Lectionary Calendar
Friday, May 3rd, 2024
the Fifth Week after Easter
Attention!
We are taking food to Ukrainians still living near the front lines. You can help by getting your church involved.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Psalmen 46

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 46

Deze psalm moedigt ons aan om te hopen en te vertrouwen op God, Op zijn macht, zijn voorzienigheid en zijn genadige tegenwoordigheid bij zijn gemeente ook in de slechtste tijden, en wekt ons op om Hem de eer te geven van hetgeen Hij voor ons gedaan heeft en voor ons doen zal. Waarschijnlijk werd hij geschreven bij gelegenheid van David's overwinningen over de naburige volken, 2 Samuel 8:1, en de rust, die God hem gaf van al zijn vijanden rondom. Hier wordt ons geleerd:

I. Als de dingen een zeer donker en dreigend aanzien hebben, ons te vertroosten in God, Psalms 46:2

II. Tot zijn lof de grootse dingen te vermelden, die Hij voor zijn kerk tegen haar vijanden gewrocht heeft Psalms 46:7

III. Ons er van verzekerd te houden dat God, die Zijn naam verheerlijkt heeft, hem wederom zal verheerlijken om ons daarmee te vertroosten, Psalms 46:11, Psalms 46:12 Bij het zingen ervan kunnen wij hem toepassen hetzij Op onze geestelijke vijanden en ons aanmoedigen om te hopen dat wij door Christus meer dan overwinnaars over hen zijn zullen, of op de openbare vijanden van Christus koninkrijk In de wereld en hun dreigende beledigingen, terwijl wij pogen om een heilige gerustheid en kalmte van gemoed te behouden, als zij het geduchtst zijn. Men zegt van Luther dat hij, als hij ontmoedigende tijdingen hoorde, placht te zeggen: Komt, laat ons de 46sten psalm zingen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 46

Deze psalm moedigt ons aan om te hopen en te vertrouwen op God, Op zijn macht, zijn voorzienigheid en zijn genadige tegenwoordigheid bij zijn gemeente ook in de slechtste tijden, en wekt ons op om Hem de eer te geven van hetgeen Hij voor ons gedaan heeft en voor ons doen zal. Waarschijnlijk werd hij geschreven bij gelegenheid van David's overwinningen over de naburige volken, 2 Samuel 8:1, en de rust, die God hem gaf van al zijn vijanden rondom. Hier wordt ons geleerd:

I. Als de dingen een zeer donker en dreigend aanzien hebben, ons te vertroosten in God, Psalms 46:2

II. Tot zijn lof de grootse dingen te vermelden, die Hij voor zijn kerk tegen haar vijanden gewrocht heeft Psalms 46:7

III. Ons er van verzekerd te houden dat God, die Zijn naam verheerlijkt heeft, hem wederom zal verheerlijken om ons daarmee te vertroosten, Psalms 46:11, Psalms 46:12 Bij het zingen ervan kunnen wij hem toepassen hetzij Op onze geestelijke vijanden en ons aanmoedigen om te hopen dat wij door Christus meer dan overwinnaars over hen zijn zullen, of op de openbare vijanden van Christus koninkrijk In de wereld en hun dreigende beledigingen, terwijl wij pogen om een heilige gerustheid en kalmte van gemoed te behouden, als zij het geduchtst zijn. Men zegt van Luther dat hij, als hij ontmoedigende tijdingen hoorde, placht te zeggen: Komt, laat ons de 46sten psalm zingen.

Verzen 1-6

Psalm 46:1-6

De psalmist leert ons hier door zijn eigen voorbeeld:

I. Te juichen in God en in Zijn betrekking tot ons, inzonderheid als wij nieuwe ervaringen hebben van Zijn verschijnen ten onze behoeve, Psalms 46:2 God is ons een toevlucht en sterkte, wij hebben Hem aldus bevonden, Hij heeft zich verbonden dit te zijn, en Hij zal het altijd wezen. Zijn wij vervolgd? God is onze toevlucht tot wie wij ons kunnen begeven, en in wie wij veilig kunnen zijn en ons veilig kunnen achten, en dat wel op goede gronden, Proverbs 18:10 Zijn wij gedrukt door moeilijkheden? Hebben wij zwaar werk te doen, met vijanden te worstelen? God is onze sterkte om ons te ondersteunen onder onze last, ons bekwaam en geschikt te maken voor al onze dienst en al ons lijden; Hij zal door Zijn genade kracht in ons leggen, en op Hem kunnen wij steunen. Zijn wij in benauwdheid? Hij is een hulp, om al datgene voor ons te doen wat wij nodig hebben, een dadelijke hulp, een hulp bevonden, zo is het in het oorspronkelijke, die wij aldus hebben bevonden een hulp, waarvan wij kunnen schrijven: Probatum est, zoals Christus een "beproefde steen" wordt genoemd, Isaiah 28:16 Of: een nabij zijnde hulp, een die wij nooit behoeven te zoeken, maar altijd in onze nabijheid hebben. Of, een genoegzame hulp, een hulp, geschikt voor iedere nood welke die ook zij. Hij is een dadelijke hulp, wij kunnen geen betere begeren, noch ooit dergelijke in enig schepsel vinden.

II. Te triomferen over de grootste gevaren, God is onze sterkte en onze hulp, een algenoegzame God voor ons. Daarom zullen wij niet vrezen. Zij, die met heiligen eerbied God vrezen, behoeven met geen ontzetting voor de macht van hel noch aarde bevreesd te zijn. Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn, om ons enigerlei kwaad te doen? Het is onze plicht, het is ons voorrecht, om aldus onbevreesd te zijn; het is een bewijs van een zuiver geweten, van een eerlijk hart, en van een levend geloof in God en Zijn voorzienigheid en belofte. Wij zullen niet vrezen al veranderde de aarde haar plaats, al zou al ons betrouwen in het schepsel falen, ja, al zou hetgeen ons behoorde te schragen dreigen ons te verzwelgen, zoals de aarde Korach verzwolgen heeft, voor wiens kinderen deze psalm geschreven werd, en sommigen denken door hen; maar zolang wij ons dicht bij God houden, en Hij voor ons is, zullen wij niet vrezen, want wij hebben geen reden om te vrezen.

Merk hier op:

1. Hoe dreigend het gevaar is. Wij zullen veronderstellen dat de aarde haar plaats veranderd heeft, dat zij in de zee geworpen is, je dat zelfs de bergen, de sterkste en meest vaste delen van de aarde, in de onpeilbare oceaan werden begraven, wij zullen veronderstellen dat de zee schuimt en bruist, dat haar schuimende golven met zoveel geweld tegen de kust aanlopen, dat de bergen er van daveren, Psalms 46:4 Hoewel koninkrijken en staten in verwarring en beroering zijn, verwikkeld zijn in oorlogen, en hun regeringen in een voortdurende staat van omwenteling verkeren; hoewel hun machten zich verenigen tegen de kerk en het volk van God, niets minder beogende dan hun verderf en bijna hun doel hebbende bereikt, zullen wij toch niet vrezen, wetende dat al deze beroeringen goed zullen eindigen voor de kerk. Zie Psalms 93:4 Als de aarde haar plaats verandert, dan hebben diegenen reden om te vrezen, die hun schatten op de aarde hebben en er hun hart op hebben gesteld, maar niet zij, die zich schatten opgelegd hebben in de hemel en verwachten kunnen dan het gelukkigst te zullen wezen, als de aarde en de werken, die daarin zijn, zullen verbranden. Laat hen beroerd wezen door de beroering van de wateren, die hun vertrouwen op zo'n drijvend fundament stellen, maar niet hen, die gevoerd worden op een rots, die hoger is dan zij, en op die Rots vaste grond vinden.

2. Hoe wel gegrond de bescherming is tegen dit gevaar, in aanmerking genomen hoe wel bewaakt en beschut de kerk is en het belang, dat ons ter harte gaat. Het is voor geen particulier belang van onszelf, waarvoor wij in zorg zijn, neen, het is de stad Gods, het heiligdom van de woningen van de Allerhoogste, het is de ark Gods. waarvoor ons hart siddert. Maar als wij nagaan wat God gewerkt en voorzien heeft voor het welzijn en de veiligheid van Zijn kerk, dan zullen wij reden hebben om ons hart gerust te stellen, het te verheffen boven de vrees voor kwade tijdingen. Hier is:

A. Blijdschap voor de kerk zelfs in de treurigste, zwaarste tijden, Psalms 46:5 Er is een rivier, welker beekjes haar zullen verblijden, zelfs als de wateren van de zee bruisen en haar bedreigen. Het is een toespeling op de wateren van Siloam, die "zachtkens gaan" langs Jeruzalem, Isaiah 8:6 Hoewel deze van geen grote diepte of breedte waren, werden zij in de tijd van Hizkia toch dienstbaar gemaakt aan de verdediging van Jeruzalem, Isaiah 22:10, Isaiah 22:11. Maar dit moet geestelijk verstaan worden; het verbond van de genade is de rivier, John 7:38, John 7:39 en de beloften ervan zijn de beekjes, die de stad Gods verblijden. Gods Woord en inzettingen zijn rivieren en beekjes, waarmee God in bewolkte en donkere dagen Zijn heiligen verblijdt. God zelf is voor Zijn volk "een plaats van rivieren en van, wijde stromen," Isaiah 33:21 De stromen, die de stad Gods verblijden, zijn geen snelvlietende stromen, het zijn stille, kalme wateren zoals die van Siloam. De geestelijke vertroostingen, die in stille zachte fluisteringen tot de heiligen komen, kunnen tegen de luidste dreigementen van een toornige, boosaardige wereld opwegen.

B. Bevestiging voor de kerk, al zijn hemel en aarde bewogen, God is toch in het midden van haar, zij zal niet wankelen, Psalms 46:6 God heeft aan Zijn kerk Zijn bijzondere tegenwoordigheid verzekerd, haar ook verzekerd van Zijn zorg over haar. Zijn eer is er mee gemoeid, dat zij veilig is, Hij heeft Zijn tent in haar opgericht en heeft er de bescherming van op zich genomen, en daarom zal zij niet wankelen, dat is:

a. Niet vernietigd noch van haar plaats weggerukt worden, zoals dit met de aarde kan geschieden, Psalms 46:3 De kerk zal de aarde overleven en in een toestand van zaligheid zijn als zij, de aarde, in puin ligt. Zij is gebouwd op een rots, en de poorten van de hel zullen haar niet overweldigen.

b. Niet beroerd of ontrust worden door vrees voor de uitkomst. Zo God voor ons is, zo God met ons is, behoeven wij ook door de heftigste aanvallen tegen ons niet bewogen te worden.

C. Verlossing voor de kerk, hoewel de gevaren, die haar dreigen, zeer groot zijn; God zal haar helpen, wie kan haar dan schaden? Hij zal haar helpen onder haar moeilijkheden, zodat zij er niet onder bezwijkt, ja hoe meer zij verdrukt wordt, hoe meer zij zal vermeerderen. God zal haar uit haar benauwdheden helpen, en dat wel zeer spoedig, In het aanbreken des morgenstonds, zeer snel, want Hij is een dadelijke hulp, Psalms 46:2, en zeer tijdig, als de dingen tot het uiterste zijn gekomen en de hulp het meest welkom zal zijn. Particuliere gelovigen kunnen dit op zichzelf toepassen indien God in ons hart is, in ons midden is door Zijn Woord rijkelijk in ons woont, dan zullen wij bevestigd zijn, dan zullen wij geholpen worden. Zo laat ons dan vertrouwen en niet vrezen, alles is wel, alles zal een goed einde hebben.

Verzen 1-6

Psalm 46:1-6

De psalmist leert ons hier door zijn eigen voorbeeld:

I. Te juichen in God en in Zijn betrekking tot ons, inzonderheid als wij nieuwe ervaringen hebben van Zijn verschijnen ten onze behoeve, Psalms 46:2 God is ons een toevlucht en sterkte, wij hebben Hem aldus bevonden, Hij heeft zich verbonden dit te zijn, en Hij zal het altijd wezen. Zijn wij vervolgd? God is onze toevlucht tot wie wij ons kunnen begeven, en in wie wij veilig kunnen zijn en ons veilig kunnen achten, en dat wel op goede gronden, Proverbs 18:10 Zijn wij gedrukt door moeilijkheden? Hebben wij zwaar werk te doen, met vijanden te worstelen? God is onze sterkte om ons te ondersteunen onder onze last, ons bekwaam en geschikt te maken voor al onze dienst en al ons lijden; Hij zal door Zijn genade kracht in ons leggen, en op Hem kunnen wij steunen. Zijn wij in benauwdheid? Hij is een hulp, om al datgene voor ons te doen wat wij nodig hebben, een dadelijke hulp, een hulp bevonden, zo is het in het oorspronkelijke, die wij aldus hebben bevonden een hulp, waarvan wij kunnen schrijven: Probatum est, zoals Christus een "beproefde steen" wordt genoemd, Isaiah 28:16 Of: een nabij zijnde hulp, een die wij nooit behoeven te zoeken, maar altijd in onze nabijheid hebben. Of, een genoegzame hulp, een hulp, geschikt voor iedere nood welke die ook zij. Hij is een dadelijke hulp, wij kunnen geen betere begeren, noch ooit dergelijke in enig schepsel vinden.

II. Te triomferen over de grootste gevaren, God is onze sterkte en onze hulp, een algenoegzame God voor ons. Daarom zullen wij niet vrezen. Zij, die met heiligen eerbied God vrezen, behoeven met geen ontzetting voor de macht van hel noch aarde bevreesd te zijn. Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn, om ons enigerlei kwaad te doen? Het is onze plicht, het is ons voorrecht, om aldus onbevreesd te zijn; het is een bewijs van een zuiver geweten, van een eerlijk hart, en van een levend geloof in God en Zijn voorzienigheid en belofte. Wij zullen niet vrezen al veranderde de aarde haar plaats, al zou al ons betrouwen in het schepsel falen, ja, al zou hetgeen ons behoorde te schragen dreigen ons te verzwelgen, zoals de aarde Korach verzwolgen heeft, voor wiens kinderen deze psalm geschreven werd, en sommigen denken door hen; maar zolang wij ons dicht bij God houden, en Hij voor ons is, zullen wij niet vrezen, want wij hebben geen reden om te vrezen.

Merk hier op:

1. Hoe dreigend het gevaar is. Wij zullen veronderstellen dat de aarde haar plaats veranderd heeft, dat zij in de zee geworpen is, je dat zelfs de bergen, de sterkste en meest vaste delen van de aarde, in de onpeilbare oceaan werden begraven, wij zullen veronderstellen dat de zee schuimt en bruist, dat haar schuimende golven met zoveel geweld tegen de kust aanlopen, dat de bergen er van daveren, Psalms 46:4 Hoewel koninkrijken en staten in verwarring en beroering zijn, verwikkeld zijn in oorlogen, en hun regeringen in een voortdurende staat van omwenteling verkeren; hoewel hun machten zich verenigen tegen de kerk en het volk van God, niets minder beogende dan hun verderf en bijna hun doel hebbende bereikt, zullen wij toch niet vrezen, wetende dat al deze beroeringen goed zullen eindigen voor de kerk. Zie Psalms 93:4 Als de aarde haar plaats verandert, dan hebben diegenen reden om te vrezen, die hun schatten op de aarde hebben en er hun hart op hebben gesteld, maar niet zij, die zich schatten opgelegd hebben in de hemel en verwachten kunnen dan het gelukkigst te zullen wezen, als de aarde en de werken, die daarin zijn, zullen verbranden. Laat hen beroerd wezen door de beroering van de wateren, die hun vertrouwen op zo'n drijvend fundament stellen, maar niet hen, die gevoerd worden op een rots, die hoger is dan zij, en op die Rots vaste grond vinden.

2. Hoe wel gegrond de bescherming is tegen dit gevaar, in aanmerking genomen hoe wel bewaakt en beschut de kerk is en het belang, dat ons ter harte gaat. Het is voor geen particulier belang van onszelf, waarvoor wij in zorg zijn, neen, het is de stad Gods, het heiligdom van de woningen van de Allerhoogste, het is de ark Gods. waarvoor ons hart siddert. Maar als wij nagaan wat God gewerkt en voorzien heeft voor het welzijn en de veiligheid van Zijn kerk, dan zullen wij reden hebben om ons hart gerust te stellen, het te verheffen boven de vrees voor kwade tijdingen. Hier is:

A. Blijdschap voor de kerk zelfs in de treurigste, zwaarste tijden, Psalms 46:5 Er is een rivier, welker beekjes haar zullen verblijden, zelfs als de wateren van de zee bruisen en haar bedreigen. Het is een toespeling op de wateren van Siloam, die "zachtkens gaan" langs Jeruzalem, Isaiah 8:6 Hoewel deze van geen grote diepte of breedte waren, werden zij in de tijd van Hizkia toch dienstbaar gemaakt aan de verdediging van Jeruzalem, Isaiah 22:10, Isaiah 22:11. Maar dit moet geestelijk verstaan worden; het verbond van de genade is de rivier, John 7:38, John 7:39 en de beloften ervan zijn de beekjes, die de stad Gods verblijden. Gods Woord en inzettingen zijn rivieren en beekjes, waarmee God in bewolkte en donkere dagen Zijn heiligen verblijdt. God zelf is voor Zijn volk "een plaats van rivieren en van, wijde stromen," Isaiah 33:21 De stromen, die de stad Gods verblijden, zijn geen snelvlietende stromen, het zijn stille, kalme wateren zoals die van Siloam. De geestelijke vertroostingen, die in stille zachte fluisteringen tot de heiligen komen, kunnen tegen de luidste dreigementen van een toornige, boosaardige wereld opwegen.

B. Bevestiging voor de kerk, al zijn hemel en aarde bewogen, God is toch in het midden van haar, zij zal niet wankelen, Psalms 46:6 God heeft aan Zijn kerk Zijn bijzondere tegenwoordigheid verzekerd, haar ook verzekerd van Zijn zorg over haar. Zijn eer is er mee gemoeid, dat zij veilig is, Hij heeft Zijn tent in haar opgericht en heeft er de bescherming van op zich genomen, en daarom zal zij niet wankelen, dat is:

a. Niet vernietigd noch van haar plaats weggerukt worden, zoals dit met de aarde kan geschieden, Psalms 46:3 De kerk zal de aarde overleven en in een toestand van zaligheid zijn als zij, de aarde, in puin ligt. Zij is gebouwd op een rots, en de poorten van de hel zullen haar niet overweldigen.

b. Niet beroerd of ontrust worden door vrees voor de uitkomst. Zo God voor ons is, zo God met ons is, behoeven wij ook door de heftigste aanvallen tegen ons niet bewogen te worden.

C. Verlossing voor de kerk, hoewel de gevaren, die haar dreigen, zeer groot zijn; God zal haar helpen, wie kan haar dan schaden? Hij zal haar helpen onder haar moeilijkheden, zodat zij er niet onder bezwijkt, ja hoe meer zij verdrukt wordt, hoe meer zij zal vermeerderen. God zal haar uit haar benauwdheden helpen, en dat wel zeer spoedig, In het aanbreken des morgenstonds, zeer snel, want Hij is een dadelijke hulp, Psalms 46:2, en zeer tijdig, als de dingen tot het uiterste zijn gekomen en de hulp het meest welkom zal zijn. Particuliere gelovigen kunnen dit op zichzelf toepassen indien God in ons hart is, in ons midden is door Zijn Woord rijkelijk in ons woont, dan zullen wij bevestigd zijn, dan zullen wij geholpen worden. Zo laat ons dan vertrouwen en niet vrezen, alles is wel, alles zal een goed einde hebben.

Verzen 7-12

Psalm 46:7-12

Deze verzen geven eer aan God, beide als Koning van de volken en Koning van de heiligen.

I. Als Koning van de volken, door Zijn macht en voorzienigheid de wereld regerende, en alle zaken van de mensen doende strekken tot Zijn eer en heerlijkheid. Hij handelt naar Zijn wil met de inwoners van de aarde, en niemand zal tot Hem zeggen Wat doet Gij?

1. Hij beteugelt de woede en verbreekt de macht van de volken, die Hem en Zijn belangen tegenstaan in de wereld, Psalms 46:7 De heidenen raasden wegens David's komst op de troon, en wegens het oprichten van het koninkrijk van de Zone David's, vergelijk Psalms 2:1,Psalms 2:2

De koninkrijken bewogen zich, zij waren vol van toorn, zelf op woedende, oproerige wijze stonden zij op om het tegen te staan, maar God verhief Zijn stem, sprak tot hen in Zijn toorn, en toen werden zij bewogen in een andere zin, zij werden getroffen van verbazing en ontsteltenis, in wanorde gebracht, en al hun maatregelen werden verijdeld, de aarde zelf versmolt onder hen, zodat zij geen vaste grond onder de voeten hadden, hun aardsgezind hart bezweek van vrees en versmolt als sneeuw voor de zijn. Zulk een versmallen van de moed van de vijanden wordt beschreven in Judges 5:4, Judges 5:5; Zie ook Luke 21:25, Luke 21:26

2. Als het Hem behaagt Zijn zwaard te trekken en het een opdracht te geven, dan kan Hij grote verwoestingen aanrichten onder de volken en alles in puin leggen, Psalms 46:9 "Komt, aanschouwt de daden des Heren, zij" moeten opgemerkt worden Psalms 66:5; en gezocht worden, Psalms 111:2 Al de werkingen van de Voorzienigheid moeten beschouwd worden als de werken des Heren, en Zijn hoedanigheden en doeleinden moeten er in opgemerkt worden. Let inzonderheid op de verwoestingen, die Hij op aarde aanricht onder de vijanden van Zijn kerk, die dachten het land Israël te verwoesten. De verwoesting, die ze over de kerk dachten te brengen, is over henzelf gekomen. Oorlog is een tragedie, welke gewoonlijk het toneel verwoest, waarop zij gespeeld wordt. David bracht de oorlog in des vijands land over, en o welke verwoestingen zijn er daar door aangericht! Steden werden verbrand, landstreken verwoest, legerscharen van mensen gedood. Kom en zie de uitwerkselen van verwoestende oordelen, en heb ontzag voor God; zeg: "Hoe geducht zijn Uw werken!" Psalms 66:3. Laat allen, die Hem tegenstaan, dit zien met verschrikking, en verwachten dat hun dezelfde beker van de zwijmeling in handen gegeven zal worden. Laat allen, die Hem vrezen en op Hem vertrouwen, het zien met welbehagen, en zelfs de geduchtste machten niet vrezen, die gewapend zijn tegen de kerk. Laat hen zich gorden, Zij zullen toch verbroken worden.

3. Als het Hem behaagt Zijn zwaard in de schede te steken, dan maakt Hij een einde aan de oorlogen van de volken en kroont hen met vrede, Psalms 46:10 Oorlog en vrede hangen af van Zijn woord en wil, evenzeer als stormen en windstilte op zee daarvan afhangen, Psalms 107:25, Psalms 107:29 " Hij doet de oorlogen ophouden tot aan het einde van de aarde;" soms in barmhartigheid jegens de volken, opdat zij tot adem kunnen komen als zij, na langdurig strijd met elkaar gevoerd te hebben, zich buiten adem gelopen hebben. Van beide zijden is men de oorlog misschien moe, en is men bereid er mee te eindigen; er worden middelen gevonden om tot een vergelijk te komen; krijgszuchtige vorsten worden weggenomen en vreedzamer komen in hun plaats, en dan wordt met algemeens toestemming de boog gebroken en de spies in tweeën geslagen en tot een sikkel gemaakt; het zwaard zal tot een spade gemaakt worden, en de krijgswagens zullen verbrand worden, daar zij niet meer nodig zijn. Of liever, het kan bedoeld zijn van hetgeen Hij op andere tijden doet ten behoeve van Zijn eigen volk. Hij doet de oorlogen ophouden, die tegen hen gevoerd werden om hen te verderven. Hij verbreekt de boog des vijands, die tegen hen gespannen was: Geen instrument, dat tegen Sion bereid wordt, zal gelukken, Isaiah 54:17 De algehele verwoesting van Gog en Magog wordt profetisch beschreven door het verbranden hunner krijgswagens, Ezechiël 39:9,10, hetgeen ook te kennen geeft de volkomen veiligheid van de kerk en de zekerheid van haar duurzamen vrede, waardoor het onnodig werd om die wapenen te bewaren voor hun eigen gebruik. Het ten einde brengen van een langduriger krijg is een werk des Heren, dat wil met bewondering en dankbaarheid moeten aanschouwen.

II. Als Koning van de heiligen; en als zodanig moeten wij erkennen dat "Zijn werken groot en wonderlijk zijn, Revelation 15:3

Hij doet, en zal doen, grote dingen.

1. Tot Zijn eigen eer, Psalms 46:11 Laat af, en weet dat Ik God ben.

a. Laat Zijn vijanden stil zijn en niet meer dreigen maar tot hun ontzetting weten dat Hij God is, en die oneindig ver boven hen is, en hun zeer zeker te sterk zal wezen; laat hen niet meer razen en woeden, want het is alles tevergeefs, die in de hemel woont zal lachen, zal hen bespotten, en niettegenstaande al hun machteloze boosaardigheid tegen Zijn naam en eer, zal Hij verhoogd worden onder de heidenen, en niet alleen onder Zijn eigen volk; Hij zal verhoogd worden op de aarde, en niet alleen in de kerk. De mensen stellen zich op, willen hun eigen zin doen en hun eigen wil; maar laat hen weten, dat God verhoogd zal worden; Hij wil Zijn zin hebben en Zijn wil doen, Hij zal Zijn naam verheerlijken, en in de zaak, waarin zij trots handelen, is Hij boven hen, en Hij zal hun doen weten dat Hij dat is.

b. Laat Zijn eigen volk stil zijn, laat hen kalm en bedaard zijn, en niet langer sidderen, maar tot hun vertroosting weten dat de Heere God is, Hij alleen is God en zal verhoogd worden boven de heidenen; laat het aan Hem over om Zijn eer te handhaven, Zijn raad te volbrengen, Zijn belangen in de wereld te onderhouden. Al zijn wij gedrukt, toch moeten wij niet mismoedig zijn, want wij zijn er zeker van dat God verhoogd zal worden, en dat kan ons genoeg wezen; Hij zal werken voor Zijn grote naam, en dan doet het er weinig toe wat er van onze kleine naam wordt. Als wij bidden: Vader, verheerlijk Uw naam, dan behoren wij gelovig het antwoord te verwachten, dat aan Christus gegeven werd toen Hij dat gebed heeft gebeden: Ik heb hem verheerlijkt, en Ik zal hem weer verheerlijken. Amen, Heere, zo zij het.

2. Voor de veiligheid en bescherming van Zijn volk. Hij roemt in het eerste: Ik zal verhoogd worden, zij juichen in het tweede, Psalms 46:8, en weer Psalms 46:12 Het is het refrein van het lied: "De Heere van de heirscharen is met ons; Hij is aan onze zijde, Hij neemt het voor ons op, is tegenwoordig onder ons en presideert over ons. De God van Jakob is ons een hoog vertrek, tot wie wij de toevlucht kunnen nemen, op wie wij kunnen vertrouwen en zeker wezen van onze veiligheid." Laat alle gelovigen hierin roemen.

A. Zij hebben de tegenwoordigheid van een God van macht, van alle macht; de Heere van de heirscharen is met ons. God is de Heere van de heirscharen, want Hij heeft alle schepselen, die het heir des hemels en van de aarde genoemd worden, onder Zijn bevel, tot Zijn dienst, en Hij maakt het gebruik van hen, dat Hem behaagt, als de werktuigen hetzij van Zijn gerechtigheid of van Zijn genade. De vrijmachtige Heere is met ons, houdt onze zijde, handelt met ons, en heeft beloofd dat Hij ons nooit zal verlaten. Heirlegers kunnen tegen ons optrekken, maar wij behoeven hen niet te vrezen als de Heere van de heirscharen met ons is.

B. Zij zijn onder de bescherming van een God in verbond met hen, die niet alleen machtig is hen te helpen, maar in eer en trouw gehouden is hen te helpen. Hij is de God Jakob's, niet alleen van Jakob, de persoon, maar van Jakob, het volk, en Hij is onze toevlucht, door wie wij beschut worden, die door Zijn voorzienigheid ons welzijn verzekert als er van buiten strijd is, en die door Zijn genade ons hart geruststelt als er van binnen vrees is. De Heere van de heirscharen, de God Jakob's, is met ons geweest, is met ons en zal met ons zijn, onze toevlucht. Het oorspronkelijke woord sluit alles in zich, en wel mag er een Sela aan toegevoegd zijn.

Merk hier op, en neem er de vertroosting van, en zeg: Zo God voor ons is, wie zal er tegen ons zijn?

Verzen 7-12

Psalm 46:7-12

Deze verzen geven eer aan God, beide als Koning van de volken en Koning van de heiligen.

I. Als Koning van de volken, door Zijn macht en voorzienigheid de wereld regerende, en alle zaken van de mensen doende strekken tot Zijn eer en heerlijkheid. Hij handelt naar Zijn wil met de inwoners van de aarde, en niemand zal tot Hem zeggen Wat doet Gij?

1. Hij beteugelt de woede en verbreekt de macht van de volken, die Hem en Zijn belangen tegenstaan in de wereld, Psalms 46:7 De heidenen raasden wegens David's komst op de troon, en wegens het oprichten van het koninkrijk van de Zone David's, vergelijk Psalms 2:1,Psalms 2:2

De koninkrijken bewogen zich, zij waren vol van toorn, zelf op woedende, oproerige wijze stonden zij op om het tegen te staan, maar God verhief Zijn stem, sprak tot hen in Zijn toorn, en toen werden zij bewogen in een andere zin, zij werden getroffen van verbazing en ontsteltenis, in wanorde gebracht, en al hun maatregelen werden verijdeld, de aarde zelf versmolt onder hen, zodat zij geen vaste grond onder de voeten hadden, hun aardsgezind hart bezweek van vrees en versmolt als sneeuw voor de zijn. Zulk een versmallen van de moed van de vijanden wordt beschreven in Judges 5:4, Judges 5:5; Zie ook Luke 21:25, Luke 21:26

2. Als het Hem behaagt Zijn zwaard te trekken en het een opdracht te geven, dan kan Hij grote verwoestingen aanrichten onder de volken en alles in puin leggen, Psalms 46:9 "Komt, aanschouwt de daden des Heren, zij" moeten opgemerkt worden Psalms 66:5; en gezocht worden, Psalms 111:2 Al de werkingen van de Voorzienigheid moeten beschouwd worden als de werken des Heren, en Zijn hoedanigheden en doeleinden moeten er in opgemerkt worden. Let inzonderheid op de verwoestingen, die Hij op aarde aanricht onder de vijanden van Zijn kerk, die dachten het land Israël te verwoesten. De verwoesting, die ze over de kerk dachten te brengen, is over henzelf gekomen. Oorlog is een tragedie, welke gewoonlijk het toneel verwoest, waarop zij gespeeld wordt. David bracht de oorlog in des vijands land over, en o welke verwoestingen zijn er daar door aangericht! Steden werden verbrand, landstreken verwoest, legerscharen van mensen gedood. Kom en zie de uitwerkselen van verwoestende oordelen, en heb ontzag voor God; zeg: "Hoe geducht zijn Uw werken!" Psalms 66:3. Laat allen, die Hem tegenstaan, dit zien met verschrikking, en verwachten dat hun dezelfde beker van de zwijmeling in handen gegeven zal worden. Laat allen, die Hem vrezen en op Hem vertrouwen, het zien met welbehagen, en zelfs de geduchtste machten niet vrezen, die gewapend zijn tegen de kerk. Laat hen zich gorden, Zij zullen toch verbroken worden.

3. Als het Hem behaagt Zijn zwaard in de schede te steken, dan maakt Hij een einde aan de oorlogen van de volken en kroont hen met vrede, Psalms 46:10 Oorlog en vrede hangen af van Zijn woord en wil, evenzeer als stormen en windstilte op zee daarvan afhangen, Psalms 107:25, Psalms 107:29 " Hij doet de oorlogen ophouden tot aan het einde van de aarde;" soms in barmhartigheid jegens de volken, opdat zij tot adem kunnen komen als zij, na langdurig strijd met elkaar gevoerd te hebben, zich buiten adem gelopen hebben. Van beide zijden is men de oorlog misschien moe, en is men bereid er mee te eindigen; er worden middelen gevonden om tot een vergelijk te komen; krijgszuchtige vorsten worden weggenomen en vreedzamer komen in hun plaats, en dan wordt met algemeens toestemming de boog gebroken en de spies in tweeën geslagen en tot een sikkel gemaakt; het zwaard zal tot een spade gemaakt worden, en de krijgswagens zullen verbrand worden, daar zij niet meer nodig zijn. Of liever, het kan bedoeld zijn van hetgeen Hij op andere tijden doet ten behoeve van Zijn eigen volk. Hij doet de oorlogen ophouden, die tegen hen gevoerd werden om hen te verderven. Hij verbreekt de boog des vijands, die tegen hen gespannen was: Geen instrument, dat tegen Sion bereid wordt, zal gelukken, Isaiah 54:17 De algehele verwoesting van Gog en Magog wordt profetisch beschreven door het verbranden hunner krijgswagens, Ezechiël 39:9,10, hetgeen ook te kennen geeft de volkomen veiligheid van de kerk en de zekerheid van haar duurzamen vrede, waardoor het onnodig werd om die wapenen te bewaren voor hun eigen gebruik. Het ten einde brengen van een langduriger krijg is een werk des Heren, dat wil met bewondering en dankbaarheid moeten aanschouwen.

II. Als Koning van de heiligen; en als zodanig moeten wij erkennen dat "Zijn werken groot en wonderlijk zijn, Revelation 15:3

Hij doet, en zal doen, grote dingen.

1. Tot Zijn eigen eer, Psalms 46:11 Laat af, en weet dat Ik God ben.

a. Laat Zijn vijanden stil zijn en niet meer dreigen maar tot hun ontzetting weten dat Hij God is, en die oneindig ver boven hen is, en hun zeer zeker te sterk zal wezen; laat hen niet meer razen en woeden, want het is alles tevergeefs, die in de hemel woont zal lachen, zal hen bespotten, en niettegenstaande al hun machteloze boosaardigheid tegen Zijn naam en eer, zal Hij verhoogd worden onder de heidenen, en niet alleen onder Zijn eigen volk; Hij zal verhoogd worden op de aarde, en niet alleen in de kerk. De mensen stellen zich op, willen hun eigen zin doen en hun eigen wil; maar laat hen weten, dat God verhoogd zal worden; Hij wil Zijn zin hebben en Zijn wil doen, Hij zal Zijn naam verheerlijken, en in de zaak, waarin zij trots handelen, is Hij boven hen, en Hij zal hun doen weten dat Hij dat is.

b. Laat Zijn eigen volk stil zijn, laat hen kalm en bedaard zijn, en niet langer sidderen, maar tot hun vertroosting weten dat de Heere God is, Hij alleen is God en zal verhoogd worden boven de heidenen; laat het aan Hem over om Zijn eer te handhaven, Zijn raad te volbrengen, Zijn belangen in de wereld te onderhouden. Al zijn wij gedrukt, toch moeten wij niet mismoedig zijn, want wij zijn er zeker van dat God verhoogd zal worden, en dat kan ons genoeg wezen; Hij zal werken voor Zijn grote naam, en dan doet het er weinig toe wat er van onze kleine naam wordt. Als wij bidden: Vader, verheerlijk Uw naam, dan behoren wij gelovig het antwoord te verwachten, dat aan Christus gegeven werd toen Hij dat gebed heeft gebeden: Ik heb hem verheerlijkt, en Ik zal hem weer verheerlijken. Amen, Heere, zo zij het.

2. Voor de veiligheid en bescherming van Zijn volk. Hij roemt in het eerste: Ik zal verhoogd worden, zij juichen in het tweede, Psalms 46:8, en weer Psalms 46:12 Het is het refrein van het lied: "De Heere van de heirscharen is met ons; Hij is aan onze zijde, Hij neemt het voor ons op, is tegenwoordig onder ons en presideert over ons. De God van Jakob is ons een hoog vertrek, tot wie wij de toevlucht kunnen nemen, op wie wij kunnen vertrouwen en zeker wezen van onze veiligheid." Laat alle gelovigen hierin roemen.

A. Zij hebben de tegenwoordigheid van een God van macht, van alle macht; de Heere van de heirscharen is met ons. God is de Heere van de heirscharen, want Hij heeft alle schepselen, die het heir des hemels en van de aarde genoemd worden, onder Zijn bevel, tot Zijn dienst, en Hij maakt het gebruik van hen, dat Hem behaagt, als de werktuigen hetzij van Zijn gerechtigheid of van Zijn genade. De vrijmachtige Heere is met ons, houdt onze zijde, handelt met ons, en heeft beloofd dat Hij ons nooit zal verlaten. Heirlegers kunnen tegen ons optrekken, maar wij behoeven hen niet te vrezen als de Heere van de heirscharen met ons is.

B. Zij zijn onder de bescherming van een God in verbond met hen, die niet alleen machtig is hen te helpen, maar in eer en trouw gehouden is hen te helpen. Hij is de God Jakob's, niet alleen van Jakob, de persoon, maar van Jakob, het volk, en Hij is onze toevlucht, door wie wij beschut worden, die door Zijn voorzienigheid ons welzijn verzekert als er van buiten strijd is, en die door Zijn genade ons hart geruststelt als er van binnen vrees is. De Heere van de heirscharen, de God Jakob's, is met ons geweest, is met ons en zal met ons zijn, onze toevlucht. Het oorspronkelijke woord sluit alles in zich, en wel mag er een Sela aan toegevoegd zijn.

Merk hier op, en neem er de vertroosting van, en zeg: Zo God voor ons is, wie zal er tegen ons zijn?

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 46". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-46.html. 1706.
adsFree icon
Ads FreeProfile