Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 46". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-46.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 46". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 46PSALM 46.
TROOST EN VEILIGHEID DER KERK.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 46PSALM 46.
TROOST EN VEILIGHEID DER KERK.
Vers 1
1. Een lied op Alamth (= maagden), d.i. vrouwen- of sopraanstemmen uit te voeren (Psalms 6:1 ), voor den opperzangmeester (Psalms 4:1), onder de kinderen van Korach (1 Chronicles 25:31 ).De Psalm is, gelijk J. Arnd dien karakteriseert, een schone troost-Psalm, waarin het wonder Gods geprezen wordt, dat Hij Zijn klein hoopje gelovigen beschermt en behoedt in zo groten nood en vervolging, dat men zou zeggen, dit de gehele wereld zou ten ondergaan. Vragen wij nu naar de geschiedkundige aanleiding tot ons lied, dat Luther in het jaar 1529, als hij zich voor den Augsburgsen rijksdag voorbereidde, tot zijn: "Een vaste burg is onze God" (vgl. Psalms 46:8, Psalms 46:12) omgewerkt heeft, zo zijn de gedachten der uitleggers daarover verdeeld. Sommigen denken aan Josafats overwinning over de Ammonieten en Moabieten in 2 Chronicles 20:1, aan welke de beide volgende Psalmen (47, 48) benevens Psalms 83:1 hun ontstaan te danken hebben. Anderen denken aan de nederlaag van het Assyrische leger, welke het onder Sanherib in het 14de jaar van den koning Hizkia (713 v.C.) voor Jeruzalem leed (2 Kings 18:13-2 Kings 18:19. Isaiah 36:1-Isaiah 37:36). Aan de eersten sluiten wij ons aan, en bevelen onzen lezers aan, eerst de geschiedenis op de genoemde plaatsen na te lezen, wanneer zij namelijk tot een recht verstaan van den Psalm willen komen, en genot van de lezing willen hebben.
2.
I. Psalms 46:2-Psalms 46:4. De Psalm begint met ene algemene verklaring van hetgeen God voor Zijn volk is, namelijk ene toevlucht en ene vaste hulp. De gemeente des Heren kan daarom getroost zijns, ook bij het hevigst woeden der elementen. Deze uitspraak is gegrond op de onlangs gemaakte ervaring.
Vers 1
1. Een lied op Alamth (= maagden), d.i. vrouwen- of sopraanstemmen uit te voeren (Psalms 6:1 ), voor den opperzangmeester (Psalms 4:1), onder de kinderen van Korach (1 Chronicles 25:31 ).De Psalm is, gelijk J. Arnd dien karakteriseert, een schone troost-Psalm, waarin het wonder Gods geprezen wordt, dat Hij Zijn klein hoopje gelovigen beschermt en behoedt in zo groten nood en vervolging, dat men zou zeggen, dit de gehele wereld zou ten ondergaan. Vragen wij nu naar de geschiedkundige aanleiding tot ons lied, dat Luther in het jaar 1529, als hij zich voor den Augsburgsen rijksdag voorbereidde, tot zijn: "Een vaste burg is onze God" (vgl. Psalms 46:8, Psalms 46:12) omgewerkt heeft, zo zijn de gedachten der uitleggers daarover verdeeld. Sommigen denken aan Josafats overwinning over de Ammonieten en Moabieten in 2 Chronicles 20:1, aan welke de beide volgende Psalmen (47, 48) benevens Psalms 83:1 hun ontstaan te danken hebben. Anderen denken aan de nederlaag van het Assyrische leger, welke het onder Sanherib in het 14de jaar van den koning Hizkia (713 v.C.) voor Jeruzalem leed (2 Kings 18:13-2 Kings 18:19. Isaiah 36:1-Isaiah 37:36). Aan de eersten sluiten wij ons aan, en bevelen onzen lezers aan, eerst de geschiedenis op de genoemde plaatsen na te lezen, wanneer zij namelijk tot een recht verstaan van den Psalm willen komen, en genot van de lezing willen hebben.
2.
I. Psalms 46:2-Psalms 46:4. De Psalm begint met ene algemene verklaring van hetgeen God voor Zijn volk is, namelijk ene toevlucht en ene vaste hulp. De gemeente des Heren kan daarom getroost zijns, ook bij het hevigst woeden der elementen. Deze uitspraak is gegrond op de onlangs gemaakte ervaring.
Vers 2
2. God is ons ene Toevlucht en Sterkte (Psalms 18:2, Proverbs 18:10); Hij is krachtelijk bevonden ene Hulp in benauwdheden.Vers 2
2. God is ons ene Toevlucht en Sterkte (Psalms 18:2, Proverbs 18:10); Hij is krachtelijk bevonden ene Hulp in benauwdheden.Vers 3
3. Daarom zullen wij niet vrezen, al ware het, dat de nood nog hoger steeg, dan dien wij doorgestaan hebben, al veranderde de aarde hare plaats, al schokte de aarde heen en weer, en al werden de bergen verzet in het hart van de zeeën, in de diepte van den Oceaan, uit welken zij bij de schepping verrezen zijn (Genesis 1:9).Vers 3
3. Daarom zullen wij niet vrezen, al ware het, dat de nood nog hoger steeg, dan dien wij doorgestaan hebben, al veranderde de aarde hare plaats, al schokte de aarde heen en weer, en al werden de bergen verzet in het hart van de zeeën, in de diepte van den Oceaan, uit welken zij bij de schepping verrezen zijn (Genesis 1:9).Vers 4
4. Laat, gelijk aan het einde der wereld werkelijk geschieden zal (Luke 21:25), hare wateren bruisen, laat ze beroerd worden, zodat zij, door stormen opgezweept, buiten de oevers, treden; laat de bergen daveren door hun verheffing, door de woede der golven! Sela (vgl.Psalms 3:3), de muziek, die zich hier verheft, bekrachtigt het geloofsvertrouwen der gemeente in zulk ene wilde opgewektheid der elementen.Op zijne reis naar den rijksdag te Augsburg had de keurvorst Frederik de Wijze, terwijl Jonas, Spalatin en Melanchton hem daarheen vergezelden, Luther, die onder den ban lag, te Coburg achtergelaten. Hier werkte deze in waarheid als Mozes, die met opgehevene handen voor den Heere stond (Exodus 17:10) gedurende den harden strijd der zijnen. Veit Dietrich schrijft hieromtrent aan Melanchton: "Er gaat geen dag voorbij, waarop hij niet minstens drie uren, die voor het studeren het geschiktst zijn, voor bidden neemt. Het is mij eens gelakt hem te horen bidden. Welk een geest, welk een geloof in zijne woorden! Hij bidt zo innig als iemand, die met God spreekt, met zoveel vertrouwen en geloof, als door iemand, die met zijnen vader spreekt." Hier zong Luther meermalen het lied, dat naar onzen Psalm door hem is vervaardigd, en dat tot een krijgs- en zegelied der Hervorming geworden is op de eveneens door hem gemaakte wijze (de woorden van het lied, zowel als de tonen der wijze, zegt Winterfeld, geven het levendigste beeld van den man).
Men merkt op, dat Luther meer naar de behoefte van het ogenblik dan naar den klank der woorden onzen tekst heeft overgenomen. Hoe bekend het lied zij, wij kunnen niet nalaten het hier over te nemen: "Een vaste burcht is onze God, Een toevlucht voor de Zijnen! Al drukt nu `t leed, al dreigt het lot, Hij doet Zijn hulp verschijnen! De vijand rukt vast aan, Met opgestoken vaan; Hij draagt zijn rusting nog Van gruwel en bedrog, Maar zal als kaf verdwijnen! -Geen aardse macht begeren wij; Die gaat welras verloren! Ons staat de rechte Man ter zij, Dien God ons heeft verkoren. Vraagt gij Zijn naam? Zo weet, Dat Hij de Christus heet. De liev'ling uit Gods schoot, Zijn Zoon en troongenoot...De zege is Hem beschoren! -En grimde ook de open hel ons aan, Met al haar duizendtallen, Toch zal geen vrees ons nederslaan! Toch doen wij `t krijgslied schallen. Hoe ook de Satan woedt, Wij staan Hem voet voor voet; Wij tarten zijn geweid; Zijn vonnis is geveld; En woord kan hem doen vallen! Gods Woord houdt stand in eeuwigheid; Het zal geen duimbreed wijken! Beef Satan! Hij, die ons geleidt, Zal u de vlag doen strijken! Delf vrouw en kinderen `t graf, Neem goed en bloed ons af! Het brengt u geen gewin: Wij gaan ten hemel in, En erven Koninkrijken.". 5.
II. Psalms 46:5-Psalms 46:8. Hierop wordt nader meegedeeld, aan welke aanvallen en gevaren de stad Gods, van de zijde der haar vijandig gezinde, veroveringzuchtige wereld en hare machthebbenden is blootgesteld, maar; zij heeft den stroom der Goddelijke genade met zijne bronnen van vele Goddelijke zegeningen bij zich. "Ja, zij heeft den levenden God in haar midden." Alzo kan zij goedsmoeds blijven ondanks allen uitwendigen nood, de vrees kan slechts een korten nacht bij haar herbergen; hare hulp komt spoedig en plotseling, terwijl rondom haar het rijk der wereld te gronde gaat.
Vers 4
4. Laat, gelijk aan het einde der wereld werkelijk geschieden zal (Luke 21:25), hare wateren bruisen, laat ze beroerd worden, zodat zij, door stormen opgezweept, buiten de oevers, treden; laat de bergen daveren door hun verheffing, door de woede der golven! Sela (vgl.Psalms 3:3), de muziek, die zich hier verheft, bekrachtigt het geloofsvertrouwen der gemeente in zulk ene wilde opgewektheid der elementen.Op zijne reis naar den rijksdag te Augsburg had de keurvorst Frederik de Wijze, terwijl Jonas, Spalatin en Melanchton hem daarheen vergezelden, Luther, die onder den ban lag, te Coburg achtergelaten. Hier werkte deze in waarheid als Mozes, die met opgehevene handen voor den Heere stond (Exodus 17:10) gedurende den harden strijd der zijnen. Veit Dietrich schrijft hieromtrent aan Melanchton: "Er gaat geen dag voorbij, waarop hij niet minstens drie uren, die voor het studeren het geschiktst zijn, voor bidden neemt. Het is mij eens gelakt hem te horen bidden. Welk een geest, welk een geloof in zijne woorden! Hij bidt zo innig als iemand, die met God spreekt, met zoveel vertrouwen en geloof, als door iemand, die met zijnen vader spreekt." Hier zong Luther meermalen het lied, dat naar onzen Psalm door hem is vervaardigd, en dat tot een krijgs- en zegelied der Hervorming geworden is op de eveneens door hem gemaakte wijze (de woorden van het lied, zowel als de tonen der wijze, zegt Winterfeld, geven het levendigste beeld van den man).
Men merkt op, dat Luther meer naar de behoefte van het ogenblik dan naar den klank der woorden onzen tekst heeft overgenomen. Hoe bekend het lied zij, wij kunnen niet nalaten het hier over te nemen: "Een vaste burcht is onze God, Een toevlucht voor de Zijnen! Al drukt nu `t leed, al dreigt het lot, Hij doet Zijn hulp verschijnen! De vijand rukt vast aan, Met opgestoken vaan; Hij draagt zijn rusting nog Van gruwel en bedrog, Maar zal als kaf verdwijnen! -Geen aardse macht begeren wij; Die gaat welras verloren! Ons staat de rechte Man ter zij, Dien God ons heeft verkoren. Vraagt gij Zijn naam? Zo weet, Dat Hij de Christus heet. De liev'ling uit Gods schoot, Zijn Zoon en troongenoot...De zege is Hem beschoren! -En grimde ook de open hel ons aan, Met al haar duizendtallen, Toch zal geen vrees ons nederslaan! Toch doen wij `t krijgslied schallen. Hoe ook de Satan woedt, Wij staan Hem voet voor voet; Wij tarten zijn geweid; Zijn vonnis is geveld; En woord kan hem doen vallen! Gods Woord houdt stand in eeuwigheid; Het zal geen duimbreed wijken! Beef Satan! Hij, die ons geleidt, Zal u de vlag doen strijken! Delf vrouw en kinderen `t graf, Neem goed en bloed ons af! Het brengt u geen gewin: Wij gaan ten hemel in, En erven Koninkrijken.". 5.
II. Psalms 46:5-Psalms 46:8. Hierop wordt nader meegedeeld, aan welke aanvallen en gevaren de stad Gods, van de zijde der haar vijandig gezinde, veroveringzuchtige wereld en hare machthebbenden is blootgesteld, maar; zij heeft den stroom der Goddelijke genade met zijne bronnen van vele Goddelijke zegeningen bij zich. "Ja, zij heeft den levenden God in haar midden." Alzo kan zij goedsmoeds blijven ondanks allen uitwendigen nood, de vrees kan slechts een korten nacht bij haar herbergen; hare hulp komt spoedig en plotseling, terwijl rondom haar het rijk der wereld te gronde gaat.
Vers 5
5. Rondom de stad moge de nood groot worden, de beekjes der rivier, de goddelijke zegeningen, die van den troon der genade uitgaan, door welke zij, als eens Edens hof van den paradijsstroom (Genesis 2:10) bewaterd wordt, (Psalms 36:9), zullen verblijden de stad Gods, als enen die geen gevaar te vrezen heeft; zij toch is het heiligdom der woningen des Allerhoogsten, en zo lang de Heere daar woont, kan die stroom der genade niet ophouden te vloeien, en zolang die vloeit kan Gods volk zonder vreze zijn (Isaiah 33:20).Voortreffelijk schijnt ons op het eerste gezicht de uitspraak van Horatius (een der voornaamste Romeinse dichters, die in den tijd van 65-9 v r Chr. leefde en bij den keizer Augustus in groot aanzien stond) toe, over den rechtvaardigen: si fractus illabatur orbis, impavidum feriant ruïnae (al viel de aarde ook in stukken gebroken ineen, zo zullen toch de puinhopen in hem een onverschrokken man ter nederslaan); maar daar zulk een man als hier bezongen wordt, nooit gevonden is, zo doet hij niets dan schertsen. De zielgrootheid daarentegen, gelijk die in onzen Psalm beschreven wordt, steunt alleen op Gods bescherming en de belofte, die Hij den Zijnen gegeven heeft, en overwint op die wijze gemakkelijk den schrik, die alle schepselen met den ondergang bedreigt..
Welke is de rivier, die de stad Gods zal verheugen? God zelf is die rivier, gelijk blijkt uit het volgende: "God is in het midden van haar" (Psalms 46:6). 1. God, de Vader, is de rivier: "Mijn volk heeft twee boosheden gedaan; Mij, den springader des levenden waters, hebben zij verlaten, om zich zelven bakken uit te houwen, gebrokene bakken, die geen water houden" (Jeremiah 2:13). 2. God, de Zoon, is de rivier, de fontein der verlossing: "Te dien dage zal er ene fontein geopend zijn voor het huis David's en voor de inwoners van Jeruzalem tegen de zonde en tegen de onreinheid" (Zechariah 13:1). 3. God, de Geest, is de rivier: "Die in Mij gelooft, gelijkerwijs de Schrift zegt, stromen des levenden waters zullen uit zijnen buik vloeien." (John 7:38). "Zo wie gedronken zal hebben van het water, dat Ik hem geven zal, dien zal in eeuwigheid niet dorsten, maar het water, dat Ik hem zal geven, zal in hem worden ene fontein van water, springende tot in het eeuwige leven." (John 4:14). En welke zijn de beekjes van deze rivier? De volmaaktheden Gods, de volheid van Christus, de werken des Geestes en deze lopende in het kanaal van het verbond der belofte.
Geen vijand kan deze beekjes afsnijden van de Kerk van Christus. Zie Isaiah 36:2; Isaiah 37:25 vergeleken met 2 Chronicles 32:2-2 Chronicles 32:4. Deze zachtvloeiende maar volle stromen zijn tegenovergesteld aan de bruisende golven van de zee. 6. En niet slechts een stroom van genade is daar, maar Godzelf, die zich met Zijne tegenwoordigheid aan die woningen verbonden heeft, is in het midden van haar; daarom zij zal niet wankelen; God zal, wanneer zij in nood komt, haar helpen in het aanbreken van den morgenstond, zodat de angst en vrees niet langer dan n nacht toeven kan (Psalms 30:6. Isaiah 17:14; Isaiah 37:36).
Vers 5
5. Rondom de stad moge de nood groot worden, de beekjes der rivier, de goddelijke zegeningen, die van den troon der genade uitgaan, door welke zij, als eens Edens hof van den paradijsstroom (Genesis 2:10) bewaterd wordt, (Psalms 36:9), zullen verblijden de stad Gods, als enen die geen gevaar te vrezen heeft; zij toch is het heiligdom der woningen des Allerhoogsten, en zo lang de Heere daar woont, kan die stroom der genade niet ophouden te vloeien, en zolang die vloeit kan Gods volk zonder vreze zijn (Isaiah 33:20).Voortreffelijk schijnt ons op het eerste gezicht de uitspraak van Horatius (een der voornaamste Romeinse dichters, die in den tijd van 65-9 v r Chr. leefde en bij den keizer Augustus in groot aanzien stond) toe, over den rechtvaardigen: si fractus illabatur orbis, impavidum feriant ruïnae (al viel de aarde ook in stukken gebroken ineen, zo zullen toch de puinhopen in hem een onverschrokken man ter nederslaan); maar daar zulk een man als hier bezongen wordt, nooit gevonden is, zo doet hij niets dan schertsen. De zielgrootheid daarentegen, gelijk die in onzen Psalm beschreven wordt, steunt alleen op Gods bescherming en de belofte, die Hij den Zijnen gegeven heeft, en overwint op die wijze gemakkelijk den schrik, die alle schepselen met den ondergang bedreigt..
Welke is de rivier, die de stad Gods zal verheugen? God zelf is die rivier, gelijk blijkt uit het volgende: "God is in het midden van haar" (Psalms 46:6). 1. God, de Vader, is de rivier: "Mijn volk heeft twee boosheden gedaan; Mij, den springader des levenden waters, hebben zij verlaten, om zich zelven bakken uit te houwen, gebrokene bakken, die geen water houden" (Jeremiah 2:13). 2. God, de Zoon, is de rivier, de fontein der verlossing: "Te dien dage zal er ene fontein geopend zijn voor het huis David's en voor de inwoners van Jeruzalem tegen de zonde en tegen de onreinheid" (Zechariah 13:1). 3. God, de Geest, is de rivier: "Die in Mij gelooft, gelijkerwijs de Schrift zegt, stromen des levenden waters zullen uit zijnen buik vloeien." (John 7:38). "Zo wie gedronken zal hebben van het water, dat Ik hem geven zal, dien zal in eeuwigheid niet dorsten, maar het water, dat Ik hem zal geven, zal in hem worden ene fontein van water, springende tot in het eeuwige leven." (John 4:14). En welke zijn de beekjes van deze rivier? De volmaaktheden Gods, de volheid van Christus, de werken des Geestes en deze lopende in het kanaal van het verbond der belofte.
Geen vijand kan deze beekjes afsnijden van de Kerk van Christus. Zie Isaiah 36:2; Isaiah 37:25 vergeleken met 2 Chronicles 32:2-2 Chronicles 32:4. Deze zachtvloeiende maar volle stromen zijn tegenovergesteld aan de bruisende golven van de zee. 6. En niet slechts een stroom van genade is daar, maar Godzelf, die zich met Zijne tegenwoordigheid aan die woningen verbonden heeft, is in het midden van haar; daarom zij zal niet wankelen; God zal, wanneer zij in nood komt, haar helpen in het aanbreken van den morgenstond, zodat de angst en vrees niet langer dan n nacht toeven kan (Psalms 30:6. Isaiah 17:14; Isaiah 37:36).
Vers 7
7. De heidenen raasden, gelijk wij het zagen en hoorden van de verbonden volken, de koninkrijken bewogen zich; Hij verhief Zijne stem, de aarde versmolt; verheft Hij Zijne stem, zo is de gehele macht der wereld tot niets opgelost, gelijk sneeuw voor de zon versmelt (Amos 9:5).Vers 7
7. De heidenen raasden, gelijk wij het zagen en hoorden van de verbonden volken, de koninkrijken bewogen zich; Hij verhief Zijne stem, de aarde versmolt; verheft Hij Zijne stem, zo is de gehele macht der wereld tot niets opgelost, gelijk sneeuw voor de zon versmelt (Amos 9:5).Vers 8
8. De HEERE der heirscharen, op wiens bevel alle machten zich als krijgsscharen moeten stellen (1 Samuel 1:3 ), is met ons; de God van Jakob is ons een hoog vertrek, een zekere burg, die door niemand kan beklommen worden. Sela. (Psalms 3:3). Neemt dit recht ter harte, opdat het diepe wortels schiete.9.
III. Psalms 46:9-Psalms 46:12. Het lied keert zich nu tot de gebeurtenis van den laatsten tijd, die zo duidelijk bewezen heeft, dat God aan het woeden der heidenen en aan allen strijd zo plotseling en wonderbaar een einde kan maken, en Zijne stad als onaantastbaar voor de ogen der gehele wereld kan voorstellen, en Zich zelven kan doen erkennen bij de volken der aarde. Het lied gaat tot ene vermaning aan deze over, die tevens waarschuwing en bedreiging is, en sluit met hetzelfde woord, waarmee de tweede afdeling eindigde. Dit woord is de hoofdgedachte van den gehelen Psalm, en de quintessens van hetgeen in de eerste afdeling gezegd is. Het is dan ook het motief van het boven medegedeelde lied van Luther.
Vers 8
8. De HEERE der heirscharen, op wiens bevel alle machten zich als krijgsscharen moeten stellen (1 Samuel 1:3 ), is met ons; de God van Jakob is ons een hoog vertrek, een zekere burg, die door niemand kan beklommen worden. Sela. (Psalms 3:3). Neemt dit recht ter harte, opdat het diepe wortels schiete.9.
III. Psalms 46:9-Psalms 46:12. Het lied keert zich nu tot de gebeurtenis van den laatsten tijd, die zo duidelijk bewezen heeft, dat God aan het woeden der heidenen en aan allen strijd zo plotseling en wonderbaar een einde kan maken, en Zijne stad als onaantastbaar voor de ogen der gehele wereld kan voorstellen, en Zich zelven kan doen erkennen bij de volken der aarde. Het lied gaat tot ene vermaning aan deze over, die tevens waarschuwing en bedreiging is, en sluit met hetzelfde woord, waarmee de tweede afdeling eindigde. Dit woord is de hoofdgedachte van den gehelen Psalm, en de quintessens van hetgeen in de eerste afdeling gezegd is. Het is dan ook het motief van het boven medegedeelde lied van Luther.
Vers 9
9. Komt, gij allen, die een bewijs van Gods almacht en hulp zien wilt, aanschouwt (2 Chronicles 26:1) de daden des HEEREN, die verwoestingen op aarde aanricht.Vers 9
9. Komt, gij allen, die een bewijs van Gods almacht en hulp zien wilt, aanschouwt (2 Chronicles 26:1) de daden des HEEREN, die verwoestingen op aarde aanricht.Vers 10
10. Die, daar Hij de tegenpartijen Zijner stad vernietigt en hen steeds meer tot het heerlijk doel hunner roeping leidt, de oorlogen, aan welke Hij geen behagen heeft, ten minste niet aan die tegen Zijn volk, doet ophouden 1), Isaiah 2:4; Isaiah 9:5; Isaiah 54:16), tot aan het einde der aarde, den boog verbreekt, en de spies aan twee slaat, de wagens met vuur verbrandt, (Psalms 76:4).1) Het wil te kennen geven, dat Zijn hoog bestuur zich ook uitstrekt over oorlog en vrede. Voor zover de krijg een werk van hartstocht en nijd is, heeft de Heere geen lust in den krijg. Voor zoveel willekeurig geweld en hebzucht de plannen smeedt, heeft de Geest des Heren een afkeer van het gewoel der volken. En onder de beloften en de zegeningen van Zijn genaderijk is deze niet een geringe, dat de zwaarden tot spaden en de spiesen tot sikkelen worden bereid. En toch, Hij heeft Zijne voorzienige hand in den krijg en in den vrede. Het hart der koningen is in die hand en de Machtige leidt het als waterbeken, ook als het geldt de gedachten, die naar het slagveld wijzen. 11. Laat af, zo spreekt Hij, die voor Zijn volk heeft gestreden en ook nu voor hen spreekt tot de volken, die zich zouden willen verheffen (Psalms 68:31). Laat af van alle vijandige ondernemingen tegen Mijn volk, en weet, dat ik God ben 1), de alleen waarachtige God, tegen wie Gij niets vermocht; Ik zal verhoogd worden, in Mijne verhevenheid en onverwinnelijkheid erkend worden onder de heidenen; Ik zal verhoogd worden op de aarde; daarom heb Ik hier duidelijk zonder uitwendige wapenen voor Mijn volk gestreden en het Zijnen verdrukkers onmogelijk gemaakt hun bedoelingen verder na te jagen.
1) Hier spreekt de Heere door Zijn knecht, om volken en personen te dringen hem te erkennen als den geheel enigen Opperheer, die heerst over alles, die regeert over alles wat bestaat. Mensen mogen de stoutste voornemens koesteren, maar een wenk van den Almachtige, n uiting van Zijn wil...en God, de Heere, toont het, dat Hij troont boven alles, dat Zijn raad zal bestaan en Hij al Zijn welbehagen zal doen. De Ammonieten en de Moabieten mogen plannen beramen, om het volk Gods te verdrijven uit de landpalen Israël's, om bezit te nemen van het aan Israël geschonken land, de Heere zal hun tonen, dat Hij God is, en dat Hij al de woelingen en plannen van de vijanden van Zijn volk belacht. Zonder macht van wapenen zal Hij aan Zijn volk de overwinning geven.
Vers 10
10. Die, daar Hij de tegenpartijen Zijner stad vernietigt en hen steeds meer tot het heerlijk doel hunner roeping leidt, de oorlogen, aan welke Hij geen behagen heeft, ten minste niet aan die tegen Zijn volk, doet ophouden 1), Isaiah 2:4; Isaiah 9:5; Isaiah 54:16), tot aan het einde der aarde, den boog verbreekt, en de spies aan twee slaat, de wagens met vuur verbrandt, (Psalms 76:4).1) Het wil te kennen geven, dat Zijn hoog bestuur zich ook uitstrekt over oorlog en vrede. Voor zover de krijg een werk van hartstocht en nijd is, heeft de Heere geen lust in den krijg. Voor zoveel willekeurig geweld en hebzucht de plannen smeedt, heeft de Geest des Heren een afkeer van het gewoel der volken. En onder de beloften en de zegeningen van Zijn genaderijk is deze niet een geringe, dat de zwaarden tot spaden en de spiesen tot sikkelen worden bereid. En toch, Hij heeft Zijne voorzienige hand in den krijg en in den vrede. Het hart der koningen is in die hand en de Machtige leidt het als waterbeken, ook als het geldt de gedachten, die naar het slagveld wijzen. 11. Laat af, zo spreekt Hij, die voor Zijn volk heeft gestreden en ook nu voor hen spreekt tot de volken, die zich zouden willen verheffen (Psalms 68:31). Laat af van alle vijandige ondernemingen tegen Mijn volk, en weet, dat ik God ben 1), de alleen waarachtige God, tegen wie Gij niets vermocht; Ik zal verhoogd worden, in Mijne verhevenheid en onverwinnelijkheid erkend worden onder de heidenen; Ik zal verhoogd worden op de aarde; daarom heb Ik hier duidelijk zonder uitwendige wapenen voor Mijn volk gestreden en het Zijnen verdrukkers onmogelijk gemaakt hun bedoelingen verder na te jagen.
1) Hier spreekt de Heere door Zijn knecht, om volken en personen te dringen hem te erkennen als den geheel enigen Opperheer, die heerst over alles, die regeert over alles wat bestaat. Mensen mogen de stoutste voornemens koesteren, maar een wenk van den Almachtige, n uiting van Zijn wil...en God, de Heere, toont het, dat Hij troont boven alles, dat Zijn raad zal bestaan en Hij al Zijn welbehagen zal doen. De Ammonieten en de Moabieten mogen plannen beramen, om het volk Gods te verdrijven uit de landpalen Israël's, om bezit te nemen van het aan Israël geschonken land, de Heere zal hun tonen, dat Hij God is, en dat Hij al de woelingen en plannen van de vijanden van Zijn volk belacht. Zonder macht van wapenen zal Hij aan Zijn volk de overwinning geven.
Vers 12
12. De HEERE der heirscharen, zo roemt Gods volk nog eens (Psalms 46:8), is met ons; de God van Jakob is ons een hoog vertrek. Sela. (Psalms 3:3).Wij moeten bij dergelijke Psalmen niet alleen denken aan hetgeen God reeds in vorige tijden gedaan heeft of ook ons zelven heeft laten zien, maar altijd een blik slaan in hetgeen nog in Gods schatkamers bewaard is. Er is nog veel te wachten, aardbeving, hagel, bruisen der zee, omstorten van bergen, (Revelation 6:18) menige krijg en woeden der volken tegen den Heere en Zijnen Gezalfde (Revelation 9:19, God zal daarin nog verheerlijkt worden, er zal bij vele mensen verschrikking, benauwdheid en vergaan van vreze zijn. Bidt, dat gij waardig geacht moogt worden, om dit alles te ontvlieden en te staan voor den Zoon des mensen!.
Vers 12
12. De HEERE der heirscharen, zo roemt Gods volk nog eens (Psalms 46:8), is met ons; de God van Jakob is ons een hoog vertrek. Sela. (Psalms 3:3).Wij moeten bij dergelijke Psalmen niet alleen denken aan hetgeen God reeds in vorige tijden gedaan heeft of ook ons zelven heeft laten zien, maar altijd een blik slaan in hetgeen nog in Gods schatkamers bewaard is. Er is nog veel te wachten, aardbeving, hagel, bruisen der zee, omstorten van bergen, (Revelation 6:18) menige krijg en woeden der volken tegen den Heere en Zijnen Gezalfde (Revelation 9:19, God zal daarin nog verheerlijkt worden, er zal bij vele mensen verschrikking, benauwdheid en vergaan van vreze zijn. Bidt, dat gij waardig geacht moogt worden, om dit alles te ontvlieden en te staan voor den Zoon des mensen!.