Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Psalmen 45

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 45

PSALM 45. VOORZEGGING VAN DEN BRUIDEGOM CHRISTUS EN VAN DE KERK, ZIJNE BRUID.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 45

PSALM 45. VOORZEGGING VAN DEN BRUIDEGOM CHRISTUS EN VAN DE KERK, ZIJNE BRUID.

Vers 1

1. Ene onderwijzing (Psalms 32:1; Psalms 42:1; Psalms 44:1), een lied der liefde, een leerdicht over edele, heilige liefde, over de geestelijke bruidsbetrekking, voor den opperzangmeester, om voor te zingen en dus voor godsdienstig, gebruik bestemd, onder de kinderen van Korach (1 Chronicles 25:31 ), op Schschannim, op de wijs van het lied: de lelies (Psalms 69:1).

In dezelfde betrekking, waarin Psalms 42:1, 43 tot Psalms 63:1 en Psalms 44:1 tot Psalms 60:1 staan, staat onze Psalm tot Psalms 72:1, die door Salomo vervaardigd is. Uit den tijd van dezen koning is dan ook het voor ons liggende lied afkomstig, het neemt, voor zover het een typisch karakter heeft, Salomo tot voorbeeld van Hem over wie het in profetischen geest spreken wil. Deze is geen ander, dan de toekomstige Koning der gemeente, de beloofde Messias en wel in `t bijzonder, gelijk Hij in betrekking staat tot de gemeente, die zijne bruid is (Revelation 1:2, Revelation 1:9; Revelation 22:17). Is het lied, gelijk wij bij 1 Kings 9:25 dit vermoeden hebben uitgesproken, de omwerking van een bruidslied tot een geestelijk, zo is te begrijpen, waarom zo menige uitdrukking hier gevonden wordt, die op het gebied van het zinnelijke te huis behoort en op geestelijk gebied allegorisch moet verstaan worden. Veel uitleggers stellen de zaak zo voor, alsof het oorspronkelijke bruiloftslied, nadat de daarin uitgesprokene wensen en gedachten, ten oprichte van den eigenlijk bedoelden koning, te boog en overdreven waren, ene geestelijke metamorfose, door middel van allegorie ondergaan heeft, en alzo voor het godsdienstig gebruik bestemd en in den Kanon opgenomen is. Dat wij integendeel ene werkelijke omwerking van het oorspronkelijke lied voor ons hebben, blijkt uit het gehele karakter van den Psalm, die ter nauwernood nog een typisch-profetische integendeel veel meer een profetisch-Messiaanse is.

2.

I. Psalms 45:2-Psalms 45:7. Nadat de zanger vooreerst de stemming gekenschetst heeft, die zijn hart vervult, namelijk vurige liefde den Koning, wiens lof hij wil bezingen, karakteriseert hij dezen vervolgens als den schoonsten onder de kinderen der mensen, over wiens gehele bestaan liefelijkheid en bevalligheid uitgestort is, en die reeds in deze uitwendige gedaante het pand en zegel van enen buitengewonen en eeuwigdurenden goddelijken zegen in zich draagt (Psalms 45:2 en 3). Vervolgens verkondigt hij Zijne eer als van enen held vol majesteit en Goddelijke macht, die in den strijd voor waarheid en recht grote daden zal volbrengen, en Zijne vijanden zal vernietigen (Psalms 45:4-Psalms 45:6) maar ook Zijne eer als van enen, dien hij niet schroomt met den naam aan God aan te spreken, Wiens heerschappij ook zonder einde is en de rechtvaardigste en meest vreugdevolle tevens (Psalms 45:7, Psalms 45:8). Vervolgens terwijl hij Hem als bruidegom schildert op den dag Zijner bruiloft, (Psalms 45:9, Psalms 45:10) bereikt het lied, dat volgens het opschrift een bruidslied en ene onderwijzing moet zijn, de hoogte, waarnaar het van den beginne af gestreefd heeft.

Zo zeker het vaststaat, dat deze Psalm voor Salomo is gedicht, zo onzeker is het wie zijn bewerker is. Hij wordt genoemd een lied der liefde, niet dewijl het de vaderlijke liefde Gods in de weldaden, waarmee Hij Salomo heeft versierd, zoals sommigen willen, verheft, maar dewijl hij bevat een gelukwensing, omtrent een vreugdevol en gelukkig huwelijk. Onder de figuur van Salomo wordt het heilig en goddelijk huwelijk van Christus met de Kerk voorgesteld..

Vers 1

1. Ene onderwijzing (Psalms 32:1; Psalms 42:1; Psalms 44:1), een lied der liefde, een leerdicht over edele, heilige liefde, over de geestelijke bruidsbetrekking, voor den opperzangmeester, om voor te zingen en dus voor godsdienstig, gebruik bestemd, onder de kinderen van Korach (1 Chronicles 25:31 ), op Schschannim, op de wijs van het lied: de lelies (Psalms 69:1).

In dezelfde betrekking, waarin Psalms 42:1, 43 tot Psalms 63:1 en Psalms 44:1 tot Psalms 60:1 staan, staat onze Psalm tot Psalms 72:1, die door Salomo vervaardigd is. Uit den tijd van dezen koning is dan ook het voor ons liggende lied afkomstig, het neemt, voor zover het een typisch karakter heeft, Salomo tot voorbeeld van Hem over wie het in profetischen geest spreken wil. Deze is geen ander, dan de toekomstige Koning der gemeente, de beloofde Messias en wel in `t bijzonder, gelijk Hij in betrekking staat tot de gemeente, die zijne bruid is (Revelation 1:2, Revelation 1:9; Revelation 22:17). Is het lied, gelijk wij bij 1 Kings 9:25 dit vermoeden hebben uitgesproken, de omwerking van een bruidslied tot een geestelijk, zo is te begrijpen, waarom zo menige uitdrukking hier gevonden wordt, die op het gebied van het zinnelijke te huis behoort en op geestelijk gebied allegorisch moet verstaan worden. Veel uitleggers stellen de zaak zo voor, alsof het oorspronkelijke bruiloftslied, nadat de daarin uitgesprokene wensen en gedachten, ten oprichte van den eigenlijk bedoelden koning, te boog en overdreven waren, ene geestelijke metamorfose, door middel van allegorie ondergaan heeft, en alzo voor het godsdienstig gebruik bestemd en in den Kanon opgenomen is. Dat wij integendeel ene werkelijke omwerking van het oorspronkelijke lied voor ons hebben, blijkt uit het gehele karakter van den Psalm, die ter nauwernood nog een typisch-profetische integendeel veel meer een profetisch-Messiaanse is.

2.

I. Psalms 45:2-Psalms 45:7. Nadat de zanger vooreerst de stemming gekenschetst heeft, die zijn hart vervult, namelijk vurige liefde den Koning, wiens lof hij wil bezingen, karakteriseert hij dezen vervolgens als den schoonsten onder de kinderen der mensen, over wiens gehele bestaan liefelijkheid en bevalligheid uitgestort is, en die reeds in deze uitwendige gedaante het pand en zegel van enen buitengewonen en eeuwigdurenden goddelijken zegen in zich draagt (Psalms 45:2 en 3). Vervolgens verkondigt hij Zijne eer als van enen held vol majesteit en Goddelijke macht, die in den strijd voor waarheid en recht grote daden zal volbrengen, en Zijne vijanden zal vernietigen (Psalms 45:4-Psalms 45:6) maar ook Zijne eer als van enen, dien hij niet schroomt met den naam aan God aan te spreken, Wiens heerschappij ook zonder einde is en de rechtvaardigste en meest vreugdevolle tevens (Psalms 45:7, Psalms 45:8). Vervolgens terwijl hij Hem als bruidegom schildert op den dag Zijner bruiloft, (Psalms 45:9, Psalms 45:10) bereikt het lied, dat volgens het opschrift een bruidslied en ene onderwijzing moet zijn, de hoogte, waarnaar het van den beginne af gestreefd heeft.

Zo zeker het vaststaat, dat deze Psalm voor Salomo is gedicht, zo onzeker is het wie zijn bewerker is. Hij wordt genoemd een lied der liefde, niet dewijl het de vaderlijke liefde Gods in de weldaden, waarmee Hij Salomo heeft versierd, zoals sommigen willen, verheft, maar dewijl hij bevat een gelukwensing, omtrent een vreugdevol en gelukkig huwelijk. Onder de figuur van Salomo wordt het heilig en goddelijk huwelijk van Christus met de Kerk voorgesteld..

Vers 2

2. Mijn hart geeft ene goede rede op, een lied van hoog verheven inhoud, waarvan het te vol is, dan dat het zou kunnen achterblijven 1) (Luke 6:45); ik zegge mijne gedichten uit van enen Koning 2), wiens heerschappij al mijn denken en verlangen inneemt; mijne tong, die zo snel in woorden uitspreekt wat het hart haar v rzegt, is ene pen eens vaardigen schrijPsalms 45:3).

1) Leert hier het nieuwe hart der gelovigen kennen, waarin Christus woont door het geloof, dat van den Heere Christus zo vol is, dat het overloopt gelijk ene bron; het kan niet zwijgen, het moet zich openbaren..

2) Voorwerp van zoveel lof, het behoeft nauwelijks aanwijzing, kan slechts een Israëlitisch koning geweest zijn. Het gevoelen van enkele uitleggers, dat hier een Perzisch vorst wordt gehuldigd, moge ene schijnbare aanbeveling vinden in de vermelding ener menigte provincies (Psalms 45:17), het lijdt schipbreuk voor de eenvoudige opmerking, dat geen Israëlitisch zanger een heidens vorst zou verheerlijkt hebben met zulke namen en titels. -Nog eens, wie is deze koning? Men heeft in naam der wetenschap de dwaze stelling verdedigd, dat hier aan het huwelijksfeest van Achab en Jesabel, de Sidonische prinses, zou te denken zijn. Maar de verlegenheid moet wel hoog geklommen zijn, wanneer men niet dadelijk inziet, dat geheel de beschrijving slechts van enen koning kan gelden, wiens luister die van andere vorsten te boven streeft en een tijdperk van bloei veronderstelt, zo als Israël slechts uiterst zelden beleefde. Wij durven het vrijmoedig beweren: is hier werkelijk een Israëlietisch koning bezongen, die koning kan slechts de geheel enige Salomo zijn. Werkelijk hebben dan ook velen aan hem bij voorkeur gedacht, en in zijn huwelijk met ene Egyptische prinses (1 Koningen : 3:1) de waarschijnlijke aanleiding tot dit lofdicht gevonden. Wij zullen hiertegen niet inbrengen, dat de hier voorkomende beschrijving van moed en triomf niet op Salomo, den vredevorst, past. Men zou kunnen antwoorden, dat de zanger zijnen hoofdpersoon idealiseert, en dat alzo niet alle trekken der schets uit het leven behoeven genomen te zijn. Maar en zijn andere, zo wij menen, onoverkomelijke zwarigheden tegen de mening, dat hier Salomo bezongen zou worden. Zou men in den tempel, aan den enen Waarachtige toegewijd, aan Salomo de godslasterlijke hulde hebben toegebracht, dat hij veel schoner was dan alle mensenkinderen; dat hij een God was, wiens troon in eeuwigheid stond, dat hij, als God door God was gezalfd? Wanneer heeft ooit Salomo een huwelijk niet slechts met ne uitheemse vorstin, maar met onderscheidene vrouwen gelijktijdig gesloten, gelijk het hier toch onduidelijk voorgesteld wordt? Wordt het hem niet juist tot oneer gerekend (1 Kings 11:3), dat hij zich met vreemde vrouwen in zo groten getale omstuwde? En kan het van hem zonder onzinnige overdrijving gezegd worden, dat hij zijne zonen tot vorsten over heel de aarde zou zetten, en dat de volken hem eeuwig en altoos zouden loven? Inderdaad, men gevoelt zich na de herhaalde overweging van ene en andere vraag schier onwederstaanbaar gedrongen, om zich aan de zijde dier uitleggers te scharen, die hier een profetisch lofgedicht vinden ter ere, niet van enig ander Israëlietisch koning, maar van den Messias zelven vervaardigd. Zo dacht ook de schrijver van den brief aan de Hebreeën (Psalms 1:8, Psalms 1:9). En dat hij alzo terecht heeft geoordeeld, wordt, naar wij menen, door ene onpartijdige beschouwing van inhoud, toon en strekking des lieds boven alle bedenking verheven. De inhoud toch is de lof van een koning, in wien eigenschappen verenigd worden aangetroffen, zo als geen monarch in enig tijdstip van Israëls geschiedenis ooit gelijktijdig bezeten heeft. De toon is niet slechts van nationale of vorstenlievende, maar van Godgewijde verrukking, die Jehova verheerlijken wil juist door lof van Zijnen gunstgenoot. En de strekking is zo kennelijk, om den bezongen vorst voor te stellen als een bovenmenselijk wezen, dat Salomo, zo hij zich werkelijk deze hulde liet aanleunen, nog zwaarder gezondigd heeft, dan toen hij de knie voor het verfoeisel der Ammonieten en den God der Zidoniërs boog. -Slechts in een viertal Psalmen kon Theodorus Mopsuestenus het beeld van den Messias ontdekken, maar toch naast den 2den, 8sten en 10den hield bij ook den 45sten vast..

3) Achten wij ons zelven om onze armoede en zwakheid naar den inwendigen mens niet te gering, dat niet ook onze gesprekken en gebeden, getuigenissen en belijdenissen goede liederen van onzen koning, en onze tong de pen van enen goeden schrijver zou kunnen zijn; alleen de mate van den H. Geest is daarbij verschillend, maar niet het wezen..

Vers 2

2. Mijn hart geeft ene goede rede op, een lied van hoog verheven inhoud, waarvan het te vol is, dan dat het zou kunnen achterblijven 1) (Luke 6:45); ik zegge mijne gedichten uit van enen Koning 2), wiens heerschappij al mijn denken en verlangen inneemt; mijne tong, die zo snel in woorden uitspreekt wat het hart haar v rzegt, is ene pen eens vaardigen schrijPsalms 45:3).

1) Leert hier het nieuwe hart der gelovigen kennen, waarin Christus woont door het geloof, dat van den Heere Christus zo vol is, dat het overloopt gelijk ene bron; het kan niet zwijgen, het moet zich openbaren..

2) Voorwerp van zoveel lof, het behoeft nauwelijks aanwijzing, kan slechts een Israëlitisch koning geweest zijn. Het gevoelen van enkele uitleggers, dat hier een Perzisch vorst wordt gehuldigd, moge ene schijnbare aanbeveling vinden in de vermelding ener menigte provincies (Psalms 45:17), het lijdt schipbreuk voor de eenvoudige opmerking, dat geen Israëlitisch zanger een heidens vorst zou verheerlijkt hebben met zulke namen en titels. -Nog eens, wie is deze koning? Men heeft in naam der wetenschap de dwaze stelling verdedigd, dat hier aan het huwelijksfeest van Achab en Jesabel, de Sidonische prinses, zou te denken zijn. Maar de verlegenheid moet wel hoog geklommen zijn, wanneer men niet dadelijk inziet, dat geheel de beschrijving slechts van enen koning kan gelden, wiens luister die van andere vorsten te boven streeft en een tijdperk van bloei veronderstelt, zo als Israël slechts uiterst zelden beleefde. Wij durven het vrijmoedig beweren: is hier werkelijk een Israëlietisch koning bezongen, die koning kan slechts de geheel enige Salomo zijn. Werkelijk hebben dan ook velen aan hem bij voorkeur gedacht, en in zijn huwelijk met ene Egyptische prinses (1 Koningen : 3:1) de waarschijnlijke aanleiding tot dit lofdicht gevonden. Wij zullen hiertegen niet inbrengen, dat de hier voorkomende beschrijving van moed en triomf niet op Salomo, den vredevorst, past. Men zou kunnen antwoorden, dat de zanger zijnen hoofdpersoon idealiseert, en dat alzo niet alle trekken der schets uit het leven behoeven genomen te zijn. Maar en zijn andere, zo wij menen, onoverkomelijke zwarigheden tegen de mening, dat hier Salomo bezongen zou worden. Zou men in den tempel, aan den enen Waarachtige toegewijd, aan Salomo de godslasterlijke hulde hebben toegebracht, dat hij veel schoner was dan alle mensenkinderen; dat hij een God was, wiens troon in eeuwigheid stond, dat hij, als God door God was gezalfd? Wanneer heeft ooit Salomo een huwelijk niet slechts met ne uitheemse vorstin, maar met onderscheidene vrouwen gelijktijdig gesloten, gelijk het hier toch onduidelijk voorgesteld wordt? Wordt het hem niet juist tot oneer gerekend (1 Kings 11:3), dat hij zich met vreemde vrouwen in zo groten getale omstuwde? En kan het van hem zonder onzinnige overdrijving gezegd worden, dat hij zijne zonen tot vorsten over heel de aarde zou zetten, en dat de volken hem eeuwig en altoos zouden loven? Inderdaad, men gevoelt zich na de herhaalde overweging van ene en andere vraag schier onwederstaanbaar gedrongen, om zich aan de zijde dier uitleggers te scharen, die hier een profetisch lofgedicht vinden ter ere, niet van enig ander Israëlietisch koning, maar van den Messias zelven vervaardigd. Zo dacht ook de schrijver van den brief aan de Hebreeën (Psalms 1:8, Psalms 1:9). En dat hij alzo terecht heeft geoordeeld, wordt, naar wij menen, door ene onpartijdige beschouwing van inhoud, toon en strekking des lieds boven alle bedenking verheven. De inhoud toch is de lof van een koning, in wien eigenschappen verenigd worden aangetroffen, zo als geen monarch in enig tijdstip van Israëls geschiedenis ooit gelijktijdig bezeten heeft. De toon is niet slechts van nationale of vorstenlievende, maar van Godgewijde verrukking, die Jehova verheerlijken wil juist door lof van Zijnen gunstgenoot. En de strekking is zo kennelijk, om den bezongen vorst voor te stellen als een bovenmenselijk wezen, dat Salomo, zo hij zich werkelijk deze hulde liet aanleunen, nog zwaarder gezondigd heeft, dan toen hij de knie voor het verfoeisel der Ammonieten en den God der Zidoniërs boog. -Slechts in een viertal Psalmen kon Theodorus Mopsuestenus het beeld van den Messias ontdekken, maar toch naast den 2den, 8sten en 10den hield bij ook den 45sten vast..

3) Achten wij ons zelven om onze armoede en zwakheid naar den inwendigen mens niet te gering, dat niet ook onze gesprekken en gebeden, getuigenissen en belijdenissen goede liederen van onzen koning, en onze tong de pen van enen goeden schrijver zou kunnen zijn; alleen de mate van den H. Geest is daarbij verschillend, maar niet het wezen..

Vers 3

3. Gij, o Koning, dien ik wil bezingen, Zijt veel schoner 1) dan de mensenkinderen, een ideaal voor menselijke schoonheid, dat door niemand wordt bereikt; genade is uitgestort in uwe lippen 2), ene onbegrijpelijke bekoorlijkheid is daarover als van boven uitgegoten, zodat zij schoon zijn, en reeds voordat zij zich openen het hart wonderbaar aangrijpen en een voorgevoel geven van de liefelijke woorden, die daarachter verborgen liggen (Luke 4:22. 4:22 John 1:7:46); daarom, omdat zulk ene schoonheid ene meer dan aardse is, en niet als die, welke blijkt een bedrieglijk beeld te zijn (Proverbs 31:30), maar integendeel de uitdrukking van een U inwonend hemels wezen (John 1:14); daarom heeft U God gezegend in eeuwigheid; uit haar zien wij den onbegrensden en onvergankelijken zegen, dien God u geschonken heeft.

1) De schoonheid is volgens Bijbelse begrippen ene gave Gods, en geeft dikwijls te kennen, dat God ene bijzondere bedoeling met den mens heeft. Men denke aan de schoonheid van Jozef (Genesis 39:6), van het kindeke Mozes, welke den ouders als teken van zijne hoge bestemming voorkomt (Exodus 2:2; vergelijk ook 1 Samuel 9:2; 1 Samuel 15:12), de schoonheid der dochters van Job, die hem na zijne herstelling geboren werden (Job 42:15). Die van den Koning Messias is echter boven alle menselijke schoonheid verheven, waarbij men zich zeker de Messiaans klinkende plaats Isaiah 33:17 herinnert: "Uwe ogen zullen den Koning zien in Zijne schoonheid.".

In den zondelozen toestand moet de schoonheid des geestes zich ook volkomen in de lichamelijke openbaren. Zo moet het ook bij Christus geweest zijn; de mening die omtrent Christus een tijdlang in de oude Kerk heerste, alsof aan Hem gene schoonheid zou geweest zijn (volgens Isaiah 53:2) werd spoedig door de Christelijke kunst overwonnen. In het aangezicht van Christus moet de hemelse ziel zich afgemaald hebben, en als de kinderen den Heere met vrolijk vertrouwen naderden en Hem Hosanna toeriepen (Matthew 21:15), zo geeft ons dit een bewijs van den onmiddellijken indruk, dien Hij maakte: kinderen hebben veel gevoel voor de uitdrukking der gelaatstrekken..

De Heere Jezus was ongetwijfeld de schoonste van de kinderen der mensen, ofschoon Hij als een man van smarte doorgaans hogen ernst, ook in Zijn gelaat ten toon spreidde: daarom was zijne schoonheid gene zinnelijke, zoals vleselijke mensen zich haar voorstellen, ene schoonheid, welke enkel in sierlijke evenredigheid van vormen bestaat; neen, maar zij was ene geestelijke schoonheid, welke zich ook lichamelijk in gestalte en gelaatstrekken openbaart. Alleen de geestelijk ziende mensen konden de schoonheid des Heeren onderscheiden en onderscheidden haar..

O schone zon, en schone maan, en schone sterren, en schone bloemen, schone rozen lelies, maar o tienduizend maal duizend schonere Heere Jezus. Helaas! ik doe Hem onrecht door deze vergelijkingen te maken. Zwarte zon en maan, maar o schone Heere Jezus. O zwarte bloemen en zwarte lelies en rozen! Maar o schone, schone, eeuwig schone Heere Jezus. O zwarte hemel! maar o schone Christus! O zwarte engelen, maar o oneindig schone Heere Jezus.

In Christus kunnen wij zien en moeten wij erkennen al de schoonheid en beminnelijkheid beide van hemel en aarde. De schoonheid des hemels is God, de schoonheid der aarde is de mens. De schoonheid van hemel en aarde te zamen is deze Godmens.

3) De Heere Jezus had in alles ene goddelijke gratie van toon. Al wat Hij zei was goddelijk schoon, en goddelijk schoon was de wijze, waarop Hij het zei. Zie het te Nazareth. Allen, die Hem hoorden, verwonderden zich over de aangename woorden, die uit Zijnen mond kwamen. Doch de bewondering maakte terstond plaats voor verbittering en haat, toen Jezus hun de waarheid zei en hun conscientiën doorstak Waren toen Zijne woorden minder schoon? Neen, maar de opgewekte hartstocht hoorde ze niet meer..

Vers 3

3. Gij, o Koning, dien ik wil bezingen, Zijt veel schoner 1) dan de mensenkinderen, een ideaal voor menselijke schoonheid, dat door niemand wordt bereikt; genade is uitgestort in uwe lippen 2), ene onbegrijpelijke bekoorlijkheid is daarover als van boven uitgegoten, zodat zij schoon zijn, en reeds voordat zij zich openen het hart wonderbaar aangrijpen en een voorgevoel geven van de liefelijke woorden, die daarachter verborgen liggen (Luke 4:22. 4:22 John 1:7:46); daarom, omdat zulk ene schoonheid ene meer dan aardse is, en niet als die, welke blijkt een bedrieglijk beeld te zijn (Proverbs 31:30), maar integendeel de uitdrukking van een U inwonend hemels wezen (John 1:14); daarom heeft U God gezegend in eeuwigheid; uit haar zien wij den onbegrensden en onvergankelijken zegen, dien God u geschonken heeft.

1) De schoonheid is volgens Bijbelse begrippen ene gave Gods, en geeft dikwijls te kennen, dat God ene bijzondere bedoeling met den mens heeft. Men denke aan de schoonheid van Jozef (Genesis 39:6), van het kindeke Mozes, welke den ouders als teken van zijne hoge bestemming voorkomt (Exodus 2:2; vergelijk ook 1 Samuel 9:2; 1 Samuel 15:12), de schoonheid der dochters van Job, die hem na zijne herstelling geboren werden (Job 42:15). Die van den Koning Messias is echter boven alle menselijke schoonheid verheven, waarbij men zich zeker de Messiaans klinkende plaats Isaiah 33:17 herinnert: "Uwe ogen zullen den Koning zien in Zijne schoonheid.".

In den zondelozen toestand moet de schoonheid des geestes zich ook volkomen in de lichamelijke openbaren. Zo moet het ook bij Christus geweest zijn; de mening die omtrent Christus een tijdlang in de oude Kerk heerste, alsof aan Hem gene schoonheid zou geweest zijn (volgens Isaiah 53:2) werd spoedig door de Christelijke kunst overwonnen. In het aangezicht van Christus moet de hemelse ziel zich afgemaald hebben, en als de kinderen den Heere met vrolijk vertrouwen naderden en Hem Hosanna toeriepen (Matthew 21:15), zo geeft ons dit een bewijs van den onmiddellijken indruk, dien Hij maakte: kinderen hebben veel gevoel voor de uitdrukking der gelaatstrekken..

De Heere Jezus was ongetwijfeld de schoonste van de kinderen der mensen, ofschoon Hij als een man van smarte doorgaans hogen ernst, ook in Zijn gelaat ten toon spreidde: daarom was zijne schoonheid gene zinnelijke, zoals vleselijke mensen zich haar voorstellen, ene schoonheid, welke enkel in sierlijke evenredigheid van vormen bestaat; neen, maar zij was ene geestelijke schoonheid, welke zich ook lichamelijk in gestalte en gelaatstrekken openbaart. Alleen de geestelijk ziende mensen konden de schoonheid des Heeren onderscheiden en onderscheidden haar..

O schone zon, en schone maan, en schone sterren, en schone bloemen, schone rozen lelies, maar o tienduizend maal duizend schonere Heere Jezus. Helaas! ik doe Hem onrecht door deze vergelijkingen te maken. Zwarte zon en maan, maar o schone Heere Jezus. O zwarte bloemen en zwarte lelies en rozen! Maar o schone, schone, eeuwig schone Heere Jezus. O zwarte hemel! maar o schone Christus! O zwarte engelen, maar o oneindig schone Heere Jezus.

In Christus kunnen wij zien en moeten wij erkennen al de schoonheid en beminnelijkheid beide van hemel en aarde. De schoonheid des hemels is God, de schoonheid der aarde is de mens. De schoonheid van hemel en aarde te zamen is deze Godmens.

3) De Heere Jezus had in alles ene goddelijke gratie van toon. Al wat Hij zei was goddelijk schoon, en goddelijk schoon was de wijze, waarop Hij het zei. Zie het te Nazareth. Allen, die Hem hoorden, verwonderden zich over de aangename woorden, die uit Zijnen mond kwamen. Doch de bewondering maakte terstond plaats voor verbittering en haat, toen Jezus hun de waarheid zei en hun conscientiën doorstak Waren toen Zijne woorden minder schoon? Neen, maar de opgewekte hartstocht hoorde ze niet meer..

Vers 4

4. Gord Uw zwaard aan de heup, O Held! want al zijt Gij in een opzicht Koning des vredes, zo wachten u aan de andere zijde zware strijden, die Gij te voeren hebt, omgordt U met Uwe majesteit en Uwe heerlijkheid.

Christus ware niet de eeuwig Gezegende, in wien alle geslachten der aarde zouden gezegend worden, zo Hij niet bekleed ware met het sieraad van overwinnende majesteit en heldenkracht. Gelijk daarom in Isaiah 9:6 op den naam "Raad" de naam "sterke God" volgt, zo ook hier op den lof Zijner vriendelijke lippen, die van Zijne heldenkracht. Het is toch hier om niets minder te doen dan om in de wereld van zondaren den vergeten en verlaten God weer op den troon en tot de regering te brengen, den satan te binden en te overwinnen in dengenen, die in zijne boeien gekluisterd liggen, de gehele menigte van leugen, vleselijke begeerlijkheid en ongerechtigheid te verwoesten, en zijn lief Zion op die puinhopen te bouwen: want de belofte is, dat Hij het deel aan velen zal geven en de machtigen als een roof zal delen (Isaiah 53:12 Isaiah 53:12)..

Christus is de held bij uitnemendheid, die niet aan de spits van een leger tegen mensen, maar die alleen tegen al de machten der duisternis, tegen satan en zijne engelen den strijd opnam en ze allen volkomen en voor eeuwig overwon, en daarom allen, die in Hem geloven, de macht geeft op slangen en schorpioenen te treden en over alle kracht des vijands de Held dus, die de Zijnen tot helden maakt.. 5. En rijd voorspoediglijk in Uwe heerlijkheid 1), op het woord der waarheid en rechtvaardige zachtmoedigheid 2), als op enen strijdwagen (1 Kings 22:30), opdat die waarheid de heerschappij op aarde verkrijge (Isaiah 42:3), en Uwe rechterhand zal U vreselijke dingen leren, doen verrichten; Gij zult zien met hoeveel macht Gij Uwe vijanden weet te vellen (Isaiah 11:4).

1) De duivel legt er zich met alle macht op toe om de leugen te verheffen, maar de waarheid te verkrachten en te onderdrukken, welke waarheid het geloof is, dat de ware godsdienst regelt en bevestigt. Daarom kan satan deze waarheid niet dulden, maar verwekt hij daarentegen velerlei en ontelbaar veel bijgeloof en huichelarij, zodat wij allen zouden moeten omkomen, zo ons Christus niet bidstond: om Zijn rijk met macht te bevestigen en de waarheid te verdedigen..

In het Hebreeën bkr xlu Krdhw (Wahadareka tselach rekab). Of: Met uwe majesteit dring door en rijd. Er is hier een opwekking en aansporing, om de vijanden geheel te overwinnen, gelijk we dit ook in Psalms 2:1 aantreffen.

2) In het Hebreeën qdu-hwnew tma-rbd-le (Al debarmeth weanwah tsdek). Of, om der waarheid wil en de zachtmoedige gerechtigheid. Dit is dan om de waarheid te handhaven en te doen zegevieren en om de zachtmoedige gerechtigen te hulp te komen. Want toch zachtmoedige gerechtigheid staat hier dichterlijk voor hen, die dit in beoefening hebben. En nu weten we, dat zachtmoedigen dikwijls voorkomt in den zin van, behoeftigen, ellendigen, die te lijden hebben van tijdelijke en geestelijke vijanden. In dezen zin hebben wij het ook hier te verstaan. Daarom wordt hier in dezen Psalm hetzelfde gezegd, wat ook in Psalms 72:1 voorkomt, n.l. dat de Messias, dat Immanuël het behoeftig volk in hun nood en ellende tot een Redder zal zijn. De doorgaande leer der H. Schrift is, dat het doel is van `s Heeren komst, de waarheid te doen zegevieren en de nooddruftigen redden.

Vers 4

4. Gord Uw zwaard aan de heup, O Held! want al zijt Gij in een opzicht Koning des vredes, zo wachten u aan de andere zijde zware strijden, die Gij te voeren hebt, omgordt U met Uwe majesteit en Uwe heerlijkheid.

Christus ware niet de eeuwig Gezegende, in wien alle geslachten der aarde zouden gezegend worden, zo Hij niet bekleed ware met het sieraad van overwinnende majesteit en heldenkracht. Gelijk daarom in Isaiah 9:6 op den naam "Raad" de naam "sterke God" volgt, zo ook hier op den lof Zijner vriendelijke lippen, die van Zijne heldenkracht. Het is toch hier om niets minder te doen dan om in de wereld van zondaren den vergeten en verlaten God weer op den troon en tot de regering te brengen, den satan te binden en te overwinnen in dengenen, die in zijne boeien gekluisterd liggen, de gehele menigte van leugen, vleselijke begeerlijkheid en ongerechtigheid te verwoesten, en zijn lief Zion op die puinhopen te bouwen: want de belofte is, dat Hij het deel aan velen zal geven en de machtigen als een roof zal delen (Isaiah 53:12 Isaiah 53:12)..

Christus is de held bij uitnemendheid, die niet aan de spits van een leger tegen mensen, maar die alleen tegen al de machten der duisternis, tegen satan en zijne engelen den strijd opnam en ze allen volkomen en voor eeuwig overwon, en daarom allen, die in Hem geloven, de macht geeft op slangen en schorpioenen te treden en over alle kracht des vijands de Held dus, die de Zijnen tot helden maakt.. 5. En rijd voorspoediglijk in Uwe heerlijkheid 1), op het woord der waarheid en rechtvaardige zachtmoedigheid 2), als op enen strijdwagen (1 Kings 22:30), opdat die waarheid de heerschappij op aarde verkrijge (Isaiah 42:3), en Uwe rechterhand zal U vreselijke dingen leren, doen verrichten; Gij zult zien met hoeveel macht Gij Uwe vijanden weet te vellen (Isaiah 11:4).

1) De duivel legt er zich met alle macht op toe om de leugen te verheffen, maar de waarheid te verkrachten en te onderdrukken, welke waarheid het geloof is, dat de ware godsdienst regelt en bevestigt. Daarom kan satan deze waarheid niet dulden, maar verwekt hij daarentegen velerlei en ontelbaar veel bijgeloof en huichelarij, zodat wij allen zouden moeten omkomen, zo ons Christus niet bidstond: om Zijn rijk met macht te bevestigen en de waarheid te verdedigen..

In het Hebreeën bkr xlu Krdhw (Wahadareka tselach rekab). Of: Met uwe majesteit dring door en rijd. Er is hier een opwekking en aansporing, om de vijanden geheel te overwinnen, gelijk we dit ook in Psalms 2:1 aantreffen.

2) In het Hebreeën qdu-hwnew tma-rbd-le (Al debarmeth weanwah tsdek). Of, om der waarheid wil en de zachtmoedige gerechtigheid. Dit is dan om de waarheid te handhaven en te doen zegevieren en om de zachtmoedige gerechtigen te hulp te komen. Want toch zachtmoedige gerechtigheid staat hier dichterlijk voor hen, die dit in beoefening hebben. En nu weten we, dat zachtmoedigen dikwijls voorkomt in den zin van, behoeftigen, ellendigen, die te lijden hebben van tijdelijke en geestelijke vijanden. In dezen zin hebben wij het ook hier te verstaan. Daarom wordt hier in dezen Psalm hetzelfde gezegd, wat ook in Psalms 72:1 voorkomt, n.l. dat de Messias, dat Immanuël het behoeftig volk in hun nood en ellende tot een Redder zal zijn. De doorgaande leer der H. Schrift is, dat het doel is van `s Heeren komst, de waarheid te doen zegevieren en de nooddruftigen redden.

Vers 6

6. Uwe pijlen zijn scherp, en dodelijk voor hem dien zij treffen, volken zullen onder u vallen, en zich overwonnen moeten verklaren; zij treffen in het hart van des Konings vijanden, zij richten door Uwe hand afgeschoten een ontzettende nederlaag aan.

De pijlen zijn de woorden Gods, de woorden van Christus. Als deze de conscientiën raken dan zijn wij de overwonnenen en gevangenen des Heeren, en daarmee zijne welbeminde onderdanen in eeuwigheid. De oude mens moet dodelijk gewond worden, andere wonden helpen niet..

Vers 6

6. Uwe pijlen zijn scherp, en dodelijk voor hem dien zij treffen, volken zullen onder u vallen, en zich overwonnen moeten verklaren; zij treffen in het hart van des Konings vijanden, zij richten door Uwe hand afgeschoten een ontzettende nederlaag aan.

De pijlen zijn de woorden Gods, de woorden van Christus. Als deze de conscientiën raken dan zijn wij de overwonnenen en gevangenen des Heeren, en daarmee zijne welbeminde onderdanen in eeuwigheid. De oude mens moet dodelijk gewond worden, andere wonden helpen niet..

Vers 7

7. Uw troon, o God! zo spreek ik U zonder bedenking aan, omdat Gij niet alleen Davids zoon, maar ook Gods Zoon zijt (Matthew 22:41), is eeuwiglijk en altoos (2 Samuel 7:13, 2 Samuel 7:16. Psalms 89:5, Psalms 89:37); de scepter Uws Koninkrijks, dien Gij in Uw koninkrijk voort, is een scepter der rechtmatigheid, helpende naar de ne, straffende naar de andere zijde (Psalms 67:5. Isaiah 9:7; Isaiah 11:4).

Uit den strijd met Zijne vijanden gaat deze Koning, hoe verbitterd zij ook zijn, als volkomen overwinnaar, en door elken nieuwen strijd wordt Zijn troon bevestigd als onwankelbaar vast, terwijl bij andere grote koningen, als zelfs David, ook soms gevaar dreigde en de troon wankelend werd..

Hoe langer de verrukte zanger dien Koning in Zijne wonderbare schoonheid, macht en majesteit aanschouwt, zoveel te hoger klimt zijn lof en aanbidding, die in Psalms 45:7, Psalms 45:8 de hoogste hoogte bereikt. Hoger toch kan het niet, dan dat hij zijn Koning tot twee malen toe aanspreekt met het: "o God!" Hij huldigt zijn Koning als waarachtig God, Wiens heerschappij een eeuwige onvergankelijke is, Hij is voor hem de Koning der koningen..

Het woord Elohim is de eerste naam, bij welken de hoge God Zichzelven aan de kinderen der mensen bekend maakte (Genesis 1:1), en dit vers heeft de Apostel (Hebrews 1:8) toegepast op den Heere Jezus Christus. Indien de Apostel niet beloofde, dat Jezus Christus de waarachtige en eeuwige God was, zo zou hij dit woord geheel verkeerd hebben aangehaald..

Vers 7

7. Uw troon, o God! zo spreek ik U zonder bedenking aan, omdat Gij niet alleen Davids zoon, maar ook Gods Zoon zijt (Matthew 22:41), is eeuwiglijk en altoos (2 Samuel 7:13, 2 Samuel 7:16. Psalms 89:5, Psalms 89:37); de scepter Uws Koninkrijks, dien Gij in Uw koninkrijk voort, is een scepter der rechtmatigheid, helpende naar de ne, straffende naar de andere zijde (Psalms 67:5. Isaiah 9:7; Isaiah 11:4).

Uit den strijd met Zijne vijanden gaat deze Koning, hoe verbitterd zij ook zijn, als volkomen overwinnaar, en door elken nieuwen strijd wordt Zijn troon bevestigd als onwankelbaar vast, terwijl bij andere grote koningen, als zelfs David, ook soms gevaar dreigde en de troon wankelend werd..

Hoe langer de verrukte zanger dien Koning in Zijne wonderbare schoonheid, macht en majesteit aanschouwt, zoveel te hoger klimt zijn lof en aanbidding, die in Psalms 45:7, Psalms 45:8 de hoogste hoogte bereikt. Hoger toch kan het niet, dan dat hij zijn Koning tot twee malen toe aanspreekt met het: "o God!" Hij huldigt zijn Koning als waarachtig God, Wiens heerschappij een eeuwige onvergankelijke is, Hij is voor hem de Koning der koningen..

Het woord Elohim is de eerste naam, bij welken de hoge God Zichzelven aan de kinderen der mensen bekend maakte (Genesis 1:1), en dit vers heeft de Apostel (Hebrews 1:8) toegepast op den Heere Jezus Christus. Indien de Apostel niet beloofde, dat Jezus Christus de waarachtige en eeuwige God was, zo zou hij dit woord geheel verkeerd hebben aangehaald..

Vers 8

8. Gij hebt, ten opzichte dergenen, die zich U onderwerpen,gerechtigheid lief, en haat goddeloosheid 1), zodat Gij die bij Uwe onderdanen niet duldt; daarom heeft U, o God! Uw God, die U ten Koning heeft gesteld, gezalfd met vreugdeolie (Isaiah 61:3),boven Uwe medegenoten 2), boven allen, die den naam van koningen dragen, zodat Gij hen in geluk en heil verre overtreft (1 Kings 3:13. 2 Chronicles 1:12).

1) Volgens sommigen zal het woord Elohiem, Psalms 45:7, als een tweede naamval op deze wijze moeten overgezet worden: "Uw troon is Gods (troon); " anderen maken den Godsnaam tot onderwerp en vertolken: "God is uw troon." Maar de eerstgenoemden zijn nog altijd in gebreke gebleven ons een tweede voorbeeld van zulk ene naamloos harde uitlating (ellipse) te geven, als zij gedwongen zijn hier aan te nemen. De anderen hebben nog nimmer aangewezen, dat hun vertaling, die nauwelijks een gezonden zin oplevert, taalkundig verdedigbaar is. Beider voorslag doet zich te wisser voor als ene uitvlucht, wanneer wij bedenken, dat gene der oudste Griekse overzettingen van het Oude Testament (LXX, Aquila, Symmachus, Theodotion) geaarzeld heeft in de woorden: "O God" ene rechtstreekse toespraak tot den bezongen koning zelven te zien. En is deze onze verklaring van Psalms 45:7 de juiste, dan moge men in het afgetrokkene toestemmen, dat Psalms 45:8 ook zou kunnen worden overgebracht; "daarom heeft God, Uw God U gezalfd," men zal tegelijk moeten toegeven, dat het veel natuurlijker is, de toespraak tot den bezongen koning ook hier te doen doorlopen en derhalve te lezen: "daarom heeft, o God, Uw God U gezalfd." Maar nu noeme men ons n enkel voorbeeld, dat n bepaald persoon, behalve de aanstaande Messias, toegesproken wordt als Elohiem, terwijl Hem tegelijk dezelfde eeuwigheid van regering wordt toegekend, die elders aan Jehova zelven wordt toegeschreven. Het is zo, ook rechters worden elders (Psalms 82:6) goden genoemd, terwijl de Heere reeds vroeger aan Mozes verklaarde, dat Hij hem "tot een God" over Farao had gesteld (Exodus 7:1). Daarom heette ook bij de Israëlieten het gaan tot de rechters, die in Jehova's naam recht spraken, een gaan tot de Elohiem (Deuteronomy 19:17. Exodus 21:6; Exodus 22:7, Exodus 22:8). Geen wonder, zij waren de zichtbare vertegenwoordigers van den hoogsten Rechter, van wiens uitspraak geen beroep op ene hogere vierschaar geschiedde. Maar men gevoelt het, er is een hemelsbreed onderscheid tussen snik ene eervolle vermelding van mensen, en de rechtstreekse taal tot den koning, die in dezen Psalm wordt gehoord. Het zou godslasterlijk zijn aan een mens, dien men in een eigenlijken zin God noemde, een troon in alle eeuwigheid toe te kennen, en alzo alle wezenlijk onderscheid tussen hem en den Koning der koningen als met ene pennenstreek uit te wissen.

Wat hier gezegd is, is alleen van toepassing op den Christus Gods, op Vorst Messias. Hij is het, die gesproken heeft: De Wet is in het binnenste van mijn ingewand. Hij is het, die in de hoogste volkomenheid gerechtigheid liefheeft en de goddeloosheid haat.

De medegenoten zijn niet in de eerste, wel in de tweede plaats de gelovigen. In de eerste plaats zijn het de aardse koningen, maar dan ook degenen, die n zelfde zalving deelachtig zijn geworden, de zalving des H. Geestes. Van Hem geldt het echter, dat Hij met den H. Geest is gezalfd en dat niet met mate.

2) De gave des H. Geestes, welke Hij door Zijne zalving bezit, heeft Hij niet voor zich alleen ontvangen, maar ook daarboven voor de Zijnen, opdat Hij met deze alle dingen vervullen zou. Hierom staat er, o God, uw God heeft U gezalfd met vreugdeolie, d.i. zoals Illyricus aanmerkt, niet alleen boven uwe medegenoten, maar ook voor uwe medegenoten. Hetwelk ook voorgebeeld is geweest in Aron (Psalms 133:2), wanneer zijne zalfolie nederdaalde van zijn hoofd, in den baard en de klederen, tot op de uiterste zomen van dezelve. Hier van daan en naar dezen naam worden diegenen, die dezen Gezalfde volgen, doorgaans niet alleen zijne discipelen genoemd, maar ook zijne medegenoten, vanwege het medegenootschap der zalving..

Vers 8

8. Gij hebt, ten opzichte dergenen, die zich U onderwerpen,gerechtigheid lief, en haat goddeloosheid 1), zodat Gij die bij Uwe onderdanen niet duldt; daarom heeft U, o God! Uw God, die U ten Koning heeft gesteld, gezalfd met vreugdeolie (Isaiah 61:3),boven Uwe medegenoten 2), boven allen, die den naam van koningen dragen, zodat Gij hen in geluk en heil verre overtreft (1 Kings 3:13. 2 Chronicles 1:12).

1) Volgens sommigen zal het woord Elohiem, Psalms 45:7, als een tweede naamval op deze wijze moeten overgezet worden: "Uw troon is Gods (troon); " anderen maken den Godsnaam tot onderwerp en vertolken: "God is uw troon." Maar de eerstgenoemden zijn nog altijd in gebreke gebleven ons een tweede voorbeeld van zulk ene naamloos harde uitlating (ellipse) te geven, als zij gedwongen zijn hier aan te nemen. De anderen hebben nog nimmer aangewezen, dat hun vertaling, die nauwelijks een gezonden zin oplevert, taalkundig verdedigbaar is. Beider voorslag doet zich te wisser voor als ene uitvlucht, wanneer wij bedenken, dat gene der oudste Griekse overzettingen van het Oude Testament (LXX, Aquila, Symmachus, Theodotion) geaarzeld heeft in de woorden: "O God" ene rechtstreekse toespraak tot den bezongen koning zelven te zien. En is deze onze verklaring van Psalms 45:7 de juiste, dan moge men in het afgetrokkene toestemmen, dat Psalms 45:8 ook zou kunnen worden overgebracht; "daarom heeft God, Uw God U gezalfd," men zal tegelijk moeten toegeven, dat het veel natuurlijker is, de toespraak tot den bezongen koning ook hier te doen doorlopen en derhalve te lezen: "daarom heeft, o God, Uw God U gezalfd." Maar nu noeme men ons n enkel voorbeeld, dat n bepaald persoon, behalve de aanstaande Messias, toegesproken wordt als Elohiem, terwijl Hem tegelijk dezelfde eeuwigheid van regering wordt toegekend, die elders aan Jehova zelven wordt toegeschreven. Het is zo, ook rechters worden elders (Psalms 82:6) goden genoemd, terwijl de Heere reeds vroeger aan Mozes verklaarde, dat Hij hem "tot een God" over Farao had gesteld (Exodus 7:1). Daarom heette ook bij de Israëlieten het gaan tot de rechters, die in Jehova's naam recht spraken, een gaan tot de Elohiem (Deuteronomy 19:17. Exodus 21:6; Exodus 22:7, Exodus 22:8). Geen wonder, zij waren de zichtbare vertegenwoordigers van den hoogsten Rechter, van wiens uitspraak geen beroep op ene hogere vierschaar geschiedde. Maar men gevoelt het, er is een hemelsbreed onderscheid tussen snik ene eervolle vermelding van mensen, en de rechtstreekse taal tot den koning, die in dezen Psalm wordt gehoord. Het zou godslasterlijk zijn aan een mens, dien men in een eigenlijken zin God noemde, een troon in alle eeuwigheid toe te kennen, en alzo alle wezenlijk onderscheid tussen hem en den Koning der koningen als met ene pennenstreek uit te wissen.

Wat hier gezegd is, is alleen van toepassing op den Christus Gods, op Vorst Messias. Hij is het, die gesproken heeft: De Wet is in het binnenste van mijn ingewand. Hij is het, die in de hoogste volkomenheid gerechtigheid liefheeft en de goddeloosheid haat.

De medegenoten zijn niet in de eerste, wel in de tweede plaats de gelovigen. In de eerste plaats zijn het de aardse koningen, maar dan ook degenen, die n zelfde zalving deelachtig zijn geworden, de zalving des H. Geestes. Van Hem geldt het echter, dat Hij met den H. Geest is gezalfd en dat niet met mate.

2) De gave des H. Geestes, welke Hij door Zijne zalving bezit, heeft Hij niet voor zich alleen ontvangen, maar ook daarboven voor de Zijnen, opdat Hij met deze alle dingen vervullen zou. Hierom staat er, o God, uw God heeft U gezalfd met vreugdeolie, d.i. zoals Illyricus aanmerkt, niet alleen boven uwe medegenoten, maar ook voor uwe medegenoten. Hetwelk ook voorgebeeld is geweest in Aron (Psalms 133:2), wanneer zijne zalfolie nederdaalde van zijn hoofd, in den baard en de klederen, tot op de uiterste zomen van dezelve. Hier van daan en naar dezen naam worden diegenen, die dezen Gezalfde volgen, doorgaans niet alleen zijne discipelen genoemd, maar ook zijne medegenoten, vanwege het medegenootschap der zalving..

Vers 9

9. Al Uwe klederen zijn op dezen dag Uwer bruiloft, voor welken ik Uw lof bezing (Psalms 45:1), mirre, en aloë, en kassie 1), van de kostelijkste aromata doortrokken (zie Exodus 30:24 Numbers 24:6), zodat zij als daaruit geweven schijnen; uit de elpenbenen paleizen (1 Kings 10:18 ), van waar zij u verblijden 2).

1) De dichter wil hiermede aangeven, dat al wat aan dien koninklijken Bruidegom is, koninklijk is en begeerlijk. Zijne klederen zijn zo doortrokken van de welriekende specerijen, dat de geur er van zich verre verspreidt. Wij hebben hier hetzelfde in anderen woorden, wat de Bruid in het Hooglied uitroept: Al wat aan Hem is, is gans begeerlijk.

2) Uit de elpenbenen paleizen, in welke de verheerlijkte koning intreedt, klinkt Hem feestelijke muziek tegemoet, die zich beijvert Zijne goedkeuring te verwerven; want het is de dag zijner verloving. Die paleizen zijn echter niet die, uit welke Hij als uit het huis des vaders de bruid afhaalt, maar Zijne eigene, welke den Davidisch-Salomonischen koningsburg ver in pracht en heerlijkheid overtreft, en in welken Hij de bruid inleidt. In geestelijken zin kan men hierbij denken aan de lofzangen der hemelse legerscharen, onder welke Christus met Zijne verlosten en uitverkorenen in de hemelse bruiloftzaal eenmaal intrekt..

Vers 9

9. Al Uwe klederen zijn op dezen dag Uwer bruiloft, voor welken ik Uw lof bezing (Psalms 45:1), mirre, en aloë, en kassie 1), van de kostelijkste aromata doortrokken (zie Exodus 30:24 Numbers 24:6), zodat zij als daaruit geweven schijnen; uit de elpenbenen paleizen (1 Kings 10:18 ), van waar zij u verblijden 2).

1) De dichter wil hiermede aangeven, dat al wat aan dien koninklijken Bruidegom is, koninklijk is en begeerlijk. Zijne klederen zijn zo doortrokken van de welriekende specerijen, dat de geur er van zich verre verspreidt. Wij hebben hier hetzelfde in anderen woorden, wat de Bruid in het Hooglied uitroept: Al wat aan Hem is, is gans begeerlijk.

2) Uit de elpenbenen paleizen, in welke de verheerlijkte koning intreedt, klinkt Hem feestelijke muziek tegemoet, die zich beijvert Zijne goedkeuring te verwerven; want het is de dag zijner verloving. Die paleizen zijn echter niet die, uit welke Hij als uit het huis des vaders de bruid afhaalt, maar Zijne eigene, welke den Davidisch-Salomonischen koningsburg ver in pracht en heerlijkheid overtreft, en in welken Hij de bruid inleidt. In geestelijken zin kan men hierbij denken aan de lofzangen der hemelse legerscharen, onder welke Christus met Zijne verlosten en uitverkorenen in de hemelse bruiloftzaal eenmaal intrekt..

Vers 10

10. Dochters van koningen 1) zijn onder uwe kostelijke staatsdochteren (of: gaan in Uwen tooi); de koningin 2) staat aan Uwe rechterhand, in het fijnste goud van Ofir, prijkende in sieraden van Ofirgoud (1 Kings 9:26). 1) Deze koningsdochters zijn de volken der verschillende koninkrijken, welke Christus zich voor Zijn rijk verworven heeft, en die Hij nu in Zijne bruiloftszaal mede invoert. Zij gaan in `s Heren tooisel, want Hij is het, die hen gewassen heeft van de zonden met Zijn bloed, en Hij heeft hen tot koningen en priesters gemaakt voor God en Zijnen Vader (Openbaring :5 v. 1:5). Naar andere verklaring behoren zij tot Zijne kostbaarheden, of tot Zijne dierbaren en geliefden, met welke Hij zich eveneens door de bruiloft verbindt, als met de ene, van welke in de andere helft van het vers sprake is.

2) Wie zijn die dochters van koningen, en wie is deze koningin, die den Koning het naast is? Zij zijn de tot Christus bekeerde heidense volken, en deze is het Israël, dat, nadat de volheid der heidenen is ingegaan (Romans 11:25) weer met God in Christus verenigd is. Eerst wanneer Israël voor Hem gewonnen is, nadat de volheid der heidenen zal zijn ingegaan breekt de morgen van den groten dag aan, waarop deze Psalm het lied der gemeente is..

Wij verenigen ons wel met de gevoelens, dat hier onder "de dochters van koningen" verstaan moeten worden, de Heidenen, die in waarheid onderdanen van dien groten Koning zullen worden, mits men ze niet van elkaar afscheidt. Wel onderscheidt, maar niet afscheidt. Want toch in Christus Jezus is er geen verschil tussen Joden en Heidenen, tussen besnijdenis en voorhuid. Allen, die zalig worden, zowel Joden als Heidenen, Heidenen als Joden zijn n in Christus en behoren tot de ene Heilige, Algemene Christelijke Kerk, die zalig wordt.

11.

II. Psalms 45:11-Psalms 45:17. De zanger wendt zich eerst tot haar, die aan de rechterhand des konings staat, bestemd tot de echtgenoot van den eersten rang, en houdt tot haar ene vermaningsrede. Hij roept haar toe haar volk en haar huis te vergeten, en door onvoorwaardelijke overgave aan haren echtvriend, die toch tevens haar Heere is, in den meest verheven zin des woords, zich Zijner liefde waardig te maken; als loon daarvoor belooft Hij haar de hulde van de rijkste en bloeiendse volken (Psalms 45:11-Psalms 45:13). Hierop opent zich voor het oog zijns geestes de kamer, waarin de bruid tot ene versierde bruid wordt voorbereid voor haren man; hij ziet haar in hare gehele heerlijkheid, zich haar, gelijk zij met de jonkvrouwen van haar gevolg tot den koning geleid wordt, want ook deze moeten Zijn eigendom zijn (Psalms 45:14-Psalms 45:16). Met vreugde en gejuich beweegt zich de optocht, het is de eredag van de ene uitverkorene en de vele mede verkorenen. Aan ene schitterende nakomelingschap zal het deze verbintenis niet ontbreken, zij is echter van geestelijken aard, geluk de verbintenis zelf ene geestelijke is. (Psalms 45:17).

Vers 10

10. Dochters van koningen 1) zijn onder uwe kostelijke staatsdochteren (of: gaan in Uwen tooi); de koningin 2) staat aan Uwe rechterhand, in het fijnste goud van Ofir, prijkende in sieraden van Ofirgoud (1 Kings 9:26). 1) Deze koningsdochters zijn de volken der verschillende koninkrijken, welke Christus zich voor Zijn rijk verworven heeft, en die Hij nu in Zijne bruiloftszaal mede invoert. Zij gaan in `s Heren tooisel, want Hij is het, die hen gewassen heeft van de zonden met Zijn bloed, en Hij heeft hen tot koningen en priesters gemaakt voor God en Zijnen Vader (Openbaring :5 v. 1:5). Naar andere verklaring behoren zij tot Zijne kostbaarheden, of tot Zijne dierbaren en geliefden, met welke Hij zich eveneens door de bruiloft verbindt, als met de ene, van welke in de andere helft van het vers sprake is.

2) Wie zijn die dochters van koningen, en wie is deze koningin, die den Koning het naast is? Zij zijn de tot Christus bekeerde heidense volken, en deze is het Israël, dat, nadat de volheid der heidenen is ingegaan (Romans 11:25) weer met God in Christus verenigd is. Eerst wanneer Israël voor Hem gewonnen is, nadat de volheid der heidenen zal zijn ingegaan breekt de morgen van den groten dag aan, waarop deze Psalm het lied der gemeente is..

Wij verenigen ons wel met de gevoelens, dat hier onder "de dochters van koningen" verstaan moeten worden, de Heidenen, die in waarheid onderdanen van dien groten Koning zullen worden, mits men ze niet van elkaar afscheidt. Wel onderscheidt, maar niet afscheidt. Want toch in Christus Jezus is er geen verschil tussen Joden en Heidenen, tussen besnijdenis en voorhuid. Allen, die zalig worden, zowel Joden als Heidenen, Heidenen als Joden zijn n in Christus en behoren tot de ene Heilige, Algemene Christelijke Kerk, die zalig wordt.

11.

II. Psalms 45:11-Psalms 45:17. De zanger wendt zich eerst tot haar, die aan de rechterhand des konings staat, bestemd tot de echtgenoot van den eersten rang, en houdt tot haar ene vermaningsrede. Hij roept haar toe haar volk en haar huis te vergeten, en door onvoorwaardelijke overgave aan haren echtvriend, die toch tevens haar Heere is, in den meest verheven zin des woords, zich Zijner liefde waardig te maken; als loon daarvoor belooft Hij haar de hulde van de rijkste en bloeiendse volken (Psalms 45:11-Psalms 45:13). Hierop opent zich voor het oog zijns geestes de kamer, waarin de bruid tot ene versierde bruid wordt voorbereid voor haren man; hij ziet haar in hare gehele heerlijkheid, zich haar, gelijk zij met de jonkvrouwen van haar gevolg tot den koning geleid wordt, want ook deze moeten Zijn eigendom zijn (Psalms 45:14-Psalms 45:16). Met vreugde en gejuich beweegt zich de optocht, het is de eredag van de ene uitverkorene en de vele mede verkorenen. Aan ene schitterende nakomelingschap zal het deze verbintenis niet ontbreken, zij is echter van geestelijken aard, geluk de verbintenis zelf ene geestelijke is. (Psalms 45:17).

Vers 11

11. Hoor, o dochter! (de zanger stelt zich de bruid (Psalms 45:10) voor als ene dochter van hem, den geestelijken Vader, als ene discipelin van hen, de leraars, tot welke hij de trouwrede houdt, Psalms 34:12. Proverbs 1:8; Proverbs 10:15), en zie, en neig uw oor tot hetgeen ik u wil tonen en zeggen; en vergeet, opdat gij uit uwe natuurlijke verhoudingen, zowel uitwendig als inwendig, afgezonderd wordt, Uw volk en uws vaders huis.

De opeengestapelde eisen tot opmerkzaamheid wijzen daarop, dat de zanger iets gewichtigs en moeilijks van de koningin te verlangen heeft. Salomo's vrouwen, indien die eis om volk en huis te vergeten tot haar ware gericht, hadden dien slecht vervuld (1 Kings 11:4).. Welke harde woorden! O, die Schrift! zij heeft woorden, scherp als tweesnijdende zwaarden, men kan er met de vingers niet aanraken of zij bloeden. Ja, er moet in het hart der bruid ene afsnijding zijn van het ouderlijke huis, anders is het niet in orde. Christus zegt: "Wie niet haat zijn vader of zijne moeder, die is mijns niet waardig.".

Vers 11

11. Hoor, o dochter! (de zanger stelt zich de bruid (Psalms 45:10) voor als ene dochter van hem, den geestelijken Vader, als ene discipelin van hen, de leraars, tot welke hij de trouwrede houdt, Psalms 34:12. Proverbs 1:8; Proverbs 10:15), en zie, en neig uw oor tot hetgeen ik u wil tonen en zeggen; en vergeet, opdat gij uit uwe natuurlijke verhoudingen, zowel uitwendig als inwendig, afgezonderd wordt, Uw volk en uws vaders huis.

De opeengestapelde eisen tot opmerkzaamheid wijzen daarop, dat de zanger iets gewichtigs en moeilijks van de koningin te verlangen heeft. Salomo's vrouwen, indien die eis om volk en huis te vergeten tot haar ware gericht, hadden dien slecht vervuld (1 Kings 11:4).. Welke harde woorden! O, die Schrift! zij heeft woorden, scherp als tweesnijdende zwaarden, men kan er met de vingers niet aanraken of zij bloeden. Ja, er moet in het hart der bruid ene afsnijding zijn van het ouderlijke huis, anders is het niet in orde. Christus zegt: "Wie niet haat zijn vader of zijne moeder, die is mijns niet waardig.".

Vers 12

12. Zo zal, wanneer gij u geheel en gewillig aan Hem overgeeft, de Koning lust hebben aan uwe schoonheid, gelijk Hij van verlangen brandt, zich ook geheel aan u te geven. Ter vervulling van den aan u gestelden eis zijt gij verplicht heiligmaking na te jagen; dewijl Hij, niet in den zin van een aardsen echtgenoot (1 Peter 3:6), maar als God, (Psalms 45:7, Psalms 45:8. 2 Samuel 7:19) uw HEERE (John 20:28) is, zo buig u voor Hem neer in de diepste overgave.

God is niet zulk een wreed Heer en Meester, om van ons te eisen, dat wij onze betrekking van deze dingen, die de natuur ons dierbaar heeft gemaakt, zouden aftrekken, zonder dat Hij in de plaats stelt, wat onvergelijkelijk meer waard is om er zich bij te bepalen. De liefde van den groten Koning is ene overvloedige vergoeding voor het scheiden van alles in deze wereld. Maar zonder aanhoudend peinzen over hemelse dingen, als die beter en edeler en meer gepast zijn om ons hart op te zetten, kunnen wij nooit recht bevrijd worden van ongepaste liefde voor aardse zaken.

Vers 12

12. Zo zal, wanneer gij u geheel en gewillig aan Hem overgeeft, de Koning lust hebben aan uwe schoonheid, gelijk Hij van verlangen brandt, zich ook geheel aan u te geven. Ter vervulling van den aan u gestelden eis zijt gij verplicht heiligmaking na te jagen; dewijl Hij, niet in den zin van een aardsen echtgenoot (1 Peter 3:6), maar als God, (Psalms 45:7, Psalms 45:8. 2 Samuel 7:19) uw HEERE (John 20:28) is, zo buig u voor Hem neer in de diepste overgave.

God is niet zulk een wreed Heer en Meester, om van ons te eisen, dat wij onze betrekking van deze dingen, die de natuur ons dierbaar heeft gemaakt, zouden aftrekken, zonder dat Hij in de plaats stelt, wat onvergelijkelijk meer waard is om er zich bij te bepalen. De liefde van den groten Koning is ene overvloedige vergoeding voor het scheiden van alles in deze wereld. Maar zonder aanhoudend peinzen over hemelse dingen, als die beter en edeler en meer gepast zijn om ons hart op te zetten, kunnen wij nooit recht bevrijd worden van ongepaste liefde voor aardse zaken.

Vers 13

13. Houdt gij Hem, uwen hemelsen Koning in zulk ene ere, als Hem toekomt, zo zult ook gij voor de gehele wereld geëerd worden, als Zijne uitverkorene koningin (Psalms 45:10). En de dochter, de menigte van inwoners van de rijke handelsstad Tyrus (Psalms 72:10. Isaiah 23:17 v.), de rijken onder het volk, de rijken uit elk ander volk, zullen uw aangezicht met geschenk smeken, dat gij hun deel geeft aan uw gelukkig lot.

Ene Joodse verklaring omschrijft terecht de woorden: "vergeet uw volk enz." alzo: "vergeet de boze daden der goddelozen van uw volk en het huis der afgoden, die gij gediend hebt in het huis van uwen vader." Het is toch niet de verstokte massa van Israël, welke tot God en zijnen Christus in zulk ene betrekking der liefde treedt, maar, gelijk de profetie van Deuteronomy 32:1 af verkondigt, een overblijfsel, dat door Gods verdelgende en zuiverende gerichten gelouterd en gered is. Om geheel aan Christus toe te behoren en het heilig zaad ener betere toekomst te worden (Isaiah 6:13). moeten alle banden van samenhang met het hardnekkige, ongelovige volk en vaderhuis doorgesneden worden en het op gelijke wijze als Abraham (Genesis 12:1) worden afgezonderd. Deze gemeente der toekomst is schoon, want zij is verzoend (Deuteronomy 32:42), gewassen (Isaiah 4:4) en versierd (Jes 61:3) door haren God. Erkent zij Hem zonder om te zien, zo blijft niet alleen Hij de hare, maar in Hem wordt ook al het heerlijke der wereld het hare. Hooggeëerd door den Koning der koningen is zij de koningin onder de koningsdochters, terwijl Tyrus en de rijkste onder allerlei volken haar liefderijke, vrolijke erkentelijkheid als om strijd aanbieden..

De Kerk is schoon door de inwonende gaven des Geestes. In den ouden mens is niets heerlijks, maar in den nieuwen mens of het werk der genade in de ziel is alles schoon, en het zal uitlopen op eeuwige eer en eeuwig geluk.. De vermelding der dochter van Tyrus heeft naar onze schatting geen ander doel, dan om in een aanschouwelijk beeld de onderwerping ook van het hoogste en machtigste voor te stellen. Het rijk en prachtig Tyrus, de bondgenoot van Salomo's keuze, wordt afgetekend als onvoorwaardelijk ondergeschikt aan zijn geheel enigen opvolger der vertegenwoordigers der heidenwereld, die den Messias hare schatting nu betaalt..

Vers 13

13. Houdt gij Hem, uwen hemelsen Koning in zulk ene ere, als Hem toekomt, zo zult ook gij voor de gehele wereld geëerd worden, als Zijne uitverkorene koningin (Psalms 45:10). En de dochter, de menigte van inwoners van de rijke handelsstad Tyrus (Psalms 72:10. Isaiah 23:17 v.), de rijken onder het volk, de rijken uit elk ander volk, zullen uw aangezicht met geschenk smeken, dat gij hun deel geeft aan uw gelukkig lot.

Ene Joodse verklaring omschrijft terecht de woorden: "vergeet uw volk enz." alzo: "vergeet de boze daden der goddelozen van uw volk en het huis der afgoden, die gij gediend hebt in het huis van uwen vader." Het is toch niet de verstokte massa van Israël, welke tot God en zijnen Christus in zulk ene betrekking der liefde treedt, maar, gelijk de profetie van Deuteronomy 32:1 af verkondigt, een overblijfsel, dat door Gods verdelgende en zuiverende gerichten gelouterd en gered is. Om geheel aan Christus toe te behoren en het heilig zaad ener betere toekomst te worden (Isaiah 6:13). moeten alle banden van samenhang met het hardnekkige, ongelovige volk en vaderhuis doorgesneden worden en het op gelijke wijze als Abraham (Genesis 12:1) worden afgezonderd. Deze gemeente der toekomst is schoon, want zij is verzoend (Deuteronomy 32:42), gewassen (Isaiah 4:4) en versierd (Jes 61:3) door haren God. Erkent zij Hem zonder om te zien, zo blijft niet alleen Hij de hare, maar in Hem wordt ook al het heerlijke der wereld het hare. Hooggeëerd door den Koning der koningen is zij de koningin onder de koningsdochters, terwijl Tyrus en de rijkste onder allerlei volken haar liefderijke, vrolijke erkentelijkheid als om strijd aanbieden..

De Kerk is schoon door de inwonende gaven des Geestes. In den ouden mens is niets heerlijks, maar in den nieuwen mens of het werk der genade in de ziel is alles schoon, en het zal uitlopen op eeuwige eer en eeuwig geluk.. De vermelding der dochter van Tyrus heeft naar onze schatting geen ander doel, dan om in een aanschouwelijk beeld de onderwerping ook van het hoogste en machtigste voor te stellen. Het rijk en prachtig Tyrus, de bondgenoot van Salomo's keuze, wordt afgetekend als onvoorwaardelijk ondergeschikt aan zijn geheel enigen opvolger der vertegenwoordigers der heidenwereld, die den Messias hare schatting nu betaalt..

Vers 14

14. Des Konings dochter, die haar volk en haars vaders huis werkelijk vergeet, daar zij nu, bij `t begin der bruiloft, hare kamer verlaat, waarin zij is toebereid (Esther 2:3, Revelation 21:2), is geheel verheerlijkt inwendig 1); hare kleding is van gouden borduursel (liever: inwendig nog heerlijker dan het gouden borduursel haars gewaads).

1) `s Konings dochter in hare onvergelijkelijke schoonheid, pracht en heerlijkheid brengt den zanger in heilige verrukking. Zij is geheel verheerlijkt, enkel heerlijkheid, en dit innerlijk en uiterlijk. Naar haar gemoedsbestaan brandt zij van heilige liefde en overgave voor haar bruidegom, ter wille van wie zij alles, haar volk en haar vaderhuis heeft verlaten, terwijl hare met goud doorweven en rijke gestikte kleding in pracht en glorie alles overtreft. Ook de jonge dochters, hare medegezelinnen, zijn voor haar bruidegom, en met grote blijdschap en verheuging gaat de bruid en haar maagdenstoet in `s Konings paleis.

Van zulk een pracht en staatsie ener koninklijke bruiloft in het Oosten kunnen wij, nuchter westerlingen, ons nauwelijks een denkbeeld maken, en toch heeft het den Heiligen Geest behaagd, door en in die plechtigheid de wel heerlijke huwelijksvereniging van Christus met Zijn Kerk af te beelden en af te schaduwen..

Is het hart voor den Heere Jezus Christus, is dat door Zijnen Geest wedergeboren en herschapen, dan zal die verborgen mens des harten ook sierlijk zijn voor God in en door Christus, dewijl de Vader daarin het beeld van Zijnen Zoon herkent, in wie al Zijn welbehagen is..

Vers 14

14. Des Konings dochter, die haar volk en haars vaders huis werkelijk vergeet, daar zij nu, bij `t begin der bruiloft, hare kamer verlaat, waarin zij is toebereid (Esther 2:3, Revelation 21:2), is geheel verheerlijkt inwendig 1); hare kleding is van gouden borduursel (liever: inwendig nog heerlijker dan het gouden borduursel haars gewaads).

1) `s Konings dochter in hare onvergelijkelijke schoonheid, pracht en heerlijkheid brengt den zanger in heilige verrukking. Zij is geheel verheerlijkt, enkel heerlijkheid, en dit innerlijk en uiterlijk. Naar haar gemoedsbestaan brandt zij van heilige liefde en overgave voor haar bruidegom, ter wille van wie zij alles, haar volk en haar vaderhuis heeft verlaten, terwijl hare met goud doorweven en rijke gestikte kleding in pracht en glorie alles overtreft. Ook de jonge dochters, hare medegezelinnen, zijn voor haar bruidegom, en met grote blijdschap en verheuging gaat de bruid en haar maagdenstoet in `s Konings paleis.

Van zulk een pracht en staatsie ener koninklijke bruiloft in het Oosten kunnen wij, nuchter westerlingen, ons nauwelijks een denkbeeld maken, en toch heeft het den Heiligen Geest behaagd, door en in die plechtigheid de wel heerlijke huwelijksvereniging van Christus met Zijn Kerk af te beelden en af te schaduwen..

Is het hart voor den Heere Jezus Christus, is dat door Zijnen Geest wedergeboren en herschapen, dan zal die verborgen mens des harten ook sierlijk zijn voor God in en door Christus, dewijl de Vader daarin het beeld van Zijnen Zoon herkent, in wie al Zijn welbehagen is..

Vers 15

15. In gestikte klederen zal zij tot den Koning geleid worden, dat die met haar huwe voor de eeuwigheid; de jonge dochters, de haar geleidende vriendinnen, die achter haar zijn, hare medegezellinnen, hoewel in stand haar gelijk, maar haar toch gaarne den voorrang gevende, zullen tot u gebracht worden, dat zij te gelijk met u de bezitting van uwen koninklijken echtvriend worden.

Ware deze Psalm geen Messias-lied, zo ware de trek onverklaarbaar, ja aanstotelijk; het gelijktijdig opvoeren van onderscheidene vrouwen tot de huwelijkssponde des konings. Nu wordt het ene schoonheid te meer. Kennelijk is het den dichter te doen, om den held van zijn lied voor te stellen als zo spoedig mogelijk met een talrijk nakroost gezegend; hoe kan hij het kieser en beter, dan door Hem, als Salomo wederom, met meer dan ene gemalin te verbinden? Wat in de werkelijkheid wel nimmer geschiedde-het gelijktijdig huwen van meerdere echtgenoten-kon in de zuiver ideale voorstelling plaats grijpen; men weet bovendien hoe de Ziener der toekomst gewoonlijk gelijksoortige gebeurtenissen uit verschillende tijden in ene voorstelling samenvat. Genoeg, de Messias staat hier voor ons, als een andere Salomo op den dag Zijner bruiloft, den dag der vreugde Zijns harten (Song of Solomon 3:3). Nu bevreemdt het ons ook geen ogenblik meer, dit lied als een leerdicht in een bundel gewijde liederen aan te treffen; het had Hem tot onderwerp, die de hoop van voorgeslacht en nakomelingschap was, en stelt ons aanschouwelijk voor, in wat vorm een vroom Israëliet de verwezenlijking der beloften, aan David's stamhuis gedaan, in latere dagen verwacht heeft. Hij denkt zich een vredevorst als Salomo, maar waar het nodig mocht zijn, tegelijk een anderen David in dapperheid, en maalt Hem af, zo als Hij ten toppunt van luister gestegen en met een talrijk kroost omgeven, zijne zonen aanstelt als regenten over Heidense volken en met en door hen geheel het aardrijk regeert..

Deze toebrenging van de Kerk tot Christus zal zijn, wanneer zij als ene bruid versierd en toegerust, voor haren man zal gebracht worden als een heerlijke Kerk, zonder vlek of rimpel. Dezulken, die Christus aanhangen, Hem beminnen in eenvoudigheid des harten, in oprecht geloof en in eerbied, deze zijn de gezellinnen der bruid, die deelgenoten worden van dezelfde genade, zich verheugen in dezelfde voorrechten en delen in ene algemene redding. Deze volgen de voetstappen van de kudde (Song of Solomon 1:8), wandelen de Kerk na op de paden van waarheid en godzaligheid; zij volgen haar, gelijk zij den Heere, in woord en bevelen en in de beoefening van geloof en lijdzaamheid. Deze allen, zonder onderscheid zullen tot den Koning gebracht worden; niet n zal verloren gaan of achtergelaten worden..

Vers 15

15. In gestikte klederen zal zij tot den Koning geleid worden, dat die met haar huwe voor de eeuwigheid; de jonge dochters, de haar geleidende vriendinnen, die achter haar zijn, hare medegezellinnen, hoewel in stand haar gelijk, maar haar toch gaarne den voorrang gevende, zullen tot u gebracht worden, dat zij te gelijk met u de bezitting van uwen koninklijken echtvriend worden.

Ware deze Psalm geen Messias-lied, zo ware de trek onverklaarbaar, ja aanstotelijk; het gelijktijdig opvoeren van onderscheidene vrouwen tot de huwelijkssponde des konings. Nu wordt het ene schoonheid te meer. Kennelijk is het den dichter te doen, om den held van zijn lied voor te stellen als zo spoedig mogelijk met een talrijk nakroost gezegend; hoe kan hij het kieser en beter, dan door Hem, als Salomo wederom, met meer dan ene gemalin te verbinden? Wat in de werkelijkheid wel nimmer geschiedde-het gelijktijdig huwen van meerdere echtgenoten-kon in de zuiver ideale voorstelling plaats grijpen; men weet bovendien hoe de Ziener der toekomst gewoonlijk gelijksoortige gebeurtenissen uit verschillende tijden in ene voorstelling samenvat. Genoeg, de Messias staat hier voor ons, als een andere Salomo op den dag Zijner bruiloft, den dag der vreugde Zijns harten (Song of Solomon 3:3). Nu bevreemdt het ons ook geen ogenblik meer, dit lied als een leerdicht in een bundel gewijde liederen aan te treffen; het had Hem tot onderwerp, die de hoop van voorgeslacht en nakomelingschap was, en stelt ons aanschouwelijk voor, in wat vorm een vroom Israëliet de verwezenlijking der beloften, aan David's stamhuis gedaan, in latere dagen verwacht heeft. Hij denkt zich een vredevorst als Salomo, maar waar het nodig mocht zijn, tegelijk een anderen David in dapperheid, en maalt Hem af, zo als Hij ten toppunt van luister gestegen en met een talrijk kroost omgeven, zijne zonen aanstelt als regenten over Heidense volken en met en door hen geheel het aardrijk regeert..

Deze toebrenging van de Kerk tot Christus zal zijn, wanneer zij als ene bruid versierd en toegerust, voor haren man zal gebracht worden als een heerlijke Kerk, zonder vlek of rimpel. Dezulken, die Christus aanhangen, Hem beminnen in eenvoudigheid des harten, in oprecht geloof en in eerbied, deze zijn de gezellinnen der bruid, die deelgenoten worden van dezelfde genade, zich verheugen in dezelfde voorrechten en delen in ene algemene redding. Deze volgen de voetstappen van de kudde (Song of Solomon 1:8), wandelen de Kerk na op de paden van waarheid en godzaligheid; zij volgen haar, gelijk zij den Heere, in woord en bevelen en in de beoefening van geloof en lijdzaamheid. Deze allen, zonder onderscheid zullen tot den Koning gebracht worden; niet n zal verloren gaan of achtergelaten worden..

Vers 16

16. Zij, de koningin met hare jonkvrouwen, zullen geleid worden met alle blijdschap en verheuging; zij zullen ingaan in des Konings paleis, in het elpenbenen paleis (Psalms 45:9), waar ook de Vader troont, die Zijnen Zoon de bruiloft bereidt (Matthew 22:1).

Vers 16

16. Zij, de koningin met hare jonkvrouwen, zullen geleid worden met alle blijdschap en verheuging; zij zullen ingaan in des Konings paleis, in het elpenbenen paleis (Psalms 45:9), waar ook de Vader troont, die Zijnen Zoon de bruiloft bereidt (Matthew 22:1).

Vers 17

17. In plaats van uwe vaderen, de heerlijke voorvaderen, van welke Gij, o Koning-Messias! naar hot vlees afstamt (Romans 9:5), zullen uwe zonen zijn, uwe geestelijke zonen; gij zult hen tot vorsten zetten over de ganse aarde 1), gelijk aardse koningen, dat men hun zonen in den beperkten omvang van hun geheel plegen te doen (2 Samuel 8:1 2 Samuel 8:8. 2 Chronicles 11:23 2 Chronicles 11:2 vgl. Psalms 110:3. Openbaring :10).

1) Dit wordt tot zien Koning (Christus en Zijn bruid) gesproken, van welke geprofeteerd wordt, dat het Hem, niet minder dan Zijne voorvaderen naar het vlees, als geestelijke zonen ontbreken zal, die door de ganse wereld het Evangelie zullen prediken, Zijne Kerk met Gods Woord weiden en regeren, en namaals op hun tronen zitten en met Christus in glorie heersen.

De bruid des Lams, welke de Ziener (Revelation 9:7) in glinsterend witten Bijssus gekleed ziet, welke hare gerechtigheid betekent, gelijk hier de bonte gouden klederen hare heerlijkheid, is niet ene gemeente, maar de gemeente van Israël met de gemeente uit de heidenen, die door geloof aan haar verbonden zijn, te zamen..

De talrijke, machtige nakomelingschap, die hier den Koning wordt voorspeld, de zonen, die met de roemruchtigste voorvaderen gelijk staan, en hun vorstendommen bezitten over de gehele aarde, zijn uitstekende mannen in het rijk Gods door alle tijden heen en in alle gewesten, waar hun invloed des te groter is, naarmate het Oude Verbond beneden het nieuwe staat.. 18.

III. Psalms 45:18. De zanger besluit met de belofte, dien heerlijke Koning altijd te zullen loven; hij spreekt daarin de hoge roeping van zijn volk Israël uit; hij weet dat deze roeping haar gevolg zal hebben, en op den door hem uitgesproken lof een heerlijk antwoord van lof uit den mond der volken volgen zal.

Vers 17

17. In plaats van uwe vaderen, de heerlijke voorvaderen, van welke Gij, o Koning-Messias! naar hot vlees afstamt (Romans 9:5), zullen uwe zonen zijn, uwe geestelijke zonen; gij zult hen tot vorsten zetten over de ganse aarde 1), gelijk aardse koningen, dat men hun zonen in den beperkten omvang van hun geheel plegen te doen (2 Samuel 8:1 2 Samuel 8:8. 2 Chronicles 11:23 2 Chronicles 11:2 vgl. Psalms 110:3. Openbaring :10).

1) Dit wordt tot zien Koning (Christus en Zijn bruid) gesproken, van welke geprofeteerd wordt, dat het Hem, niet minder dan Zijne voorvaderen naar het vlees, als geestelijke zonen ontbreken zal, die door de ganse wereld het Evangelie zullen prediken, Zijne Kerk met Gods Woord weiden en regeren, en namaals op hun tronen zitten en met Christus in glorie heersen.

De bruid des Lams, welke de Ziener (Revelation 9:7) in glinsterend witten Bijssus gekleed ziet, welke hare gerechtigheid betekent, gelijk hier de bonte gouden klederen hare heerlijkheid, is niet ene gemeente, maar de gemeente van Israël met de gemeente uit de heidenen, die door geloof aan haar verbonden zijn, te zamen..

De talrijke, machtige nakomelingschap, die hier den Koning wordt voorspeld, de zonen, die met de roemruchtigste voorvaderen gelijk staan, en hun vorstendommen bezitten over de gehele aarde, zijn uitstekende mannen in het rijk Gods door alle tijden heen en in alle gewesten, waar hun invloed des te groter is, naarmate het Oude Verbond beneden het nieuwe staat.. 18.

III. Psalms 45:18. De zanger besluit met de belofte, dien heerlijke Koning altijd te zullen loven; hij spreekt daarin de hoge roeping van zijn volk Israël uit; hij weet dat deze roeping haar gevolg zal hebben, en op den door hem uitgesproken lof een heerlijk antwoord van lof uit den mond der volken volgen zal.

Vers 18

18. Ik, de zanger, een lid van het volk, dat geroepen is Uwe bruid te zijn, zal Uws naams, beminnenswaardig, heldhaftig, goddelijk Koning! doen gedenken van elk geslacht tot geslacht: daarom, omdat op die wijze Uw lof ook zal doordringen tot andere volken, die nu nog in duisternis en nacht zijn, en zij opgewekt zullen worden hetzelfde te doen, zijn wij er zeker van, daarom zullen U de volken loven eeuwiglijk en altoos1).

1) Den Koning in Zijne schoonheid te zien is de wens en begeerte van alle Gods kinderen, en wanneer dit aan deze zijde des grafs werkelijk mag gebeuren, dan is het de oprechte begeerte, om den naam van dien Koning en Heere groot te maken. Wie iets van de heerlijkheid van dien Koning kent en ervaart aan zijn hart, zal van Hem niet kunnen zwijgen.

Vers 18

18. Ik, de zanger, een lid van het volk, dat geroepen is Uwe bruid te zijn, zal Uws naams, beminnenswaardig, heldhaftig, goddelijk Koning! doen gedenken van elk geslacht tot geslacht: daarom, omdat op die wijze Uw lof ook zal doordringen tot andere volken, die nu nog in duisternis en nacht zijn, en zij opgewekt zullen worden hetzelfde te doen, zijn wij er zeker van, daarom zullen U de volken loven eeuwiglijk en altoos1).

1) Den Koning in Zijne schoonheid te zien is de wens en begeerte van alle Gods kinderen, en wanneer dit aan deze zijde des grafs werkelijk mag gebeuren, dan is het de oprechte begeerte, om den naam van dien Koning en Heere groot te maken. Wie iets van de heerlijkheid van dien Koning kent en ervaart aan zijn hart, zal van Hem niet kunnen zwijgen.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 45". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-45.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile