisternis tot in eeuwigheid?
Verzen 7-15
Psalm 49:7-15In deze verzen hebben wij:
Een beschrijving van de geest en de wijze van doen van wereldsgezinde lieden wier deel is in dit leven, Psalms 17:14. Er wordt verondersteld dat zij rijkdom hebben, veelheid des rijkdoms, Psalms 49:7, huizen en akkers, die zij geërfd hebben, en die zij de hunne noemen Psalms 49:12 God geeft dikwijls een grote overvloed van de goede dingen van deze wereld aan slechte mensen, die leven in minachting van Hem en in opstand tegen Hem, waaruit blijkt dat zij in zichzelf niet de beste dingen zijn want dan zou God de meeste ervan aan Zijn beste vrienden geven, en dat zij niet de beste dingen zijn voor ons, want dan zouden zit er niet zoveel van hebben, die getekend zijnde voor het verderf, er rijp voor gemaakt moeten worden door hun voorspoed, Proverbs 1:32 Een mens kan overvloed hebben van de rijkdom van deze wereld en er beter door gemaakt worden; zijn hart er door verruimd krijgen in liefde en dankbaarheid en gehoorzaamheid, en er het goed mee doen, dat overvloedige vrucht zal zijn tot zijn rekening, en daarom is het niet het hebben van rijkdom, dat de mensen tot wereldlingen stempelt, maar wel hun zetten van hun hart er op alsof het de beste dingen waren; en aldus worden deze wereldsgezinde lieden hier beschreven:
1. Zij vertrouwen op hun rijkdom; zij vertrouwen op hun goed, Psalms 49:7, zij steunen erop als op hun deel, hun geluk, en verwachten dat het hen beveiligen zal tegen alle kwaad, en hen voorzien zal van alle goed, en dat zij niets anders nodig hebben, ja God zelf niet nodig hebben. Hun goud is hun hoop, Job 31:24 en aldus wordt het hun god. Aldus verklaart onze Heiland dat het moeilijk is voor rijken om zalig te worden, Mark 10:24 "Hoe zwaar is het dat degenen, die op het goed hun vertrouwen hebben, in het koninkrijk Gods ingaan!" Zie 1 Timothy 6:17
2. Zij verhovaardigen zich op hun rijkdom. Zij roemen op de veelheid van hun rijkdom, alsof die het stellige teken was van Gods gunst, en het onmiskenbaar bewijs van hun eigen verstand en hun vlijt. Mijn kracht en de sterkte van mijn hand heeft mij dit vermogen verkregen, alsof die rijkdom hen waarlijk groot en gelukkig maakte en meer voortreffelijk dan hun naburen. Zij roemen dat zij alles hebben wat zij wilden hebben, Psalm 10:-Psalms 10:3, en de gehele wereld kunnen trotseren ik zal koning zijn in eeuwigheid; daarom noemen zij de landen naar hun namen, in de hoop van hierdoor hun gedachtenis te vereeuwigen, en indien de landen ook werkelijk de namen behouden, waarnaar zij ze noemen, dan is het toch nog een armoedige eer; maar die veranderen dikwijls van namen als zij andere eigenaars krijgen.
3. Zij vleien zich met de hoop dat hun wereldlijke bezittingen hun bestendigd zullen worden, Psalms 49:12 Hun binnenste gedachte is dat hun huizen zullen zijn in eeuwigheid, en die gedachte behaagt hen. Zijn niet alle gedachten inwendig; in het binnenste? ja, maar het geeft te kennen:
a. Dat deze gedachte diep ingeworteld is in hun gemoed, zorgvuldig weggelegd is in hun hart. Een godvruchtig man heeft gedachten van de wereld, maar het zijn zijn uitwendige gedachten; zijn inwendige gedachte is voor God en de hemelse dingen. Maar een wereldsgezind man heeft slechts enkele vluchtige gedachten aan de dingen Gods, terwijl zijn blijvende, innerlijke gedachte de wereld betreft; deze ligt hem het naast aan het hart en is er op de troon. b. Dat zij daar zorgvuldig is verborgen, zij schamen zich om te zeggen dat hun huizen tot in eeuwigheid zullen zijn, maar inwendig denken zij het. Als zij er zich niet van kunnen overtuigen dat zij het tot in eeuwigheid zullen zijn, zijn zij toch dwaas genoeg om te denken dat hun zielen het zullen zijn en hun woningen. Maar gesteld eens dat zij het zullen, welk goed zal het hun dan doen, als zij niet meer de hunne zijn? Maar zij zullen het niet, want de wereld gaat voorbij en de gedaante ervan; alle dingen worden door de tand des tijds verteerd.
I. Een bewijs van hun dwaasheid hierin. In het algemeen, Psalms 49:14 :Deze hen weg is een dwaasheid van hen. De weg van de wereldsgezindheid is een zeer dwaze weg; zij, die hun schat op de aarde hebben hun hart stellen op de dingen hier beneden handelen in tegenspraak met gezond verstand en met hun waar belang. God zelf noemde hem een dwaas, die dacht dat zijn goederen opgelegd waren voor vele jaren en dat zij een erfdeel zouden zijn voor zijn ziel, Luke 12:19, Luke 12:20. En toch hebben hun nakomelingen een welbehagen in hun woorden, zij stemmen in met hun gevoelen; spreken zoals zij spraken; doen zoals zij deden, en treden dus in de voetstappen van hun wereldsgezindheid. De liefde tot de wereld is een ziekte die in het bloed zit, de mensen erven haar over en zo is zij niet uit te roeien, totdat de genade Gods hen er van geneest.
Om de dwaasheid van vleselijkgezinde wereldlingen te bewijzen, toont hij aan:
1. Dat zij met al hun rijkdom het leven van de dierbaarste vriend, die zij hebben in de wereld, niet kunnen redden, geen uitstel voor hem kunnen kopen, als hij opgeëist wordt door de dood, Psalms 49:8. Niemand van hen zal zijn broeder immermeer kunnen verlossen; zijn broederwereldling, die hem tegen waarborg zou geven uit zijn eigen bezitting, indien hij slechts borg voor hem zou willen blijven en zeer gaarne zou hij het willen, in de hoop dat zijn vriend hem op een ander maal dezelfde dienst zou bewijzen. Maar hun woord voor elkaar zal niet worden aangenomen, en ook zal de bezitting van de een mens het rantsoen niet kunnen zijn voor het leven van een andere mens. God stelt haar niet op prijs, zij heeft voor Hem generlei waarde, en de wezenlijke waarde van de dingen is meer, zijn bij Hem zijn aangeschreven. Zijn gerechtigheid zal haar niet aannemen als evenwaardige vergoeding. De Heer van het leven onzes broeders is de Heer van onze bezitting, en kan beide nemen, als Hem dit behaagt, zonder moeilijkheid voor zichzelf of onrecht jegens ons; en daarom kan de een geen rantsoen zijn voor de ander. Wij kunnen de dood niet omkopen om onze broeder nog te laten leven, en nog veel minder om hem voor eeuwig in deze wereld te laten leven, wij kunnen het graf niet omkopen om hem geen verderf te laten zien; want wij moeten sterven en weerkeren tot het stof, wij hebben geen verweer in deze strijd. Hoe dwaas is het te vertrouwen op, te roemen in, hetgeen ons niet in staat stelt om ook maar voor een enkel uur uitstel te verkrijgen van de voltrekking van het vonnis des doods aan een ouder, een kind, of een vriend, die ons dierbaar is als onze eigen ziel! Het is voorzeker waar, dat de verlossing van hun ziel te kostelijk is en in eeuwigheid zal ophouden; het leven kan, als het heengaat, niet teruggehouden worden, en als het heengegaan is, kan het niet worden teruggeroepen door enigerlei menselijke kunst of wereldlijke prijs. Maar dit ziet verder naar de eeuwige verlossing, die door de Messias, op wie de Oud- Testamentische heiligen het oog hadden als de Verlosser, gewerkt zou worden. De onsterfelijkheid is een juweel van te grote waarde om door de schatten van deze wereld gekocht te kunnen worden. Wij zijn "niet verlost door vergankelijke dingen, zilver of goud," 1 Peter 1:18. De geleerde Dr. Hammond past het 9de en 10de vers uitdrukkelijk toe op Christus. "De verlossing van de ziel zal kostelijk zijn, zij zal op hoge prijs gesteld worden, zij zal duur betaald worden, maar eenmaal gewrocht zijnde, zal zij in eeuwigheid ophouden, zij zal nooit herhaald behoeven te worden. Hebrews 9:25, Hebrews 9:26; Hebrews 10:12. En Hij, de Verlosser, zal ook voortaan gedurig leven en de verderving niet zien; Hij zal van de doden opstaan eer Hij de verderving ziet, en dan zal Hij leven tot in eeuwigheid, Revelation 1:18 Christus heeft voor ons gedaan wat al de schatten van de wereld niet voor ons doen konden wel mag Hij ons dus dierbaarder zijn dan alle werelds goed. Christus heeft voor ons gedaan wat geen broeder, geen vriend voor ons doen kon, neen, zelfs niet een die de grootste bezitting of de meesten invloed had, en daarom zijn zij, die vader of broeder boven Hem liefhebben is mij niet waardig. Dit toont ook de dwaasheid aan van wereldsgezinde mensen, die hun ziel verkopen voor hetgeen, waarmee zij haar nooit zouden kunnen knopen.
2. Dat zij met al hun rijkdom zich niet tegen de pijl des doods kunnen beveiligen. De wereldling ziet, en het ergert hem om het te zien, dat de mensen sterven, een dwaas en een onvernuftige omkomen, Psalms 49:11. Daarom kan hij niets anders verwachten dan dat het eindelijk eens ook zijn beurt worden zal, hij kan nergens een aanmoediging in vinden om te hopen dat hij tot in eeuwigheid zal blijven, en daarom vertroost hij zich dwaselijk hiermede, dat, hoewel hijzelf niet in eeuwigheid zal zijn, zijn huis het zal wezen. Sommige rijke lieden zijn wijs, zij zijn staatkundig, maar zij kunnen de dood niet verschalken, noch kunnen zij met al hun verstand en behendigheid de slag des doods afweren. Anderen zijn dwaas en onvernuftig. Fortuna favet fatuis, de fortuin begunstigt de dwazen. Hoewel deze geen goed doen, doen zij misschien geen groot kwaad in de wereld, maar dat zal hen toch niet vrijstellen, zij zullen omkomen, door de dood worden weggenomen even goed als de wijzen, die met hun list kwaad hebben gedaan. Of, door de wijzen en dwazen kunnen wij de Godvruchtigen en goddelozen verstaan; de Godvruchtigen sterven, en hun dood is hun verlossing; de goddelozen komen om, hun dood is hun verderf, maar zij laten hun rijkdom na aan anderen.
a. Zij kunnen er niet mee blijven leven, en hij zal niet bij machte zijn hun een uitstel te bezorgen. Het is een beuzelachtige pleitgrond (hoewel hij eenmaal doel getroffen heeft): "Dood ons niet, want wij hebben verborgen schatten in het veld," Jeremiah 41:8
b. Zij kunnen hem niet medenemen, maar moeten hem achterlaten.
c. Zij kunnen niet voorzien wie er bezit of genot van zal hebben, als zij hem verlaten hebben; zij moeten heen aan anderen overlaten, maar aan wie weten zij niet, misschien welaan een dwaas, Ecclesiastes 2:19, of aan een vijand.
En gelijk van de mensen rijkdom hen van geen dienst zal wezen in de stervensuur, zo zal ook hun eer of aanzien hun dan van generlei nut wezen. De mens nochtans, die in waarde is blijft niet, Psalms 49:13. Wij willen eens veronderstellen dat iemand tot de hoogste trap van eer of bevordering is gekomen, dat hij zo groot en gelukkig is als de wereld hem maken kan, een man in glans en pracht, een man in zijn beste toestand, omringd en gesteund door al de voordelen, die hij begeren kan; maar hij blijft niet, zijn eer blijft niet, zij is een voorbijgaande schaduw. Hij blijft de nacht niet over deze wereld is een herberg, waarin zijn verblijf zo kort is, dat hij nauwelijks kan zeggen er een nachtverblijf in te hebben; zo weinig rust is er in deze dingen, hij is gelijk als de beesten, die vergaan; hij moet even gewis sterven als de beesten, en zijn dood zal evenzeer het einde zijn van zijn staat in deze wereld als hun dood het einde is van hun staat; zijn dood lichaam zal evenals het hun tot verrotting overgaan; en, gelijk Dr.Hammond opmerkt, de grootste eer en rijkdom, die onrechtmatig verkregen werden door een vader, gaan niet altijd over op iemand van zijn nageslacht (gelijk de beesten, als zij sterven, aan hun jongen niets nalaten dan de wijde wereld, om er in te weiden,) maar komen terstond in andere handen voor wie hij ze nooit bedoeld heeft bijeen te brengen.
3. Dat hun toestand aan de andere kant van de dood zeer ellendig, zeer rampzalig zijn zal. De wereld, waarop zij verzot zijn, zal niet alleen hen niet redden van de dood, maar hen zoveel dieper in de hel doen verzinken, Psalms 49:15; men zet hen als schapen in het graf. Hun voorspoed heeft hen gevoed als schapen voor de slachtbank, Hosea 4:16, en dan komt de dood en sluit hen op in het graf, zoals vette schapen in een schaapskooi, "om uitgevoerd te worden ten dage des toorns," Job 21:30 Ganse scharen van hen worden als kudden schapen die aan een ziekte zijn gestorven, in het graf geworpen, en daar zal de dood op hen azen, de tweede dood, "de worm, die niet sterft," Job 24:20 Hun eigen schuldig geweten zal hen voortdurend kwellen met: "Kind gedenk" Luke 16:25 De dood juicht en triomfeert over hen, gelijk dit voorgesteld wordt in de val van Babylon, waarover "het dodenrijk beneden in beroering is," Isaiah 14:9 en verder. Terwijl een heilige de trotse dood kan vragen: Waar is uw prikkel? zal de dood de trotse zondaar vragen: Waar is uw rijkdom, uw pracht? en hoe meer hij ver gemaakt was door voorspoed, met des te meer genot zal de dood hem afweiden. En in de morgen van de opstanding, wanneer allen, die in het stof slapen, zullen ontwaken, Daniel 12:2, "zullen de oprechten over hen heersen", zullen deze niet alleen bevorderd worden tot de hoogste waardigheid en eer wanneer zij vervuld zullen worden van eeuwige schande en verachting, verhoogd worden in de hoogste hemelen, wanneer zij in de diepste hel zullen neerzinken, maar zij zullen bijzitters zijn van Christus als het vonnis over hen geveld wordt, en zij zullen de gerechtigheid Gods loven in hun verderf. Toen de rijke man in de hel smeekte dat Lazarus hem een druppel water mocht brengen om zijn tong te verkoelen erkende hij dat deze oprechte heerschappij over hem had, zoals ook de dwaze maagden de heerschappij erkenden van de wijze maagden en dat zij zich in haar macht beroemden, toen zij haar vroegen: Geeft ons van uw olie. Laat dit ons vertroosten met betrekking tot de verdrukkingen, waaronder de oprechten thans dikwijls zuchten, en de heerschappij, die de goddelozen over hen hebben. De dag komt, wanneer de zaken een geheel andere wending zullen nemen, Esther 9:1, en dan zullen de oprechten heersen. Laat ons thans oordelen over de dingen, zoals zij op die dag zullen zijn. Maar wat zal er worden van al de schoonheid van de goddelozen? Helaas, die zal in het graf verslijten; alles waar zij zich op lieten voorstaan, en waarvoor anderen hen gevleid en bewonderd hebben was toevallig, bijkomend geleend, het was vernis en verguldsel, en nu zullen zij opstaan in hun eigen mismaaktheid. De schoonheid van de heiligheid is hetgeen het graf, dat alle andere schoonheid verteert, niet kan aanraken of bederven. Hun schoonheid zal verteerd worden, het graf, of de hel een woning zijnde voor een ieder van hun, en welke schoonheid kan er wezen waar niets is dan de zwartheid van de duisternis tot in eeuwigheid?
Verzen 16-21
Psalm 49:16-21Er wordt hier aan godvruchtige mensen goede redenen gegeven:
I. Waarom zij de dood niet moeten vrezen. Er is geen oorzaak voor die vrees indien zij zo'n lieflijk troostrijk vooruitzicht hebben als David hier heeft op een gelukzalige staat na de dood, Psalms 49:16. In Psalms 49:15 heeft hij getoond hoe rampzalig de doden zijn, die in hun zonden sterven, hier toont hij aan hoe welgelukzalig de doden zijn, die in de Heere sterven. Het onderscheid in van de mensen uitwendige toestand, hoe groot dit verschil ook is in het leven, bestaat niet bij de dood; rijken en armen ontmoeten elkaar in het graf; maar het onderscheid in van de mensen geestelijke staat, hoewel dit in het leven zo weinig verschil maakt, waar aan allen enerlei wedervaart maakt toch bij de dood een zeer groot verschil. Nu wordt gij vertroost, en gij lijdt smarten De rechtvaardige heeft hoop in zijn dood-zo heeft David hier hoop in God betreffende zijn ziel. De gelovige hoopt op de verlokking van de ziel van het graf en het ingaan tot de heerlijkheid is de grote steun en de blijdschap van de kinderen Gods in de stervensuur Zij hopen:
1. Dat God hun ziel zal verlossen van het geweld van het graf, hetgeen insluit:
a. Dat de ziel er voor behoed wordt om met het lichaam in het graf te gaan. Het graf heeft macht over het lichaam, krachtens het vonnis, Genesis 3:la en het is hard en wreed genoeg in het uitoefenen van die macht, Song of Solomon 8:6, maar het heeft geen zodanige macht over de ziel. Het heeft macht om het lichaam te doen zwijgen het te kerkeren en te verteren, maar intussen beweegt zich de ziel, en handelt en spreekt vrijer dan ooit tevoren, Revelation 6:9, Revelation 6:10, zij is onstoffelijk en onsterfelijk. Als de dood de lantaarn verbreekt, blust hij daarmee de kaars niet uit, die er in opgesloten was.
b. De hereniging van de ziel met het lichaam bij de opstanding. De ziel wordt dikwijls genomen voor het leven; dat valt voorzeker wel, voor een tijd, onder de macht van het graf, maar het zal er uit verlost worden ten laatste, als het sterflijke van het leven verslonden wordt. De God des levens, die in de beginne zijn Schepper is geweest, kan en zal ten laatste zijn Verlosser zijn.
c. De verlossing van de ziel van het eeuwig verderf; God zal mijn ziel van de kuil, of de hel, verlossen, van de toekomende toorn, die kuil van het verderf waarin de goddelozen geworpen zullen worden, Psalms 49:15 Het is voor stervende heiligen een grote vertroosting, dat zij door de tweede dood niet beschadigd zullen worden, Revelation 2:11, en daarom heeft de eerste dood geen prikkel en het graf geen overwinning.
d. Dat Hij hen tot zich zal nemen. Hij verlost hun ziel om haar tot zich te nemen, Psalms 31:6. In Uw hand beveel ik mijn geest want Gij hebt hem verlost. Hij zal hen opnemen in Zijn gunst, hen toelaten in Zijn koninkrijk, in de woningen, die voor hen bereid zijn, John 14:2, John 14:3, in de eeuwige tabernakelen, Luke 16:9.
II. Waarom zij niet moeten vrezen voor de voorspoed en de macht van goddeloze mensen in deze wereld, die, gelijk zij hun trots en blijdschap zijn, dikwijls de afgunst en het verdriet en de verschrikking zijn geweest van de rechtvaardigen, waarvoor echter, alles wel beschouwd, geen rede is. 1. Hij veronderstelt dat zij in de sterke verzoeking zullen zijn om de voorspoed van de zondaren te benijden, en te vrezen dat die overal heer en meester zullen zijn en door hun rijkdom en invloed de Godsdienst en de Godsdienstige mensen ten verderve zullen brengen, en dat zij bevonden zullen worden de ware gelukkigen te zijn; want hij veronderstelt:
a. Dat zij rijk gemaakt zijn, en aldus instaat gesteld om aan allen, die hen omringen, de wet voor te schrijven, alles in hun macht en onder hun bevel te hebben. Pecuniae obedient omnes et omnia Ieder en alles gehoorzaamt aan de gebiedenden invloed van het geld
b. Dat de luister van hun huis van een zeer klein begin grotelijks is toegenomen, hetgeen de mensen natuurlijk hoogmoedig, beledigend en heerszuchtig zal maken, Psalms 49:17 Aldus schijnen zij de gunstelingen des hemels en derhalve geducht te zijn.
c. Dat zij zeer op hun gemak en gerust zijn Psalms 49:17. In zijn leven zegent hij zijn ziel, hij dacht zich een zeer gelukkig man, zo een als hij wenste te wezen, en een zeer goed man, zo'n als hij behoorde te wezen, omdat hij voorspoedig was in de wereld. Hij zegende zijn ziel, zoals de rijke dwaas, die tot zijn ziel zei: Ziel, neem rust, wees niet beroerd door kommer of zorg over de wereld, of door de verwijtingen en bestraffingen van het geweten. Alles is wel, en zal voor altijd wel blijven. Het is van het uiterste belang om eens na te gaan wat het is, waarin wij onze ziel zegenen, om welke reden wij goede gedachten koesteren van onszelf. "Gelovigen zegenen zich in de God van de waarheid," Isaiah 65:16, en achten zich gelukkig als Hij de hunne is, vleselijkgezinde mensen zegenen zich in de rijkdom van de wereld, en achten zich gelukkig als zij daar overvloed van hebben. Er zijn velen, wier kostelijke ziel onder de vloek Gods ligt, en toch zegenen zij zich. Zij juichen datgene toe in zichzelf, wat God in hen veroordeelt, en spreken van vrede tot zichzelf als God oorlog tegen hen verklaart. Maar dit is nog niet allee.
d. Zij hebben een goede naam onder hun naburen "de mensen loven u, verheffen u hemelhoog omdat gij uzelf goeddoet, voor u en uw gezin al die rijkdom hebt verworven." Het is het gevoelen van al de kinderen van deze wereld dat zij het best voor zichzelf handelen, die het meeste doen voor hun lichaam door schatten op te hopen, ofschoon zij terzelfder tijd niets doen voor de ziel, niets voor de eeuwigheid; en aldus "zegenen zij de gierigaard, die de Heere verafschuwt," Psalms 10:3 Indien de mensen onze rechters waren, het zou onze wijsheid zijn om ons aldus in hun goede mening aan te bevelen, meer wat zal ons de goedkeuring van de mensen baten zo God ons veroordeelt? Dr. Hammond verstaat dit van de Godvruchtige tot wie hier gesproken wordt want het staat in de tweede persoon, niet van de goddeloze van wie gesproken wordt; "Hij heeft in Zijn leven Zijn ziel gezegend, maar gij zult geloofd worden omdat gij uzelf goeddoet. De wereldling verheerlijkte zichzelf, maar gij, die niet zoals hij, goed spreekt van uzelf, maar uzelf goeddoet, gij zult geloofd worden, indien niet door de mensen dan toch door God, hetgeen u tot eeuwige eer zal wezen.
2. Hij wijst op hetgeen genoegzaam is om de kracht van de verzoeking weg te nemen, daar hei er ons toe leidt om voorwaarts te zien naar het einde van de voorspoedige zondaars, Psalms 73:17 "Denk aan hetgeen zij zijn zullen in de andere wereld, en gij zult geen reden zien om hen te benijden voor hetgeen zij zijn en hebben in deze wereld." A. In de andere wereld zullen zij niet het minste genot of voordeel hebben van hetgeen, waarop zij nu zo verzot zijn. Het is een ongelukkig en rampzalig deel, dat niet zolang zal duren als zij moeten duren, Psalms 49:18 Als hij sterft, het wordt als vaststaand aangenomen dat hij zelf naar een andere wereld gaat, maar hij zal niets medenemen van hetgeen hij zolang vergaderd en opgehoopt had. De grootsten en rijksten kunnen daarom niet de gelukkigsten wezen, omdat zij dan geen nut of voordeel zullen hebben van hun leven in deze wereld; gelijk zij er naakt in gekomen zijn, zo moeten zij er ook naakt uitgaan. Maar zij, die in de andere wereld iets te tonen hebben van hun leven in deze wereld, die door genade kunnen zeggen dat, hoewel zij er verdorven en zondig en geestelijk naakt in gekomen zijn, zij vernieuwd en geheiligd en goed gekleed met de gerechtigheid van Christus er uit gaan; zij, die rijk zich in de genade en vertroosting des Geestes, hebben iets, dat zij in hun sterven zullen meenemen. iets, waarvan de dood hen niet kan beroven, ja, dat de dood nog verbeteren zal. Maar wat betreft wereldlijke bezittingen: gelijk wij niets in de wereld gebracht hebben (wat wij hebben, hebben wij van anderen), zo "is het openbaar, dat wij ook niet kunnen iets daaruit dragen," maar het aan anderen moeten laten, 1 Timothy 6:7 Ze zullen neerdalen, maar hun eer, wat zij hun eer genoemd en geacht hebben en waarin zij roemden, zal hen niet nadalen om de versmaadheid van de dood en het graf weg te nemen of te verminderen, hen te doen vrijspreken in het oordeel, of de smarten van de hel te lenigen. Genade is eer, die met ons zal opgaan, maar geen aardse eer zal ons nadelen.
B. In de andere wereld zal het hen te slechter gaan om hun misbruiken van de rijkdom en de voorspoed, die zij in deze wereld genoten hebben, Psalms 49:20 De ziel zal komen tot het geslacht van haar vaderen, tot hun wereldsgezinde goddeloze vaderen, wier woorden zij goedkeurden, in wier voetstappen zij gewandeld hebben, van hun vaderen, die naar het woord van God niet hoorden, Zacheria 1:4 Zij zullen heengaan naar de plaats, waar diegenen zijn, die nooit het licht zullen zien, nooit de minste vertroosting of blijdschap zullen smaken, daar zij tot de buitenste duisternis veroordeeld zijn. Wees dus niet bevreesd voor de pracht en macht van goddeloze mensen, want het einde van de mens, die in waarde is, zal, zo hij niet wijs en goed is, ongelukkig zijn, indien hij geen verstand heeft, is hij eerder te beklagen dan te benijden. Een dwaas, een goddeloze, in waarde in eer, is in werkelijkheid even verachtelijk als welk beest ook op de aarde; hij is gelijk de beesten, die vergaan, Psalms 49:21, ja het is beter een dier te zijn dan een mens, die zich de beesten gelijk maakt. Mensen in waarde, die verstand hebben, die hun plicht kennen en doen, hem nauwgezet en van harte doen, zijn als goden en kinderen des Allerhoogsten. Maar mensen in waarde die geen verstand hebben, die hoogmoedig zijn, en zinnelijk, en verdrukkend, zijn als beesten, en zij zullen vergaan als de beesten roemloos voor zover deze wereld betreft, hoewel niet als de beesten met kwijtschelding voor hetgeen betreft een andere wereld. Laat voorspoedige zondaars dan bevreesd zijn voor henzelf, maar laat zelfs lijdende heiligen niet voor hen vrezen.
Verzen 16-21
Psalm 49:16-21Er wordt hier aan godvruchtige mensen goede redenen gegeven:
I. Waarom zij de dood niet moeten vrezen. Er is geen oorzaak voor die vrees indien zij zo'n lieflijk troostrijk vooruitzicht hebben als David hier heeft op een gelukzalige staat na de dood, Psalms 49:16. In Psalms 49:15 heeft hij getoond hoe rampzalig de doden zijn, die in hun zonden sterven, hier toont hij aan hoe welgelukzalig de doden zijn, die in de Heere sterven. Het onderscheid in van de mensen uitwendige toestand, hoe groot dit verschil ook is in het leven, bestaat niet bij de dood; rijken en armen ontmoeten elkaar in het graf; maar het onderscheid in van de mensen geestelijke staat, hoewel dit in het leven zo weinig verschil maakt, waar aan allen enerlei wedervaart maakt toch bij de dood een zeer groot verschil. Nu wordt gij vertroost, en gij lijdt smarten De rechtvaardige heeft hoop in zijn dood-zo heeft David hier hoop in God betreffende zijn ziel. De gelovige hoopt op de verlokking van de ziel van het graf en het ingaan tot de heerlijkheid is de grote steun en de blijdschap van de kinderen Gods in de stervensuur Zij hopen:
1. Dat God hun ziel zal verlossen van het geweld van het graf, hetgeen insluit:
a. Dat de ziel er voor behoed wordt om met het lichaam in het graf te gaan. Het graf heeft macht over het lichaam, krachtens het vonnis, Genesis 3:la en het is hard en wreed genoeg in het uitoefenen van die macht, Song of Solomon 8:6, maar het heeft geen zodanige macht over de ziel. Het heeft macht om het lichaam te doen zwijgen het te kerkeren en te verteren, maar intussen beweegt zich de ziel, en handelt en spreekt vrijer dan ooit tevoren, Revelation 6:9, Revelation 6:10, zij is onstoffelijk en onsterfelijk. Als de dood de lantaarn verbreekt, blust hij daarmee de kaars niet uit, die er in opgesloten was.
b. De hereniging van de ziel met het lichaam bij de opstanding. De ziel wordt dikwijls genomen voor het leven; dat valt voorzeker wel, voor een tijd, onder de macht van het graf, maar het zal er uit verlost worden ten laatste, als het sterflijke van het leven verslonden wordt. De God des levens, die in de beginne zijn Schepper is geweest, kan en zal ten laatste zijn Verlosser zijn.
c. De verlossing van de ziel van het eeuwig verderf; God zal mijn ziel van de kuil, of de hel, verlossen, van de toekomende toorn, die kuil van het verderf waarin de goddelozen geworpen zullen worden, Psalms 49:15 Het is voor stervende heiligen een grote vertroosting, dat zij door de tweede dood niet beschadigd zullen worden, Revelation 2:11, en daarom heeft de eerste dood geen prikkel en het graf geen overwinning.
d. Dat Hij hen tot zich zal nemen. Hij verlost hun ziel om haar tot zich te nemen, Psalms 31:6. In Uw hand beveel ik mijn geest want Gij hebt hem verlost. Hij zal hen opnemen in Zijn gunst, hen toelaten in Zijn koninkrijk, in de woningen, die voor hen bereid zijn, John 14:2, John 14:3, in de eeuwige tabernakelen, Luke 16:9.
II. Waarom zij niet moeten vrezen voor de voorspoed en de macht van goddeloze mensen in deze wereld, die, gelijk zij hun trots en blijdschap zijn, dikwijls de afgunst en het verdriet en de verschrikking zijn geweest van de rechtvaardigen, waarvoor echter, alles wel beschouwd, geen rede is. 1. Hij veronderstelt dat zij in de sterke verzoeking zullen zijn om de voorspoed van de zondaren te benijden, en te vrezen dat die overal heer en meester zullen zijn en door hun rijkdom en invloed de Godsdienst en de Godsdienstige mensen ten verderve zullen brengen, en dat zij bevonden zullen worden de ware gelukkigen te zijn; want hij veronderstelt:
a. Dat zij rijk gemaakt zijn, en aldus instaat gesteld om aan allen, die hen omringen, de wet voor te schrijven, alles in hun macht en onder hun bevel te hebben. Pecuniae obedient omnes et omnia Ieder en alles gehoorzaamt aan de gebiedenden invloed van het geld
b. Dat de luister van hun huis van een zeer klein begin grotelijks is toegenomen, hetgeen de mensen natuurlijk hoogmoedig, beledigend en heerszuchtig zal maken, Psalms 49:17 Aldus schijnen zij de gunstelingen des hemels en derhalve geducht te zijn.
c. Dat zij zeer op hun gemak en gerust zijn Psalms 49:17. In zijn leven zegent hij zijn ziel, hij dacht zich een zeer gelukkig man, zo een als hij wenste te wezen, en een zeer goed man, zo'n als hij behoorde te wezen, omdat hij voorspoedig was in de wereld. Hij zegende zijn ziel, zoals de rijke dwaas, die tot zijn ziel zei: Ziel, neem rust, wees niet beroerd door kommer of zorg over de wereld, of door de verwijtingen en bestraffingen van het geweten. Alles is wel, en zal voor altijd wel blijven. Het is van het uiterste belang om eens na te gaan wat het is, waarin wij onze ziel zegenen, om welke reden wij goede gedachten koesteren van onszelf. "Gelovigen zegenen zich in de God van de waarheid," Isaiah 65:16, en achten zich gelukkig als Hij de hunne is, vleselijkgezinde mensen zegenen zich in de rijkdom van de wereld, en achten zich gelukkig als zij daar overvloed van hebben. Er zijn velen, wier kostelijke ziel onder de vloek Gods ligt, en toch zegenen zij zich. Zij juichen datgene toe in zichzelf, wat God in hen veroordeelt, en spreken van vrede tot zichzelf als God oorlog tegen hen verklaart. Maar dit is nog niet allee.
d. Zij hebben een goede naam onder hun naburen "de mensen loven u, verheffen u hemelhoog omdat gij uzelf goeddoet, voor u en uw gezin al die rijkdom hebt verworven." Het is het gevoelen van al de kinderen van deze wereld dat zij het best voor zichzelf handelen, die het meeste doen voor hun lichaam door schatten op te hopen, ofschoon zij terzelfder tijd niets doen voor de ziel, niets voor de eeuwigheid; en aldus "zegenen zij de gierigaard, die de Heere verafschuwt," Psalms 10:3 Indien de mensen onze rechters waren, het zou onze wijsheid zijn om ons aldus in hun goede mening aan te bevelen, meer wat zal ons de goedkeuring van de mensen baten zo God ons veroordeelt? Dr. Hammond verstaat dit van de Godvruchtige tot wie hier gesproken wordt want het staat in de tweede persoon, niet van de goddeloze van wie gesproken wordt; "Hij heeft in Zijn leven Zijn ziel gezegend, maar gij zult geloofd worden omdat gij uzelf goeddoet. De wereldling verheerlijkte zichzelf, maar gij, die niet zoals hij, goed spreekt van uzelf, maar uzelf goeddoet, gij zult geloofd worden, indien niet door de mensen dan toch door God, hetgeen u tot eeuwige eer zal wezen.
2. Hij wijst op hetgeen genoegzaam is om de kracht van de verzoeking weg te nemen, daar hei er ons toe leidt om voorwaarts te zien naar het einde van de voorspoedige zondaars, Psalms 73:17 "Denk aan hetgeen zij zijn zullen in de andere wereld, en gij zult geen reden zien om hen te benijden voor hetgeen zij zijn en hebben in deze wereld." A. In de andere wereld zullen zij niet het minste genot of voordeel hebben van hetgeen, waarop zij nu zo verzot zijn. Het is een ongelukkig en rampzalig deel, dat niet zolang zal duren als zij moeten duren, Psalms 49:18 Als hij sterft, het wordt als vaststaand aangenomen dat hij zelf naar een andere wereld gaat, maar hij zal niets medenemen van hetgeen hij zolang vergaderd en opgehoopt had. De grootsten en rijksten kunnen daarom niet de gelukkigsten wezen, omdat zij dan geen nut of voordeel zullen hebben van hun leven in deze wereld; gelijk zij er naakt in gekomen zijn, zo moeten zij er ook naakt uitgaan. Maar zij, die in de andere wereld iets te tonen hebben van hun leven in deze wereld, die door genade kunnen zeggen dat, hoewel zij er verdorven en zondig en geestelijk naakt in gekomen zijn, zij vernieuwd en geheiligd en goed gekleed met de gerechtigheid van Christus er uit gaan; zij, die rijk zich in de genade en vertroosting des Geestes, hebben iets, dat zij in hun sterven zullen meenemen. iets, waarvan de dood hen niet kan beroven, ja, dat de dood nog verbeteren zal. Maar wat betreft wereldlijke bezittingen: gelijk wij niets in de wereld gebracht hebben (wat wij hebben, hebben wij van anderen), zo "is het openbaar, dat wij ook niet kunnen iets daaruit dragen," maar het aan anderen moeten laten, 1 Timothy 6:7 Ze zullen neerdalen, maar hun eer, wat zij hun eer genoemd en geacht hebben en waarin zij roemden, zal hen niet nadalen om de versmaadheid van de dood en het graf weg te nemen of te verminderen, hen te doen vrijspreken in het oordeel, of de smarten van de hel te lenigen. Genade is eer, die met ons zal opgaan, maar geen aardse eer zal ons nadelen.
B. In de andere wereld zal het hen te slechter gaan om hun misbruiken van de rijkdom en de voorspoed, die zij in deze wereld genoten hebben, Psalms 49:20 De ziel zal komen tot het geslacht van haar vaderen, tot hun wereldsgezinde goddeloze vaderen, wier woorden zij goedkeurden, in wier voetstappen zij gewandeld hebben, van hun vaderen, die naar het woord van God niet hoorden, Zacheria 1:4 Zij zullen heengaan naar de plaats, waar diegenen zijn, die nooit het licht zullen zien, nooit de minste vertroosting of blijdschap zullen smaken, daar zij tot de buitenste duisternis veroordeeld zijn. Wees dus niet bevreesd voor de pracht en macht van goddeloze mensen, want het einde van de mens, die in waarde is, zal, zo hij niet wijs en goed is, ongelukkig zijn, indien hij geen verstand heeft, is hij eerder te beklagen dan te benijden. Een dwaas, een goddeloze, in waarde in eer, is in werkelijkheid even verachtelijk als welk beest ook op de aarde; hij is gelijk de beesten, die vergaan, Psalms 49:21, ja het is beter een dier te zijn dan een mens, die zich de beesten gelijk maakt. Mensen in waarde, die verstand hebben, die hun plicht kennen en doen, hem nauwgezet en van harte doen, zijn als goden en kinderen des Allerhoogsten. Maar mensen in waarde die geen verstand hebben, die hoogmoedig zijn, en zinnelijk, en verdrukkend, zijn als beesten, en zij zullen vergaan als de beesten roemloos voor zover deze wereld betreft, hoewel niet als de beesten met kwijtschelding voor hetgeen betreft een andere wereld. Laat voorspoedige zondaars dan bevreesd zijn voor henzelf, maar laat zelfs lijdende heiligen niet voor hen vrezen.