Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Psalmen 140

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 140

Deze en de vier volgende psalmen zijn van tamelijk dezelfde soort, en de strekking er van is gelijk aan die in vele psalmen, die wij aan het begin en het midden van het boek van de psalmen hebben aangetroffen hoewel in slechts weinige later. Zij waren geschreven door David (naar het schijnt) toen hij vervolgd werd door Saul, een ervan wordt gezegd zijn gebed te zijn toen hij in de spelonk was, en het is waarschijnlijk dat al de overige omstreeks dezelfde tijd geschreven zijn. In deze psalm:

I. klaagt David over de boosaardigheid van zijn vijanden, en bidt hij God om hem voor hen te bewaren, Psalms 140:2..

II. Bemoedigt hij zich in God als zijn God, Psalms 140:7,Psalms 140:8.

III. Hij bidt om het verderf van zijn vervolgers, en profeteert het, Psalms 140:9.

IV. Hij verzekert aan al Gods volk, dat verdrukt en beproefd is, dat hun ellende ter bestemder tijd een goed einde zal nemen, Psalms 140:13,Psalms 140:14, met welke verzekering wij onszelf en elkaar moeten vertroosten als wij deze psalm zingen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 140

Deze en de vier volgende psalmen zijn van tamelijk dezelfde soort, en de strekking er van is gelijk aan die in vele psalmen, die wij aan het begin en het midden van het boek van de psalmen hebben aangetroffen hoewel in slechts weinige later. Zij waren geschreven door David (naar het schijnt) toen hij vervolgd werd door Saul, een ervan wordt gezegd zijn gebed te zijn toen hij in de spelonk was, en het is waarschijnlijk dat al de overige omstreeks dezelfde tijd geschreven zijn. In deze psalm:

I. klaagt David over de boosaardigheid van zijn vijanden, en bidt hij God om hem voor hen te bewaren, Psalms 140:2..

II. Bemoedigt hij zich in God als zijn God, Psalms 140:7,Psalms 140:8.

III. Hij bidt om het verderf van zijn vervolgers, en profeteert het, Psalms 140:9.

IV. Hij verzekert aan al Gods volk, dat verdrukt en beproefd is, dat hun ellende ter bestemder tijd een goed einde zal nemen, Psalms 140:13,Psalms 140:14, met welke verzekering wij onszelf en elkaar moeten vertroosten als wij deze psalm zingen.

Verzen 1-8

Psalm 140:1-8

Evenals in andere dingen was David hierin een type van Christus, dat hij heeft geleden voordat hij heeft geheerst, vernederd was voordat hij werd verhoogd, en dat, gelijk er velen waren, die hem liefhadden en waardeerden en hem zochten te eren, er ook velen waren die hem haatten en benijdden en hem kwaad zochten te doen, zoals blijkt uit deze verzen, waarin:

1. Hij een karakterschets geeft van zijn vijanden, en hen schildert in hun eigen kleuren als gevaarlijke mensen, voor wie hij alle reden had om bevreesd te zijn, hoewel hij geen reden had om te denken dat de rechtvaardige God hen zou steunen. Er was een, die hun aanvoerder schijnt geweest te zijn, die hij de kwade mens noemt, Psalms 140:2, en de man alles gewelds, Psalms 140:5, waarschijnlijk bedoelt hij Saul. De Chaldeense paraphrast noemt in Psalms 140:10 beide Doeg en Achitofel, maar tussen deze was een grote afstand van tijd. Mannen des gewelds zijn boze mensen. Maar behalve die waren er nog velen, die tegen David verbonden waren, en die hier voorgesteld worden als het ware zaad van de slang. Want:

a. Zij zijn zeer listig om kwaad te doen, zij hebben het in hun hart bedacht, Psalms 140:3, hebben met alle mogelijke list het plan beraamd. Zij hebben samengespannen om de voeten eens Godvruchtigen weg te stoten, Psalms 140:5 hem in zonde te doen vallen en in ellende te brengen, hem in het verderf te storten door zijn goede naam te belasteren, zijn belangen te schaden, hem het leven te benemen. Te dien einde hebben zij als geweldige jagers, een strik verborgen en koorden, en een net uitgespreid, Psalms 140:6, opdat hun plannen tegen hem, onontdekt blijvende, zoveel zekerder ten uitvoer gebracht zouden worden, en hij hun, eer hij het wist, in handen zou vallen. Grote vervolgers zijn dikwijls zeer behendige staatslieden geweest, waardoor zij dan nog geduchter werden, maar de Heere bewaart de eenvoudigen zonder al die kunstgrepen.

b. Zij zijn zeer boosaardig, zo vol van kwaadheid als Satan zelf. Zij scherpen hun tong als een slang, die zijn venijn instort met zijn tong, en er is in alles wat zij zeggen zoveel boosaardigheid, dat men zou denken dat er niets dan addervergif onder hun lippen is, Psalms 140:4. Met hun lasteringen en hun raadslagen bedoelden zij David ten verderve te brengen, doch in het geheim, zoals men door een slang of een adder in het gras gebeten wordt. Zij poogden ook hun boosaardigheid aan anderen mee te delen, en hen nog zeven maal meer kinderen van de hel te maken dan zij zelf waren. Een boosaardige tong maakt de mensen als de oude slang, en vergif onder hun lippen is een stellig teken van vergif in het hart.

c. Zij zijn saamverbonden, er zijn velen van hen, maar zij komen samen om tegen mij te oorlogen, Psalms 140:3. Zij die in niets anders samen overeen kunnen komen, komen overeen om een goed man te vervolgen. Herodes en Pilatus zullen zich hierin verenigen, en hierin gelijken zij op Satan, die niet tegen zichzelf verdeeld is, al de duivelen komen overeen in Beelzebul.

d. Zij zijn hovaardig, Psalms 140:6, vol van eigenwaan, zeker van wel te zullen slagen, en ook hierin gelijken zij op Satan, wiens heersende, hem verdervende zonde hoogmoed was. De hoogmoed van vervolgers kan, hoewel hij voor het ogenblik de verschrikking is van de vervolgden, hun toch tot bemoediging zijn, want hoe hoogmoediger zij zijn, hoe sneller zij rijpen voor het verderf. Hovaardigheid is voor de verbreking en hoogheid des geestes voor de val. 2. Hij bidt God hem voor hen te bewaren van door hen verzwolgen te worden. Heere red mij, bewaar mij, behoed mij, Psalms 140:2, Psalms 140:5. Laat het hun niet gelukken om mij van het leven te beroven, mij van mijn eer en goede naam mijn invloed, mijn vertroosting te beroven, en te beletten dat ik tot de troon kom. Bewaar er mij voor om te doen zoals zij doen, of zoals zij willen dat ik doen zal, en zich vleien dat ik doen zal. Hoe meer boosaardigheid aan de dag komt in onze vijanden tegen ons, hoe vuriger wij God moeten bidden ons onder Zijn bescherming te nemen. In Hem kunnen de gelovigen rekenen op veiligheid, en er met alle gerustheid en kalmte van genieten. Die God bewaart zijn veilig. Indien Hij voor ons is, wie kan dan tegen ons zijn?

3. Hij triomfeert in God, en daardoor triomfeert hij in werkelijkheid over zijn vervolgers Psalms 140:7, Psalms 140:8. Toen zijn vijanden hun tong scherpten tegen hem, heeft hij toen de zijne tegen hen gescherpt? Neen, addervergif was onder hun lippen, maar genade was uitgestort op zijn lippen, getuige hetgeen hij hier tot de Heere zegt, want tot Hem zag hij op, tot Hem wendde hij zich, toen hij zich door de boosaardigheid van zijn vijanden in zo groot gevaar zag gebracht. En het is goed en gelukkig voor ons, dat wij een God hebben, tot wie wij ons kunnen wenden. Hij vertroostte zich:

a. Met zijn deel in God, "ik heb tot de Heere gezegd: Gij zijt mijn God, en zo Gij mijn God zijt, dan zijt Gij mijn schild en machtige beschermer." In moeilijke, gevaarvolle tijden, is het goed om aanspraak te maken op betrekking tot God, en Hem door het geloof aan te grijpen en ons aan Hem vast te houden.

b. In zijn toegang tot God. Het was zijn troost, dat hij niet alleen in verbond met God was opgenomen, maar ook in gemeenschap met Hem, dat hij vrijheid had om tot Hem te spreken en een antwoord van Hem kon verwachten, en met ootmoedig vertrouwen zeggen kon: Neem ter ore, o Heere, de stem mijner smekingen.

c. In de verzekerdheid, die hij had van hulp van God en van gelukzaligheid in Hem, Heere, Jehovah, Adonai als Jehovah bestaat Gij uit en door Uzelf zijt Gij algenoegzaam, een oneindig volmaakt wezen, als Adonai zijt Gij mijn steun en stut, mijn bestuurder en regeerder, en daarom de sterkte mijns heils, mijn sterke Verlosser, ja niet alleen mijn Verlosser, mijn Heiland, maar mijn heil, van wie en in wie mijn heil is, niet alleen een sterke Verlosser, maar de sterkte mijner verlossing, mijns heils, op wie de kracht en klem mijner hoop is gelegd -alles in alles is om mij gelukkig te maken, en mij voor mijn zaligheid te bewaren.

d. In de ervaring, die hij vroeger heeft gehad van Gods zorg over hem, Gij hebt mijn hoofd bedekt ten dage van de wapening. Gelijk hij bij Saul er op gepleit heeft, dat hij ten diepste van zijn land menigmaal zijn leven gewaagd heeft op de hoogten des velds zo pleit hij nu bij God, dat Hij hem in die diensten wonderbaarlijk heeft beschermd, hem van een betere helm voorzien heeft om zijn hoofd te beschutten, dan Goliaths helm was. "Heere, Gij hebt mij behoed ten dage des strijds met de Filistijnen, laat mij nu niet vallen door de verraderlijke kuiperijen van trouweloze Israëlieten." God is even machtig om Zijn volk voor geheim bedrog als voor openlijk geweld te bewaren, en de ervaringen, die wij van Zijn macht en zorg gehad hebben in gevaren van de ene soort, kunnen ons aanmoedigen om op Hem te vertrouwen in gevaren van een andere aard, want des Heeren rechterhand kan door niets verkort worden.

Verzen 1-8

Psalm 140:1-8

Evenals in andere dingen was David hierin een type van Christus, dat hij heeft geleden voordat hij heeft geheerst, vernederd was voordat hij werd verhoogd, en dat, gelijk er velen waren, die hem liefhadden en waardeerden en hem zochten te eren, er ook velen waren die hem haatten en benijdden en hem kwaad zochten te doen, zoals blijkt uit deze verzen, waarin:

1. Hij een karakterschets geeft van zijn vijanden, en hen schildert in hun eigen kleuren als gevaarlijke mensen, voor wie hij alle reden had om bevreesd te zijn, hoewel hij geen reden had om te denken dat de rechtvaardige God hen zou steunen. Er was een, die hun aanvoerder schijnt geweest te zijn, die hij de kwade mens noemt, Psalms 140:2, en de man alles gewelds, Psalms 140:5, waarschijnlijk bedoelt hij Saul. De Chaldeense paraphrast noemt in Psalms 140:10 beide Doeg en Achitofel, maar tussen deze was een grote afstand van tijd. Mannen des gewelds zijn boze mensen. Maar behalve die waren er nog velen, die tegen David verbonden waren, en die hier voorgesteld worden als het ware zaad van de slang. Want:

a. Zij zijn zeer listig om kwaad te doen, zij hebben het in hun hart bedacht, Psalms 140:3, hebben met alle mogelijke list het plan beraamd. Zij hebben samengespannen om de voeten eens Godvruchtigen weg te stoten, Psalms 140:5 hem in zonde te doen vallen en in ellende te brengen, hem in het verderf te storten door zijn goede naam te belasteren, zijn belangen te schaden, hem het leven te benemen. Te dien einde hebben zij als geweldige jagers, een strik verborgen en koorden, en een net uitgespreid, Psalms 140:6, opdat hun plannen tegen hem, onontdekt blijvende, zoveel zekerder ten uitvoer gebracht zouden worden, en hij hun, eer hij het wist, in handen zou vallen. Grote vervolgers zijn dikwijls zeer behendige staatslieden geweest, waardoor zij dan nog geduchter werden, maar de Heere bewaart de eenvoudigen zonder al die kunstgrepen.

b. Zij zijn zeer boosaardig, zo vol van kwaadheid als Satan zelf. Zij scherpen hun tong als een slang, die zijn venijn instort met zijn tong, en er is in alles wat zij zeggen zoveel boosaardigheid, dat men zou denken dat er niets dan addervergif onder hun lippen is, Psalms 140:4. Met hun lasteringen en hun raadslagen bedoelden zij David ten verderve te brengen, doch in het geheim, zoals men door een slang of een adder in het gras gebeten wordt. Zij poogden ook hun boosaardigheid aan anderen mee te delen, en hen nog zeven maal meer kinderen van de hel te maken dan zij zelf waren. Een boosaardige tong maakt de mensen als de oude slang, en vergif onder hun lippen is een stellig teken van vergif in het hart.

c. Zij zijn saamverbonden, er zijn velen van hen, maar zij komen samen om tegen mij te oorlogen, Psalms 140:3. Zij die in niets anders samen overeen kunnen komen, komen overeen om een goed man te vervolgen. Herodes en Pilatus zullen zich hierin verenigen, en hierin gelijken zij op Satan, die niet tegen zichzelf verdeeld is, al de duivelen komen overeen in Beelzebul.

d. Zij zijn hovaardig, Psalms 140:6, vol van eigenwaan, zeker van wel te zullen slagen, en ook hierin gelijken zij op Satan, wiens heersende, hem verdervende zonde hoogmoed was. De hoogmoed van vervolgers kan, hoewel hij voor het ogenblik de verschrikking is van de vervolgden, hun toch tot bemoediging zijn, want hoe hoogmoediger zij zijn, hoe sneller zij rijpen voor het verderf. Hovaardigheid is voor de verbreking en hoogheid des geestes voor de val. 2. Hij bidt God hem voor hen te bewaren van door hen verzwolgen te worden. Heere red mij, bewaar mij, behoed mij, Psalms 140:2, Psalms 140:5. Laat het hun niet gelukken om mij van het leven te beroven, mij van mijn eer en goede naam mijn invloed, mijn vertroosting te beroven, en te beletten dat ik tot de troon kom. Bewaar er mij voor om te doen zoals zij doen, of zoals zij willen dat ik doen zal, en zich vleien dat ik doen zal. Hoe meer boosaardigheid aan de dag komt in onze vijanden tegen ons, hoe vuriger wij God moeten bidden ons onder Zijn bescherming te nemen. In Hem kunnen de gelovigen rekenen op veiligheid, en er met alle gerustheid en kalmte van genieten. Die God bewaart zijn veilig. Indien Hij voor ons is, wie kan dan tegen ons zijn?

3. Hij triomfeert in God, en daardoor triomfeert hij in werkelijkheid over zijn vervolgers Psalms 140:7, Psalms 140:8. Toen zijn vijanden hun tong scherpten tegen hem, heeft hij toen de zijne tegen hen gescherpt? Neen, addervergif was onder hun lippen, maar genade was uitgestort op zijn lippen, getuige hetgeen hij hier tot de Heere zegt, want tot Hem zag hij op, tot Hem wendde hij zich, toen hij zich door de boosaardigheid van zijn vijanden in zo groot gevaar zag gebracht. En het is goed en gelukkig voor ons, dat wij een God hebben, tot wie wij ons kunnen wenden. Hij vertroostte zich:

a. Met zijn deel in God, "ik heb tot de Heere gezegd: Gij zijt mijn God, en zo Gij mijn God zijt, dan zijt Gij mijn schild en machtige beschermer." In moeilijke, gevaarvolle tijden, is het goed om aanspraak te maken op betrekking tot God, en Hem door het geloof aan te grijpen en ons aan Hem vast te houden.

b. In zijn toegang tot God. Het was zijn troost, dat hij niet alleen in verbond met God was opgenomen, maar ook in gemeenschap met Hem, dat hij vrijheid had om tot Hem te spreken en een antwoord van Hem kon verwachten, en met ootmoedig vertrouwen zeggen kon: Neem ter ore, o Heere, de stem mijner smekingen.

c. In de verzekerdheid, die hij had van hulp van God en van gelukzaligheid in Hem, Heere, Jehovah, Adonai als Jehovah bestaat Gij uit en door Uzelf zijt Gij algenoegzaam, een oneindig volmaakt wezen, als Adonai zijt Gij mijn steun en stut, mijn bestuurder en regeerder, en daarom de sterkte mijns heils, mijn sterke Verlosser, ja niet alleen mijn Verlosser, mijn Heiland, maar mijn heil, van wie en in wie mijn heil is, niet alleen een sterke Verlosser, maar de sterkte mijner verlossing, mijns heils, op wie de kracht en klem mijner hoop is gelegd -alles in alles is om mij gelukkig te maken, en mij voor mijn zaligheid te bewaren.

d. In de ervaring, die hij vroeger heeft gehad van Gods zorg over hem, Gij hebt mijn hoofd bedekt ten dage van de wapening. Gelijk hij bij Saul er op gepleit heeft, dat hij ten diepste van zijn land menigmaal zijn leven gewaagd heeft op de hoogten des velds zo pleit hij nu bij God, dat Hij hem in die diensten wonderbaarlijk heeft beschermd, hem van een betere helm voorzien heeft om zijn hoofd te beschutten, dan Goliaths helm was. "Heere, Gij hebt mij behoed ten dage des strijds met de Filistijnen, laat mij nu niet vallen door de verraderlijke kuiperijen van trouweloze Israëlieten." God is even machtig om Zijn volk voor geheim bedrog als voor openlijk geweld te bewaren, en de ervaringen, die wij van Zijn macht en zorg gehad hebben in gevaren van de ene soort, kunnen ons aanmoedigen om op Hem te vertrouwen in gevaren van een andere aard, want des Heeren rechterhand kan door niets verkort worden.

Verzen 9-14

Psalm 140:9-14

Hier is Davids gelovig voorzien:

I. Dat de vervolgers beschaamd en te schande gemaakt zullen worden.

1. Hun teleurstelling, daar bidt hij om, Psalms 140:9, dat hun lusten niet bevredigd zullen worden, hun lust van eerzucht, afgunst en wraakzucht. "Geef, Heere, de begeerten des goddelozen niet, maar stel hem er in teleur, laat hen het niet zien dat mijn invloed teniet gaat dat zij zo vurig begeren te zien, maar hoor de stem mijner smekingen. Hij bidt dat hun plannen niet tot uitvoering zullen komen, maar zullen mislukken, bevorder zijn kwaad voornemen niet, laat Gods voorzienigheid geen van zijn plannen begunstigen, maar die dwarsbomen, laat zijn kwaad voornemen geen voortgang hebben, houd zijn raderen tegen, houd hem staande op de weg." Aldus moeten wij bidden tegen de vijanden van Gods volk, dat zij in hun ondernemingen niet zullen slagen. Zo was Davids gebed tegen Achitofel, dat God zijn raad tot zotheid zou maken. De pleitgrond is: dat zij zich anders zouden verheffen, zich zouden laten voorstaan op hun voorspoed, alsof die een bewijs was dat God hen heeft begunstigd. Als trotse mensen voorspoed hebben, worden zij nog trotser, gedragen zij zich onbeschaamder tegenover God en nog beledigender tegenover Zijn volk. En daarom: Heere, maak hen niet voorspoedig."

2. Hun verderf. Daar bidt hij om (zoals wij het lezen), maar sommigen geven er de voorkeur aan om het te lezen als profetie, en het oorspronkelijke laat die lezing toe. Als wij het opvatten als een gebed, dat voortkomt uit de geest van de profetie en dan komt het alles op hetzelfde neer dan voorzegt hij het verderf:

A. Van zijn eigen vijanden: Aangaande het hoofd dergenen, die mij omringen, en mijn verderf zoeken.

a. "De overlast hunner lippen zal hen overdekken, hun eigen hoofd overdekken, Psalms 140:10, het kwaad, dat zij mij hebben toegewenst, zal henzelf overkomen, hun vervloekingen zullen in hun eigen aangezicht teruggeblazen worden, en de plannen, die zij tegen mij beraamd hebben, zullen op hun eigen verderf uitlopen," Psalms 7:16, Psalms 7:17, Laat hen die door laster, verklikking, door verkeerde voorstelling te geven van hun naasten, door kwaadwillige verzinsels uit te strooien, kwaad stichten, de gevolgen ervan vrezen, en bedenken hoe treurig hun toestand zal zijn als al het kwaad dat door hun toedoen teweeggebracht werd op henzelf neer zal komen.

b. Gods oordelen, die hier vergeleken worden bij vurige kolen, in toespeling op de verwoesting van Sodom, zullen op hen vallen, ja, zoals bij de zondvloed de wateren van boven en die van beneden samenkwamen om de wereld te overstelpen, de vensteren des hemels geopend en de fonteinen des groten afgronds opengebroken werden, zo zullen ook hier, om het verderf van de vijanden van Christus en van Zij n koninkrijk te voltooien, niet alleen gloeiende kolen op hen geworpen worden van boven, Job 20:23, Job 27:22, maar zij zelf zullen in het vuur geworpen worden beneden, hemel en hel, de troon van God, de Rechter, en de woede van Satan, de pijniger, zullen samentreffen om hen rampzalig te maken. En het vuur, waarin zij geworpen zullen worden, is geen oven des vuurs, waaruit zij misschien zouden ontkomen, maar het is in diepe kuilen, waaruit zij niet opstaan kunnen. Tofeth wordt gezegd diep en wijd te zijn, Isaiah 30:33. B. Van alle anderen, die hun gelijken, Psalms 140:12..

a. Mensen van kwade tong, kwaadsprekers, moeten verwachten geschud te zullen worden, want zij zullen op de aarde niet bevestigd worden. Op hetgeen door leugen en bedrog, door laster en onrechtvaardige beschuldiging verkregen werd, zal geen voorspoed zijn, het zal niet duurzaam wezen. Goed, van ijdelheid gekomen, zal verminderd worden. Laat zulke mensen als Doeg niet denken dat zij lang zullen regeren, want zijn oordeel zal het hunne wezen, Psalms 2:5. Een valse tong is maar voor een ogenblik, maar een waarachtige lip zal bevestigd worden.

b. De boze Doeg moet verwachten vernietigd te zullen worden. Het kwaad zal de man des gewelds jagen, Psalms 140:12, zoals de bloedhond de moordenaar jaagt en vervolgt om hem te ontdekken, zoals de leeuw zijn prooi najaagt om haar te verscheuren. Kwaad aanstichtende mensen zullen aan het licht gebracht worden, in het verderf worden gestort, het verderf, dat hun bereid is, zal hen achterhalen en ternederwerpen. Het kwaad zal de zondaars vervolgen.

II. Hier is zijn voorzien van de verlossing en vertroosting van de vervolgden, Psalms 140:13, Psalms 140:14.

1. God zal hun recht doen door hen te verlossen, die, onrecht geleden hebbende, zich vertrouwend aan Hem overgeven. "Ik weet dat de Heere de rechtzaken, de rechtvaardige en benadeelde zaak van Zijn verdrukt volk, zal uitvoeren, zal handhaven, dat macht niet altijd zal zegevieren over recht, al is het slechts het recht van de ellendigen, van de armen, die slechts weinig hebben, waarop zij recht kunnen laten gelden." God is, en zal zijn, de beschermer van de verdrukte onschuld, en nog veel meer van de verdrukte Godsvrucht, zij, die Hem kennen, kunnen niet anders dan dit weten.

2. Zij zullen Hem recht doen (als ik dit eens zo zeggen mag) door Hem de eer toe te schrijven van hun verlossing. "Gewis, de rechtvaardigen, die er een gewetenszaak van maken om aan God te geven wat Hem toekomt, zowel als aan de mensen wat hun toekomt, zullen Uw naam loven, als zij bevinden dat hun zaak met ijver bepleit werd en met goed gevolg werd gehandhaafd." De slotwoorden: De oprechten zullen voor Uw aangezicht blijven duiden Gods gunst over hen aan. Mij zult hen toelaten om voor Uw aangezicht te blijven, in genade hier, in heerlijkheid hiernamaals, en het zal hun veiligheid en gelukzaligheid zijn, en hun plicht jegens God. Zij zullen bij U zijn als dienstknechten, die zich bij hun meester ophouden, om hem eer te bewijzen en zijn bevelen te ontvangen. Dit is ware lof- en dankzegging, want het is een leven van dank en lof te leiden, en dit gebruik moeten wij maken van al onze verlossingen, al onze uitreddingen: wij moeten er God ijveriger en blijmoediger om dienen.

Verzen 9-14

Psalm 140:9-14

Hier is Davids gelovig voorzien:

I. Dat de vervolgers beschaamd en te schande gemaakt zullen worden.

1. Hun teleurstelling, daar bidt hij om, Psalms 140:9, dat hun lusten niet bevredigd zullen worden, hun lust van eerzucht, afgunst en wraakzucht. "Geef, Heere, de begeerten des goddelozen niet, maar stel hem er in teleur, laat hen het niet zien dat mijn invloed teniet gaat dat zij zo vurig begeren te zien, maar hoor de stem mijner smekingen. Hij bidt dat hun plannen niet tot uitvoering zullen komen, maar zullen mislukken, bevorder zijn kwaad voornemen niet, laat Gods voorzienigheid geen van zijn plannen begunstigen, maar die dwarsbomen, laat zijn kwaad voornemen geen voortgang hebben, houd zijn raderen tegen, houd hem staande op de weg." Aldus moeten wij bidden tegen de vijanden van Gods volk, dat zij in hun ondernemingen niet zullen slagen. Zo was Davids gebed tegen Achitofel, dat God zijn raad tot zotheid zou maken. De pleitgrond is: dat zij zich anders zouden verheffen, zich zouden laten voorstaan op hun voorspoed, alsof die een bewijs was dat God hen heeft begunstigd. Als trotse mensen voorspoed hebben, worden zij nog trotser, gedragen zij zich onbeschaamder tegenover God en nog beledigender tegenover Zijn volk. En daarom: Heere, maak hen niet voorspoedig."

2. Hun verderf. Daar bidt hij om (zoals wij het lezen), maar sommigen geven er de voorkeur aan om het te lezen als profetie, en het oorspronkelijke laat die lezing toe. Als wij het opvatten als een gebed, dat voortkomt uit de geest van de profetie en dan komt het alles op hetzelfde neer dan voorzegt hij het verderf:

A. Van zijn eigen vijanden: Aangaande het hoofd dergenen, die mij omringen, en mijn verderf zoeken.

a. "De overlast hunner lippen zal hen overdekken, hun eigen hoofd overdekken, Psalms 140:10, het kwaad, dat zij mij hebben toegewenst, zal henzelf overkomen, hun vervloekingen zullen in hun eigen aangezicht teruggeblazen worden, en de plannen, die zij tegen mij beraamd hebben, zullen op hun eigen verderf uitlopen," Psalms 7:16, Psalms 7:17, Laat hen die door laster, verklikking, door verkeerde voorstelling te geven van hun naasten, door kwaadwillige verzinsels uit te strooien, kwaad stichten, de gevolgen ervan vrezen, en bedenken hoe treurig hun toestand zal zijn als al het kwaad dat door hun toedoen teweeggebracht werd op henzelf neer zal komen.

b. Gods oordelen, die hier vergeleken worden bij vurige kolen, in toespeling op de verwoesting van Sodom, zullen op hen vallen, ja, zoals bij de zondvloed de wateren van boven en die van beneden samenkwamen om de wereld te overstelpen, de vensteren des hemels geopend en de fonteinen des groten afgronds opengebroken werden, zo zullen ook hier, om het verderf van de vijanden van Christus en van Zij n koninkrijk te voltooien, niet alleen gloeiende kolen op hen geworpen worden van boven, Job 20:23, Job 27:22, maar zij zelf zullen in het vuur geworpen worden beneden, hemel en hel, de troon van God, de Rechter, en de woede van Satan, de pijniger, zullen samentreffen om hen rampzalig te maken. En het vuur, waarin zij geworpen zullen worden, is geen oven des vuurs, waaruit zij misschien zouden ontkomen, maar het is in diepe kuilen, waaruit zij niet opstaan kunnen. Tofeth wordt gezegd diep en wijd te zijn, Isaiah 30:33. B. Van alle anderen, die hun gelijken, Psalms 140:12..

a. Mensen van kwade tong, kwaadsprekers, moeten verwachten geschud te zullen worden, want zij zullen op de aarde niet bevestigd worden. Op hetgeen door leugen en bedrog, door laster en onrechtvaardige beschuldiging verkregen werd, zal geen voorspoed zijn, het zal niet duurzaam wezen. Goed, van ijdelheid gekomen, zal verminderd worden. Laat zulke mensen als Doeg niet denken dat zij lang zullen regeren, want zijn oordeel zal het hunne wezen, Psalms 2:5. Een valse tong is maar voor een ogenblik, maar een waarachtige lip zal bevestigd worden.

b. De boze Doeg moet verwachten vernietigd te zullen worden. Het kwaad zal de man des gewelds jagen, Psalms 140:12, zoals de bloedhond de moordenaar jaagt en vervolgt om hem te ontdekken, zoals de leeuw zijn prooi najaagt om haar te verscheuren. Kwaad aanstichtende mensen zullen aan het licht gebracht worden, in het verderf worden gestort, het verderf, dat hun bereid is, zal hen achterhalen en ternederwerpen. Het kwaad zal de zondaars vervolgen.

II. Hier is zijn voorzien van de verlossing en vertroosting van de vervolgden, Psalms 140:13, Psalms 140:14.

1. God zal hun recht doen door hen te verlossen, die, onrecht geleden hebbende, zich vertrouwend aan Hem overgeven. "Ik weet dat de Heere de rechtzaken, de rechtvaardige en benadeelde zaak van Zijn verdrukt volk, zal uitvoeren, zal handhaven, dat macht niet altijd zal zegevieren over recht, al is het slechts het recht van de ellendigen, van de armen, die slechts weinig hebben, waarop zij recht kunnen laten gelden." God is, en zal zijn, de beschermer van de verdrukte onschuld, en nog veel meer van de verdrukte Godsvrucht, zij, die Hem kennen, kunnen niet anders dan dit weten.

2. Zij zullen Hem recht doen (als ik dit eens zo zeggen mag) door Hem de eer toe te schrijven van hun verlossing. "Gewis, de rechtvaardigen, die er een gewetenszaak van maken om aan God te geven wat Hem toekomt, zowel als aan de mensen wat hun toekomt, zullen Uw naam loven, als zij bevinden dat hun zaak met ijver bepleit werd en met goed gevolg werd gehandhaafd." De slotwoorden: De oprechten zullen voor Uw aangezicht blijven duiden Gods gunst over hen aan. Mij zult hen toelaten om voor Uw aangezicht te blijven, in genade hier, in heerlijkheid hiernamaals, en het zal hun veiligheid en gelukzaligheid zijn, en hun plicht jegens God. Zij zullen bij U zijn als dienstknechten, die zich bij hun meester ophouden, om hem eer te bewijzen en zijn bevelen te ontvangen. Dit is ware lof- en dankzegging, want het is een leven van dank en lof te leiden, en dit gebruik moeten wij maken van al onze verlossingen, al onze uitreddingen: wij moeten er God ijveriger en blijmoediger om dienen.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 140". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-140.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile