Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Psalmen 44

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 44

Er wordt ons niet meegedeeld wie de schrijver was van deze psalm, noch wanneer of bij welke gelegenheid hij geschreven werd, zeker wel bij een treurige gelegenheid, niet zozeer voor de schrijver zelden want dan zouden wij er genoeg gelegenheden voor hebben kunnen vinden in de geschiedenis van David en zijn beproevingen), maar voor de kerk van God in het algemeen; en daarom moeten wij, als wij veronderstellen dat David er de schrijver van was, hem toch zuiver en alleen toeschrijven aan de geest van de profetie en tot de gevolgtrekking komen ent die geest de Babylonische gevangenschap op het oog had, of het lijden van de Joodse kerk onder Antiochus of liever de beproefde staat van de Christelijke kerk in haar eerste dagen, waarop Psalms 44:22 wordt toegepast door de apostel, Rom 8:36; ja eigenlijk in al haar dagen op aarde, want het is haar bestemd lot, dat zij door vele verdrukkingen moet ingaan in het koninkrijk van de hemelen. En als wij Evangeliepsalmen hebben, die op de voorrechten en vertroostingen van de Christenen wijzen, waarom zouden wij dan niet ook een psalm hebben, die op hun lijden en hun beproevingen ziet. Het is een psalm, geschikt voor een dag van vasten en van verootmoediging bij gelegenheid van de eens of andere openbare ramp, die of reeds drukt of nog slechts dreigt. Aan de kerk wordt erin geleerd

I. Met dankbaarheid tot eer van God de grote dingen te erkennen, die Hij voor hun vaderen gedaan heeft, Psalms 44:2.

II. Haar tegenwoordigen rampspoedigen toestand bloot te leggen, Psalms 44:10

III. Een betuiging af te leggen van hun oprechtheid en hun trouw aan God, Psalms 44:18

IV. Een verzoekschrift in te dienen bij de troon van de genade om hulp en verlichting, Psalms 44:23

V. Bij het zingen van deze psalm moeten wij aan God de lof geven voor hetgeen Hij vroeger voor Zijn volk gedaan heeft onze eigen grieven voorleggen of medegevoel hebben met die delen van de kerk, die in benauwdheid zijn ons verbinden om, wat er ook gebeure, getrouw te blijven aan God en onze plicht, en dan blijmoedig de uitkomst afwachten.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 44

Er wordt ons niet meegedeeld wie de schrijver was van deze psalm, noch wanneer of bij welke gelegenheid hij geschreven werd, zeker wel bij een treurige gelegenheid, niet zozeer voor de schrijver zelden want dan zouden wij er genoeg gelegenheden voor hebben kunnen vinden in de geschiedenis van David en zijn beproevingen), maar voor de kerk van God in het algemeen; en daarom moeten wij, als wij veronderstellen dat David er de schrijver van was, hem toch zuiver en alleen toeschrijven aan de geest van de profetie en tot de gevolgtrekking komen ent die geest de Babylonische gevangenschap op het oog had, of het lijden van de Joodse kerk onder Antiochus of liever de beproefde staat van de Christelijke kerk in haar eerste dagen, waarop Psalms 44:22 wordt toegepast door de apostel, Rom 8:36; ja eigenlijk in al haar dagen op aarde, want het is haar bestemd lot, dat zij door vele verdrukkingen moet ingaan in het koninkrijk van de hemelen. En als wij Evangeliepsalmen hebben, die op de voorrechten en vertroostingen van de Christenen wijzen, waarom zouden wij dan niet ook een psalm hebben, die op hun lijden en hun beproevingen ziet. Het is een psalm, geschikt voor een dag van vasten en van verootmoediging bij gelegenheid van de eens of andere openbare ramp, die of reeds drukt of nog slechts dreigt. Aan de kerk wordt erin geleerd

I. Met dankbaarheid tot eer van God de grote dingen te erkennen, die Hij voor hun vaderen gedaan heeft, Psalms 44:2.

II. Haar tegenwoordigen rampspoedigen toestand bloot te leggen, Psalms 44:10

III. Een betuiging af te leggen van hun oprechtheid en hun trouw aan God, Psalms 44:18

IV. Een verzoekschrift in te dienen bij de troon van de genade om hulp en verlichting, Psalms 44:23

V. Bij het zingen van deze psalm moeten wij aan God de lof geven voor hetgeen Hij vroeger voor Zijn volk gedaan heeft onze eigen grieven voorleggen of medegevoel hebben met die delen van de kerk, die in benauwdheid zijn ons verbinden om, wat er ook gebeure, getrouw te blijven aan God en onze plicht, en dan blijmoedig de uitkomst afwachten.

Verzen 1-9

Psalm 44:1-9

Sommigen hebben de opmerking gemaakt dat de meeste psalmen, die het woord maskil in hun opschrift hebben, dus psalmen zijn ter onderwijzing, treurpsalmen zijn, want beproevingen geven onderricht, en droefheid van geest opent er het oor voor. Welgelukzalig is de man, o Heere, die Gij tuchtigt en leert.

In deze verzen roept de kerk, ofschoon zij nu vertreden wordt, de dagen van haar triomf in de herinnering terug, van haar triomf in God en over haar vijanden. Daar wordt hier uitvoerig melding van gemaakt:

1. Als een verzwaring van haar tegenwoordige benauwdheid. Het juk van de dienstbaarheid moet wel zweer drukken op de hals van hen die de kroon van de overwinning plachten te dragen en de tekenen van Gods misnoegen moeten wel smartelijk zijn voor hen, die lang gewoon zijn geweest aan de tekenen van Zijn gunst.

2. Als een aanmoediging om te hopen dat God hun gevangenschap nog zal wenden, en in genade tot hen zal weerkeren, en zo mengt hij gebeden en troostrijke verwachtingen met zijn herdenken van vroegere zegeningen.

Merk op:

I. Hun herdenking van de grote dingen, die God in vroegere tijden voor hen gedaan heeft. In het algemeen, Psalms 44:2 Onze vaders hebben ons verteld dat Gij een werk hebt gewrocht in hun dagen.

Merk op:

1. Van de vele werkingen van Gods voorzienigheid wordt hier gesproken als van (en werk: Zij hebben ons verteld het werk dat Gij gewrocht hebt", want er is een verwonderlijke harmonie en eenparigheid in alles wat God doet, en de vele raderen vormden een rad Ezechiël 10:13, vele werken vormen tezamen n werk.

2. Het is een schuld van iedere eeuw aan het nageslacht om rekening te houden van Gods wonderwerken en er de kennis van mee te delen aan het volgende geslacht. Zij, die voor ons gingen, vertelden ons wat God in hun dagen gedaan heeft: wij zijn verplicht om aan hen, die na ons komen, bekend te maken wat Hij in onze dagen gedaan heeft, en laat hen dan hetzelfde recht doen aan hen, die hen zullen opvolgen; aldus zal "geslacht aan geslacht Zijn werken roemen," Psalms 145:4. "de vader zal de kinderen Gods waarheid bekend maken" Isaiah 38:1; 19.

3. Wij moeten niet alleen melding maken van het werk, dat God gedaan heeft in onze eigen dagen, maar moeten onszelf en onze kinderen ook bekendmaken met hetgeen Hij vanouds gedaan heeft, lang voor onze tijd; en daarvan hebben wij in de Schrift een woord van geschiedenis, dat zeer vast is, even vast als het profetisch woord. 4. Kinderen moeten naarstig letten op hetgeen hun ouders hun vertellen van de wonderwerken Gods, en het in hun geheugen bewaren als hetgeen hun later van groot nut zal wezen.

5. Vroegere ervaringen van Gods macht en goedheid zijn een krachtige steun voor het geloof en krachtige pleitgronden in het gebed onder tegenwoordige rampen. Zie hoe Gideon hierop wijst, Richt 6:13 :"Waar zijn al Zijn wonderen, die onze vaders ons verteld hebben?" In het bijzonder hadden hun vaders hun verteld:

A. Hoe wonderbaarlijk God in het eerst Israël in Kanan geplant heeft, Psalms 44:3, Psalms 44:4 Hij heeft de inboorlingen verdreven om plaats te maken voor Israël, hen geplaagd en uitgeworpen, hen als stof gegeven aan hun zwaard en als een voortgedreven stoppel aan hun boog. De menigvuldige algehele overwinningen, die Israël onder aanvoering van Jozua had behaald over de Kananieten, konden niet toegeschreven worden aan henzelf, noch konden zij aanspraak maken op de eer ervan.

a. Zij hadden die niet te danken aan hun eigen verdiensten maar aan Gods gunst en vrije genade; het was door het licht Uws aangezichts, "omdat Gij een welbehagen in hen had. Niet om uw gerechtigheid, noch om de oprechtheid uws harten verdrijft hen de Heere uw God voor uw aangezicht uit de bezitting," Deuteronomy 9:5, Deuteronomy 9:6, maar omdat Hij "de eed wilde houden, die Hij hun vaderen gezworen had," Deuteronomy 7:8. Hoe minder lof dit ons toekent, hoe meer vertroosting het ons schenkt, opdat wij zien dat al onze bezittingen en uitbreidingen van de gunst Gods en het licht Zijns aangezichts tot ons komen.

b. Zij hebben die niet behaald door hun eigen kracht, maar door Gods kracht, die tot hun behoeve werd aangewend, en zonder welke al hun eigen pogingen vruchteloos zouden gebleven zijn. Het was niet door hun zwaard dat zij het land hebben geërfd, hoewel zij een groot aantal kloeke helden hadden, ook heeft hun eigen arm hen er niet voor behoed om door de Kananieten teruggedreven te worden te schande te worden gemaakt, maar het was Gods rechterhand en Zijn arm. Hij streed voor Israël, anders hadden zij tevergeefs gestreden; het was door Hem, dat zij kloeke daden deden en overwonnen. Het was God, die Israël in dat goede land geplant heeft, zoals de zorgzame landman een boom plant, waarvan hij zich vrucht belooft. Zie Psalms 80:1-9 Dit is van toepassing op het planten van de Christelijke kerk in de wereld door de prediking van het Evangelie. Het heidendom werd wonderbaarlijk uitgedreven zoals de Kananieten, niet op eenmaal, maar langzamerhand; niet door menselijke wijsheid of kracht want God verkoos het te doen door het zwakke en dwaze van de wereld, maar door de wijsheid en kracht Gods. Christus is door Zijn Geest uitgegaan overwinnende en opdat Hij zou overwinnen, en de herinnering daaraan is een grote steun en troost voor hen, die zuchten onder het juk van anti-christelijke tirannie; want sommigen, inzonderheid de geleerde Amyraldus, denken dat de klachten in het laatste gedeelte van deze psalm zeer juist van toepassing zijn op de toestand van de kerk onder het Nieuwtestamentische Babylon. Hij, die door Zijn macht en goedheid zich een kerk geplant heeft in de wereld zal haar gewis door dezelfde macht en goedheid ondersteunen en staande houden, en de poorten van de hel zullen niet tegen haar vermogen.

B. Hoe menigmaal Hij hun voorspoed had gegeven tegen hun vijanden, die poogden hen in het bezit van dat land te verontrusten, verse. Gij hebt ons menigmaal verlost van onze tegenpartijen, en onze haters beschaamd gemaakt, getuige de voorspoed van de richters tegen de volken, die Israël hebben verdrukt. Menigmaal zijn de vervolgers van de Christelijke kerk en zij, die haar haatten, beschaamd gemaakt door de kracht van de waarheid, Acts 6:10

II. Het goede gebruik, dat zij van dit bericht maken en er vroeger van gemaakt hebben, uit aanmerking van de grote dingen, die God vanouds voor hun vaderen gedaan had.

1. Zij hebben God aangenomen voor hun Opperheer, hebben Hem trouw gezworen en zich onder Zijn bescherming gesteld, Psalms 44:5 " Gij zelf zijt mijn Koning, o God." Hij spreekt in naam van de kerk, zoals in Psalms 74:12 :"God is mijn Koning vanouds af." God heeft als Koning wetten gemaakt voor Zijn kerk, voorzien voor de vrede en de goede orde er in er recht voor gesproken, haar twistzaak getwist haar strijd gestreden en haar beschermd, zij is Zijn koninkrijk in de wereld, en behoort Hem onderworpen te zijn en schatting te betalen. Of, de psalmist spreekt hier voor zichzelf: Heere, Gij zijt mijn Koning; tot wie zal ik met mijne beden gaan dan tot U? De gunst, die ik vraag, is niet voor mijzelf, maar voor Uw kerk." Het is ieders plicht om zijn persoonlijken invloed bij de troon van de genade te gebruiken voor het openbare welzijn en de voorspoed van het volk van God; zoals Mozes: "indien ik genade gevonden heb in Uwe ogen, zo leid Uw volk," Exodus 33:13

2. Zij hebben zich altijd door het gebed tot Hem gewend om verlossing, als zij te eniger tijd in benauwdheid waren; Gebied de verlossingen Jakob's.

Merk op:

a. De uitbreiding van hun begeerte; zij bidden om verlossingen, niet om een, maar om vele, zoveel als zij nodig hebben, hoeveel dit ook mochten wezen, een gehele reeks van verlossingen, een verlossing uit elk gevaar.

b. De kracht van hun geloof in de macht van God; zij zeggen niet: Werk verlossingen, maar gebied verlossingen, hetgeen aanduidt dat Hij het gemakkelijk doet en terstond. "Spreek en het is geschied;" zodanig was het geloof van de overste over honderd: "Spreek alleenlijk een woord, en mijn knecht zal genezen zijn," Matthew 8:8 Het duidt ook Zijn krachtdadig doen ervan aan: Gebied als gezaghebbende, wiens gebod gehoorzaamd zal worden." Waar het woord van een koning is, daar is heerschappij, daar is macht, en nog veel meer waar het woord van de Koning van de koningen is.

3. Zij hebben op Hem vertrouwd en in Hem getriomfeerd. Gelijk zij erkenden dat het niet hun zwaard noch hun boog was, die hen had gered, Psalms 44:4, zo vertrouwen zij ook niet op hun zwaard en hun boog om hen in het vervolg te verlossen, Psalms 44:7 "Ik vertrouw niet op mijn boog, noch op mijn krijgskundige toebereidselen, alsof die mij zouden helpen zonder God; neen, door U zullen wij onze wederpartijders met hoornen stoten, " Psalms 44:6; wij zullen het ondernemen in Uw kracht, steunende op deze alleen en niet op het aantal of de dapperheid van onze troepen, en U aan onze zijde hebbende zullen wij niet twijfelen aan de goede uitslag. In Uw naam, door de kracht van Uw wijsheid die ons leidt, Uw macht, die ons versterkt en voor ons werkt, en Uw belofte, die ons voorspoed verzekert, zullen wij vertreden die tegen ons opstaan."

4. Zij hadden Hem tot hun blijdschap en hun roem gemaakt. "In God roemen wij, Psalms 44:8 de gehele dag, en iedere dag." Als hun vijanden roemden op hun kracht en hun voorspoed, zoals Sanherib en Rabsake snoefden tegenover Hizkia, erkenden zij dat zij niets hadden om op te roemen in antwoord hierop dan hun betrekking tot God en hun deel in Hem, en zo Hij voor hen was, konden zij geheel de wereld trotseren. Wie roemt, roeme in de Heere, en laat dit voor altijd allen anderen roem buitensluiten. Laat hen, die God vertrouwen, Hem tot hun roem stellen, want zij weten op wie zij hebben vertrouwd; laat hen in Hem roemen de gehele dag:, want het is een onderwerp, dat nooit uitgeput zal wezen. Maar laat hen daarbij zijn naam tot in eeuwigheid loven; als zij de vertroosting hebben van Zijn naam, laat hen Hem dan de eer van Zijn naam geven.

Verzen 1-9

Psalm 44:1-9

Sommigen hebben de opmerking gemaakt dat de meeste psalmen, die het woord maskil in hun opschrift hebben, dus psalmen zijn ter onderwijzing, treurpsalmen zijn, want beproevingen geven onderricht, en droefheid van geest opent er het oor voor. Welgelukzalig is de man, o Heere, die Gij tuchtigt en leert.

In deze verzen roept de kerk, ofschoon zij nu vertreden wordt, de dagen van haar triomf in de herinnering terug, van haar triomf in God en over haar vijanden. Daar wordt hier uitvoerig melding van gemaakt:

1. Als een verzwaring van haar tegenwoordige benauwdheid. Het juk van de dienstbaarheid moet wel zweer drukken op de hals van hen die de kroon van de overwinning plachten te dragen en de tekenen van Gods misnoegen moeten wel smartelijk zijn voor hen, die lang gewoon zijn geweest aan de tekenen van Zijn gunst.

2. Als een aanmoediging om te hopen dat God hun gevangenschap nog zal wenden, en in genade tot hen zal weerkeren, en zo mengt hij gebeden en troostrijke verwachtingen met zijn herdenken van vroegere zegeningen.

Merk op:

I. Hun herdenking van de grote dingen, die God in vroegere tijden voor hen gedaan heeft. In het algemeen, Psalms 44:2 Onze vaders hebben ons verteld dat Gij een werk hebt gewrocht in hun dagen.

Merk op:

1. Van de vele werkingen van Gods voorzienigheid wordt hier gesproken als van (en werk: Zij hebben ons verteld het werk dat Gij gewrocht hebt", want er is een verwonderlijke harmonie en eenparigheid in alles wat God doet, en de vele raderen vormden een rad Ezechiël 10:13, vele werken vormen tezamen n werk.

2. Het is een schuld van iedere eeuw aan het nageslacht om rekening te houden van Gods wonderwerken en er de kennis van mee te delen aan het volgende geslacht. Zij, die voor ons gingen, vertelden ons wat God in hun dagen gedaan heeft: wij zijn verplicht om aan hen, die na ons komen, bekend te maken wat Hij in onze dagen gedaan heeft, en laat hen dan hetzelfde recht doen aan hen, die hen zullen opvolgen; aldus zal "geslacht aan geslacht Zijn werken roemen," Psalms 145:4. "de vader zal de kinderen Gods waarheid bekend maken" Isaiah 38:1; 19.

3. Wij moeten niet alleen melding maken van het werk, dat God gedaan heeft in onze eigen dagen, maar moeten onszelf en onze kinderen ook bekendmaken met hetgeen Hij vanouds gedaan heeft, lang voor onze tijd; en daarvan hebben wij in de Schrift een woord van geschiedenis, dat zeer vast is, even vast als het profetisch woord. 4. Kinderen moeten naarstig letten op hetgeen hun ouders hun vertellen van de wonderwerken Gods, en het in hun geheugen bewaren als hetgeen hun later van groot nut zal wezen.

5. Vroegere ervaringen van Gods macht en goedheid zijn een krachtige steun voor het geloof en krachtige pleitgronden in het gebed onder tegenwoordige rampen. Zie hoe Gideon hierop wijst, Richt 6:13 :"Waar zijn al Zijn wonderen, die onze vaders ons verteld hebben?" In het bijzonder hadden hun vaders hun verteld:

A. Hoe wonderbaarlijk God in het eerst Israël in Kanan geplant heeft, Psalms 44:3, Psalms 44:4 Hij heeft de inboorlingen verdreven om plaats te maken voor Israël, hen geplaagd en uitgeworpen, hen als stof gegeven aan hun zwaard en als een voortgedreven stoppel aan hun boog. De menigvuldige algehele overwinningen, die Israël onder aanvoering van Jozua had behaald over de Kananieten, konden niet toegeschreven worden aan henzelf, noch konden zij aanspraak maken op de eer ervan.

a. Zij hadden die niet te danken aan hun eigen verdiensten maar aan Gods gunst en vrije genade; het was door het licht Uws aangezichts, "omdat Gij een welbehagen in hen had. Niet om uw gerechtigheid, noch om de oprechtheid uws harten verdrijft hen de Heere uw God voor uw aangezicht uit de bezitting," Deuteronomy 9:5, Deuteronomy 9:6, maar omdat Hij "de eed wilde houden, die Hij hun vaderen gezworen had," Deuteronomy 7:8. Hoe minder lof dit ons toekent, hoe meer vertroosting het ons schenkt, opdat wij zien dat al onze bezittingen en uitbreidingen van de gunst Gods en het licht Zijns aangezichts tot ons komen.

b. Zij hebben die niet behaald door hun eigen kracht, maar door Gods kracht, die tot hun behoeve werd aangewend, en zonder welke al hun eigen pogingen vruchteloos zouden gebleven zijn. Het was niet door hun zwaard dat zij het land hebben geërfd, hoewel zij een groot aantal kloeke helden hadden, ook heeft hun eigen arm hen er niet voor behoed om door de Kananieten teruggedreven te worden te schande te worden gemaakt, maar het was Gods rechterhand en Zijn arm. Hij streed voor Israël, anders hadden zij tevergeefs gestreden; het was door Hem, dat zij kloeke daden deden en overwonnen. Het was God, die Israël in dat goede land geplant heeft, zoals de zorgzame landman een boom plant, waarvan hij zich vrucht belooft. Zie Psalms 80:1-9 Dit is van toepassing op het planten van de Christelijke kerk in de wereld door de prediking van het Evangelie. Het heidendom werd wonderbaarlijk uitgedreven zoals de Kananieten, niet op eenmaal, maar langzamerhand; niet door menselijke wijsheid of kracht want God verkoos het te doen door het zwakke en dwaze van de wereld, maar door de wijsheid en kracht Gods. Christus is door Zijn Geest uitgegaan overwinnende en opdat Hij zou overwinnen, en de herinnering daaraan is een grote steun en troost voor hen, die zuchten onder het juk van anti-christelijke tirannie; want sommigen, inzonderheid de geleerde Amyraldus, denken dat de klachten in het laatste gedeelte van deze psalm zeer juist van toepassing zijn op de toestand van de kerk onder het Nieuwtestamentische Babylon. Hij, die door Zijn macht en goedheid zich een kerk geplant heeft in de wereld zal haar gewis door dezelfde macht en goedheid ondersteunen en staande houden, en de poorten van de hel zullen niet tegen haar vermogen.

B. Hoe menigmaal Hij hun voorspoed had gegeven tegen hun vijanden, die poogden hen in het bezit van dat land te verontrusten, verse. Gij hebt ons menigmaal verlost van onze tegenpartijen, en onze haters beschaamd gemaakt, getuige de voorspoed van de richters tegen de volken, die Israël hebben verdrukt. Menigmaal zijn de vervolgers van de Christelijke kerk en zij, die haar haatten, beschaamd gemaakt door de kracht van de waarheid, Acts 6:10

II. Het goede gebruik, dat zij van dit bericht maken en er vroeger van gemaakt hebben, uit aanmerking van de grote dingen, die God vanouds voor hun vaderen gedaan had.

1. Zij hebben God aangenomen voor hun Opperheer, hebben Hem trouw gezworen en zich onder Zijn bescherming gesteld, Psalms 44:5 " Gij zelf zijt mijn Koning, o God." Hij spreekt in naam van de kerk, zoals in Psalms 74:12 :"God is mijn Koning vanouds af." God heeft als Koning wetten gemaakt voor Zijn kerk, voorzien voor de vrede en de goede orde er in er recht voor gesproken, haar twistzaak getwist haar strijd gestreden en haar beschermd, zij is Zijn koninkrijk in de wereld, en behoort Hem onderworpen te zijn en schatting te betalen. Of, de psalmist spreekt hier voor zichzelf: Heere, Gij zijt mijn Koning; tot wie zal ik met mijne beden gaan dan tot U? De gunst, die ik vraag, is niet voor mijzelf, maar voor Uw kerk." Het is ieders plicht om zijn persoonlijken invloed bij de troon van de genade te gebruiken voor het openbare welzijn en de voorspoed van het volk van God; zoals Mozes: "indien ik genade gevonden heb in Uwe ogen, zo leid Uw volk," Exodus 33:13

2. Zij hebben zich altijd door het gebed tot Hem gewend om verlossing, als zij te eniger tijd in benauwdheid waren; Gebied de verlossingen Jakob's.

Merk op:

a. De uitbreiding van hun begeerte; zij bidden om verlossingen, niet om een, maar om vele, zoveel als zij nodig hebben, hoeveel dit ook mochten wezen, een gehele reeks van verlossingen, een verlossing uit elk gevaar.

b. De kracht van hun geloof in de macht van God; zij zeggen niet: Werk verlossingen, maar gebied verlossingen, hetgeen aanduidt dat Hij het gemakkelijk doet en terstond. "Spreek en het is geschied;" zodanig was het geloof van de overste over honderd: "Spreek alleenlijk een woord, en mijn knecht zal genezen zijn," Matthew 8:8 Het duidt ook Zijn krachtdadig doen ervan aan: Gebied als gezaghebbende, wiens gebod gehoorzaamd zal worden." Waar het woord van een koning is, daar is heerschappij, daar is macht, en nog veel meer waar het woord van de Koning van de koningen is.

3. Zij hebben op Hem vertrouwd en in Hem getriomfeerd. Gelijk zij erkenden dat het niet hun zwaard noch hun boog was, die hen had gered, Psalms 44:4, zo vertrouwen zij ook niet op hun zwaard en hun boog om hen in het vervolg te verlossen, Psalms 44:7 "Ik vertrouw niet op mijn boog, noch op mijn krijgskundige toebereidselen, alsof die mij zouden helpen zonder God; neen, door U zullen wij onze wederpartijders met hoornen stoten, " Psalms 44:6; wij zullen het ondernemen in Uw kracht, steunende op deze alleen en niet op het aantal of de dapperheid van onze troepen, en U aan onze zijde hebbende zullen wij niet twijfelen aan de goede uitslag. In Uw naam, door de kracht van Uw wijsheid die ons leidt, Uw macht, die ons versterkt en voor ons werkt, en Uw belofte, die ons voorspoed verzekert, zullen wij vertreden die tegen ons opstaan."

4. Zij hadden Hem tot hun blijdschap en hun roem gemaakt. "In God roemen wij, Psalms 44:8 de gehele dag, en iedere dag." Als hun vijanden roemden op hun kracht en hun voorspoed, zoals Sanherib en Rabsake snoefden tegenover Hizkia, erkenden zij dat zij niets hadden om op te roemen in antwoord hierop dan hun betrekking tot God en hun deel in Hem, en zo Hij voor hen was, konden zij geheel de wereld trotseren. Wie roemt, roeme in de Heere, en laat dit voor altijd allen anderen roem buitensluiten. Laat hen, die God vertrouwen, Hem tot hun roem stellen, want zij weten op wie zij hebben vertrouwd; laat hen in Hem roemen de gehele dag:, want het is een onderwerp, dat nooit uitgeput zal wezen. Maar laat hen daarbij zijn naam tot in eeuwigheid loven; als zij de vertroosting hebben van Zijn naam, laat hen Hem dan de eer van Zijn naam geven.

Verzen 10-17

Psalm 44:10-17

Het volk van God klaagt hier bij Hem over de diep gezonken en beproefde toestand, waarin zij zich bevinden onder de overheersende macht van hun vijanden en verdrukkers, die hun zoveel zwaarder en smartelijker viel, omdat zij nu vertreden waren, die in hun worstelingen met hun naburen gewoon waren geweest de overwinning te behalen en de overhand te behouden, en omdat nu diegenen hun verdrukkers waren, over wie zij meermalen hadden getriomfeerd en die zij schatplichtig aan zich hadden gemaakt, en inzonderheid omdat ze geroemd hadden in hun God, met grote verzekerdheid, dat Hij hen nog zou beschermen en voorspoedig maken, hetgeen de benauwdheid, waarin zij waren, en de smaad die over hen was uitgestort, nog zoveel te smartelijker en schandelijker maakte. Laat ons zien wat de klacht is.

I. Dat zij de gewone tekenen van Gods gunst over hen misten, Psalms 44:10. "Gij hebt ons verstoten, Gij scheen ons en onze zaak verlaten te hebben, Uw gewone zorg over ons en Uw belangstelling in ons te hebben opgegeven, en zo hebt Gij ons te schande gemaakt want wij roemden op de standvastigheid en het voortduren Uwer gunst. Onze legers gaan uit, zoals gewoonlijk, maar zij worden op de vlucht gedreven, wij winnen geen veld, maar verliezen wat wij gewonnen hadden, want Gij trekt niet met hen uit, want zo Gij dit wel deed, dan zouden zij, waarheen zij zich ook wendden, voorspoedig zijn, maar nu is het juist het tegenovergestelde." Als Gods volk ter neergebogen is, dan zijn zij in verzoeking om te denken dat zij door God verlaten en verstoken zijn, maar zij vergissen zich. "Heeft God Zijn volk verstoten? Dat zij verre," Romans 11:1

II. Dat zij op het slagveld het onderspit moesten delven, Psalms 44:11. Gij doet ons achterwaarts keren van de wederpartijder, zoals Jozua geklaagd heeft, toen zij bij Al teruggedreven werden, Joshua 7:8 "Wij zijn ontmoedigd en hebben de oude Israëlitische dapperheid verloren; wij vlieden, wij vallen voor het aangezicht van hen, die voor ons aangezicht plachten te vlieden en te vallen, en dan kunnen zij, die ons haten, ons leger plunderen en naar hartelust roven in ons land. Zij roven voor zichzelf en achten alles het hunne, waar zij hun handen op kunnen leggen. Pogingen om het Babylonische juk af te werpen waren vruchteloos, en wij hebben veeleer nog grond door hen verloren."

III. Dat zij waren overgegeven aan het zwaard en aan gevangenschap, Psalms 44:12 Gij geeft ons over als schapen ter spijze. Zij hebben even weinig bezwaar om een Israëliet te doden als om een schaap te slachten; ja, evenals de slachter, maken zij er een beroep van; zij scheppen er behagen in, zoals een hongerig man in zijn spits, en wij worden even gemakkelijk en met even weinig weerstand als een lam ter slachting geleid. Velen zijn gedood en de overigen zijn verstrooid onder de heidenen, voortdurend gekweld en beledigd door hun boosaardigheid, of in gevaar om door hun goddeloosheid te worden besmet." Zij beschouwen zich als verkocht en overgeleverd en verwijten het aan God. Gij verkoopt Uw volk, toen zij het aan hun eigen zonden hadden moeten verwijten, om uw "ongerechtigheden zijt gij verkocht," Isaiah 50:1

1. Maar in zoverre was het recht, dat zij de blik richtten boven de werktuigen van hun leed hun oog op God hielden gericht, wel wetende, dat hun ergste vijanden geen nacht tegen hen hadden, dan die hun van boven gegeven was. Zij erkennen dat het God was, die hen in de handen van de goddelozen heeft overgeleverd, als hetgeen verkocht en overgeleverd wordt aan de koper. Gij verkoopt Uw volk om niet, en verhoogt hun prijs niet, zo zou dit gelezen kunnen worden. "Gij verkoopt hen niet bij opbod aan de meestbiedende, maar in haast aan de eerst biedende, wie wil, kan hen krijgen." Of zoals de Engelse vertaling het heeft: Gij vermeerdert Uw rijkdom niet, te kennen gevende dat zij dit met tevredenheid zouden gedragen hebben indien zij er zeker van hadden kunnen zijn, dat het tot Zijn eer en heerlijkheid zou hebben gestrekt, en dat door hun lijden Zijn belangen gediend en bevorderd zouden zijn; maar het was juist het tegendeel, Israël's ongeluk was tot oneer van God, zodat Hij, wel verre van in Zijn eer gewonnen te hebben door hen te verkopen, er grotelijks bij verloren scheen te hebben. Zie Isaiah 52:5; Ezechiël 36:20

IV. Dat zij met smaad waren overladen, en hun alle mogelijke schande was aangedaan. Ook hierin erkennen zij God: "Gij stelt ons ten smaad; Gij brengt deze rampen over ons, die de smaad veroorzaken, en Gij laat hun boosaardige tong toe ons te honen." Zij klagen:

1. Dat zij uitgelachen en bespot werden, voor het verachtelijkste volk op aarde werden gehouden; hun ellende werd hun tot smaad, zij werden er om bespot.

2. Dat hun naburen, diegenen onder hen van wie zij zich niet terug konden trekken, hen het meest bespotten, Psalms 44:14

3. Dat zij onder; de heidenen, het volk, dat vervreemd was van het burgerschap van Israël en vreemdelingen van de verbonden van de belofte, tot een spreekwoord waren, tot een hoofdschudding, daar zij zich verblijdden in hun val, Psalms 44:15

4. Dat de smaad gestadig aanhield, Psalms 44:16 Mijn schande is de gehele dag voor mij. De kerk in het algemeen en de psalmist in het bijzonder, werden onophoudelijk geplaagd en gekweld door de schimpredenen van hun vijanden. Tot hen, die reeds vallende zijn, roept iedereen: "Weg met hen."

5. Dat het zeer grievend was, en hen in zekere zin overstelpte: De schaamte van mijn aangezicht bedekt mij. Hij bloosde om de zonde, of liever om de oneer, die aan God werd aangedaan en dan was het een heilig blozen.

6. Dat dit op God zelf terugkaatste, de smaad, die de vijand en de wraakgierige op hen wierp, was een bepaald lasteren van God Psalms 44:17, 2 Kings 19:3 Er was dus een sterke reden om te geloven dat God tot hun behoeve zal verschijnen. Gelijk er voor een edelaardig gemoed geen ellende smartelijker is dan smaad en laster, zo is er voor een heilige, Godvruchtige ziel niets smartelijker dan een smaden en lasteren van God.

Verzen 10-17

Psalm 44:10-17

Het volk van God klaagt hier bij Hem over de diep gezonken en beproefde toestand, waarin zij zich bevinden onder de overheersende macht van hun vijanden en verdrukkers, die hun zoveel zwaarder en smartelijker viel, omdat zij nu vertreden waren, die in hun worstelingen met hun naburen gewoon waren geweest de overwinning te behalen en de overhand te behouden, en omdat nu diegenen hun verdrukkers waren, over wie zij meermalen hadden getriomfeerd en die zij schatplichtig aan zich hadden gemaakt, en inzonderheid omdat ze geroemd hadden in hun God, met grote verzekerdheid, dat Hij hen nog zou beschermen en voorspoedig maken, hetgeen de benauwdheid, waarin zij waren, en de smaad die over hen was uitgestort, nog zoveel te smartelijker en schandelijker maakte. Laat ons zien wat de klacht is.

I. Dat zij de gewone tekenen van Gods gunst over hen misten, Psalms 44:10. "Gij hebt ons verstoten, Gij scheen ons en onze zaak verlaten te hebben, Uw gewone zorg over ons en Uw belangstelling in ons te hebben opgegeven, en zo hebt Gij ons te schande gemaakt want wij roemden op de standvastigheid en het voortduren Uwer gunst. Onze legers gaan uit, zoals gewoonlijk, maar zij worden op de vlucht gedreven, wij winnen geen veld, maar verliezen wat wij gewonnen hadden, want Gij trekt niet met hen uit, want zo Gij dit wel deed, dan zouden zij, waarheen zij zich ook wendden, voorspoedig zijn, maar nu is het juist het tegenovergestelde." Als Gods volk ter neergebogen is, dan zijn zij in verzoeking om te denken dat zij door God verlaten en verstoken zijn, maar zij vergissen zich. "Heeft God Zijn volk verstoten? Dat zij verre," Romans 11:1

II. Dat zij op het slagveld het onderspit moesten delven, Psalms 44:11. Gij doet ons achterwaarts keren van de wederpartijder, zoals Jozua geklaagd heeft, toen zij bij Al teruggedreven werden, Joshua 7:8 "Wij zijn ontmoedigd en hebben de oude Israëlitische dapperheid verloren; wij vlieden, wij vallen voor het aangezicht van hen, die voor ons aangezicht plachten te vlieden en te vallen, en dan kunnen zij, die ons haten, ons leger plunderen en naar hartelust roven in ons land. Zij roven voor zichzelf en achten alles het hunne, waar zij hun handen op kunnen leggen. Pogingen om het Babylonische juk af te werpen waren vruchteloos, en wij hebben veeleer nog grond door hen verloren."

III. Dat zij waren overgegeven aan het zwaard en aan gevangenschap, Psalms 44:12 Gij geeft ons over als schapen ter spijze. Zij hebben even weinig bezwaar om een Israëliet te doden als om een schaap te slachten; ja, evenals de slachter, maken zij er een beroep van; zij scheppen er behagen in, zoals een hongerig man in zijn spits, en wij worden even gemakkelijk en met even weinig weerstand als een lam ter slachting geleid. Velen zijn gedood en de overigen zijn verstrooid onder de heidenen, voortdurend gekweld en beledigd door hun boosaardigheid, of in gevaar om door hun goddeloosheid te worden besmet." Zij beschouwen zich als verkocht en overgeleverd en verwijten het aan God. Gij verkoopt Uw volk, toen zij het aan hun eigen zonden hadden moeten verwijten, om uw "ongerechtigheden zijt gij verkocht," Isaiah 50:1

1. Maar in zoverre was het recht, dat zij de blik richtten boven de werktuigen van hun leed hun oog op God hielden gericht, wel wetende, dat hun ergste vijanden geen nacht tegen hen hadden, dan die hun van boven gegeven was. Zij erkennen dat het God was, die hen in de handen van de goddelozen heeft overgeleverd, als hetgeen verkocht en overgeleverd wordt aan de koper. Gij verkoopt Uw volk om niet, en verhoogt hun prijs niet, zo zou dit gelezen kunnen worden. "Gij verkoopt hen niet bij opbod aan de meestbiedende, maar in haast aan de eerst biedende, wie wil, kan hen krijgen." Of zoals de Engelse vertaling het heeft: Gij vermeerdert Uw rijkdom niet, te kennen gevende dat zij dit met tevredenheid zouden gedragen hebben indien zij er zeker van hadden kunnen zijn, dat het tot Zijn eer en heerlijkheid zou hebben gestrekt, en dat door hun lijden Zijn belangen gediend en bevorderd zouden zijn; maar het was juist het tegendeel, Israël's ongeluk was tot oneer van God, zodat Hij, wel verre van in Zijn eer gewonnen te hebben door hen te verkopen, er grotelijks bij verloren scheen te hebben. Zie Isaiah 52:5; Ezechiël 36:20

IV. Dat zij met smaad waren overladen, en hun alle mogelijke schande was aangedaan. Ook hierin erkennen zij God: "Gij stelt ons ten smaad; Gij brengt deze rampen over ons, die de smaad veroorzaken, en Gij laat hun boosaardige tong toe ons te honen." Zij klagen:

1. Dat zij uitgelachen en bespot werden, voor het verachtelijkste volk op aarde werden gehouden; hun ellende werd hun tot smaad, zij werden er om bespot.

2. Dat hun naburen, diegenen onder hen van wie zij zich niet terug konden trekken, hen het meest bespotten, Psalms 44:14

3. Dat zij onder; de heidenen, het volk, dat vervreemd was van het burgerschap van Israël en vreemdelingen van de verbonden van de belofte, tot een spreekwoord waren, tot een hoofdschudding, daar zij zich verblijdden in hun val, Psalms 44:15

4. Dat de smaad gestadig aanhield, Psalms 44:16 Mijn schande is de gehele dag voor mij. De kerk in het algemeen en de psalmist in het bijzonder, werden onophoudelijk geplaagd en gekweld door de schimpredenen van hun vijanden. Tot hen, die reeds vallende zijn, roept iedereen: "Weg met hen."

5. Dat het zeer grievend was, en hen in zekere zin overstelpte: De schaamte van mijn aangezicht bedekt mij. Hij bloosde om de zonde, of liever om de oneer, die aan God werd aangedaan en dan was het een heilig blozen.

6. Dat dit op God zelf terugkaatste, de smaad, die de vijand en de wraakgierige op hen wierp, was een bepaald lasteren van God Psalms 44:17, 2 Kings 19:3 Er was dus een sterke reden om te geloven dat God tot hun behoeve zal verschijnen. Gelijk er voor een edelaardig gemoed geen ellende smartelijker is dan smaad en laster, zo is er voor een heilige, Godvruchtige ziel niets smartelijker dan een smaden en lasteren van God.

Verzen 18-27

Psalm 44:18-27

Het volk Gods, grotelijks beproefd en verdrukt zijnde, wendt zich hier tot Hem; tot wie anders zouden zij ook heengaan?

I. Met een beroep op hun oprechtheid, waarover Hij alleen onfeilbaar kan oordelen en waarvan Hij gewis de beloner zal zijn.

Zij roepen God tot getuige voor twee dingen.

1. Dat zij, hoewel zij al deze hardheid geleden hebben, zich toch dicht bij God hebben gehouden en bij hun plicht, Psalms 44:18 Dit alles is ons overkomen, en het is zo hard mogelijk, nochtans hebben wij U niet vergelen, noch de gedachte aan U weggeworpen of Uw aanbidding verlaten, want ofschoon wij niet kunnen ontkennen dat wij zot gehandeld hebben, hebben wij toch niet valselijk gehandeld tegen Uw verbond, om U te verwerpen en ons tot andere goden te begeven. Hoewel onze overwinnaars afgodendienaars waren, hebben wij daarom geen hogere of betere gedachten opgevat van hun afgoden of van hun afgoderij hoewel Gij ons scheen verlaten te hebben, hebben wij toch U niet verlaten." De ellende, waarin zij zeer lang verkeerd hebben was zeer groot: "Wij waren verpletterd in een plaats van de draken, onder mensen, die even woest zijn en even wreed als draken, met een doodsschaduw bedekt, gedompeld in diepe neerslachtigheid, niets minder verwachtende dan de dood, in zwarte duisternis gehuld, levend begraven, en Gij zijt het, die ons aldus verpletterd en bedekt hebt, Psalms 44:20. En toch hebben wij geen harde gedachten van U gekoesterd, er niet aan gedacht om ons aan Uw dienst te onttrekken; hoewel Gij ons doodde", bleven wij toch op U vertrouwen, ons hart is niet achterwaarts gekeerd; wij hebben U niet in het verborgene onze genegenheid onttrokken, noch is onze gang, hetzij ten opzichte van Uw aanbidding of van onze dagelijkse wandel, van Uw pad geweken, Psalms 44:19, van de weg, waarop Gij ons geboden hebt te wandelen." Als het hart achterwaarts keert, dan zal onze gang spoedig afnemen, want het is het boze hart van ongeloof, dat ons er toe neigt om van God af te wijken. Wij zullen onze beproevingen hoe zwaar die ook zijn, te beter kunnen dragen, indien wij daarin aan onze oprechtheid blijven vasthouden. Zolang onze rampen ons niet wegdrijven van onze plicht jegens God, moeten wij haar niet toelaten om ons weg te drijven van onze vertroosting in God, want Hij zal ons niet verlaten, zo wij Hem niet verlaten.

Ten bewijze van hun oprechtheid nemen zij Gods alwetendheid tot getuige, die evenzeer de troost is van de oprechten als zij de schrik is van de geveinsder, Psalms 44:21, Psalms 44:22 "Zo wij de naam van onze God hadden vergeten, onder voorwendsel dat Hij ons vergeten heeft; of in onze benauwdheid onze handen tot een vreemden God hadden uitgebreid, als waarschijnlijker hulp van hem te zullen verkrijgen, zijn God zulks niet onderzoeken? Zal Hij het niet vollediger en nauwkeuriger weten dan wij weten hetgeen wij met de grootste zorg en vlijt onderzocht hebben? Zal Hij het niet oordelen en ons ter verantwoording ervan roepen?" Het vergeten van God was een zonde van het hart, en het uitstrekken van de hand naar een vreemden god was dikwijls een verborgen zonde, Ezechiël 8:12 Maar zonden van het hart en verborgen zonden zijn aan God bekend en moeten voor Hem verantwoord worden, want Hij weet de verborgenheden des harten, en daarom is Hij een onfeilbaar beoordelaar van woorden en daden. 2. Dat zij deze harde dingen leden, omdat zij zich dicht aan God en hun plicht hielden Psalms 44:23 "Om Uwentwil worden wij de gehele dag gedood, omdat wij tot U in betrekking staan, naar Uw naam zijn genoemd Uw naam aanroepen, en geen andere goden willen aanbidden." Hiermede verwees de Geest van de profetie naar hen, die ten dode toe geleden hebben voor het getuigenis van Christus, op wie het toegepast wordt, Romans 8:36 Zo velen werden gedood, op zo langzame wijze ter dood gebracht, dat zij er de gehele dag mee doorbrachten, en zo algemeen werd dit gedaan, dat, indien iemand een Christen werd hij zich als een schaap ter slachtbank achtte.

II. Met gebed in betrekking tot hun tegenwoordige benauwdheid, dat God op Zijn eigen bestemden tijd verlossing voor hen zal werken. Hun bede is zeer dringend: Ontwaak, waak op, Psalms 44:24 Ontwaak, sta op ons ter hulp en verlos ons, Psalms 44:27; kom ons spoedig en krachtdadig te hulp, "kom tot onze verlossing," Psalms 80:3 " Wek Uwe macht op en kom tot onze verlossing." Zij klaagden dat God hen had verkocht, Psalms 44:13; hier bidden zij dat God hen zal verlossen, Psalms 44:27; want van God is er geen beroep dan door ons op Hem te beroepen; indien Hij ons verkoopt, dan kan niemand ons lossen; de hand, die heeft verscheurd, moet genezen, die geslagen heeft, moet verbinden Hosea 6:1 Zij klaagden: Gij hebt ons verstoten, Psalms 44:10, maar hier bidden zij: Verstoot ons niet in eeuwigheid, Psalms 44:24, laat ons niet voor altijd van God verlaten zijn." Hun drangredenen zijn zeer aandoenlijk: Waarom zoudt Gij slapen Psalms 44:24 De bewaarder Israël's sluimert noch slaapt; maar als Hij onmiddellijk verschijnt voor de verlossing van Zijn volk dan zijn zij in verzoeking om te denken dat Hij slaapt. De uitdrukking is zinnebeeldig, zoals in Psalms 78:65, "Toen ontwaakte de Heere als een slapende," maar het was in letterlijke zin toepasselijk op Christus, Matthew 8:24 Hij sliep toen de discipelen zich in een storm bevonden, en zij wekten Hem op, zeggende: Heere, behoed ons, wij vergaan! "Waarom zoudt Gij Uw aangezicht verbergen, opdat wij U en het licht van Uw aangezicht niet zien?" Of, "Opdat Gij ons en onze benauwdheid niet ziet." Gij vergeet ons lijden en onze verdrukking, want die houden nog aan, en wij zien geen weg open tot onze verlossing."

En eindelijk. De pleitgronden zijn zeer gepast. Niet op hun eigen verdienste en gerechtigheid pleiten zij, ofschoon zij het getuigenis van hun geweten hadden nopens hun oprechtheid, maar des armen zondaars pleitgronden voeren zij aan.

1. Hun eigen ellende, die hen tot het geschikte voorwerp maakt van de barmhartigheid Gods, Psalms 44:26 "Onze ziel is in het stof neergebogen, onder overweldigende smart en vrees, wij zijn als kruipende schepselen, als de verachtelijkste dieren, geworden, onze buik kleeft aan de aarde, wij kunnen ons niet opheffen, onze kwijnende moed niet doen herleven, ons niet opheffen uit onze lage, treurige toestand, en wij zijn er aan blootgesteld om door iedere beledigende vijand te worden vertreden."

2. Gods barmhartigheid; "verlos ons om Uwer goedertierenheid wil, wij steunen op Uwe goedheid, die de heerlijkheid is van Uw naam" Exodus 34:6, en op die gewisse weldadigheden David's, die door het verbond tot al zijn geestelijk zaad komen.

Verzen 18-27

Psalm 44:18-27

Het volk Gods, grotelijks beproefd en verdrukt zijnde, wendt zich hier tot Hem; tot wie anders zouden zij ook heengaan?

I. Met een beroep op hun oprechtheid, waarover Hij alleen onfeilbaar kan oordelen en waarvan Hij gewis de beloner zal zijn.

Zij roepen God tot getuige voor twee dingen.

1. Dat zij, hoewel zij al deze hardheid geleden hebben, zich toch dicht bij God hebben gehouden en bij hun plicht, Psalms 44:18 Dit alles is ons overkomen, en het is zo hard mogelijk, nochtans hebben wij U niet vergelen, noch de gedachte aan U weggeworpen of Uw aanbidding verlaten, want ofschoon wij niet kunnen ontkennen dat wij zot gehandeld hebben, hebben wij toch niet valselijk gehandeld tegen Uw verbond, om U te verwerpen en ons tot andere goden te begeven. Hoewel onze overwinnaars afgodendienaars waren, hebben wij daarom geen hogere of betere gedachten opgevat van hun afgoden of van hun afgoderij hoewel Gij ons scheen verlaten te hebben, hebben wij toch U niet verlaten." De ellende, waarin zij zeer lang verkeerd hebben was zeer groot: "Wij waren verpletterd in een plaats van de draken, onder mensen, die even woest zijn en even wreed als draken, met een doodsschaduw bedekt, gedompeld in diepe neerslachtigheid, niets minder verwachtende dan de dood, in zwarte duisternis gehuld, levend begraven, en Gij zijt het, die ons aldus verpletterd en bedekt hebt, Psalms 44:20. En toch hebben wij geen harde gedachten van U gekoesterd, er niet aan gedacht om ons aan Uw dienst te onttrekken; hoewel Gij ons doodde", bleven wij toch op U vertrouwen, ons hart is niet achterwaarts gekeerd; wij hebben U niet in het verborgene onze genegenheid onttrokken, noch is onze gang, hetzij ten opzichte van Uw aanbidding of van onze dagelijkse wandel, van Uw pad geweken, Psalms 44:19, van de weg, waarop Gij ons geboden hebt te wandelen." Als het hart achterwaarts keert, dan zal onze gang spoedig afnemen, want het is het boze hart van ongeloof, dat ons er toe neigt om van God af te wijken. Wij zullen onze beproevingen hoe zwaar die ook zijn, te beter kunnen dragen, indien wij daarin aan onze oprechtheid blijven vasthouden. Zolang onze rampen ons niet wegdrijven van onze plicht jegens God, moeten wij haar niet toelaten om ons weg te drijven van onze vertroosting in God, want Hij zal ons niet verlaten, zo wij Hem niet verlaten.

Ten bewijze van hun oprechtheid nemen zij Gods alwetendheid tot getuige, die evenzeer de troost is van de oprechten als zij de schrik is van de geveinsder, Psalms 44:21, Psalms 44:22 "Zo wij de naam van onze God hadden vergeten, onder voorwendsel dat Hij ons vergeten heeft; of in onze benauwdheid onze handen tot een vreemden God hadden uitgebreid, als waarschijnlijker hulp van hem te zullen verkrijgen, zijn God zulks niet onderzoeken? Zal Hij het niet vollediger en nauwkeuriger weten dan wij weten hetgeen wij met de grootste zorg en vlijt onderzocht hebben? Zal Hij het niet oordelen en ons ter verantwoording ervan roepen?" Het vergeten van God was een zonde van het hart, en het uitstrekken van de hand naar een vreemden god was dikwijls een verborgen zonde, Ezechiël 8:12 Maar zonden van het hart en verborgen zonden zijn aan God bekend en moeten voor Hem verantwoord worden, want Hij weet de verborgenheden des harten, en daarom is Hij een onfeilbaar beoordelaar van woorden en daden. 2. Dat zij deze harde dingen leden, omdat zij zich dicht aan God en hun plicht hielden Psalms 44:23 "Om Uwentwil worden wij de gehele dag gedood, omdat wij tot U in betrekking staan, naar Uw naam zijn genoemd Uw naam aanroepen, en geen andere goden willen aanbidden." Hiermede verwees de Geest van de profetie naar hen, die ten dode toe geleden hebben voor het getuigenis van Christus, op wie het toegepast wordt, Romans 8:36 Zo velen werden gedood, op zo langzame wijze ter dood gebracht, dat zij er de gehele dag mee doorbrachten, en zo algemeen werd dit gedaan, dat, indien iemand een Christen werd hij zich als een schaap ter slachtbank achtte.

II. Met gebed in betrekking tot hun tegenwoordige benauwdheid, dat God op Zijn eigen bestemden tijd verlossing voor hen zal werken. Hun bede is zeer dringend: Ontwaak, waak op, Psalms 44:24 Ontwaak, sta op ons ter hulp en verlos ons, Psalms 44:27; kom ons spoedig en krachtdadig te hulp, "kom tot onze verlossing," Psalms 80:3 " Wek Uwe macht op en kom tot onze verlossing." Zij klaagden dat God hen had verkocht, Psalms 44:13; hier bidden zij dat God hen zal verlossen, Psalms 44:27; want van God is er geen beroep dan door ons op Hem te beroepen; indien Hij ons verkoopt, dan kan niemand ons lossen; de hand, die heeft verscheurd, moet genezen, die geslagen heeft, moet verbinden Hosea 6:1 Zij klaagden: Gij hebt ons verstoten, Psalms 44:10, maar hier bidden zij: Verstoot ons niet in eeuwigheid, Psalms 44:24, laat ons niet voor altijd van God verlaten zijn." Hun drangredenen zijn zeer aandoenlijk: Waarom zoudt Gij slapen Psalms 44:24 De bewaarder Israël's sluimert noch slaapt; maar als Hij onmiddellijk verschijnt voor de verlossing van Zijn volk dan zijn zij in verzoeking om te denken dat Hij slaapt. De uitdrukking is zinnebeeldig, zoals in Psalms 78:65, "Toen ontwaakte de Heere als een slapende," maar het was in letterlijke zin toepasselijk op Christus, Matthew 8:24 Hij sliep toen de discipelen zich in een storm bevonden, en zij wekten Hem op, zeggende: Heere, behoed ons, wij vergaan! "Waarom zoudt Gij Uw aangezicht verbergen, opdat wij U en het licht van Uw aangezicht niet zien?" Of, "Opdat Gij ons en onze benauwdheid niet ziet." Gij vergeet ons lijden en onze verdrukking, want die houden nog aan, en wij zien geen weg open tot onze verlossing."

En eindelijk. De pleitgronden zijn zeer gepast. Niet op hun eigen verdienste en gerechtigheid pleiten zij, ofschoon zij het getuigenis van hun geweten hadden nopens hun oprechtheid, maar des armen zondaars pleitgronden voeren zij aan.

1. Hun eigen ellende, die hen tot het geschikte voorwerp maakt van de barmhartigheid Gods, Psalms 44:26 "Onze ziel is in het stof neergebogen, onder overweldigende smart en vrees, wij zijn als kruipende schepselen, als de verachtelijkste dieren, geworden, onze buik kleeft aan de aarde, wij kunnen ons niet opheffen, onze kwijnende moed niet doen herleven, ons niet opheffen uit onze lage, treurige toestand, en wij zijn er aan blootgesteld om door iedere beledigende vijand te worden vertreden."

2. Gods barmhartigheid; "verlos ons om Uwer goedertierenheid wil, wij steunen op Uwe goedheid, die de heerlijkheid is van Uw naam" Exodus 34:6, en op die gewisse weldadigheden David's, die door het verbond tot al zijn geestelijk zaad komen.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 44". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-44.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile