Lectionary Calendar
Friday, May 3rd, 2024
the Fifth Week after Easter
Attention!
Partner with StudyLight.org as God uses us to make a difference for those displaced by Russia's war on Ukraine.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Psalmen 146

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 146

Deze en al de psalmen, die nu nog volgen, beginnen en eindigen met HALLELUJAH, een woord, dat veel van Gods lof bergt in een klein bestek, want daarin prijzen wij Hem bij Zijn naam JAH, de samentrekking van JEHOVAH. In deze voortreffelijke lofpsalm verbindt de psalmist zich om God te loven, Psalms 146:1, Psalms 146:2. wekt hij anderen op om op Hem te vertrouwen, hetgeen een noodzakelijke en Gode welbehaaglijke wijze is om Hem te loven.

1. Hij toont aan waarom wij niet op mensen moeten vertrouwen, Psalms 146:3, Psalms 146:4..

2. Waarom wij op God moeten vertrouwen, Psalms 146:5. Vanwege Zijn macht in het rijk van de natuur, Psalms 146:6, Zijn heerschappij in het rijk van de voorzienigheid, Psalms 146:7, en Zijn genade in het rijk van de Messias, Psalms 146:8, Psalms 146:9, het eeuwige koninkrijk, Psalms 146:10, waarop velen van de Joodse schrijvers geloven dat deze psalm ziet, en waarop wij dus het oog moeten hebben bij het zingen ervan.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 146

Deze en al de psalmen, die nu nog volgen, beginnen en eindigen met HALLELUJAH, een woord, dat veel van Gods lof bergt in een klein bestek, want daarin prijzen wij Hem bij Zijn naam JAH, de samentrekking van JEHOVAH. In deze voortreffelijke lofpsalm verbindt de psalmist zich om God te loven, Psalms 146:1, Psalms 146:2. wekt hij anderen op om op Hem te vertrouwen, hetgeen een noodzakelijke en Gode welbehaaglijke wijze is om Hem te loven.

1. Hij toont aan waarom wij niet op mensen moeten vertrouwen, Psalms 146:3, Psalms 146:4..

2. Waarom wij op God moeten vertrouwen, Psalms 146:5. Vanwege Zijn macht in het rijk van de natuur, Psalms 146:6, Zijn heerschappij in het rijk van de voorzienigheid, Psalms 146:7, en Zijn genade in het rijk van de Messias, Psalms 146:8, Psalms 146:9, het eeuwige koninkrijk, Psalms 146:10, waarop velen van de Joodse schrijvers geloven dat deze psalm ziet, en waarop wij dus het oog moeten hebben bij het zingen ervan.

Verzen 1-4

Psalm 146:1-4

Men onderstelt dat David deze psalm geschreven heeft, en hij was zelf een prins, een machtige prins, en als zodanig kon men gedacht hebben:

1. Dat hij vrijgesteld zou zijn van de dienst om God te loven, dat hij er mee kon volstaan om te zorgen dat zijn priesters en zijn volk dit deden, maar dat hij dit niet zelf, in eigen persoon, zou behoeven te doen. Michal dacht dat het een verkleining voor hem was om te huppelen voor de ark, maar hij zelf was zo weinig van die mening, dat hij de eerste en de voornaamste wilde zijn in dit werk, vers

2. Hij dacht dat zijn waardigheid er hem zo weinig van vrijstelde, dat zij het hem eerder ten plicht stelde om er anderen in voor te gaan, en dat het hem zo weinig vernederde, dat hij er juist door verhoogd werd, daarom wekt hij er zich toe op om er zien werk van te maken: O mijn ziel! prijs de Heere. En hij besluit om er bij te blijven, er mee voort te gaan, "Ik zal Hem prijzen met mijn hart, met mijn mond zal ik Hem psalmzingen. Hierin wil ik het oog op Hem hebben als de Heere, oneindig zalig en heerlijk in zichzelf, en als mijn God, in verbond met mij." Lof is dan het lieflijkst, als wij bij het loven van God het oog op Hem hebben als onze God, in wie wij deel hebben, en tot wie wij in betrekking staan. "Dat zal ik voortdurend doen, zolang als ik leef, elke dag van mijn leven, en tot aan het einde van mijn leven, ja ik zal het doen terwijl ik nog ben, want als ik niet meer ben, niet meer besta op de aarde, dan hoop ik te bestaan in de hemel, daar een nog beter aanzijn te hebben, en dit werk dus nog beter te doen." Datgene, hetwelk het grote doel is van ons bestaan, behoort onze grote bezigheid en verlustiging te zijn terwijl wij bestaan. in U en voor U moeten onze tijd en onze krachten gebruikt worden "

3. Men zou kunnen denken dat hij, die zo groot een zegen is geweest voor zijn land, aangebeden zou zijn geworden naar de gewoonte van de heidense volken, die hun helden vergood hebben, dat zij allen zouden komen om zich te vertrouwen onder zijn schaduw, dat zij hem tot hun steun en sterkte zouden maken. "Neen," zegt David, "Vertrouwt niet op prinsen, Psalms 146:3, niet op mij, noch op een ander, stelt geen vertrouwen in hen, hebt geen verwachtingen van hen. Weest niet al te zeker van hun oprechtheid, sommigen hebben gedacht dat zij zoveel beter konden regeren naarmate zij beter wisten te veinzen, weest niet al te zeker van hun standvastigheid en trouw, het is mogelijk dat zij van zin veranderen en hun woord breken." Maar al veronderstellen wij ook dat zij wijs en goed zijn, zoals David zelf het was, moeten wij toch niet al te zeker zijn van hun macht en van hun standvastigheid, want zij zijn van Adam, zwak en sterflijk. Er is in waarheid een Zoon des mensen in wie hulp is, in wie heil is, en die hun, welken op Hem vertrouwen niet zal falen. Maar alle anderen zijn als de mens, van wie zij afstammen.

A. Wij kunnen niet zeker zijn van hun vermogen, zelfs de macht van koningen kan zo gekortwiekt en verzwakt zijn, dat zij niet instaat zijn om voor ons te doen wat wij van hen verwachten. David zelf heeft erkend: ik ben heden zwak hoewel ik tot koning gezalfd ben 2 Samuel 3:39, zodat in des mensen zoon dikwijls geen hulp, geen heil is, hij is in verlegenheid, ten einde raad, versaagd, en hoewel hij een held is, kan hij dan toch niet verlossen, Jeremiah 14:9.

B. Wij kunnen niet zeker zijn van hun duurzaamheid. Gesteld eens dat hij het in zijn macht heeft om ons te helpen, terwijl hij leeft, maar hij kan plotseling weggenomen worden op het ogenblik, wanneer wij het meest van hem verwachtten, Psalms 146:4. Zijn geest gaat uit, zijn adem gaat uit, dat doet hij ieder ogenblik, maar dan komt hij terug, maar het is hier een wenk dat hij weldra voor goed zal uitgaan en niet zal wederkeren, en dan keert hij wederom tot zijn aarde. De aarde is zijne, ten opzichte van zijn oorsprong als mens, de aarde, uit welke hij genomen was, en tot welke hij daarom moet wederkeren, naar luid van het vonnis, Genesis 3:19. Zij is zijne, indien hij een wereldsgezind man is, ten opzichte van keus, zijn aarde, die hij gekozen heeft tot zijn deel, en op de dingen waarvan hij zijn hart gezet heeft. Hij zal heengaan naar zijn eigen plaats. Of liever, het is zijn aarde, vanwege het bezit, dat hij erin heeft, en hoewel hij grote bezittingen op aarde heeft gehad, is een graf alles wat er voor hem van overblijft. De aarde heeft God de kinderen van de mensen gegeven en veel getwist is er over, en als een teken van hun gezag noemen de mensen de landen naar hun namen. Maar na een wijle zal geen deel van de aarde het hunne zijn, behalve dat deel, waarin het bed is voor hun dood lichaam en dat zal het hunne blijven, zolang de aarde blijft. Maar als hij tot zijn aarde wederkeert, te dienzelfde dage vergaan zijn gedachten, al de plannen en voornemens, die hij had omtrent vriendelijkheid jegens ons, verdwijnen, zijn heengegaan, en hij kan er geen enkele stap meer in doen, al zijn bedoelingen zijn afgesneden en met hem begraven, Job 17:11 En wat komt er dan van onze verwachtingen van hem? Prinsen zijn sterflijk, zowel als andere mensen, en daarom kunnen wij die zekerheid niet hebben van hulp van hen te zullen ontvangen, die wij hebben van die potentaat, die onsterfelijkheid heeft. Laat af van de mens, wiens adem in zijn neus is, en daar niet lang zijn zal.

Verzen 1-4

Psalm 146:1-4

Men onderstelt dat David deze psalm geschreven heeft, en hij was zelf een prins, een machtige prins, en als zodanig kon men gedacht hebben:

1. Dat hij vrijgesteld zou zijn van de dienst om God te loven, dat hij er mee kon volstaan om te zorgen dat zijn priesters en zijn volk dit deden, maar dat hij dit niet zelf, in eigen persoon, zou behoeven te doen. Michal dacht dat het een verkleining voor hem was om te huppelen voor de ark, maar hij zelf was zo weinig van die mening, dat hij de eerste en de voornaamste wilde zijn in dit werk, vers

2. Hij dacht dat zijn waardigheid er hem zo weinig van vrijstelde, dat zij het hem eerder ten plicht stelde om er anderen in voor te gaan, en dat het hem zo weinig vernederde, dat hij er juist door verhoogd werd, daarom wekt hij er zich toe op om er zien werk van te maken: O mijn ziel! prijs de Heere. En hij besluit om er bij te blijven, er mee voort te gaan, "Ik zal Hem prijzen met mijn hart, met mijn mond zal ik Hem psalmzingen. Hierin wil ik het oog op Hem hebben als de Heere, oneindig zalig en heerlijk in zichzelf, en als mijn God, in verbond met mij." Lof is dan het lieflijkst, als wij bij het loven van God het oog op Hem hebben als onze God, in wie wij deel hebben, en tot wie wij in betrekking staan. "Dat zal ik voortdurend doen, zolang als ik leef, elke dag van mijn leven, en tot aan het einde van mijn leven, ja ik zal het doen terwijl ik nog ben, want als ik niet meer ben, niet meer besta op de aarde, dan hoop ik te bestaan in de hemel, daar een nog beter aanzijn te hebben, en dit werk dus nog beter te doen." Datgene, hetwelk het grote doel is van ons bestaan, behoort onze grote bezigheid en verlustiging te zijn terwijl wij bestaan. in U en voor U moeten onze tijd en onze krachten gebruikt worden "

3. Men zou kunnen denken dat hij, die zo groot een zegen is geweest voor zijn land, aangebeden zou zijn geworden naar de gewoonte van de heidense volken, die hun helden vergood hebben, dat zij allen zouden komen om zich te vertrouwen onder zijn schaduw, dat zij hem tot hun steun en sterkte zouden maken. "Neen," zegt David, "Vertrouwt niet op prinsen, Psalms 146:3, niet op mij, noch op een ander, stelt geen vertrouwen in hen, hebt geen verwachtingen van hen. Weest niet al te zeker van hun oprechtheid, sommigen hebben gedacht dat zij zoveel beter konden regeren naarmate zij beter wisten te veinzen, weest niet al te zeker van hun standvastigheid en trouw, het is mogelijk dat zij van zin veranderen en hun woord breken." Maar al veronderstellen wij ook dat zij wijs en goed zijn, zoals David zelf het was, moeten wij toch niet al te zeker zijn van hun macht en van hun standvastigheid, want zij zijn van Adam, zwak en sterflijk. Er is in waarheid een Zoon des mensen in wie hulp is, in wie heil is, en die hun, welken op Hem vertrouwen niet zal falen. Maar alle anderen zijn als de mens, van wie zij afstammen.

A. Wij kunnen niet zeker zijn van hun vermogen, zelfs de macht van koningen kan zo gekortwiekt en verzwakt zijn, dat zij niet instaat zijn om voor ons te doen wat wij van hen verwachten. David zelf heeft erkend: ik ben heden zwak hoewel ik tot koning gezalfd ben 2 Samuel 3:39, zodat in des mensen zoon dikwijls geen hulp, geen heil is, hij is in verlegenheid, ten einde raad, versaagd, en hoewel hij een held is, kan hij dan toch niet verlossen, Jeremiah 14:9.

B. Wij kunnen niet zeker zijn van hun duurzaamheid. Gesteld eens dat hij het in zijn macht heeft om ons te helpen, terwijl hij leeft, maar hij kan plotseling weggenomen worden op het ogenblik, wanneer wij het meest van hem verwachtten, Psalms 146:4. Zijn geest gaat uit, zijn adem gaat uit, dat doet hij ieder ogenblik, maar dan komt hij terug, maar het is hier een wenk dat hij weldra voor goed zal uitgaan en niet zal wederkeren, en dan keert hij wederom tot zijn aarde. De aarde is zijne, ten opzichte van zijn oorsprong als mens, de aarde, uit welke hij genomen was, en tot welke hij daarom moet wederkeren, naar luid van het vonnis, Genesis 3:19. Zij is zijne, indien hij een wereldsgezind man is, ten opzichte van keus, zijn aarde, die hij gekozen heeft tot zijn deel, en op de dingen waarvan hij zijn hart gezet heeft. Hij zal heengaan naar zijn eigen plaats. Of liever, het is zijn aarde, vanwege het bezit, dat hij erin heeft, en hoewel hij grote bezittingen op aarde heeft gehad, is een graf alles wat er voor hem van overblijft. De aarde heeft God de kinderen van de mensen gegeven en veel getwist is er over, en als een teken van hun gezag noemen de mensen de landen naar hun namen. Maar na een wijle zal geen deel van de aarde het hunne zijn, behalve dat deel, waarin het bed is voor hun dood lichaam en dat zal het hunne blijven, zolang de aarde blijft. Maar als hij tot zijn aarde wederkeert, te dienzelfde dage vergaan zijn gedachten, al de plannen en voornemens, die hij had omtrent vriendelijkheid jegens ons, verdwijnen, zijn heengegaan, en hij kan er geen enkele stap meer in doen, al zijn bedoelingen zijn afgesneden en met hem begraven, Job 17:11 En wat komt er dan van onze verwachtingen van hem? Prinsen zijn sterflijk, zowel als andere mensen, en daarom kunnen wij die zekerheid niet hebben van hulp van hen te zullen ontvangen, die wij hebben van die potentaat, die onsterfelijkheid heeft. Laat af van de mens, wiens adem in zijn neus is, en daar niet lang zijn zal.

Verzen 5-10

Psalm 146:5-10

De psalmist had ons gewaarschuwd om niet op prinsen te vertrouwen, omdat wij, zo wij het wel doen, ellendig teleurgesteld zullen worden, hier moedigt hij ons aan om ons vertrouwen te stellen op God, omdat wij, zo wij dit doen, gelukkig en beveiligd zullen zijn. Welgelukzalig is hij, die de God Jakobs tot zijn hulp heeft, die deel heeft in Zijn hoedanigheden en beloften, waardoor God zich verbonden heeft hun te hulp te komen, en wiens verwachting van de Heere zijn God is. Diegenen zullen Hem hebben tot hun hulp:

1. Die Hem aannemen tot hun God, en Hem dienovereenkomstig dienen en aanbidden.

2. Die hun verwachting van Hem hebben en een leven leiden van afhankelijkheid van Hem, die goede gedachten van Hem hebben, zich in Hem bemoedigen als alle andere steunselen falen. Iedere gelovige kan op God zien als de God Jakobs, van de kerk in het algemeen, en daarom kan hij hulp van Hem verwachten met betrekking tot openbare rampen en evenzeer kan hij ook op Hem steunen voor al zijn persoonlijke behoeften en noden. Wij moeten hopen:

a. Op de voorzienigheid Gods voor alle goed, dat wij nodig hebben, en dat betrekking heeft op het tegenwoordige leven.

b. Op de genade van Christus voor alle goed, dat betrekking heeft op het toekomende leven. Hiernaar inzonderheid verwijst de geleerde Dr. Hammond bij dit en de volgende verzen, daar hij van mening is dat het laatste gedeelte van de psalm zeer duidelijk en op merkwaardige wijze heenziet naar Christus, de eeuwige Zoon van God in Zijn vleeswording. Hij citeert een van de rabbijnen, die van Psalms 146:10 zegt, dat het tot de dagen van de Messias behoort. En dat dit zo is zal blijken, denkt hij, door Psalms 146:7, Psalms 146:8 te vergelijken met de karakterschets, die Christus van de Messias geeft, Matthew 11:5, Matthew 11:6. De blinden worden ziende en de kreupelen wandelen, en de slotwoorden aldaar: Zalig is hij, die aan Mij niet zal geërgerd worden, kunnen zeer wel ondersteld worden, denkt hij, betrekking te hebben op Psalms 146:5, zalig is hij, wiens verwachting op de Heere, zijn God is, en die niet aan Hem geërgerd is.

Beschouwen wij nu de grote sterke bemoedigingen, die ons hier gegeven zijn om te hopen op de Heere, onze God.

1. Hij is de maker van de wereld, en daarom heeft Hij alle macht in zichzelf, en het gebied over de krachten van al de schepselen, die aan Hem ontleend zonde, van Hem afhankelijk zijn, Vers 6. Hij heeft de hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat in dezelve is, en daarom is Zijn arm niet verkort, dat Hij niet zou kunnen verlossen. Dit is zeer toepasselijk op Christus, door wie God de wereld gemaakt heeft en zonder wie geen ding gemaakt is, dat gemaakt is. Het is een grote steun voor het geloof dat de Verlosser van de wereld dezelfde is, die er de Schepper van was, en er daarom welwillendheid voor heeft, een volkomen kennis van haar toestand heeft en macht om haar te helpen.

2. Hij is een God van onverbreekbare getrouwheid. Wij kunnen aan op het woord van God, want Hij houdt trouwe in eeuwigheid, en daarom zal geen van Zijn woorden ter aarde vallen, het is waar van den beginne en daarom waar tot het einde. Onze Heere Jezus is de Amen, de getrouwe getuige, zowel als het begin, de werker en het beginsel van de schepping Gods, Revelation 3:14. Het bewaren tot in eeuwigheid van Gods waarheid is Hem overgegeven, want alle beloften zijn in Hem ja en amen.

3. Hij is de beschermer van de benadeelde onschuld, Hij staat de zaak voor van de verdrukten, en zoals wij het lezen Hij oefent gerechtigheid voor hen. Hij doet dit dikwijls in Zijn voorzienigheid recht doende aan hen, aan wie onrecht gedaan werd, en hun oprechtheid in het licht stellende, dat zal Hij doen in het oordeel van de grote dag. De Messias is gekomen om de kinderen van de mensen te verlossen uit de handen van Satan, de grote verdrukker, en, al het oordeel Hem overgegeven zijnde, is ook het gericht houden over de vervolgers daarin begrepen.

4. Hij is een milddadige weldoener voor de nooddruftigen, Hij geeft de hongerigen brood: dat doet God op de gewone wijze om te voldoen aan het verlangen van de natuur, dat heeft Hij soms op buitengewone wijze gedaan, zoals toen de raven Elia hebben gevoed, dat heeft Christus meer dan eens gedaan, als Hij op wonderdadige wijze duizenden gevoed heeft met hetgeen slechts voor een of twee maaltijden bestemd was voor Zijn eigen gezin. Dit moedigt ons aan om te hopen op Hem als de spijziger van onze ziel met het brood des levens.

5. Hij is de bewerker van de vrijheid van hen, die gebonden waren, de Heere maakt de gevangenen los. Hij heeft Israël uitgevoerd uit het diensthuis van Egypte en naderhand uit Babel. De wonderen, door Christus gewrocht door de stommen te doen spreken, de doven te doen horen, door dat ene woord Effatha, word geopend, zijn reinigen van melaatsen, waardoor Hij hen ontsloeg uit hun opsluiting, en Zijn opwekken van de doden uit hun graven, kunnen alle begrepen zijn in dit losmaken van de gevangenen, en daardoor kunnen wij aangemoedigd zijn om op Hem te hopen voor die geestelijke vrijheid, om welke uit te roepen Hij gekomen is, Isaiah 61:1, Isaiah 61:2.

6. Hij geeft het gezicht aan hen, die er lang beroofd van zijn geweest. De Heere kan de ogen van de blinden openen, en heeft dikwijls aan Zijn beproefd volk de vertroosting te zien gegeven, die zij tevoren niet bespeurd hadden, getuige Genesis 21:19, en de dienaar van de profeet, 2 Kings 6:17. Maar dit ziet zeer bijzonder op Christus, want van alle eeuw is het niet gehoord dat iemand eens blindgeborenen ogen geopend heeft, John 9:32, voordat Christus het gedaan heeft, en ons daardoor aangemoedigd heeft om te hopen op geestelijke verlichting.

7. Hij maakt recht wat krom was, en geeft verademing aan hen, die in moeite waren en op het punt van te bezwijken, de Heere richt de gebogenen op, door hen te vertroosten en te ondersteunen onder hun lasten, en ter bestemder tijd neemt Hij de lasten van hen weg. Dit werd letterlijk vervuld door Christus, toen Hij een arme vrouw, die samengebogen was en zich ganselijk niet kon oprichten, van haar ziekte verlost heeft Luke 13:1, 11, 12. En Hij doet dit nog door Zijn genade, rust gevende aan hen, die vermoeid en belast zijn, en door Zijn vertroostingen diegenen oprichtende, die door overtuiging van zonde vernederd en ternedergebogen waren.

8. Hij is voortdurend vriendelijk voor alle Godvruchtigen. De Heere heeft de rechtvaardigen lief, en zij kunnen met te meer vertrouwen rekenen op Zijn macht, als zij zeker zijn van Zijn liefde. Onze Heere Jezus toonde Zijn liefde voor de rechtvaardigen door alle gerechtigheid voor hen te vervullen. 9. Hij heeft een tedere belangstelling in hen, die zeer bijzonder Zijn zorg behoeven, de Heere bewaart de vreemdelingen.

a. Het moet niet onopgemerkt blijven, dat de naam Jehovah hier in vijf zinsneden vijf maal herhaald wordt om te kennen te geven, dat het een almachtige kracht is de kracht van Jehovah die aangewend wordt tot hulp van de verdrukten, en dat het evenzeer tot eer en heerlijkheid Gods is om de ellendigen te helpen en te ondersteunen, als om door Zijn naam Jah, op de hemelen te rijden, Psalms 68:5. Vreemdelingen zijn aan gevaar blootgesteld, en gewoonlijk hebben zij geen vrienden, maar de Heere bewaart hen, opdat zij niet ternedergeworpen en in het verderf worden gestort. Menig arm vreemdeling heeft het voordeel van de Goddelijke bescherming genoten en is er in het leven door gebleven.

b. Weduwen en wezen, die het hoofd van hun gezin verloren hebben, dat er zorg voor droeg, vallen dikwijls in de handen van hen die een prooi van hen maken, hun geen recht willen doen, hun onrecht doen, maar de Heere houdt hen staande, en verwekt hun vrienden, zie Exodus 22:22, Exodus 22:23. Onze Heere Jezus is in de wereld gekomen om de hulpelozen te helpen, heidenen, vreemdelingen in Zijn koninkrijk te ontvangen en opdat arme zondaren, die als wezen zijn bij Hem ontfermd worden, Hosea 1:1-4:4.

10. Hij zal verschijnen ter verwoesting van allen, die Zijn koninkrijk tegenstaan en er de getrouwe onderdanen van onderdrukken. Der goddelozen weg keert Hij om. Laat ons daarom hopen op Hem, en de grimmigheid des benauwers niet vrezen, alsof hij reeds gereed was om te verderven. Het is de heerlijkheid van de Messias dat Hij al de raadslagen van hel en aarde zal omkeren, die strijden tegen Zijn kerk, zodat wij, Hem voor ons hebbende, niets van hetgeen tegen ons gedaan kan worden behoeven te vrezen.

11. Zijn koninkrijk zal voortduren door al de wentelingen des tijds tot aan de uiterste eeuwen der eeuwigheid, Psalms 146:10. Laat dit ons aanmoedigen om ten allen tijde op God te vertrouwen, dat de Heere in eeuwigheid zal regeren ten spijt van al de boosaardigheid van de machten van de duisternis, uw God, o Zion, is van geslacht tot geslacht. Christus is tot Koning gesteld over de heilige berg Zion, en Zijn koninkrijk zal in eindeloze heerlijkheid blijven bestaan. Het is een onuitsprekelijke troost, dat de Heere regeert als Zions God, als Zions Koning, dat de Messias aan de gemeente gegeven is tot een Hoofd boven alle dingen, en dit blijven zal zolang de wereld bestaat.

Verzen 5-10

Psalm 146:5-10

De psalmist had ons gewaarschuwd om niet op prinsen te vertrouwen, omdat wij, zo wij het wel doen, ellendig teleurgesteld zullen worden, hier moedigt hij ons aan om ons vertrouwen te stellen op God, omdat wij, zo wij dit doen, gelukkig en beveiligd zullen zijn. Welgelukzalig is hij, die de God Jakobs tot zijn hulp heeft, die deel heeft in Zijn hoedanigheden en beloften, waardoor God zich verbonden heeft hun te hulp te komen, en wiens verwachting van de Heere zijn God is. Diegenen zullen Hem hebben tot hun hulp:

1. Die Hem aannemen tot hun God, en Hem dienovereenkomstig dienen en aanbidden.

2. Die hun verwachting van Hem hebben en een leven leiden van afhankelijkheid van Hem, die goede gedachten van Hem hebben, zich in Hem bemoedigen als alle andere steunselen falen. Iedere gelovige kan op God zien als de God Jakobs, van de kerk in het algemeen, en daarom kan hij hulp van Hem verwachten met betrekking tot openbare rampen en evenzeer kan hij ook op Hem steunen voor al zijn persoonlijke behoeften en noden. Wij moeten hopen:

a. Op de voorzienigheid Gods voor alle goed, dat wij nodig hebben, en dat betrekking heeft op het tegenwoordige leven.

b. Op de genade van Christus voor alle goed, dat betrekking heeft op het toekomende leven. Hiernaar inzonderheid verwijst de geleerde Dr. Hammond bij dit en de volgende verzen, daar hij van mening is dat het laatste gedeelte van de psalm zeer duidelijk en op merkwaardige wijze heenziet naar Christus, de eeuwige Zoon van God in Zijn vleeswording. Hij citeert een van de rabbijnen, die van Psalms 146:10 zegt, dat het tot de dagen van de Messias behoort. En dat dit zo is zal blijken, denkt hij, door Psalms 146:7, Psalms 146:8 te vergelijken met de karakterschets, die Christus van de Messias geeft, Matthew 11:5, Matthew 11:6. De blinden worden ziende en de kreupelen wandelen, en de slotwoorden aldaar: Zalig is hij, die aan Mij niet zal geërgerd worden, kunnen zeer wel ondersteld worden, denkt hij, betrekking te hebben op Psalms 146:5, zalig is hij, wiens verwachting op de Heere, zijn God is, en die niet aan Hem geërgerd is.

Beschouwen wij nu de grote sterke bemoedigingen, die ons hier gegeven zijn om te hopen op de Heere, onze God.

1. Hij is de maker van de wereld, en daarom heeft Hij alle macht in zichzelf, en het gebied over de krachten van al de schepselen, die aan Hem ontleend zonde, van Hem afhankelijk zijn, Vers 6. Hij heeft de hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat in dezelve is, en daarom is Zijn arm niet verkort, dat Hij niet zou kunnen verlossen. Dit is zeer toepasselijk op Christus, door wie God de wereld gemaakt heeft en zonder wie geen ding gemaakt is, dat gemaakt is. Het is een grote steun voor het geloof dat de Verlosser van de wereld dezelfde is, die er de Schepper van was, en er daarom welwillendheid voor heeft, een volkomen kennis van haar toestand heeft en macht om haar te helpen.

2. Hij is een God van onverbreekbare getrouwheid. Wij kunnen aan op het woord van God, want Hij houdt trouwe in eeuwigheid, en daarom zal geen van Zijn woorden ter aarde vallen, het is waar van den beginne en daarom waar tot het einde. Onze Heere Jezus is de Amen, de getrouwe getuige, zowel als het begin, de werker en het beginsel van de schepping Gods, Revelation 3:14. Het bewaren tot in eeuwigheid van Gods waarheid is Hem overgegeven, want alle beloften zijn in Hem ja en amen.

3. Hij is de beschermer van de benadeelde onschuld, Hij staat de zaak voor van de verdrukten, en zoals wij het lezen Hij oefent gerechtigheid voor hen. Hij doet dit dikwijls in Zijn voorzienigheid recht doende aan hen, aan wie onrecht gedaan werd, en hun oprechtheid in het licht stellende, dat zal Hij doen in het oordeel van de grote dag. De Messias is gekomen om de kinderen van de mensen te verlossen uit de handen van Satan, de grote verdrukker, en, al het oordeel Hem overgegeven zijnde, is ook het gericht houden over de vervolgers daarin begrepen.

4. Hij is een milddadige weldoener voor de nooddruftigen, Hij geeft de hongerigen brood: dat doet God op de gewone wijze om te voldoen aan het verlangen van de natuur, dat heeft Hij soms op buitengewone wijze gedaan, zoals toen de raven Elia hebben gevoed, dat heeft Christus meer dan eens gedaan, als Hij op wonderdadige wijze duizenden gevoed heeft met hetgeen slechts voor een of twee maaltijden bestemd was voor Zijn eigen gezin. Dit moedigt ons aan om te hopen op Hem als de spijziger van onze ziel met het brood des levens.

5. Hij is de bewerker van de vrijheid van hen, die gebonden waren, de Heere maakt de gevangenen los. Hij heeft Israël uitgevoerd uit het diensthuis van Egypte en naderhand uit Babel. De wonderen, door Christus gewrocht door de stommen te doen spreken, de doven te doen horen, door dat ene woord Effatha, word geopend, zijn reinigen van melaatsen, waardoor Hij hen ontsloeg uit hun opsluiting, en Zijn opwekken van de doden uit hun graven, kunnen alle begrepen zijn in dit losmaken van de gevangenen, en daardoor kunnen wij aangemoedigd zijn om op Hem te hopen voor die geestelijke vrijheid, om welke uit te roepen Hij gekomen is, Isaiah 61:1, Isaiah 61:2.

6. Hij geeft het gezicht aan hen, die er lang beroofd van zijn geweest. De Heere kan de ogen van de blinden openen, en heeft dikwijls aan Zijn beproefd volk de vertroosting te zien gegeven, die zij tevoren niet bespeurd hadden, getuige Genesis 21:19, en de dienaar van de profeet, 2 Kings 6:17. Maar dit ziet zeer bijzonder op Christus, want van alle eeuw is het niet gehoord dat iemand eens blindgeborenen ogen geopend heeft, John 9:32, voordat Christus het gedaan heeft, en ons daardoor aangemoedigd heeft om te hopen op geestelijke verlichting.

7. Hij maakt recht wat krom was, en geeft verademing aan hen, die in moeite waren en op het punt van te bezwijken, de Heere richt de gebogenen op, door hen te vertroosten en te ondersteunen onder hun lasten, en ter bestemder tijd neemt Hij de lasten van hen weg. Dit werd letterlijk vervuld door Christus, toen Hij een arme vrouw, die samengebogen was en zich ganselijk niet kon oprichten, van haar ziekte verlost heeft Luke 13:1, 11, 12. En Hij doet dit nog door Zijn genade, rust gevende aan hen, die vermoeid en belast zijn, en door Zijn vertroostingen diegenen oprichtende, die door overtuiging van zonde vernederd en ternedergebogen waren.

8. Hij is voortdurend vriendelijk voor alle Godvruchtigen. De Heere heeft de rechtvaardigen lief, en zij kunnen met te meer vertrouwen rekenen op Zijn macht, als zij zeker zijn van Zijn liefde. Onze Heere Jezus toonde Zijn liefde voor de rechtvaardigen door alle gerechtigheid voor hen te vervullen. 9. Hij heeft een tedere belangstelling in hen, die zeer bijzonder Zijn zorg behoeven, de Heere bewaart de vreemdelingen.

a. Het moet niet onopgemerkt blijven, dat de naam Jehovah hier in vijf zinsneden vijf maal herhaald wordt om te kennen te geven, dat het een almachtige kracht is de kracht van Jehovah die aangewend wordt tot hulp van de verdrukten, en dat het evenzeer tot eer en heerlijkheid Gods is om de ellendigen te helpen en te ondersteunen, als om door Zijn naam Jah, op de hemelen te rijden, Psalms 68:5. Vreemdelingen zijn aan gevaar blootgesteld, en gewoonlijk hebben zij geen vrienden, maar de Heere bewaart hen, opdat zij niet ternedergeworpen en in het verderf worden gestort. Menig arm vreemdeling heeft het voordeel van de Goddelijke bescherming genoten en is er in het leven door gebleven.

b. Weduwen en wezen, die het hoofd van hun gezin verloren hebben, dat er zorg voor droeg, vallen dikwijls in de handen van hen die een prooi van hen maken, hun geen recht willen doen, hun onrecht doen, maar de Heere houdt hen staande, en verwekt hun vrienden, zie Exodus 22:22, Exodus 22:23. Onze Heere Jezus is in de wereld gekomen om de hulpelozen te helpen, heidenen, vreemdelingen in Zijn koninkrijk te ontvangen en opdat arme zondaren, die als wezen zijn bij Hem ontfermd worden, Hosea 1:1-4:4.

10. Hij zal verschijnen ter verwoesting van allen, die Zijn koninkrijk tegenstaan en er de getrouwe onderdanen van onderdrukken. Der goddelozen weg keert Hij om. Laat ons daarom hopen op Hem, en de grimmigheid des benauwers niet vrezen, alsof hij reeds gereed was om te verderven. Het is de heerlijkheid van de Messias dat Hij al de raadslagen van hel en aarde zal omkeren, die strijden tegen Zijn kerk, zodat wij, Hem voor ons hebbende, niets van hetgeen tegen ons gedaan kan worden behoeven te vrezen.

11. Zijn koninkrijk zal voortduren door al de wentelingen des tijds tot aan de uiterste eeuwen der eeuwigheid, Psalms 146:10. Laat dit ons aanmoedigen om ten allen tijde op God te vertrouwen, dat de Heere in eeuwigheid zal regeren ten spijt van al de boosaardigheid van de machten van de duisternis, uw God, o Zion, is van geslacht tot geslacht. Christus is tot Koning gesteld over de heilige berg Zion, en Zijn koninkrijk zal in eindeloze heerlijkheid blijven bestaan. Het is een onuitsprekelijke troost, dat de Heere regeert als Zions God, als Zions Koning, dat de Messias aan de gemeente gegeven is tot een Hoofd boven alle dingen, en dit blijven zal zolang de wereld bestaat.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 146". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-146.html. 1706.
adsFree icon
Ads FreeProfile