Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 40". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-40.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 40". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 40David schijnt deze psalm geschreven te hebben bij gelegenheid dat hij door de macht en de goedheid van God verlost werd uit een grote benauwdheid, waardoor hij overstelpt dreigde te worden, waarschijnlijk was het een zielsbenauwdheid, voortkomende uit bewustheid van zonde en uit Gods misnoegdheid op hem daarover. Wat het nu ook moge geweest zijn: dezelfde Geest, die hem de lofzeggingen had ingegeven voor zijn verlossing, was tegelijkertijd een Geest van de profetie in hem, getuigende van het lijden van Christus en de heerlijkheid daarna volgende, of, eer hij het wist of er zich van bewust was, was hij er toe geleid om te spreken van Christus' onderneming en het volbrengen van die onderneming, in woorden, die alleen op Christus moeten toegepast worden; en daarom zal het nuttig wezen om na te gaan in hoever de lofzeggingen, die aan deze profetie voorafgaan, en de gebeden, die er op volgen, op Hem toegepast kunnen worden. In deze psalm:
I. Vermeldt David Gods gunst jegens hem, door hem uit zijn grote benauwdheid te verlossen, met dankbaarheid en tot Zijn lof, Psalms 40:2
II. Neemt hij daar aanleiding uit om te spreken van de verlossing door Christus, Psalms 40:7
III. Dat bemoedigt hem om tot God te bidden om genade en goedertierenheid voor hemzelf en voor zijn vrienden Psalms 40:12 Indien wij bij het zingen van deze psalm geloof mengen met de profetie van Christus, er, in oprechtheid instemmen met de lofzeggingen en gebeden. die hier opgezonden worden, dan psalmen wij de Heere in ons hart
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 40David schijnt deze psalm geschreven te hebben bij gelegenheid dat hij door de macht en de goedheid van God verlost werd uit een grote benauwdheid, waardoor hij overstelpt dreigde te worden, waarschijnlijk was het een zielsbenauwdheid, voortkomende uit bewustheid van zonde en uit Gods misnoegdheid op hem daarover. Wat het nu ook moge geweest zijn: dezelfde Geest, die hem de lofzeggingen had ingegeven voor zijn verlossing, was tegelijkertijd een Geest van de profetie in hem, getuigende van het lijden van Christus en de heerlijkheid daarna volgende, of, eer hij het wist of er zich van bewust was, was hij er toe geleid om te spreken van Christus' onderneming en het volbrengen van die onderneming, in woorden, die alleen op Christus moeten toegepast worden; en daarom zal het nuttig wezen om na te gaan in hoever de lofzeggingen, die aan deze profetie voorafgaan, en de gebeden, die er op volgen, op Hem toegepast kunnen worden. In deze psalm:
I. Vermeldt David Gods gunst jegens hem, door hem uit zijn grote benauwdheid te verlossen, met dankbaarheid en tot Zijn lof, Psalms 40:2
II. Neemt hij daar aanleiding uit om te spreken van de verlossing door Christus, Psalms 40:7
III. Dat bemoedigt hem om tot God te bidden om genade en goedertierenheid voor hemzelf en voor zijn vrienden Psalms 40:12 Indien wij bij het zingen van deze psalm geloof mengen met de profetie van Christus, er, in oprechtheid instemmen met de lofzeggingen en gebeden. die hier opgezonden worden, dan psalmen wij de Heere in ons hart
Verzen 1-6
Psalm 40:1-6In deze verzen hebben wij:
I. De grote benauwdheid en ellende, waarin de psalmist was gekomen. Hij was neer gedompeld in een ruisenden kuil van het verderf uit het slijk van de modderpoel, Psalms 40:3, waar hij zich niet zelf uit kon opwerken en waarin hij al dieper en dieper wegzonk. Hit spreekt hier noch van lichaamskrankheid noch van beledigingen hem aangedaan door Zijn vijanden, en daarom hebben wij reden te denken dat hij aan innerlijke onrust leed, in benauwdheid van ziel was, en dat was nu zijn zwaarste leed. Neerslachtigheid van gemoed onder de bewustheid van het verbergen van Gods aangezicht, en twijfeling en vrees omtrent de eeuwigen staat, dat zijn inderdaad een ruisende kuil en modderig slijk, en zij zijn dit voor menig dierbaar kind van God geweest.
ll. Zijn ootmoedig wachten op God en zijn gelovige verwachtingen van Hem in deze diepten "Ik heb de Heere vurig verwacht, Psalms 40:2. Wachtende verwacht ik, zo luidt de grondtekst. Hij verwachtte van niemand anders hulp dan van God, de hand, die scheurt, moet genezen die wondt moet verbinden, Hosea 6:1, want anders zal het nooit geschieden. Van God verwachtte hij hulp, en hij twijfelde er niet aan of te bestemder tijd zou die hulp komen. Er is in God kracht genoeg om de zwaksten te helpen, en genade genoeg om de onwaardigsten te helpen, de onwaardigsten van al Zijn volk, die op Hem betrouwen. Maar hij wachtte geduldig, hetgeen aanduidt dat de hulp niet spoedig kwam; toch twijfelde hij niet of zij zou komen, maar besloot om te blijven geloven, en hopen en bidden totdat zij kwam. Zij, wier verwachting is van God, kunnen verwachten met verzekerdheid, maar moeten verwachten met geduld. Dit nu is zeer toepasselijk op Christus. Zijn doodsbenauwdheid in de hof en aan het kruis duurde lang, werd verlengd, en het was een ruisende kuil en modderig slijk. Toen was Zijn ziel ontroerd en geheel bedroefd tot de dood toe, maar toen bad Hij: Vader, verheerlijk Uw naam; Vader verlos Mij, toen bleef Hij vasthouden aan Zijn betrekking tot Zijn Vader, "Mijn God, Mijn God" en aldus heeft Hij geduldig op Hem gewacht.
III. Zijn troostrijke ervaring van Gods goedheid jegens hem in zijn benauwdheid, die hij vermeldt tot eer van God en tot aanmoediging van hemzelf en van anderen.
1. God verhoorde zijn gebeden; Hij heeft zich tot mij geneigd en mijn geroep gehoord. Zij, die geduldig wachten op God, kunnen wel lang moeten wachten, maar zij zullen niet tevergeefs wachten. Onze Heere Jezus "werd verhoord uit de angst," Hebrews 5:7 Ja, Hij was er zeker van dat de Vader Hem altijd hoorde.
2. Hij bracht zijn vrees tot zwijgen, deed de beroering van zijn geest tot bedaren komen en gaf hem vrede des gemoeds, Psalms 40:3 "Hij heeft mij opgehaald uit die ruisenden kuil van vertwijfeling en wanhoop, dreef de wolken uiteen en deed Zijn licht helder schijnen in mijn ziel met de verzekering van Zijn gunst, en dat niet alleen, maar Hij heeft ook mijn voeten op een rotssteen gesteld, Hij heeft mijn gangen vastgemaakt. Zij, die onder de macht zijn geweest van Godsdienstige zwaarmoedigheid en door Gods genade verlichting hebben verkregen, kunnen dit met dankbaarheid op zichzelf toepassen, zij zijn uit de ruisenden kuil opgehaald. De zegen wordt voltooid door het stellen van hun voeten op een rotssteen, waar zij vaste grond vinden om op te staan; en zo zijn zij nu even opgeheven door de hoop op de hemel als zij tevoren ter neergeslagen waren door de vrees voor de hel. Christus is de rotssteen, op welke de arme ziel vast kan staan, en op wiens middelaarswerk tussen ons en God wij een vaste hoop kunnen bouwen. Hij wordt voortgezet door het vastmaken van hun gangen. Waar God een vaste hoop heeft gegeven, verwacht Hij een gestadige, regelmatige wandel; en als dit de gezegende vrucht er van is, dan hebben wij reden om met grote, diep gevoelde dankbaarheid de rijkdom en de kracht van Zijn genade te erkennen.
3. Hij vervulde hem met blijdschap, zowel als met vrede in het geloven, en Hij heeft een nieuw lied in mijn mond gegeven, mij reden gegeven om mij te verheugen, en een hart om mij te kunnen verheugen. Hij was, als het ware, in een nieuwe wereld gebracht, en dat vulde zijn mond met een nieuw lied, met lof voor onze God; want tot Zijn lof en Zijn eer moeten al onze liederen gezongen worden. Nieuwe goedertierenheden, inzonderheid de zodanige, die wij nooit tevoren ervaren hebben, eisen nieuwe liederen. Dit is van toepassing op onze Heere Jezus, in Zijn ontvangen worden in het paradijs, Zijn opstanding uit het graf en Zijn verhoging tot de vreugde en de heerlijkheid, die Hem waren voorgesteld, was Hij opgehaald uit de ruisenden kuil, op een rotssteen gesteld, en werd een nieuw lied in Zijn mond gegeven.
IV. Het goede gebruik, dat van dit voorbeeld van Gods goedheid jegens David gemaakt moet worden.
1. David's ervaring zal voor velen een aanmoediging kunnen zijn om op God te hopen, en daarom heeft hij haar hier vermeld. Velen zullen het zien, en vrezen, en op de Heere vertrouwen. Zij zullen de Heere vrezen en Zijn gerechtigheid, die David, en de Zoon van David in die ruisenden kuil heeft gebracht, en zij zullen zeggen: Indien dit aan het groene hout gedaan is, wat zal aan het dorre geschieden Zij zullen de Heere vrezen en Zijn goedheid door in de mond van David en van de Zone David's nieuwe liederen te geven van blijdschap en lof. Er is een heilig, eerbiedig vrezen van God, dat niet alleen bestaanbaar is met, maar de grond is van, onze hoop op Hem. Zij zullen Hem niet vrezen en schuwen, maar vrezen en op Hem vertrouwen in hun grootste benauwdheid, niet twijfelende of zij zullen Hem even machtig en bereid vinden om hen te helpen, als David Hem in zijn benauwdheid bereid heeft gevonden om hem te verlossen. Gods wijze van handelen met onze Heere Jezus is de grote bemoediging voor ons om op Hem te vertrouwen. Toen het de Heere behaagde Hem te verbrijzelen, Hij Hem ziek heeft gemaakt om onze zonden, heeft Hij onze schuld van Hem opgeëist, en toen Hij Hem opgewekt heeft van de doden en Hem aan Zijn rechterhand gesteld heeft, heeft Hij doen blijken dat Hij de betaling aangenomen heeft, er mee voldaan was; en welke grotere aanmoediging kunnen wij nu hebben om God te vrezen en te aanbidden, en "op Hem te vertrouwen?" Zie Romans 4:25; Romans 5:1, Romans 5:2
De psalmist nodigt anderen uit om, evenals hij het gedaan heeft, hun hoop op God te vestigen, door diegenen gelukzalig te noemen, die dit doen, Psalms 40:5 "Welgelukzalig is de man, die de Heere, en Hem alleen, tot zijn vertrouwen stelt; die grote en goede gedachten van Hem heeft, geheel aan Hem is toegewijd, en niet omziet naar de hovaardigen, niet doet zoals zij, die op zichzelf vertrouwen, niet steunen op hen, die hovaardiglijk anderen aanmoedigen om op hen te vertrouwen, want de ene zowel als de andere wijken af tot leugen, zoals in werkelijkheid allen doen, die van God afwijken." Dit is bijzonder toepasselijk op ons geloof in Christus. Zalig zijn zij, die op Hem vertrouwen, op Hem en Zijn gerechtigheid alleen, en niet omzien naar de trotse Farizeeën die hun eigen gerechtigheid oprichten in mededinging met deze; niet bestuurd willen worden door hetgeen zij voorschrijven, en niet tot leugen afwijken met de ongelovige Joden, die zich aan de "rechtvaardigheid Gods niet onderwerpen", Rom.10:3. Zalig zijn zij, die aan deze verzoeking ontkomen.
2. De blijde bewustheid, die hij had van deze zegen, heeft er hem toe geleid om de vele andere zegeningen, die hij van God ontvangen had, met dankbaarheid op te merken Psalms 40:6 Als God nieuwe liederen in onze mond geeft, dan moeten wij onze vorige liederen niet vergeten, maar ze herhalen:" Gij, o Heere, mijn God, hebt Uw wonderen en Uw gedachten aan ons, aan mij en aan anderen, vele gemaakt; dit is slechts een van vele." Vele zijn de weldaden, waarmee wij dagelijks worden overladen, beide door de voorzienigheid en de genade van God.
a. Zij zijn Zijn werken; niet slechts de gaven van Zijn milddadigheid, maar de werkingen van Zijn macht; Hij werkt voor ons Hij werkt in ons, en zo begunstigt Hij ons met stof, niet alleen om Hem te danken, maar om Hem te prijzen.
b. Het zijn Zijn wonderbare werken; het bedenken ervan is bewonderenswaardig; Zijn goedheid jegens ons in ze ons te schenken, is bewonderenswaardig, de eeuwigheid zelf zal niet te lang zijn om doorgebracht te worden in de bewondering ervan.
c. Al Zijn wonderen, Zijn wonderbare werken zijn de voortbrengselen van Zijn gedachten over ons. Hij doet alles naar de raad van Zijn wil, Ephesians 1:11, de doeleinden van Zijn genade, die Hij bij zichzelf voorgenomen heeft, Ephesians 3:11 Het zijn de ontwerpen van de oneindige wijsheid, de plannen van de eeuwige liefde, 1 Cor 2-7, Jeremiah 31:3, gedachten van vrede en niet van onheil, Jeremiah 29:11. Zijn genadegaven en roepingen zullen onberouwelijk zijn, omdat zij geen plotselinge besluiten zijn, maar het resultaat van Zijn gedachten, Zijn vele gedachten, over ons.
d. Zij zijn ontelbaar, kunnen niet onder een methode worden gebracht, niet in orde verhaald worden. Er is een orde in alle Gods werken, maar zo vele er van doen zich tegelijk voor aan onze ogen, dat wij niet weten waar te beginnen, noch welke vervolgens te noemen; hun orde en hun natuurlijke verhouding tot elkaar, op wat wijze de schakels van de goeden keten saamgevoegd zijn, dat zijn even zo vele verborgenheden voor ons, die wij ons niet kunnen verklaren eer de voorhang gescheurd en de verborgenheid Gods vervuld zal zijn. Zij kunnen ook niet geteld worden, niet eens de hoofden er van kunnen genoemd worden. Als wij van de wonderen van de Goddelijke liefde voor ons het meeste gezegd hebben wat wij kunnen, dan moeten wij nog eindigen met een enzovoorts, en de diepte bewonderen, waarvan wij de bodem niet kunnen vinden.
Verzen 1-6
Psalm 40:1-6In deze verzen hebben wij:
I. De grote benauwdheid en ellende, waarin de psalmist was gekomen. Hij was neer gedompeld in een ruisenden kuil van het verderf uit het slijk van de modderpoel, Psalms 40:3, waar hij zich niet zelf uit kon opwerken en waarin hij al dieper en dieper wegzonk. Hit spreekt hier noch van lichaamskrankheid noch van beledigingen hem aangedaan door Zijn vijanden, en daarom hebben wij reden te denken dat hij aan innerlijke onrust leed, in benauwdheid van ziel was, en dat was nu zijn zwaarste leed. Neerslachtigheid van gemoed onder de bewustheid van het verbergen van Gods aangezicht, en twijfeling en vrees omtrent de eeuwigen staat, dat zijn inderdaad een ruisende kuil en modderig slijk, en zij zijn dit voor menig dierbaar kind van God geweest.
ll. Zijn ootmoedig wachten op God en zijn gelovige verwachtingen van Hem in deze diepten "Ik heb de Heere vurig verwacht, Psalms 40:2. Wachtende verwacht ik, zo luidt de grondtekst. Hij verwachtte van niemand anders hulp dan van God, de hand, die scheurt, moet genezen die wondt moet verbinden, Hosea 6:1, want anders zal het nooit geschieden. Van God verwachtte hij hulp, en hij twijfelde er niet aan of te bestemder tijd zou die hulp komen. Er is in God kracht genoeg om de zwaksten te helpen, en genade genoeg om de onwaardigsten te helpen, de onwaardigsten van al Zijn volk, die op Hem betrouwen. Maar hij wachtte geduldig, hetgeen aanduidt dat de hulp niet spoedig kwam; toch twijfelde hij niet of zij zou komen, maar besloot om te blijven geloven, en hopen en bidden totdat zij kwam. Zij, wier verwachting is van God, kunnen verwachten met verzekerdheid, maar moeten verwachten met geduld. Dit nu is zeer toepasselijk op Christus. Zijn doodsbenauwdheid in de hof en aan het kruis duurde lang, werd verlengd, en het was een ruisende kuil en modderig slijk. Toen was Zijn ziel ontroerd en geheel bedroefd tot de dood toe, maar toen bad Hij: Vader, verheerlijk Uw naam; Vader verlos Mij, toen bleef Hij vasthouden aan Zijn betrekking tot Zijn Vader, "Mijn God, Mijn God" en aldus heeft Hij geduldig op Hem gewacht.
III. Zijn troostrijke ervaring van Gods goedheid jegens hem in zijn benauwdheid, die hij vermeldt tot eer van God en tot aanmoediging van hemzelf en van anderen.
1. God verhoorde zijn gebeden; Hij heeft zich tot mij geneigd en mijn geroep gehoord. Zij, die geduldig wachten op God, kunnen wel lang moeten wachten, maar zij zullen niet tevergeefs wachten. Onze Heere Jezus "werd verhoord uit de angst," Hebrews 5:7 Ja, Hij was er zeker van dat de Vader Hem altijd hoorde.
2. Hij bracht zijn vrees tot zwijgen, deed de beroering van zijn geest tot bedaren komen en gaf hem vrede des gemoeds, Psalms 40:3 "Hij heeft mij opgehaald uit die ruisenden kuil van vertwijfeling en wanhoop, dreef de wolken uiteen en deed Zijn licht helder schijnen in mijn ziel met de verzekering van Zijn gunst, en dat niet alleen, maar Hij heeft ook mijn voeten op een rotssteen gesteld, Hij heeft mijn gangen vastgemaakt. Zij, die onder de macht zijn geweest van Godsdienstige zwaarmoedigheid en door Gods genade verlichting hebben verkregen, kunnen dit met dankbaarheid op zichzelf toepassen, zij zijn uit de ruisenden kuil opgehaald. De zegen wordt voltooid door het stellen van hun voeten op een rotssteen, waar zij vaste grond vinden om op te staan; en zo zijn zij nu even opgeheven door de hoop op de hemel als zij tevoren ter neergeslagen waren door de vrees voor de hel. Christus is de rotssteen, op welke de arme ziel vast kan staan, en op wiens middelaarswerk tussen ons en God wij een vaste hoop kunnen bouwen. Hij wordt voortgezet door het vastmaken van hun gangen. Waar God een vaste hoop heeft gegeven, verwacht Hij een gestadige, regelmatige wandel; en als dit de gezegende vrucht er van is, dan hebben wij reden om met grote, diep gevoelde dankbaarheid de rijkdom en de kracht van Zijn genade te erkennen.
3. Hij vervulde hem met blijdschap, zowel als met vrede in het geloven, en Hij heeft een nieuw lied in mijn mond gegeven, mij reden gegeven om mij te verheugen, en een hart om mij te kunnen verheugen. Hij was, als het ware, in een nieuwe wereld gebracht, en dat vulde zijn mond met een nieuw lied, met lof voor onze God; want tot Zijn lof en Zijn eer moeten al onze liederen gezongen worden. Nieuwe goedertierenheden, inzonderheid de zodanige, die wij nooit tevoren ervaren hebben, eisen nieuwe liederen. Dit is van toepassing op onze Heere Jezus, in Zijn ontvangen worden in het paradijs, Zijn opstanding uit het graf en Zijn verhoging tot de vreugde en de heerlijkheid, die Hem waren voorgesteld, was Hij opgehaald uit de ruisenden kuil, op een rotssteen gesteld, en werd een nieuw lied in Zijn mond gegeven.
IV. Het goede gebruik, dat van dit voorbeeld van Gods goedheid jegens David gemaakt moet worden.
1. David's ervaring zal voor velen een aanmoediging kunnen zijn om op God te hopen, en daarom heeft hij haar hier vermeld. Velen zullen het zien, en vrezen, en op de Heere vertrouwen. Zij zullen de Heere vrezen en Zijn gerechtigheid, die David, en de Zoon van David in die ruisenden kuil heeft gebracht, en zij zullen zeggen: Indien dit aan het groene hout gedaan is, wat zal aan het dorre geschieden Zij zullen de Heere vrezen en Zijn goedheid door in de mond van David en van de Zone David's nieuwe liederen te geven van blijdschap en lof. Er is een heilig, eerbiedig vrezen van God, dat niet alleen bestaanbaar is met, maar de grond is van, onze hoop op Hem. Zij zullen Hem niet vrezen en schuwen, maar vrezen en op Hem vertrouwen in hun grootste benauwdheid, niet twijfelende of zij zullen Hem even machtig en bereid vinden om hen te helpen, als David Hem in zijn benauwdheid bereid heeft gevonden om hem te verlossen. Gods wijze van handelen met onze Heere Jezus is de grote bemoediging voor ons om op Hem te vertrouwen. Toen het de Heere behaagde Hem te verbrijzelen, Hij Hem ziek heeft gemaakt om onze zonden, heeft Hij onze schuld van Hem opgeëist, en toen Hij Hem opgewekt heeft van de doden en Hem aan Zijn rechterhand gesteld heeft, heeft Hij doen blijken dat Hij de betaling aangenomen heeft, er mee voldaan was; en welke grotere aanmoediging kunnen wij nu hebben om God te vrezen en te aanbidden, en "op Hem te vertrouwen?" Zie Romans 4:25; Romans 5:1, Romans 5:2
De psalmist nodigt anderen uit om, evenals hij het gedaan heeft, hun hoop op God te vestigen, door diegenen gelukzalig te noemen, die dit doen, Psalms 40:5 "Welgelukzalig is de man, die de Heere, en Hem alleen, tot zijn vertrouwen stelt; die grote en goede gedachten van Hem heeft, geheel aan Hem is toegewijd, en niet omziet naar de hovaardigen, niet doet zoals zij, die op zichzelf vertrouwen, niet steunen op hen, die hovaardiglijk anderen aanmoedigen om op hen te vertrouwen, want de ene zowel als de andere wijken af tot leugen, zoals in werkelijkheid allen doen, die van God afwijken." Dit is bijzonder toepasselijk op ons geloof in Christus. Zalig zijn zij, die op Hem vertrouwen, op Hem en Zijn gerechtigheid alleen, en niet omzien naar de trotse Farizeeën die hun eigen gerechtigheid oprichten in mededinging met deze; niet bestuurd willen worden door hetgeen zij voorschrijven, en niet tot leugen afwijken met de ongelovige Joden, die zich aan de "rechtvaardigheid Gods niet onderwerpen", Rom.10:3. Zalig zijn zij, die aan deze verzoeking ontkomen.
2. De blijde bewustheid, die hij had van deze zegen, heeft er hem toe geleid om de vele andere zegeningen, die hij van God ontvangen had, met dankbaarheid op te merken Psalms 40:6 Als God nieuwe liederen in onze mond geeft, dan moeten wij onze vorige liederen niet vergeten, maar ze herhalen:" Gij, o Heere, mijn God, hebt Uw wonderen en Uw gedachten aan ons, aan mij en aan anderen, vele gemaakt; dit is slechts een van vele." Vele zijn de weldaden, waarmee wij dagelijks worden overladen, beide door de voorzienigheid en de genade van God.
a. Zij zijn Zijn werken; niet slechts de gaven van Zijn milddadigheid, maar de werkingen van Zijn macht; Hij werkt voor ons Hij werkt in ons, en zo begunstigt Hij ons met stof, niet alleen om Hem te danken, maar om Hem te prijzen.
b. Het zijn Zijn wonderbare werken; het bedenken ervan is bewonderenswaardig; Zijn goedheid jegens ons in ze ons te schenken, is bewonderenswaardig, de eeuwigheid zelf zal niet te lang zijn om doorgebracht te worden in de bewondering ervan.
c. Al Zijn wonderen, Zijn wonderbare werken zijn de voortbrengselen van Zijn gedachten over ons. Hij doet alles naar de raad van Zijn wil, Ephesians 1:11, de doeleinden van Zijn genade, die Hij bij zichzelf voorgenomen heeft, Ephesians 3:11 Het zijn de ontwerpen van de oneindige wijsheid, de plannen van de eeuwige liefde, 1 Cor 2-7, Jeremiah 31:3, gedachten van vrede en niet van onheil, Jeremiah 29:11. Zijn genadegaven en roepingen zullen onberouwelijk zijn, omdat zij geen plotselinge besluiten zijn, maar het resultaat van Zijn gedachten, Zijn vele gedachten, over ons.
d. Zij zijn ontelbaar, kunnen niet onder een methode worden gebracht, niet in orde verhaald worden. Er is een orde in alle Gods werken, maar zo vele er van doen zich tegelijk voor aan onze ogen, dat wij niet weten waar te beginnen, noch welke vervolgens te noemen; hun orde en hun natuurlijke verhouding tot elkaar, op wat wijze de schakels van de goeden keten saamgevoegd zijn, dat zijn even zo vele verborgenheden voor ons, die wij ons niet kunnen verklaren eer de voorhang gescheurd en de verborgenheid Gods vervuld zal zijn. Zij kunnen ook niet geteld worden, niet eens de hoofden er van kunnen genoemd worden. Als wij van de wonderen van de Goddelijke liefde voor ons het meeste gezegd hebben wat wij kunnen, dan moeten wij nog eindigen met een enzovoorts, en de diepte bewonderen, waarvan wij de bodem niet kunnen vinden.
Verzen 7-11
Psalm 40:7-11Getroffen zijnde van verbazing over de wonderwerken, die God voor Zijn volk gedaan heeft, is de psalmist nu op vreemde wijze als buiten zichzelf vervoerd, om het wonderwerk te voorzeggen, dat al de andere overtreft, de grond en de bron is van allen, namelijk het wonderwerk van onze verlossing door onze Heere Jezus Christus. Gods gedachten over ons betreffende dat werk waren het overvloedigst, het genaderijkst, en daarom het bewonderenswaardigst. Deze paragraaf is aangehaald door de apostel, Hebrews 10:5 en verder. En toegepast op Christus en Zijn verlossingswerk voor ons. Evenals in de inzettingen, zo was er ook in de vrome overdenkingen van het Oude Testament meer van Christus dan de Oudtestamentische heiligen zich misschien wel bewust waren; en als de apostel ons de vrijwillige onderneming van de Verlosser van Zijn werk wil tonnen, dan ontleent hij zijn bericht ervan niet aan het boek van Gods verborgen raadsbesluiten, die niet voor ons zijn, maar van hetgeen geopenbaard is.
Merk op:
I. De volstrekte ongenoegzaamheid van de wettische offers om voor de zonde te voldoen, ten einde ons met God te verzoenen en ons in Hem gelukkig te doen zijn. "Gij hebt geen lust gehad aan slachtoffer en spijsoffer," Gij hebt niet gewild dat de Verlosser deze zou offeren; iets moet Hij hebben om te offeren, maar niet deze, Hebr 8:3, daarom moet Hij niet van het huis van Aron zijn, Hebrews 7:14. Of, in de dagen van de Messias zullen geen slachtoffers of spijsoffers meer vereist worden, maar al deze ceremoniële inzettingen opgeheven zijn. Maar dat is niet alles: zelfs toen de wet betreffende de offers nog in volle kracht was, kon gezegd worden dat God er geen lust aan had, noch er om huns zelfs wil een welbehagen in had; zij konden de schuld van de zonde niet wegnemen door aan Gods gerechtigheid te voldoen; het leven van een schaap, dat van zo veel mindere waarde is dan het leven van een mens, Matthew 12:12, kon geen evenwaardige vergelding er voor zijn, en nog veel minder een middel om de eer van Gods regering te bewaren en de schade te herstellen, die aan deze eer door de zonde van de mens werd toegebracht. Zij konden de verschrikking van de zonde niet wegnemen door het geweten te bevredigen, noch de kracht van de zonde door de natuur te heiligen, dat was onmogelijk, Hebrews 9:9 - . Wat er van waarde in was vloeide voort uit hun verwijzen naar Jezus Christus, waarvan zij typen waren, schaduwen voorzeker, maar schaduwen van toekomende goederen, en beproevingen van het geloof en de gehoorzaamheid van Gods volk, van hun gehoorzaamheid aan de wet, en hun geloof in het Evangelie. Maar het wezen van die schaduwen moest komen, hetwelk is Christus, die aan God de heerlijkheid en aan de mens de genade moest toebrengen, waartoe de offeranden niet in staat waren.
II. De aanwijzing van onze Heere Jezus tot het werk en ambt des Middelaars. "Gij hebt mij de oren geopend." God de Vader neigde Hem tot de onderneming, Isaiah 50:5, Isaiah 50:6, en toen verplichtte Hij Hem om er mee voort te gaan. "Gij hebt mij de oren doorboord." Men veronderstelt dat dit een toespeling is op de wet en gewoonte, om dienstknechten voor altijd aan hun heer te verbinden, door hun het oor aan de post van de deur te doorboren, zie Exodus 21:6 Onze Heere Jezus had zoveel liefde voor Zijn onderneming, dat Hij er zich niet van wilde losmaken, en daarom heeft Hij zich verbonden om er voor altijd in te volharden, en om die reden is Hij machtig om ons volkomen zalig te maken, dat Hij zich heeft om Zijn Vader volkomen te dienen, die Hem erin ondersteunt Isaiah 42:1 III. Zijn eigen vrijwillige toestemming tot deze onderneming: "Toen zei Ik: zie, Ik kom; toen, als slachtoffer en spijsoffer niet baatten zeide Ik, veeleer dan dat het werk ongedaan zou blijven: Zie, Ik kom, om in het strijdperk te treden met de machten van de duisternis, en de belangen van Gods eer en koninkrijk voor te staan." Hiermede worden drie dingen te kennen gegeven:
1. Dat Hij zich vrijwillig tot deze dienst heeft aangeboden, waartoe Hij voor Zijn eigen vrijwillige aanneming ervan, in geen enkel opzicht verplicht was. Niet zodra werd Hem deze dienst voorgesteld, of Hij heeft met de grootst mogelijke bereidwilligheid en blijmoedigheid erin toegestemd en was zeer ingenomen met de onderneming. Indien Hij er niet volkomen vrijwillig in geweest was, Hij zou geen Borg hebben kunnen zijn, want het is in deze wil, deze animus offerentis, de wil van de offeraar, dat we geheiligd zijn, Hebrews 10:10
2. Dat Hij er zichzelf met vastheid toe verplicht heeft; "Ik kom, Ik heb beloofd in de volheid van de tijd te komen." En daarom zegt de apostel: Het was toen Hij in de wereld kwam, dat Hij acht gaf op deze belofte, waarmee Hij met Zijn hart borg geworden is om tot God te genaken." Zo heeft Hij dan verplichtingen op zich genomen, niet alleen om de grootheid van Zijn liefde te tonen, maar omdat Hij de eer moest hebben van Zijn onderneming, voor Hij haar nog ten volle volbracht had. Hoewel de prijs nog niet betaald was, was het toch zeker dat hij betaald zou worden, zodat Hij het Lam was, geslacht van voor de grondlegging van de wereld.
3. Dat Hij rondborstig verklaarde verbonden te zijn. Hij zei: Zie, Ik kom; zei het al door tot de Oud-Testamentische heiligen, die Hem daarom kenden onder de titel van ho erchomenos Hij die komen zou. Dit woord was de grond, waarop zij hun geloof en hun hoop bouwden, en naar welks vervulling zij verlangend uitzagen.
IV. De reden, waarom Hij ingevolge Zijn belofte gekomen is: omdat in de rol des boeks van Hem geschreven is.
a. In de gesloten rollen van het Goddelijk raadsbesluit, daar was geschreven dat Zijn oor geopend was, en Hij heide: Zie, Ik kom; daar was het verbond van de verlossing, de raad van de vrede tussen de Vader en de Zoon, opgetekend; en daarop heeft Hij in alles wat Hij deed het oog gehad, het gebod, dat Hij van Zijn Vader had ontvangen.
b. In de openbare geschriften van het Oude Testament hebben Mozes en al de profeten van Hem getuigd, in geheel de rol van dat boek is het een of ander van Hem geschreven, waarop Hij het oog had, opdat alles volbracht zou worden, John 19:28
V. Het vermaak, dat Hij vond in Zijn onderneming; er zich vrijelijk toe aangeboden hebbende, heeft Hij niet gewankeld en was Hij niet ontmoedigd, maar is met alle mogelijke voldoening voor Hemzelf er mee voortgegaan, Psalms 40:9, Ik heb lust, o Mijn God, om Uw welbehagen te doen; het was voor Christus spijs en drank om het werk te doen, dat Hem te doen gegeven was, John 4:34, en hier wordt de reden ervan gegeven: Uw wet is in mijn hart geschreven, Psalms 40:9 Zij is daar geschreven, daar heerst zij; zij is er een gebiedend, werkzaam beginsel. Dit is bedoeld van de wet betreffende het werk en ambt van de Middelaar, wat Hij had te doen en te lijden, deze wet was Hem dierbaar en had invloed op Hem in geheel Zijn onderneming. Als de wet Gods in ons hart is geschreven, dan zal onze plicht ons een verlustiging zijn. VI. De verkondiging van het Evangelie aan de kinderen van de mensen en wel in de grote vergadering, Psalms 40:10, Psalms 40:11 Dezelfde, die als priester onze verlossing voor ons gewrocht heeft maakt haar als profeet eerst door Zijn eigen prediking, daarna door Zijn apostelen en thans nog door Zijn Woord en Geest aan ons bekend. "De grote zaligheid is begonnen verkondigd te worden door de Heere," Hebrews 2:3 Het is het Evangelie van Christus, dat gepredikt is aan alle volken.
Merk op:
1. Wat het is, dat gepredikt wordt; het is gerechtigheid, Psalms 40:10, Gods gerechtigheid, Psalms 40:11, de eeuwige gerechtigheid, die Christus aangebracht heeft, Daniel 9:24, vergelijk Romans 1:16. Het is Gods getrouwheid aan Zijn belofte en de zaligheid, die lang verwacht is geworden. Het is Gods goedertierenheid en Zijn waarheid, Zijn genade, overeenkomstig Zijn woord. In het werk van de verlossing moeten wij opmerken hoe helder al de hoedanigheden Gods er in schitteren en er Hem de eer van geven.
2. Aan wie het gepredikt wordt, aan de grote gemeente, Psalms 40:10, en wederom, Psalms 40:11 Toen Christus hier op aarde was, predikte hij voor de scharen, voor duizenden tegelijk. Het Evangelie werd gepredikt, beide aan Joden en heidenen, aan grote scharen van hen. Plechtige godsdienstige bijeenkomsten zijn een Goddelijke inzetting, en daar moet de heerlijkheid Gods in het aangezicht van Christus, beide geprezen worden tot eer van God en gepredikt worden tot stichting van de mensen.
3. Hoe het gepredikt wordt, vrij en in het openbaar, mijn lippen bedwing ik niet, Uw gerechtigheid bedek ik niet, Uw waarheid en Uw trouw verheel ik niet. Dit geeft te kennen dat al wie het zou ondernemen om het Evangelie van Christus te prediken, in grote verzoeking zou zijn om het te bedekken, te verbergen, omdat het onder groten strijd gepredikt moet worden en onder veel tegenstand, maar Christus zelf en zij, die door Hem tot dat werk geroepen worden, stelden hun aangezicht "als een keisteen" Isaiah 50:7, en zij zijn er wonderlijk in door geholpen. Het is gelukkig voor ons, dat zij dit waren want hierdoor komen onze ogen ertoe om dit blijde licht te zien, en onze oren om dit blijde geklank te horen, terwijl wij anders in onbekendheid er mee omgekomen zouden zijn.
Verzen 7-11
Psalm 40:7-11Getroffen zijnde van verbazing over de wonderwerken, die God voor Zijn volk gedaan heeft, is de psalmist nu op vreemde wijze als buiten zichzelf vervoerd, om het wonderwerk te voorzeggen, dat al de andere overtreft, de grond en de bron is van allen, namelijk het wonderwerk van onze verlossing door onze Heere Jezus Christus. Gods gedachten over ons betreffende dat werk waren het overvloedigst, het genaderijkst, en daarom het bewonderenswaardigst. Deze paragraaf is aangehaald door de apostel, Hebrews 10:5 en verder. En toegepast op Christus en Zijn verlossingswerk voor ons. Evenals in de inzettingen, zo was er ook in de vrome overdenkingen van het Oude Testament meer van Christus dan de Oudtestamentische heiligen zich misschien wel bewust waren; en als de apostel ons de vrijwillige onderneming van de Verlosser van Zijn werk wil tonnen, dan ontleent hij zijn bericht ervan niet aan het boek van Gods verborgen raadsbesluiten, die niet voor ons zijn, maar van hetgeen geopenbaard is.
Merk op:
I. De volstrekte ongenoegzaamheid van de wettische offers om voor de zonde te voldoen, ten einde ons met God te verzoenen en ons in Hem gelukkig te doen zijn. "Gij hebt geen lust gehad aan slachtoffer en spijsoffer," Gij hebt niet gewild dat de Verlosser deze zou offeren; iets moet Hij hebben om te offeren, maar niet deze, Hebr 8:3, daarom moet Hij niet van het huis van Aron zijn, Hebrews 7:14. Of, in de dagen van de Messias zullen geen slachtoffers of spijsoffers meer vereist worden, maar al deze ceremoniële inzettingen opgeheven zijn. Maar dat is niet alles: zelfs toen de wet betreffende de offers nog in volle kracht was, kon gezegd worden dat God er geen lust aan had, noch er om huns zelfs wil een welbehagen in had; zij konden de schuld van de zonde niet wegnemen door aan Gods gerechtigheid te voldoen; het leven van een schaap, dat van zo veel mindere waarde is dan het leven van een mens, Matthew 12:12, kon geen evenwaardige vergelding er voor zijn, en nog veel minder een middel om de eer van Gods regering te bewaren en de schade te herstellen, die aan deze eer door de zonde van de mens werd toegebracht. Zij konden de verschrikking van de zonde niet wegnemen door het geweten te bevredigen, noch de kracht van de zonde door de natuur te heiligen, dat was onmogelijk, Hebrews 9:9 - . Wat er van waarde in was vloeide voort uit hun verwijzen naar Jezus Christus, waarvan zij typen waren, schaduwen voorzeker, maar schaduwen van toekomende goederen, en beproevingen van het geloof en de gehoorzaamheid van Gods volk, van hun gehoorzaamheid aan de wet, en hun geloof in het Evangelie. Maar het wezen van die schaduwen moest komen, hetwelk is Christus, die aan God de heerlijkheid en aan de mens de genade moest toebrengen, waartoe de offeranden niet in staat waren.
II. De aanwijzing van onze Heere Jezus tot het werk en ambt des Middelaars. "Gij hebt mij de oren geopend." God de Vader neigde Hem tot de onderneming, Isaiah 50:5, Isaiah 50:6, en toen verplichtte Hij Hem om er mee voort te gaan. "Gij hebt mij de oren doorboord." Men veronderstelt dat dit een toespeling is op de wet en gewoonte, om dienstknechten voor altijd aan hun heer te verbinden, door hun het oor aan de post van de deur te doorboren, zie Exodus 21:6 Onze Heere Jezus had zoveel liefde voor Zijn onderneming, dat Hij er zich niet van wilde losmaken, en daarom heeft Hij zich verbonden om er voor altijd in te volharden, en om die reden is Hij machtig om ons volkomen zalig te maken, dat Hij zich heeft om Zijn Vader volkomen te dienen, die Hem erin ondersteunt Isaiah 42:1 III. Zijn eigen vrijwillige toestemming tot deze onderneming: "Toen zei Ik: zie, Ik kom; toen, als slachtoffer en spijsoffer niet baatten zeide Ik, veeleer dan dat het werk ongedaan zou blijven: Zie, Ik kom, om in het strijdperk te treden met de machten van de duisternis, en de belangen van Gods eer en koninkrijk voor te staan." Hiermede worden drie dingen te kennen gegeven:
1. Dat Hij zich vrijwillig tot deze dienst heeft aangeboden, waartoe Hij voor Zijn eigen vrijwillige aanneming ervan, in geen enkel opzicht verplicht was. Niet zodra werd Hem deze dienst voorgesteld, of Hij heeft met de grootst mogelijke bereidwilligheid en blijmoedigheid erin toegestemd en was zeer ingenomen met de onderneming. Indien Hij er niet volkomen vrijwillig in geweest was, Hij zou geen Borg hebben kunnen zijn, want het is in deze wil, deze animus offerentis, de wil van de offeraar, dat we geheiligd zijn, Hebrews 10:10
2. Dat Hij er zichzelf met vastheid toe verplicht heeft; "Ik kom, Ik heb beloofd in de volheid van de tijd te komen." En daarom zegt de apostel: Het was toen Hij in de wereld kwam, dat Hij acht gaf op deze belofte, waarmee Hij met Zijn hart borg geworden is om tot God te genaken." Zo heeft Hij dan verplichtingen op zich genomen, niet alleen om de grootheid van Zijn liefde te tonen, maar omdat Hij de eer moest hebben van Zijn onderneming, voor Hij haar nog ten volle volbracht had. Hoewel de prijs nog niet betaald was, was het toch zeker dat hij betaald zou worden, zodat Hij het Lam was, geslacht van voor de grondlegging van de wereld.
3. Dat Hij rondborstig verklaarde verbonden te zijn. Hij zei: Zie, Ik kom; zei het al door tot de Oud-Testamentische heiligen, die Hem daarom kenden onder de titel van ho erchomenos Hij die komen zou. Dit woord was de grond, waarop zij hun geloof en hun hoop bouwden, en naar welks vervulling zij verlangend uitzagen.
IV. De reden, waarom Hij ingevolge Zijn belofte gekomen is: omdat in de rol des boeks van Hem geschreven is.
a. In de gesloten rollen van het Goddelijk raadsbesluit, daar was geschreven dat Zijn oor geopend was, en Hij heide: Zie, Ik kom; daar was het verbond van de verlossing, de raad van de vrede tussen de Vader en de Zoon, opgetekend; en daarop heeft Hij in alles wat Hij deed het oog gehad, het gebod, dat Hij van Zijn Vader had ontvangen.
b. In de openbare geschriften van het Oude Testament hebben Mozes en al de profeten van Hem getuigd, in geheel de rol van dat boek is het een of ander van Hem geschreven, waarop Hij het oog had, opdat alles volbracht zou worden, John 19:28
V. Het vermaak, dat Hij vond in Zijn onderneming; er zich vrijelijk toe aangeboden hebbende, heeft Hij niet gewankeld en was Hij niet ontmoedigd, maar is met alle mogelijke voldoening voor Hemzelf er mee voortgegaan, Psalms 40:9, Ik heb lust, o Mijn God, om Uw welbehagen te doen; het was voor Christus spijs en drank om het werk te doen, dat Hem te doen gegeven was, John 4:34, en hier wordt de reden ervan gegeven: Uw wet is in mijn hart geschreven, Psalms 40:9 Zij is daar geschreven, daar heerst zij; zij is er een gebiedend, werkzaam beginsel. Dit is bedoeld van de wet betreffende het werk en ambt van de Middelaar, wat Hij had te doen en te lijden, deze wet was Hem dierbaar en had invloed op Hem in geheel Zijn onderneming. Als de wet Gods in ons hart is geschreven, dan zal onze plicht ons een verlustiging zijn. VI. De verkondiging van het Evangelie aan de kinderen van de mensen en wel in de grote vergadering, Psalms 40:10, Psalms 40:11 Dezelfde, die als priester onze verlossing voor ons gewrocht heeft maakt haar als profeet eerst door Zijn eigen prediking, daarna door Zijn apostelen en thans nog door Zijn Woord en Geest aan ons bekend. "De grote zaligheid is begonnen verkondigd te worden door de Heere," Hebrews 2:3 Het is het Evangelie van Christus, dat gepredikt is aan alle volken.
Merk op:
1. Wat het is, dat gepredikt wordt; het is gerechtigheid, Psalms 40:10, Gods gerechtigheid, Psalms 40:11, de eeuwige gerechtigheid, die Christus aangebracht heeft, Daniel 9:24, vergelijk Romans 1:16. Het is Gods getrouwheid aan Zijn belofte en de zaligheid, die lang verwacht is geworden. Het is Gods goedertierenheid en Zijn waarheid, Zijn genade, overeenkomstig Zijn woord. In het werk van de verlossing moeten wij opmerken hoe helder al de hoedanigheden Gods er in schitteren en er Hem de eer van geven.
2. Aan wie het gepredikt wordt, aan de grote gemeente, Psalms 40:10, en wederom, Psalms 40:11 Toen Christus hier op aarde was, predikte hij voor de scharen, voor duizenden tegelijk. Het Evangelie werd gepredikt, beide aan Joden en heidenen, aan grote scharen van hen. Plechtige godsdienstige bijeenkomsten zijn een Goddelijke inzetting, en daar moet de heerlijkheid Gods in het aangezicht van Christus, beide geprezen worden tot eer van God en gepredikt worden tot stichting van de mensen.
3. Hoe het gepredikt wordt, vrij en in het openbaar, mijn lippen bedwing ik niet, Uw gerechtigheid bedek ik niet, Uw waarheid en Uw trouw verheel ik niet. Dit geeft te kennen dat al wie het zou ondernemen om het Evangelie van Christus te prediken, in grote verzoeking zou zijn om het te bedekken, te verbergen, omdat het onder groten strijd gepredikt moet worden en onder veel tegenstand, maar Christus zelf en zij, die door Hem tot dat werk geroepen worden, stelden hun aangezicht "als een keisteen" Isaiah 50:7, en zij zijn er wonderlijk in door geholpen. Het is gelukkig voor ons, dat zij dit waren want hierdoor komen onze ogen ertoe om dit blijde licht te zien, en onze oren om dit blijde geklank te horen, terwijl wij anders in onbekendheid er mee omgekomen zouden zijn.
Verzen 12-18
Psalm 40:12-18Nagedacht hebbende over het werk van de verlossing en er van gesproken hebbende in de persoon van de Messias, komt de psalmist er nu toe om gebruik te maken van de leer van Zijn middelaarschap tussen ons en God, en daarom spreekt hij nu in zijn eigen persoon. Daar Christus de wil van Zijn Vader gedaan heeft Zijn werk heeft volbracht, en orders heeft gegeven voor de prediking van het Evangelie aan alle creaturen zijn wij aangemoedigd om met vrijmoedigheid toe te gaan tot de troon van de genade, teneinde barmhartigheid te verkrijgen en genade te vinden.
I. Dit kan ons aanmoedigen om te bidden om de genade van God, en ons onder de bescherming te stellen van die genade, Psalms 40:12 Heere, Gij hebt Uw Zoon niet gespaard, Hem ons niet onthouden, "onthoud ons dan Uw barmhartigheden niet," die Gij in Hem voor ons hebt weggelegd, want zult Gij ons "met Hem niet alle dingen schenken?" Romans 8:32 "Laat Uwe weldadigheid en Uw trouw mij geduriglijk behoeden." De beste heiligen zijn in voortdurend gevaar, en zien dat zij verloren zijn, indien zij niet voortdurend door de genade van God worden behoed; en de eeuwige weldadigheid en trouw van God zijn hetgeen, waarop wij moeten steunen om bewaard te worden voor het hemels koninkrijk, Psalms 61:8
II. Het kan ons aanmoedigen met betrekking tot de schuld van de zonde, daar Christus datgene gedaan heeft om ons ervan te ontlasten, wat slachtoffer en spijsoffer niet konden doen. Zie hier:
1. Het verschrikkelijk gezicht, dat hij had op de zonde, Psalms 40:13. Dat was het, waardoor de ontdekking van een Verlosser, waarmee hij nu bevoorrecht was geworden, hem zo welkom was. Hij zag dat zijn ongerechtigheden kwaden waren, de ergste kwaden; hij zag dat zij hem omgaven; als hij zijn leven naging, en iedere stap er van overdacht, ontdekte hij het een of ander dat verkeerd was. De dreigende gevolgen van zijn zonden omringden hem ja waarheen hij de blik richtte, overal zeg hij het een of ander kwaad, dat hem wachtte, en hij was zich bewust dat zijn zonden het hadden verdiend. Hij zag dat zij hem aangrepen, hem gevangen namen, zoals de gerechtsdienaar de schuldenaar; hij zag ze talloos, meer dan de haren van zijn hoofd. Overtuigde, ontwaakte gewetens duchten gevaar van de talloze zonden van hun zwakheid, die klein schijnen als haren, maar vanwege haar talrijkheid zeer gevaarlijk zijn. Wie kan de afdwalingen verstaan? God telt onze haren, Matthew 10:30, die wij niet kunnen tellen; zo houdt Hij ook rekening van onze zonden, waarvan wij geen rekening houden. Het gezicht van zijn zonde drukte hem zo terneer, dat hij zijn hoofd niet kon ophouden: ik ben niet instaat op te zien, Psalms 40:13, en nog veel minder kon hij zijn hart ophouden: mijn hart heeft mij verlaten. Het gezicht op onze zonden in haar eigen kleuren zou ons in verbijstering brengen, indien wij niet terzelfder tijd enig gezicht hadden op de Zaligmaker.
2. Hoe hij zorgvuldig de toevlucht had genomen tot God onder het besef van zijn zonde Psalms 40:11, ziende dat hij door zijn zonden aan de rand des verderfs, des eeuwigen verderfs is gebracht, roept hij in heilige vurigheid van geest uit: Het behage U, Heere, mij te redden, Psalms 40:14; o red mij van de toekomenden toorn en de tegenwoordige verschrikking, waar ik onder ben door de vrees voor die toorn, ik ben verloren, ik sterf, ik verga, zo ik niet spoedig hulp verkrijg. In een geval van die aard, waarbij de zaligheid van een onsterfelijke ziel betrokken is, is uitstel gevaarlijk, daarom Heere, haast U tot mijn hulp." III. Dit kan ons aanmoedigen te hopen op de overwinning over onze geestelijke vijanden, die onze ziel zoeken om die te vernielen, Psalms 40:15 de briesenden leeuw, die omgaat, zoekende te verslinden. Indien Christus over hen heeft gezegevierd, dan zullen wij door Hem meer dan overwinnaars zijn. In het geloof hieraan kunnen wij met nederige vrijmoedigheid bidden: Laat hen tezamen beschaamd en schaamrood worden, en laat hen achterwaarts gedreven worden, Psalms 40:15. Laat hen verwoest worden, Psalms 40:16 Zowel de bekering van een zondaar als de verheerlijki5ng van een heilige is een grote teleurstelling voor Satan, die met al zijn kracht en list het uiterste doet om beide te verhinderen. Daar nu onze Heere Jezus op zich genomen heeft om de zaligheid van al Zijn uitverkorenen te werken, kunnen wij in het geloof bidden dat de grote tegenstander op die beide wijzen beschaamd zal worden. Als een kind van God in die ruisende kuil en dat modderig slijk gebracht is, dan roept Satan: Haha! denkende dat hij zijn doel bereikt heeft; maar hij zal in woede ontsteken als hij de vuurbrand uit het vuur gerukt ziet, en verwoest worden tot toon van zijn beschaming. De Heere schelde u, gij Satan. De aanklager van de broederen zal uitgeworpen worden.
IV. Dit kan allen, die God zoeken en Zijn heil beminnen, aanmoedigen om zich in Hem te verblijden, Psalms 40:17 Zie hier:
1. Het karakter, de hoedanigheid van Godvruchtige mensen: overeenkomstig de wetten van de natuurlijke Godsdienst zoeken zij God, begeren Zijn gunst, en in al hun noden en behoeften wenden zij zich tot Hem, zoals een volk zijn God behoort te zoeken. Overeenkomstig de wetten van de geopenbaarde Godsdienst beminnen zij Zijn heil, de grote zaligheid, van welke de profeten ondervraagd en onderzocht hebben, die de Verlosser op zich genomen heeft te werken, toen Hij zei: Zie, Ik kom. Allen, die zalig worden, beminnen de zaligheid niet alleen als een verlossing van de hel, maar als een verlossing van de zonde.
2. De zaligheid door dit profetische gebed aan alle Godvruchtigen verzekerd; zij, die God zoeken, zullen in Hem vrolijk en verblijd zijn en met goede reden, want Hij zal niet slechts van hen gevonden worden, maar Hij zei hun overvloedige beloner zijn. Zij, die Zijn heil beminnen, zullen vervuld worden van de vreugde van Zijn heil, en zij zullen gedurig zeggen: De Heere zij groot gemaakt, en aldus zullen zij een hemel hebben op aarde, zalig zij, die aldus God nog loven.
Eindelijk. Dit kan de heiligen, die in benauwdheid en ellende zijn, aanmoedigen om op God te vertrouwen en zich in Hem te vertroosten, Psalms 40:18 David zelf was een van dezen, Ik ben ellendig en nooddruftig; een koning, misschien reeds op de troon, en toch, ontroerd en ontrust zijnde in zijn gemoed, noemt hij zich ellendig en nooddruftig, verloren, in het verderf gestort zonder een Verlosser, een Zaligmaker, in nood en gebrek; maar de Heere denkt aan mij in en door de Middelaar, door wie Hij ons begenadigd heeft. De mensen vergeten de armen en nooddruftigen en denken zelden aan hen, maar Gods gedachten over hen, waarvan hij had gesproken, Psalms 40:6, zijn hun tot steun en troost. Zij kunnen er zeker van zijn dat God hun hulp is onder hun benauwdheden en dat Hij te bestemder tijd hun bevrijder zei zijn uit hun benauwdheden, en niet langer vertoeven; zal want het gezicht zal nog tot een bestemde tijd zijn, en daarom kunnen wij, hoewel het vertoeft, het verbeiden, want het zal gewis komen en niet achterblijven.
Verzen 12-18
Psalm 40:12-18Nagedacht hebbende over het werk van de verlossing en er van gesproken hebbende in de persoon van de Messias, komt de psalmist er nu toe om gebruik te maken van de leer van Zijn middelaarschap tussen ons en God, en daarom spreekt hij nu in zijn eigen persoon. Daar Christus de wil van Zijn Vader gedaan heeft Zijn werk heeft volbracht, en orders heeft gegeven voor de prediking van het Evangelie aan alle creaturen zijn wij aangemoedigd om met vrijmoedigheid toe te gaan tot de troon van de genade, teneinde barmhartigheid te verkrijgen en genade te vinden.
I. Dit kan ons aanmoedigen om te bidden om de genade van God, en ons onder de bescherming te stellen van die genade, Psalms 40:12 Heere, Gij hebt Uw Zoon niet gespaard, Hem ons niet onthouden, "onthoud ons dan Uw barmhartigheden niet," die Gij in Hem voor ons hebt weggelegd, want zult Gij ons "met Hem niet alle dingen schenken?" Romans 8:32 "Laat Uwe weldadigheid en Uw trouw mij geduriglijk behoeden." De beste heiligen zijn in voortdurend gevaar, en zien dat zij verloren zijn, indien zij niet voortdurend door de genade van God worden behoed; en de eeuwige weldadigheid en trouw van God zijn hetgeen, waarop wij moeten steunen om bewaard te worden voor het hemels koninkrijk, Psalms 61:8
II. Het kan ons aanmoedigen met betrekking tot de schuld van de zonde, daar Christus datgene gedaan heeft om ons ervan te ontlasten, wat slachtoffer en spijsoffer niet konden doen. Zie hier:
1. Het verschrikkelijk gezicht, dat hij had op de zonde, Psalms 40:13. Dat was het, waardoor de ontdekking van een Verlosser, waarmee hij nu bevoorrecht was geworden, hem zo welkom was. Hij zag dat zijn ongerechtigheden kwaden waren, de ergste kwaden; hij zag dat zij hem omgaven; als hij zijn leven naging, en iedere stap er van overdacht, ontdekte hij het een of ander dat verkeerd was. De dreigende gevolgen van zijn zonden omringden hem ja waarheen hij de blik richtte, overal zeg hij het een of ander kwaad, dat hem wachtte, en hij was zich bewust dat zijn zonden het hadden verdiend. Hij zag dat zij hem aangrepen, hem gevangen namen, zoals de gerechtsdienaar de schuldenaar; hij zag ze talloos, meer dan de haren van zijn hoofd. Overtuigde, ontwaakte gewetens duchten gevaar van de talloze zonden van hun zwakheid, die klein schijnen als haren, maar vanwege haar talrijkheid zeer gevaarlijk zijn. Wie kan de afdwalingen verstaan? God telt onze haren, Matthew 10:30, die wij niet kunnen tellen; zo houdt Hij ook rekening van onze zonden, waarvan wij geen rekening houden. Het gezicht van zijn zonde drukte hem zo terneer, dat hij zijn hoofd niet kon ophouden: ik ben niet instaat op te zien, Psalms 40:13, en nog veel minder kon hij zijn hart ophouden: mijn hart heeft mij verlaten. Het gezicht op onze zonden in haar eigen kleuren zou ons in verbijstering brengen, indien wij niet terzelfder tijd enig gezicht hadden op de Zaligmaker.
2. Hoe hij zorgvuldig de toevlucht had genomen tot God onder het besef van zijn zonde Psalms 40:11, ziende dat hij door zijn zonden aan de rand des verderfs, des eeuwigen verderfs is gebracht, roept hij in heilige vurigheid van geest uit: Het behage U, Heere, mij te redden, Psalms 40:14; o red mij van de toekomenden toorn en de tegenwoordige verschrikking, waar ik onder ben door de vrees voor die toorn, ik ben verloren, ik sterf, ik verga, zo ik niet spoedig hulp verkrijg. In een geval van die aard, waarbij de zaligheid van een onsterfelijke ziel betrokken is, is uitstel gevaarlijk, daarom Heere, haast U tot mijn hulp." III. Dit kan ons aanmoedigen te hopen op de overwinning over onze geestelijke vijanden, die onze ziel zoeken om die te vernielen, Psalms 40:15 de briesenden leeuw, die omgaat, zoekende te verslinden. Indien Christus over hen heeft gezegevierd, dan zullen wij door Hem meer dan overwinnaars zijn. In het geloof hieraan kunnen wij met nederige vrijmoedigheid bidden: Laat hen tezamen beschaamd en schaamrood worden, en laat hen achterwaarts gedreven worden, Psalms 40:15. Laat hen verwoest worden, Psalms 40:16 Zowel de bekering van een zondaar als de verheerlijki5ng van een heilige is een grote teleurstelling voor Satan, die met al zijn kracht en list het uiterste doet om beide te verhinderen. Daar nu onze Heere Jezus op zich genomen heeft om de zaligheid van al Zijn uitverkorenen te werken, kunnen wij in het geloof bidden dat de grote tegenstander op die beide wijzen beschaamd zal worden. Als een kind van God in die ruisende kuil en dat modderig slijk gebracht is, dan roept Satan: Haha! denkende dat hij zijn doel bereikt heeft; maar hij zal in woede ontsteken als hij de vuurbrand uit het vuur gerukt ziet, en verwoest worden tot toon van zijn beschaming. De Heere schelde u, gij Satan. De aanklager van de broederen zal uitgeworpen worden.
IV. Dit kan allen, die God zoeken en Zijn heil beminnen, aanmoedigen om zich in Hem te verblijden, Psalms 40:17 Zie hier:
1. Het karakter, de hoedanigheid van Godvruchtige mensen: overeenkomstig de wetten van de natuurlijke Godsdienst zoeken zij God, begeren Zijn gunst, en in al hun noden en behoeften wenden zij zich tot Hem, zoals een volk zijn God behoort te zoeken. Overeenkomstig de wetten van de geopenbaarde Godsdienst beminnen zij Zijn heil, de grote zaligheid, van welke de profeten ondervraagd en onderzocht hebben, die de Verlosser op zich genomen heeft te werken, toen Hij zei: Zie, Ik kom. Allen, die zalig worden, beminnen de zaligheid niet alleen als een verlossing van de hel, maar als een verlossing van de zonde.
2. De zaligheid door dit profetische gebed aan alle Godvruchtigen verzekerd; zij, die God zoeken, zullen in Hem vrolijk en verblijd zijn en met goede reden, want Hij zal niet slechts van hen gevonden worden, maar Hij zei hun overvloedige beloner zijn. Zij, die Zijn heil beminnen, zullen vervuld worden van de vreugde van Zijn heil, en zij zullen gedurig zeggen: De Heere zij groot gemaakt, en aldus zullen zij een hemel hebben op aarde, zalig zij, die aldus God nog loven.
Eindelijk. Dit kan de heiligen, die in benauwdheid en ellende zijn, aanmoedigen om op God te vertrouwen en zich in Hem te vertroosten, Psalms 40:18 David zelf was een van dezen, Ik ben ellendig en nooddruftig; een koning, misschien reeds op de troon, en toch, ontroerd en ontrust zijnde in zijn gemoed, noemt hij zich ellendig en nooddruftig, verloren, in het verderf gestort zonder een Verlosser, een Zaligmaker, in nood en gebrek; maar de Heere denkt aan mij in en door de Middelaar, door wie Hij ons begenadigd heeft. De mensen vergeten de armen en nooddruftigen en denken zelden aan hen, maar Gods gedachten over hen, waarvan hij had gesproken, Psalms 40:6, zijn hun tot steun en troost. Zij kunnen er zeker van zijn dat God hun hulp is onder hun benauwdheden en dat Hij te bestemder tijd hun bevrijder zei zijn uit hun benauwdheden, en niet langer vertoeven; zal want het gezicht zal nog tot een bestemde tijd zijn, en daarom kunnen wij, hoewel het vertoeft, het verbeiden, want het zal gewis komen en niet achterblijven.