Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 122". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-122.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 122". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 122Deze psalm schijnt door David geschreven te zijn ten gebruike van het volk van Israël, als zij te Jeruzalem kwamen om op de drie plechtige feesten voor het aangezicht des Heeren te aanbidden. Het was in Davids tijd, dat Jeruzalem voor het eerst verkoren was om de stad te zijn waar God Zijns naams gedachtenis stichten zou. Daar het iets nieuws was werd dit onder andere middelen gebruikt, om het volk liefde te doen opvatten voor Jeruzalem als de heilige stad, hoewel ze nog slechts kort tevoren in de handen van de Jebusieten was.
Merk op:
I. De blijdschap, waarmee zij moesten opgaan naar Jeruzalem, Psalms 122:1, Psalms 122:2.
II. De grote waardering, die zij voor Jeruzalem moesten hebben, Psalms 122:3.
II. De grote zorg, die zij moesten hebben voor Jeruzalem, en de gebeden, die zij tot God moesten opzenden voor haar welvaren, Psalms 122:6. Bij het zingen van deze psalm moeten wij het oog hebben op de Evangeliekerk, die genoemd wordt het Jeruzalem, dat van boven is.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 122Deze psalm schijnt door David geschreven te zijn ten gebruike van het volk van Israël, als zij te Jeruzalem kwamen om op de drie plechtige feesten voor het aangezicht des Heeren te aanbidden. Het was in Davids tijd, dat Jeruzalem voor het eerst verkoren was om de stad te zijn waar God Zijns naams gedachtenis stichten zou. Daar het iets nieuws was werd dit onder andere middelen gebruikt, om het volk liefde te doen opvatten voor Jeruzalem als de heilige stad, hoewel ze nog slechts kort tevoren in de handen van de Jebusieten was.
Merk op:
I. De blijdschap, waarmee zij moesten opgaan naar Jeruzalem, Psalms 122:1, Psalms 122:2.
II. De grote waardering, die zij voor Jeruzalem moesten hebben, Psalms 122:3.
II. De grote zorg, die zij moesten hebben voor Jeruzalem, en de gebeden, die zij tot God moesten opzenden voor haar welvaren, Psalms 122:6. Bij het zingen van deze psalm moeten wij het oog hebben op de Evangeliekerk, die genoemd wordt het Jeruzalem, dat van boven is.
Verzen 1-5
Psalm 122:1-5Hier is:
1. Het genot, dat David en andere vrome Israëlieten vonden als zij tot God naderden om de openbare eredienst bij te wonen, Psalms 122:1, Psalms 122:2.
A. De uitnodiging, tot hen gericht, was zeer welkom. David zelf was verblijd en hij wenste dat ieder Israëliet zou zeggen dat hij verblijd was, als hij geroepen werd om in het huis des Heeren te gaan. Het is de wil van God, dat wij Hem in samenstemming met elkaar zullen aanbidden, dat velen zich zullen verenigen om tot Hem te gaan in de openbare inzettingen. Wij behoren God te aanbidden in ons eigen huis, maar dat is niet genoeg, wij moeten in het huis des Heeren gaan, om Hem daar onze hulde te brengen en de onderlinge bijeenkomsten niet nalaten. Wij moeten niet alleen samenstemmen met elkaar, maar elkaar opwekken, om naar de openbare Godsverering te gaan. Wij zullen gaan, niet: "ga gij, en bid voor ons, wij zullen tehuis blijven," maar: Wij zullen ook henengaan) Zacheria 8:21, niet: ga gij eerst, en wij zullen u op ons gemak volgen, " of, "wij zullen eerst gaan, en gij zult na ons komen, " maar, "wij zullen tezamen gaan, tot eer van God en tot onze wederzijdse stichting en aanmoediging." Wij zelf zijn traag en achterlijk, en anderen zijn dit ook, en daarom moeten wij elkaar opwekken en opscherpen tot het goede, zoals ijzer met ijzer gescherpt wordt. Zij, die zich verblijden in God, zullen zich verblijden in de oproep en in de gelegenheid om tot Hem te gaan. David zelf, die het even weinig nodig had als wie het ook zij, om in zijn ijver voor de Godsdienst aangespoord te worden, heeft het zo weinig als een belediging opgenomen als hij geroepen werd om in het huis des Heeren te gaan, dat hij er blijde mee was als met een hem betoonde vriendelijkheid. Wij moeten van onze Christelijke vrienden begeren dat zij, als zij een goed werk ter hand genomen hebben, er ons toe zullen oproepen om er hen behulpzaam in te zijn.
B. Hun vooruitzicht was zeer aangenaam. Zij spreken ervan met heilige blijdschap, als in vervoering van vreugde, Psalms 122:2. Onze voeten zijn staande in uw poorten, o Jeruzalem! Als zij, die van het land kwamen, de reis moeizaam vonden, vertroostten zij zich hiermede, dat zij weldra te Jeruzalem zijn zullen, en dat dit hun een vergoeding zal wezen voor de vermoeienissen hunner reis. Wij zullen daar staan als dienaren, het is begerenswaardig een plaatste hebben in Jeruzalem, al is het ook slechts onder hen, die daar staan, Zacheria 3:7, al is het ook op de plaats des dorpelwachters, Psalms 84:11. Wij hebben nu een rustplaats voor de ark, en waar zij is, zullen wij wezen.
2. De lof van Jeruzalem, zoals in Psalms 48:13..
a. Het is de schone stad, niet alleen om haar ligging, maar ook om haar bouw. Ze is gebouwd tot een stad, de huizen staan niet verstrooid, maar belendend aan elkaar, en de straten zijn ruim en fraai. Zij is eenvormig gebouwd, wel samengevoegd, de huizen sterken en steunen elkaar. Hoewel de stad verdeeld was in de boven- en benedenstad, wordt zij toch gezegd wel samengevoegd te zijn, daar de Jebusieten er volkomen uit verdreven waren, en zij dus geheel en al in het bezit was van Gods volk. Zij was een type van de Evangeliekerk die wel samengevoegd is in heilige liefde en Christelijke gemeenschapsoefening, zodat zij geheel als een stad is.
b. Het is de plaats waar geheel Israël samenkomt, de plaats, waarheen de stammen opgaan, de algemene verenigingsplaats, en ze komen samen: Ten eerste om onderricht van God te ontvangen, zij komen tot de getuigenis Israëls, om te horen wat God hun te zeggen heeft, en Zijn orakel te raadplegen.
Ten tweede. Om Gode heerlijkheid toe te schrijven, om de naam des Heeren te danken. Wij allen hebben reden om dit te doen, inzonderheid zij, onder wie de getuigenis Israëls is. Indien God tot ons spreekt door Zijn Woord, dan hebben wij reden om Hem te antwoorden door onze dankzegging. Zie op welke boodschap wij uitgaan, als wij ons tot de openbare eredienst begeven, het is om dankzegging te doen.
c. Het is de koninklijke stad, Psalms 122:5. Daar zijn de stoelen des gerichts gezet. Het volk had reden om Jeruzalem te beminnen, omdat daar het recht bedeeld werd door een man naar Gods hart. De burgerlijke belangen des volks waren even goed verzorgd en verzekerd als hun kerkelijke zaken, en zeer gelukkig waren zij in hun gerechtshoven, die in Jeruzalem gevestigd waren, zoals de onze in Westminsterhall.
Merk op: Welk een schoon gezicht het was de getuigenis Israels en de stoelen des gerichts zo dicht bij elkaar te zien, te zien hoe goede naburen zij van elkaar waren. Laat de getuigenis Israëls de stoelen des gerichts besturen, en laat de stoelen des gerichts de getuigenis Israëls beschermen.
Verzen 1-5
Psalm 122:1-5Hier is:
1. Het genot, dat David en andere vrome Israëlieten vonden als zij tot God naderden om de openbare eredienst bij te wonen, Psalms 122:1, Psalms 122:2.
A. De uitnodiging, tot hen gericht, was zeer welkom. David zelf was verblijd en hij wenste dat ieder Israëliet zou zeggen dat hij verblijd was, als hij geroepen werd om in het huis des Heeren te gaan. Het is de wil van God, dat wij Hem in samenstemming met elkaar zullen aanbidden, dat velen zich zullen verenigen om tot Hem te gaan in de openbare inzettingen. Wij behoren God te aanbidden in ons eigen huis, maar dat is niet genoeg, wij moeten in het huis des Heeren gaan, om Hem daar onze hulde te brengen en de onderlinge bijeenkomsten niet nalaten. Wij moeten niet alleen samenstemmen met elkaar, maar elkaar opwekken, om naar de openbare Godsverering te gaan. Wij zullen gaan, niet: "ga gij, en bid voor ons, wij zullen tehuis blijven," maar: Wij zullen ook henengaan) Zacheria 8:21, niet: ga gij eerst, en wij zullen u op ons gemak volgen, " of, "wij zullen eerst gaan, en gij zult na ons komen, " maar, "wij zullen tezamen gaan, tot eer van God en tot onze wederzijdse stichting en aanmoediging." Wij zelf zijn traag en achterlijk, en anderen zijn dit ook, en daarom moeten wij elkaar opwekken en opscherpen tot het goede, zoals ijzer met ijzer gescherpt wordt. Zij, die zich verblijden in God, zullen zich verblijden in de oproep en in de gelegenheid om tot Hem te gaan. David zelf, die het even weinig nodig had als wie het ook zij, om in zijn ijver voor de Godsdienst aangespoord te worden, heeft het zo weinig als een belediging opgenomen als hij geroepen werd om in het huis des Heeren te gaan, dat hij er blijde mee was als met een hem betoonde vriendelijkheid. Wij moeten van onze Christelijke vrienden begeren dat zij, als zij een goed werk ter hand genomen hebben, er ons toe zullen oproepen om er hen behulpzaam in te zijn.
B. Hun vooruitzicht was zeer aangenaam. Zij spreken ervan met heilige blijdschap, als in vervoering van vreugde, Psalms 122:2. Onze voeten zijn staande in uw poorten, o Jeruzalem! Als zij, die van het land kwamen, de reis moeizaam vonden, vertroostten zij zich hiermede, dat zij weldra te Jeruzalem zijn zullen, en dat dit hun een vergoeding zal wezen voor de vermoeienissen hunner reis. Wij zullen daar staan als dienaren, het is begerenswaardig een plaatste hebben in Jeruzalem, al is het ook slechts onder hen, die daar staan, Zacheria 3:7, al is het ook op de plaats des dorpelwachters, Psalms 84:11. Wij hebben nu een rustplaats voor de ark, en waar zij is, zullen wij wezen.
2. De lof van Jeruzalem, zoals in Psalms 48:13..
a. Het is de schone stad, niet alleen om haar ligging, maar ook om haar bouw. Ze is gebouwd tot een stad, de huizen staan niet verstrooid, maar belendend aan elkaar, en de straten zijn ruim en fraai. Zij is eenvormig gebouwd, wel samengevoegd, de huizen sterken en steunen elkaar. Hoewel de stad verdeeld was in de boven- en benedenstad, wordt zij toch gezegd wel samengevoegd te zijn, daar de Jebusieten er volkomen uit verdreven waren, en zij dus geheel en al in het bezit was van Gods volk. Zij was een type van de Evangeliekerk die wel samengevoegd is in heilige liefde en Christelijke gemeenschapsoefening, zodat zij geheel als een stad is.
b. Het is de plaats waar geheel Israël samenkomt, de plaats, waarheen de stammen opgaan, de algemene verenigingsplaats, en ze komen samen: Ten eerste om onderricht van God te ontvangen, zij komen tot de getuigenis Israëls, om te horen wat God hun te zeggen heeft, en Zijn orakel te raadplegen.
Ten tweede. Om Gode heerlijkheid toe te schrijven, om de naam des Heeren te danken. Wij allen hebben reden om dit te doen, inzonderheid zij, onder wie de getuigenis Israëls is. Indien God tot ons spreekt door Zijn Woord, dan hebben wij reden om Hem te antwoorden door onze dankzegging. Zie op welke boodschap wij uitgaan, als wij ons tot de openbare eredienst begeven, het is om dankzegging te doen.
c. Het is de koninklijke stad, Psalms 122:5. Daar zijn de stoelen des gerichts gezet. Het volk had reden om Jeruzalem te beminnen, omdat daar het recht bedeeld werd door een man naar Gods hart. De burgerlijke belangen des volks waren even goed verzorgd en verzekerd als hun kerkelijke zaken, en zeer gelukkig waren zij in hun gerechtshoven, die in Jeruzalem gevestigd waren, zoals de onze in Westminsterhall.
Merk op: Welk een schoon gezicht het was de getuigenis Israels en de stoelen des gerichts zo dicht bij elkaar te zien, te zien hoe goede naburen zij van elkaar waren. Laat de getuigenis Israëls de stoelen des gerichts besturen, en laat de stoelen des gerichts de getuigenis Israëls beschermen.
Verzen 6-9
Psalm 122:6-91. Hier roept David anderen op om het goede voor Jeruzalem te wensen, Psalms 122:6, Psalms 122:7. Bidt om de vrede van Jeruzalem, om haar welvaren, om al het goede voor haar, inzonderheid om de eensgezindheid van haar inwoners en hun bewaring tegen de invallen van vijanden. Dit kunnen wij in waarheid begeren, opdat wij in haar vrede zelf vrede hebben, en hierom moeten wij ernstig bidden, want het is de gave Gods, en Hij wil er om verzocht worden. Zij die niets anders kunnen doen voor de vrede van Jeruzalem, kunnen er voor bidden, hetgeen nog iets meer is dan hun welwillendheid te betuigen, het is het verordineerde middel om zegen te verkrijgen. Wij moeten, een ieder van ons, de vrede en het welvaren van de Evangeliekerk, inzonderheid in ons eigen land, ernstig begeren en er vurig om bidden. Nu worden wij hier:
A. Aangemoedigd in ons bidden voor Jeruzalems vrede: wel moeten zij varen die u beminnen. Wij moeten bidden voor Jeruzalem, niet uit gewoonte, of omdat dit als het ware in de mode is, maar uit een beginsel van liefde voor Gods regering over de mensen, en der mensen aanbidding van God. In het streven naar het openbare welzijn bevorderen wij ook het onze, want zozeer bemint God de poorten van Zion, dat Hij allen zal liefhebben, die haar beminnen, en dus kunnen zij niet anders dan voorspoedig zijn, hun ziel zal ten minste welvaren door de inzettingen, die zij zo liefhebben.
B. Bestuurd in onze gebeden er voor, woorden in onze mond gelegd, Psalms 122:7. Vrede zij in uw vesting. Hij leert ons te bidden:
a. Voor al de inwoners in het algemeen, allen, die binnen haar muren zijn, van de geringste tot de aanzienlijkste. Vrede zij in uw forten, laat die nooit worden aangevallen, of, indien zij worden aangevallen, laat hen nooit veroverd worden, maar een krachtige beveiliging wezen voor de stad.
b. Voor de vorsten en regeerders in het bijzonder, welvaren zij in uw paleizen in de woningen van hen, die het roer van staat in handen hebben, de openbare zaken besturen, want indien zij voorspoed hebben, strekt dit tot welzijn van het algemeen. De armere klassen zijn licht geneigd om de voorspoed van de paleizen te benijden, maar hier wordt hen geleerd ervoor te bidden.
2. Hij besluit dat hij, wat anderen ook mogen doen, zich een getrouw vriend van Jeruzalem zal betonen:
A. In zijn gebeden: "Ik zal nu spreken, thans, nu ik de stammen zo blijmoedig zie opgaan naar de getuigenis Israëls, en de zaak beslist is dat Jeruzalem de plaats moet wezen waar God Zijns naams gedachtenis stichten wil, zal ik zeggen: Vrede zij in u." Hij heeft niet gezegd: "Laat anderen bidden voor de openbare vrede, de priesters en de profeten wier werk het is, en het volk, dat niets anders te doen heeft en ik zal er voor strijden en er voor regeren, neen, "ook ik zal er voor bidden."
B. In zijn streven, waarmee hij zijn gebeden zal ondersteunen. "Ik zal tot het uiterste van mijn vermogen het goede voor u zoeken." Al wat binnen de kring ligt van onze werkzaamheid voor het openbare welzijn moeten wij doen, want anders zijn wij niet oprecht in ons bidden er voor.
Nu zou men kunnen zeggen: het is toch niet te verwonderen, dat David om het welvaren van Jeruzalem heeft gebeden, daarin stak geen bijzondere verdienste, het was zijn eigen stad, en de belangen van zijn familie, zijn gezin, waren er aan verbonden. Dat is waar, maar hij betuigt dat dit toch niet de reden was waarom het welvaren van Jeruzalem hem zo ter harte ging, maar dat dit voortkwam uit zijn warme liefde:
a. Voor de gemeenschap van de heiligen, het is om mijner broederen en mijner vrienden wil, dat is: om de wille van alle ware Israëlieten, die ik beschouw als mijn broeders, zo noemt hij hen, 1 Chronicles 28:2, en die dikwijls zijn metgezellen waren geweest in de aanbidding Gods, waardoor mijn hart aan hen verbonden is.
b. Voor de inzettingen Gods, hij "had een welgevallen tot het huis zijns Gods," 1 Chronicles 29:3, hij smaakte groot genoegen in de openlijke eredienst, en om die reden wilde hij bidden om het welvaren van Jeruzalem. Onze belangstellende zorg voor het openbare welzijn is dan recht en goed, als zij voortkomt uit oprechte liefde tot Gods inzettingen en Zijn getrouwe aanbidders.
Verzen 6-9
Psalm 122:6-91. Hier roept David anderen op om het goede voor Jeruzalem te wensen, Psalms 122:6, Psalms 122:7. Bidt om de vrede van Jeruzalem, om haar welvaren, om al het goede voor haar, inzonderheid om de eensgezindheid van haar inwoners en hun bewaring tegen de invallen van vijanden. Dit kunnen wij in waarheid begeren, opdat wij in haar vrede zelf vrede hebben, en hierom moeten wij ernstig bidden, want het is de gave Gods, en Hij wil er om verzocht worden. Zij die niets anders kunnen doen voor de vrede van Jeruzalem, kunnen er voor bidden, hetgeen nog iets meer is dan hun welwillendheid te betuigen, het is het verordineerde middel om zegen te verkrijgen. Wij moeten, een ieder van ons, de vrede en het welvaren van de Evangeliekerk, inzonderheid in ons eigen land, ernstig begeren en er vurig om bidden. Nu worden wij hier:
A. Aangemoedigd in ons bidden voor Jeruzalems vrede: wel moeten zij varen die u beminnen. Wij moeten bidden voor Jeruzalem, niet uit gewoonte, of omdat dit als het ware in de mode is, maar uit een beginsel van liefde voor Gods regering over de mensen, en der mensen aanbidding van God. In het streven naar het openbare welzijn bevorderen wij ook het onze, want zozeer bemint God de poorten van Zion, dat Hij allen zal liefhebben, die haar beminnen, en dus kunnen zij niet anders dan voorspoedig zijn, hun ziel zal ten minste welvaren door de inzettingen, die zij zo liefhebben.
B. Bestuurd in onze gebeden er voor, woorden in onze mond gelegd, Psalms 122:7. Vrede zij in uw vesting. Hij leert ons te bidden:
a. Voor al de inwoners in het algemeen, allen, die binnen haar muren zijn, van de geringste tot de aanzienlijkste. Vrede zij in uw forten, laat die nooit worden aangevallen, of, indien zij worden aangevallen, laat hen nooit veroverd worden, maar een krachtige beveiliging wezen voor de stad.
b. Voor de vorsten en regeerders in het bijzonder, welvaren zij in uw paleizen in de woningen van hen, die het roer van staat in handen hebben, de openbare zaken besturen, want indien zij voorspoed hebben, strekt dit tot welzijn van het algemeen. De armere klassen zijn licht geneigd om de voorspoed van de paleizen te benijden, maar hier wordt hen geleerd ervoor te bidden.
2. Hij besluit dat hij, wat anderen ook mogen doen, zich een getrouw vriend van Jeruzalem zal betonen:
A. In zijn gebeden: "Ik zal nu spreken, thans, nu ik de stammen zo blijmoedig zie opgaan naar de getuigenis Israëls, en de zaak beslist is dat Jeruzalem de plaats moet wezen waar God Zijns naams gedachtenis stichten wil, zal ik zeggen: Vrede zij in u." Hij heeft niet gezegd: "Laat anderen bidden voor de openbare vrede, de priesters en de profeten wier werk het is, en het volk, dat niets anders te doen heeft en ik zal er voor strijden en er voor regeren, neen, "ook ik zal er voor bidden."
B. In zijn streven, waarmee hij zijn gebeden zal ondersteunen. "Ik zal tot het uiterste van mijn vermogen het goede voor u zoeken." Al wat binnen de kring ligt van onze werkzaamheid voor het openbare welzijn moeten wij doen, want anders zijn wij niet oprecht in ons bidden er voor.
Nu zou men kunnen zeggen: het is toch niet te verwonderen, dat David om het welvaren van Jeruzalem heeft gebeden, daarin stak geen bijzondere verdienste, het was zijn eigen stad, en de belangen van zijn familie, zijn gezin, waren er aan verbonden. Dat is waar, maar hij betuigt dat dit toch niet de reden was waarom het welvaren van Jeruzalem hem zo ter harte ging, maar dat dit voortkwam uit zijn warme liefde:
a. Voor de gemeenschap van de heiligen, het is om mijner broederen en mijner vrienden wil, dat is: om de wille van alle ware Israëlieten, die ik beschouw als mijn broeders, zo noemt hij hen, 1 Chronicles 28:2, en die dikwijls zijn metgezellen waren geweest in de aanbidding Gods, waardoor mijn hart aan hen verbonden is.
b. Voor de inzettingen Gods, hij "had een welgevallen tot het huis zijns Gods," 1 Chronicles 29:3, hij smaakte groot genoegen in de openlijke eredienst, en om die reden wilde hij bidden om het welvaren van Jeruzalem. Onze belangstellende zorg voor het openbare welzijn is dan recht en goed, als zij voortkomt uit oprechte liefde tot Gods inzettingen en Zijn getrouwe aanbidders.