Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Psalmen 12

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 12

Men veronderstelt dat David deze psalm geschreven heeft in de tijd van Sauls regering, toen er een algemeen verval was van goede trouw en Godsvrucht aan het hof zowel als in het land, waarover hij klaagt bij God en dat wel met zeer diep gevoel want hijzelf leed door de trouweloosheid van zijn valse vrienden en de beledigingen van zijn gezworen vijanden.

I. Hij bidt om hulp van God, omdat er onder de mensen niemand was op wie hij durfde vertrouwen, Psalms 12:2,Psalms 12:3,

II. Hij voorzegt het verderf van zijn trotse en dreigende vijanden, Psalms 12:4, Psalms 12:5.

III. Hij verzekert zichzelf en anderen dat, hoe het slecht de zaken thans ook moge staan, Psalms 12:8, de Heere zich toch Zijn eigen volk zal behouden, Psalms 12:6, Psalms 12:8, en Zijn beloften aan hen gewis zal vervullen, Psalms 12:7 Of deze psalm nu al of niet onder de regering van Saul geschreven was, het is zeker dat hij een slechte regering aanduidt en misschien heeft David in de geest voorzien dat sommige van zijn opvolgers de zaken in een even slechte toestand zouden doen komen als die hier beschreven wordt en deze psalm weggelegd ten gebruike van de kerk in die tijd. O TEMPORA, O MORES O de tijden en de zeden!

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 12

Men veronderstelt dat David deze psalm geschreven heeft in de tijd van Sauls regering, toen er een algemeen verval was van goede trouw en Godsvrucht aan het hof zowel als in het land, waarover hij klaagt bij God en dat wel met zeer diep gevoel want hijzelf leed door de trouweloosheid van zijn valse vrienden en de beledigingen van zijn gezworen vijanden.

I. Hij bidt om hulp van God, omdat er onder de mensen niemand was op wie hij durfde vertrouwen, Psalms 12:2,Psalms 12:3,

II. Hij voorzegt het verderf van zijn trotse en dreigende vijanden, Psalms 12:4, Psalms 12:5.

III. Hij verzekert zichzelf en anderen dat, hoe het slecht de zaken thans ook moge staan, Psalms 12:8, de Heere zich toch Zijn eigen volk zal behouden, Psalms 12:6, Psalms 12:8, en Zijn beloften aan hen gewis zal vervullen, Psalms 12:7 Of deze psalm nu al of niet onder de regering van Saul geschreven was, het is zeker dat hij een slechte regering aanduidt en misschien heeft David in de geest voorzien dat sommige van zijn opvolgers de zaken in een even slechte toestand zouden doen komen als die hier beschreven wordt en deze psalm weggelegd ten gebruike van de kerk in die tijd. O TEMPORA, O MORES O de tijden en de zeden!

Verzen 1-9

Psalm 12:1-9

Deze psalm voorziet ons van goede gedachten in slechte tijden, in welke, hoewel de verstandige zal zwijgen, Amos 5:13, omdat een mens schuldig kan verklaard worden om een woord, men zich op zulk een dag toch kan troosten met zulke gepaste, troostrijke overpeinzingen en gebeden als wij hier voor ons bereid vinden.

I. Laat ons nu zien wat het is dat de tijden slecht maakt, en wanneer zij gezegd kunnen worden slecht te zijn. Vraag aan de kinderen van deze wereld wat het naar hun oordeel is, dat de tijden slecht maakt, zij zullen u zeggen, het is schaarsheid van geld, verval van de handel en de verwoestingen aangericht door de oorlog, dat is het wat de tijden slecht maakt, maar de Schrift wijt de slechtheid van de tijden aan oorzaken van een anderen aard 2 Timothy 3:1. "Zware tijden zullen ontstaan opdat de ongerechtigheid toeneemt", en dat is het waar David hier over klaagt.

1. Als er een algemeen verval is van Godsvrucht en eerlijkheid onder de mensen, dan zijn de tijden in waarheid slecht, Psalms 12:2, als de goedertierene ontbreekt en de getrouwen falen.

Merk op hoe deze twee karakters hier samengevoegd zijn: de goedertierene, of Godvruchtige, en de getrouwe. Gelijk er geen ware staatkunde is, zo is er ook geen ware vroomheid, zonder eerlijkheid. Godvruchtigen zijn getrouwen, vaste, solide, mensen zijn zij soms genoemd, hun woord is even bevestigend als hun eed en even bindend, zij maken er een gewetenszaak van om getrouw te zijn aan God en de mensen. Hier wordt van hen gezegd dat zij ontbreken, falen, of weinigen zijn geworden, hetzij door de dood, of door afval, of door beide. Zij, die Godvruchtig en getrouw waren, zijn weggenomen, en die overgebleven zijn, zijn droevig ontaard, zijn niet meer wat zij geweest zijn, zodat er geen of weinige personen waren, die waarlijk Israëlieten waren. Misschien bedoelt hij dat er geen Godvruchtige getrouwe mensen waren onder de hovelingen van Saul, indien hij bedoelde dat er geen of weinigen waren in Israël, dan hopen wij dat hij zich evenzeer vergist heeft als Elia, die dacht dat hij alleen was overgebleven toen God nog zeven duizend had, die aan hun oprechtheid vasthielden Romans 11:1-3,4. Of wel, hij bedoelt dat er vergelijkenderwijs weinigen zijn, dat er een algemeen verval was van Godsdienst en deugd, als dit zo is, dan zijn de tijden slecht, zeer slecht, "er is niet een die recht doet." Jeremiah 5:1.

2. Als veinzerij en vleierij geheel het onderling verkeer hebben verdorven, dan zijn de tijden zeer slecht, Psalms 12:3 ja als de mensen in het algemeen zo laag en ongebonden zijn dat zij niet opzien tegen een leugen, zo boosaardig zijn dat zij het ergste kwaad beramen tegen hun naasten, en toch zo laag en lafhartig dat zij die boze bedoelingen onder het schoonschijnendste voorgeven bedekken en onder de sterkste betuigingen van vriendschap. Aldus spreken zij valsheid een ieder met zijn naaste met vleiende lippen en een dubbel hart zullen zij kussen en doden, zoals Joab Abner en Amasa in Davids eigen tijd gedood heeft u glimlachend aanzien en u vermoorden. Dit is een volkomen beeld van de duivel, een samenstel van boosaardigheid en leugen. De tijden zijn in waarheid slecht als nergens oprechtheid te vinden is, als een eerlijk man niet weet wie hij kan geloven of vertrouwen, geen vertrouwen durft stellen in een vriend of een gids, Micah 7:5,Micah 7:6. Wee hun, die er toe medewerken om aldus de tijden slecht en zwaar te maken.

3. Als de vijanden van God en Godsdienst en Godsdienstige mensen onbeschaamd en vermetel zijn, en dreigen alles terneer te werpen wat rechtvaardig en heilig is, dan zijn de tijden zeer slecht. Als trotse zondaars tot zo'n graad van goddeloosheid zijn vervallen, dat zij zeggen: "Wij zullen de overhand hebben met onze tong tegen de zaak van de deugd, onze lippen zijn onze," en wij mogen zeggen wat wij willen, "wie is heer over ons, hetzij om ons te bedwingen of ons ter verantwoording te roepen?" Psalms 12:5. Hieruit spreekt:

a. Een trotse eigenwaan, alsof door verboden vruchten te eten het doel werkelijk bereikt was en zij als goden zijn, onafhankelijk en zelfgenoegzaam, onfeilbaar in hun kennis van goed en kwaad, en daarom geschikt om orakels te zijn, onweerstaanbaar in hun macht, en daarom geschikt om wetgevers te wezen, die met hun tong kunnen overwinnen en geluk God zelf spreken en zeker zijn dat het geschiedt.

b. Een onbeschaamde minachting van Gods heerschappij, alsof Hij geen recht van eigendom op hen had: onze lippen zijn van ons een onjuist voorgeven, want wie heeft de mens de mond gegeven, in wiens hand is zijn adem, en van wie is de lucht, waarin hij ademt? De taal, die zij voeren, zou te kennen geven dat Hij geen gezag heeft, hetzij om hen te gebieden, hetzij om hen te oordelen: "Wie is heer over ons?" Zoals Farao, Exodus 5:2. Dit is even ongerijmd en onredelijk als het vorige, want Hij is het in wie wij leven, ons bewegen en zijn, en daarom is Hij door een onbetwistbaar recht Heere over ons.

4. Als de armen en nooddruftigen verdrukt, mishandeld en aangeblazen worden, dan zijn de tijden zeer slecht, dit wordt te kennen gegeven, Psalms 12:5, waar God zelf nota neemt van de verdrukking van de armen en het kermen van de nooddruftigen. Zij worden verdrukt omdat zij arm zijn, allerlei onrecht wordt hun aangedaan enkel en alleen omdat zij niet instaat zijn zich recht te verschaffen. Aldus verdrukt zijnde, durven zij niet voor zichzelf spreken, niet voor hun recht opkomen, uit vrees dat hun verdediging van zichzelf hun als een misdaad zal toegerekend worden, maar in stilte zuchten en kermen zij en bewenen hun lot, en in hun zuchten storten zij hun ziel uit voor God. Als hun verdrukkers tot hun behoeve worden aangesproken, dan blazen zij hen aan, lachen om hun eigen zonde en om de ellende van de armen, en bekommeren zich om geen van beide, zie Psalms 10:5.

5. Als de goddeloosheid de overhand neemt en schaamteloos heentreedt onder de bescherming en met de steun van hen, die de macht in handen hebben, dan zijn de tijden zeer slecht, Psalms 12:8. Als de snoodsten van de mensen gesteld zijn op plaatsen van vertrouwen en macht, die inplaats van de wetten uit te voeren tegen ondeugd en onrecht en de bozen naar verdiensten te straffen, hen steunen en beschermen, dan draven de goddelozen rondom, zijn aan alle plaatsen, gaan op en neer, zoekende anderen te bedriegen, te verleiden en te verderven. Zij vrezen noch schamen zich om zich bloot te geven, zij spreken hun zonde vrij uit gelijk Sodom, en er is niemand om hen te bestraffen en in bedwang te houden. Slechte mensen zijn laaghartig, de snoodsten van de mensen, en dit zijn zij, al zijn zij ook nog zo hoog in de wereld. Antiochus de doorluchtige wordt in de Schrift "een verachte" genoemd, Daniel 11:21. Maar het staat slecht met een rijk, als dezulken bevorderd worden en tot aanzien komen, geen wonder dat goddeloosheid dan onbeschaamd en beledigend optreedt. Als de goddeloze heerst zucht het volk.

II. Laat ons nu zien van wat goede dingen wij voorzien worden tegen zulke slechte lijden, en welke tijden wij nog beleven zullen weten wij niet. Als de tijden zo slecht zijn, dan is het troostrijk te denken: 1. Dat wij een God hebben, tot wie wij gaan kunnen, en van wie wij het herstel van al onze grieven kunnen vragen en verwachten. Daarmee begint hij, Psalms 12:2. Help, Heere, want de Godvruchtige houdt op. Alle andere hulp en helpers falen, zelfs de Godvruchtigen en getrouwen, die de behulpzame hand moesten bieden om de wegstervende zaak van de Godsdienst te steunen, zij zijn weg, waar zullen wij dus hulp zoeken? Waar anders dan bij u? De ongerechtigheid dreigt een overstelpende vloed te worden. "Help, Heere, help de deugdzame, er zijn weinigen die zoeken vast te houden aan hun oprechtheid en die in de bres staan, help om Uw eigen belangen in de wereld te redden van vernietigd te worden. Het is tijd voor de Heere dat Hij werke."

2. Dat God gewis met valse en hoogmoedige mensen zal afrekenen en hun onbeschaamdheid zal straffen en beteugelen. Zij zijn boven het bedwang van mensen en trotseren hen. Mensen kunnen de valsheid van vleiers niet ontdekken, noch de hoogmoed vernederen van hen, die trotsheden spreken, maar de rechtvaardige God zal alle vleiende lippen afsnijden, die de verraderskus geven en woorden spreken zachter dan olie, als er strijd in hun hart is. Hij "zal de grootsprekende tong" uitrukken, die trotsheden spreekt tegen God en Godsdienst, Psalms 12:4. Sommigen vertalen het als een gebed: "De Heere snijde af alle vleiende lippen." Laat liegende lippen tot zwijgen worden gebracht.

3. Dat God te bestemder tijd verlossing zal werken voor Zijn verdrukt volk, en hen zal beschutten tegen de boze plannen van hun verdrukkers, Psalms 12:6. Ik zal nu opstaan, zegt de Heere. Deze belofte van God, die David hier door de geest van de profetie mededeelt, is een antwoord op de bede, die hij door de geest van het gebed tot God heeft opgezonden. "Help Heere," zegt hij, Ik zal helpen, zegt God, "hier ben Ik met tijdige en krachtdadige hulp."

A. Zij is tijdig, zij komt op het geschikte ogenblik.

a. Als de verdrukkers op het hoogste zijn van hun trotsheid en onbeschaamdheid, als zij zeggen: Wie is heer over ons? dan is het Gods tijd om hun te doen weten, en dat wel tot hun koste, dat Hij boven hen is.

b. Als de verdrukten in de diepte zijn van hun ellende en vertwijfeling, als zij zuchten en kermen, zoals Israël in Egypte vanwege de harde dienst, dan is het Gods tijd om voor hen te verschijnen, zoals voor Israël, toen zij het meest terneergeslagen en bedrukt waren en Farao het hoogst was. Ik zal nu opstaan. Er is een bepaalde tijd voor de verlossing van de verdrukten die tijd zal komen en wij kunnen er zeker van zijn dat het de allergeschiktste tijd zal wezen Psalms 102:14. Zij is krachtdadig. "Ik zal in behoudenis zetten," hem niet alleen beschermen, maar hem in zijn vorige voorspoed herstellen, hem uitvoeren in een overvloeiende verversing Psalms 66:12, zodat hij over het geheel niets door zijn lijden zal verloren hebben.

4. Dat, hoewel de mensen trouweloos zijn God getrouw is, zij zijn niet te vertrouwen maar God wel. Zij spreken valsheid en vleierij, maar de redenen des Heeren zijn reine redenen, Psalms 12:7, niet slechts zijn zij allen waar, maar zij zijn allen rein als zilver, gelouterd in een aarden smeltkroes. Dit duidt aan:

a. De rechtheid van Gods Woord, alles is in werkelijkheid zoals het daarin wordt voorgesteld, en niet anders, het schertst of spot niet met ons, misleidt ons niet, heeft geen andere bedoeling met ons dan ons welzijn te bevorderen. b. De kostelijkheid en dierbaarheid van Gods Woord, het is van innerlijke waarde, zoals zilver, dat tot op de hoogste graad van zuiverheid gelouterd is, er is niets in dat het in waarde kan doen verminderen.

c. De vele blijken, die het heeft gegeven van zijn kracht en waarheid, het is dikwijls beproefd, al de heiligen in alle eeuwen hebben erop vertrouwd en het dus beproefd, en nooit heeft het hen bedrogen, of ook maar teleurgesteld in hun verwachting ervan, maar allen hebben zij er hun zegel op gezet, dat Gods Woord waar is, met een "Experto crede Vertrouw iemand, die er de proef van genomen heeft, " zij hebben het aldus bevonden. Waarschijnlijk verwijst dit inzonderheid naar deze beloften van hulp en verlichting voor de armen en verdrukten. Hun vrienden hebben hun hoop gegeven dat zij iets voor hen zullen doen, maar zij blijken een gebroken rietstaf te zijn, maar op het woord van God kunnen wij steunen en betrouwen, hoe minder vertrouwen er te stellen is in de woorden van de mensen, met des te meer verzekerdheid moeten wij op het Woord van God vertrouwen.

5. Dat God zich Zijn verkoren overblijfsel zal behouden, hoe slecht de tijden ook zijn Psalms 12:8. gij, Heere, zult hen bewaren, Gij zult hen behoeden voor dit geslacht tot in eeuwigheid. Dit duidt aan dat er, zolang de wereld zal bestaan, een geslacht van trotse en goddeloze mensen in zal zijn, meer of minder, die door hun ellendige kunstenarijen de ware Godsdienst dreigen te verderven, door "de" "heiligen te verstoren," Daniel 7:25. Laat het echter gerust aan God over om Zijn eigen belangen te beschermen en Zijn eigen volk te bewaren. Hij zal hen behoeden voor dit geslacht:

a. Om door hen verleid en van God afgetrokken te worden, om zich met hen te vermengen en hun werken te leren. In tijden van algemene afval kent de Heere degenen, die de Zijnen zijn, en zij zullen bekwaam gemaakt worden om aan hun oprechtheid vast te houden.

b. Om door hen verdelgd en uitgeroeid te worden. De kerk is gebouwd op een rots en is zo goed versterkt, dat de poorten van de hel zullen haar niet overwinnen. In de slechtste tijden heeft God nog Zijn overblijfsel, en in iedere eeuw zal Hij zich een heilig zaad afzonderen en dat bewaren tot Zijn hemels koninkrijk.

Bij het zingen en biddend overdenken van deze psalm, moeten wij het algemeen bederf van de zeden betreuren, God er voor danken dat de zaken niet nog erger zijn dan zij zijn, maar bidden en hopen dat zij op Gods bestemden tijd beter zullen worden.

Verzen 1-9

Psalm 12:1-9

Deze psalm voorziet ons van goede gedachten in slechte tijden, in welke, hoewel de verstandige zal zwijgen, Amos 5:13, omdat een mens schuldig kan verklaard worden om een woord, men zich op zulk een dag toch kan troosten met zulke gepaste, troostrijke overpeinzingen en gebeden als wij hier voor ons bereid vinden.

I. Laat ons nu zien wat het is dat de tijden slecht maakt, en wanneer zij gezegd kunnen worden slecht te zijn. Vraag aan de kinderen van deze wereld wat het naar hun oordeel is, dat de tijden slecht maakt, zij zullen u zeggen, het is schaarsheid van geld, verval van de handel en de verwoestingen aangericht door de oorlog, dat is het wat de tijden slecht maakt, maar de Schrift wijt de slechtheid van de tijden aan oorzaken van een anderen aard 2 Timothy 3:1. "Zware tijden zullen ontstaan opdat de ongerechtigheid toeneemt", en dat is het waar David hier over klaagt.

1. Als er een algemeen verval is van Godsvrucht en eerlijkheid onder de mensen, dan zijn de tijden in waarheid slecht, Psalms 12:2, als de goedertierene ontbreekt en de getrouwen falen.

Merk op hoe deze twee karakters hier samengevoegd zijn: de goedertierene, of Godvruchtige, en de getrouwe. Gelijk er geen ware staatkunde is, zo is er ook geen ware vroomheid, zonder eerlijkheid. Godvruchtigen zijn getrouwen, vaste, solide, mensen zijn zij soms genoemd, hun woord is even bevestigend als hun eed en even bindend, zij maken er een gewetenszaak van om getrouw te zijn aan God en de mensen. Hier wordt van hen gezegd dat zij ontbreken, falen, of weinigen zijn geworden, hetzij door de dood, of door afval, of door beide. Zij, die Godvruchtig en getrouw waren, zijn weggenomen, en die overgebleven zijn, zijn droevig ontaard, zijn niet meer wat zij geweest zijn, zodat er geen of weinige personen waren, die waarlijk Israëlieten waren. Misschien bedoelt hij dat er geen Godvruchtige getrouwe mensen waren onder de hovelingen van Saul, indien hij bedoelde dat er geen of weinigen waren in Israël, dan hopen wij dat hij zich evenzeer vergist heeft als Elia, die dacht dat hij alleen was overgebleven toen God nog zeven duizend had, die aan hun oprechtheid vasthielden Romans 11:1-3,4. Of wel, hij bedoelt dat er vergelijkenderwijs weinigen zijn, dat er een algemeen verval was van Godsdienst en deugd, als dit zo is, dan zijn de tijden slecht, zeer slecht, "er is niet een die recht doet." Jeremiah 5:1.

2. Als veinzerij en vleierij geheel het onderling verkeer hebben verdorven, dan zijn de tijden zeer slecht, Psalms 12:3 ja als de mensen in het algemeen zo laag en ongebonden zijn dat zij niet opzien tegen een leugen, zo boosaardig zijn dat zij het ergste kwaad beramen tegen hun naasten, en toch zo laag en lafhartig dat zij die boze bedoelingen onder het schoonschijnendste voorgeven bedekken en onder de sterkste betuigingen van vriendschap. Aldus spreken zij valsheid een ieder met zijn naaste met vleiende lippen en een dubbel hart zullen zij kussen en doden, zoals Joab Abner en Amasa in Davids eigen tijd gedood heeft u glimlachend aanzien en u vermoorden. Dit is een volkomen beeld van de duivel, een samenstel van boosaardigheid en leugen. De tijden zijn in waarheid slecht als nergens oprechtheid te vinden is, als een eerlijk man niet weet wie hij kan geloven of vertrouwen, geen vertrouwen durft stellen in een vriend of een gids, Micah 7:5,Micah 7:6. Wee hun, die er toe medewerken om aldus de tijden slecht en zwaar te maken.

3. Als de vijanden van God en Godsdienst en Godsdienstige mensen onbeschaamd en vermetel zijn, en dreigen alles terneer te werpen wat rechtvaardig en heilig is, dan zijn de tijden zeer slecht. Als trotse zondaars tot zo'n graad van goddeloosheid zijn vervallen, dat zij zeggen: "Wij zullen de overhand hebben met onze tong tegen de zaak van de deugd, onze lippen zijn onze," en wij mogen zeggen wat wij willen, "wie is heer over ons, hetzij om ons te bedwingen of ons ter verantwoording te roepen?" Psalms 12:5. Hieruit spreekt:

a. Een trotse eigenwaan, alsof door verboden vruchten te eten het doel werkelijk bereikt was en zij als goden zijn, onafhankelijk en zelfgenoegzaam, onfeilbaar in hun kennis van goed en kwaad, en daarom geschikt om orakels te zijn, onweerstaanbaar in hun macht, en daarom geschikt om wetgevers te wezen, die met hun tong kunnen overwinnen en geluk God zelf spreken en zeker zijn dat het geschiedt.

b. Een onbeschaamde minachting van Gods heerschappij, alsof Hij geen recht van eigendom op hen had: onze lippen zijn van ons een onjuist voorgeven, want wie heeft de mens de mond gegeven, in wiens hand is zijn adem, en van wie is de lucht, waarin hij ademt? De taal, die zij voeren, zou te kennen geven dat Hij geen gezag heeft, hetzij om hen te gebieden, hetzij om hen te oordelen: "Wie is heer over ons?" Zoals Farao, Exodus 5:2. Dit is even ongerijmd en onredelijk als het vorige, want Hij is het in wie wij leven, ons bewegen en zijn, en daarom is Hij door een onbetwistbaar recht Heere over ons.

4. Als de armen en nooddruftigen verdrukt, mishandeld en aangeblazen worden, dan zijn de tijden zeer slecht, dit wordt te kennen gegeven, Psalms 12:5, waar God zelf nota neemt van de verdrukking van de armen en het kermen van de nooddruftigen. Zij worden verdrukt omdat zij arm zijn, allerlei onrecht wordt hun aangedaan enkel en alleen omdat zij niet instaat zijn zich recht te verschaffen. Aldus verdrukt zijnde, durven zij niet voor zichzelf spreken, niet voor hun recht opkomen, uit vrees dat hun verdediging van zichzelf hun als een misdaad zal toegerekend worden, maar in stilte zuchten en kermen zij en bewenen hun lot, en in hun zuchten storten zij hun ziel uit voor God. Als hun verdrukkers tot hun behoeve worden aangesproken, dan blazen zij hen aan, lachen om hun eigen zonde en om de ellende van de armen, en bekommeren zich om geen van beide, zie Psalms 10:5.

5. Als de goddeloosheid de overhand neemt en schaamteloos heentreedt onder de bescherming en met de steun van hen, die de macht in handen hebben, dan zijn de tijden zeer slecht, Psalms 12:8. Als de snoodsten van de mensen gesteld zijn op plaatsen van vertrouwen en macht, die inplaats van de wetten uit te voeren tegen ondeugd en onrecht en de bozen naar verdiensten te straffen, hen steunen en beschermen, dan draven de goddelozen rondom, zijn aan alle plaatsen, gaan op en neer, zoekende anderen te bedriegen, te verleiden en te verderven. Zij vrezen noch schamen zich om zich bloot te geven, zij spreken hun zonde vrij uit gelijk Sodom, en er is niemand om hen te bestraffen en in bedwang te houden. Slechte mensen zijn laaghartig, de snoodsten van de mensen, en dit zijn zij, al zijn zij ook nog zo hoog in de wereld. Antiochus de doorluchtige wordt in de Schrift "een verachte" genoemd, Daniel 11:21. Maar het staat slecht met een rijk, als dezulken bevorderd worden en tot aanzien komen, geen wonder dat goddeloosheid dan onbeschaamd en beledigend optreedt. Als de goddeloze heerst zucht het volk.

II. Laat ons nu zien van wat goede dingen wij voorzien worden tegen zulke slechte lijden, en welke tijden wij nog beleven zullen weten wij niet. Als de tijden zo slecht zijn, dan is het troostrijk te denken: 1. Dat wij een God hebben, tot wie wij gaan kunnen, en van wie wij het herstel van al onze grieven kunnen vragen en verwachten. Daarmee begint hij, Psalms 12:2. Help, Heere, want de Godvruchtige houdt op. Alle andere hulp en helpers falen, zelfs de Godvruchtigen en getrouwen, die de behulpzame hand moesten bieden om de wegstervende zaak van de Godsdienst te steunen, zij zijn weg, waar zullen wij dus hulp zoeken? Waar anders dan bij u? De ongerechtigheid dreigt een overstelpende vloed te worden. "Help, Heere, help de deugdzame, er zijn weinigen die zoeken vast te houden aan hun oprechtheid en die in de bres staan, help om Uw eigen belangen in de wereld te redden van vernietigd te worden. Het is tijd voor de Heere dat Hij werke."

2. Dat God gewis met valse en hoogmoedige mensen zal afrekenen en hun onbeschaamdheid zal straffen en beteugelen. Zij zijn boven het bedwang van mensen en trotseren hen. Mensen kunnen de valsheid van vleiers niet ontdekken, noch de hoogmoed vernederen van hen, die trotsheden spreken, maar de rechtvaardige God zal alle vleiende lippen afsnijden, die de verraderskus geven en woorden spreken zachter dan olie, als er strijd in hun hart is. Hij "zal de grootsprekende tong" uitrukken, die trotsheden spreekt tegen God en Godsdienst, Psalms 12:4. Sommigen vertalen het als een gebed: "De Heere snijde af alle vleiende lippen." Laat liegende lippen tot zwijgen worden gebracht.

3. Dat God te bestemder tijd verlossing zal werken voor Zijn verdrukt volk, en hen zal beschutten tegen de boze plannen van hun verdrukkers, Psalms 12:6. Ik zal nu opstaan, zegt de Heere. Deze belofte van God, die David hier door de geest van de profetie mededeelt, is een antwoord op de bede, die hij door de geest van het gebed tot God heeft opgezonden. "Help Heere," zegt hij, Ik zal helpen, zegt God, "hier ben Ik met tijdige en krachtdadige hulp."

A. Zij is tijdig, zij komt op het geschikte ogenblik.

a. Als de verdrukkers op het hoogste zijn van hun trotsheid en onbeschaamdheid, als zij zeggen: Wie is heer over ons? dan is het Gods tijd om hun te doen weten, en dat wel tot hun koste, dat Hij boven hen is.

b. Als de verdrukten in de diepte zijn van hun ellende en vertwijfeling, als zij zuchten en kermen, zoals Israël in Egypte vanwege de harde dienst, dan is het Gods tijd om voor hen te verschijnen, zoals voor Israël, toen zij het meest terneergeslagen en bedrukt waren en Farao het hoogst was. Ik zal nu opstaan. Er is een bepaalde tijd voor de verlossing van de verdrukten die tijd zal komen en wij kunnen er zeker van zijn dat het de allergeschiktste tijd zal wezen Psalms 102:14. Zij is krachtdadig. "Ik zal in behoudenis zetten," hem niet alleen beschermen, maar hem in zijn vorige voorspoed herstellen, hem uitvoeren in een overvloeiende verversing Psalms 66:12, zodat hij over het geheel niets door zijn lijden zal verloren hebben.

4. Dat, hoewel de mensen trouweloos zijn God getrouw is, zij zijn niet te vertrouwen maar God wel. Zij spreken valsheid en vleierij, maar de redenen des Heeren zijn reine redenen, Psalms 12:7, niet slechts zijn zij allen waar, maar zij zijn allen rein als zilver, gelouterd in een aarden smeltkroes. Dit duidt aan:

a. De rechtheid van Gods Woord, alles is in werkelijkheid zoals het daarin wordt voorgesteld, en niet anders, het schertst of spot niet met ons, misleidt ons niet, heeft geen andere bedoeling met ons dan ons welzijn te bevorderen. b. De kostelijkheid en dierbaarheid van Gods Woord, het is van innerlijke waarde, zoals zilver, dat tot op de hoogste graad van zuiverheid gelouterd is, er is niets in dat het in waarde kan doen verminderen.

c. De vele blijken, die het heeft gegeven van zijn kracht en waarheid, het is dikwijls beproefd, al de heiligen in alle eeuwen hebben erop vertrouwd en het dus beproefd, en nooit heeft het hen bedrogen, of ook maar teleurgesteld in hun verwachting ervan, maar allen hebben zij er hun zegel op gezet, dat Gods Woord waar is, met een "Experto crede Vertrouw iemand, die er de proef van genomen heeft, " zij hebben het aldus bevonden. Waarschijnlijk verwijst dit inzonderheid naar deze beloften van hulp en verlichting voor de armen en verdrukten. Hun vrienden hebben hun hoop gegeven dat zij iets voor hen zullen doen, maar zij blijken een gebroken rietstaf te zijn, maar op het woord van God kunnen wij steunen en betrouwen, hoe minder vertrouwen er te stellen is in de woorden van de mensen, met des te meer verzekerdheid moeten wij op het Woord van God vertrouwen.

5. Dat God zich Zijn verkoren overblijfsel zal behouden, hoe slecht de tijden ook zijn Psalms 12:8. gij, Heere, zult hen bewaren, Gij zult hen behoeden voor dit geslacht tot in eeuwigheid. Dit duidt aan dat er, zolang de wereld zal bestaan, een geslacht van trotse en goddeloze mensen in zal zijn, meer of minder, die door hun ellendige kunstenarijen de ware Godsdienst dreigen te verderven, door "de" "heiligen te verstoren," Daniel 7:25. Laat het echter gerust aan God over om Zijn eigen belangen te beschermen en Zijn eigen volk te bewaren. Hij zal hen behoeden voor dit geslacht:

a. Om door hen verleid en van God afgetrokken te worden, om zich met hen te vermengen en hun werken te leren. In tijden van algemene afval kent de Heere degenen, die de Zijnen zijn, en zij zullen bekwaam gemaakt worden om aan hun oprechtheid vast te houden.

b. Om door hen verdelgd en uitgeroeid te worden. De kerk is gebouwd op een rots en is zo goed versterkt, dat de poorten van de hel zullen haar niet overwinnen. In de slechtste tijden heeft God nog Zijn overblijfsel, en in iedere eeuw zal Hij zich een heilig zaad afzonderen en dat bewaren tot Zijn hemels koninkrijk.

Bij het zingen en biddend overdenken van deze psalm, moeten wij het algemeen bederf van de zeden betreuren, God er voor danken dat de zaken niet nog erger zijn dan zij zijn, maar bidden en hopen dat zij op Gods bestemden tijd beter zullen worden.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 12". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-12.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile