Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 13". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-13.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 13". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (2)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 13Deze psalm is de ziekte en genezing van de verlaten ziel. Het blijkt niet dat hij bij een bijzondere gelegenheid geschreven werd. In het algemeen
I. klaagt David dat God zich gedurende langen tijd van hem teruggetrokken had, en vertraagd had om hem hulp en verlichting te schenken, Psalms 13:2, Psalms 13:3.
II. Hij bidt vurig dat God zijn zaak in overweging zal nemen en hem zal vertroosten, Psalms 13:4, Psalms 13:5. Hij houdt zich verzekerd van een antwoord van vrede te zullen ontvangen en daarom besluit hij de psalm in blijdschap en triomf, omdat hij tot het besluit komt dat de verlossing reeds zo goed als gewrocht is, Psalms 13:6,. Psalms 13:1
In zijn ellende stort David hier zijn hart uit voor God, zijn gebed is kort, maar zijn methode daarbij is opmerkelijk en nuttig tot leiding en bemoediging.
I. Zijn leed ontwringt hem klachten, Psalms 13:2, en de beproefden is het vergund "om hun klacht uit te storten voor het aangezicht des Heeren," Psalms 102:1. Het is voor een ontroerd, overstelpt hart een verlichting om zijn leed te kunnen klagen, inzonderheid voor de troon van de genade, waar wij zeker zijn van En te vinden, die in al de benauwdheden van Zijn volk benauwd is en medelijden heeft met hun zwakheden, in het geloof hebben wij vrijmoedigheid om tot die troon te komen en daar kunnen wij vrijelijk spreken.
Merk hier op:
1. Waar David over klaagt.
A. Over Gods onvriendelijkheid, daar hield hij het voor, en dat was zijn zwakheid. Hij dacht dat God hem had vergeten, Zijn beloften aan hem had vergeten, zijn verbond met hem, Zijn vroegere goedertierenheid jegens hem, en die hij voor een onderpand had gehouden voor nog meerdere genade, had vergeten dat er zo'n man in de wereld was, die hulp en bijstand nodig had en van Hem verwachtte. Zo heeft Zion gezegd: "De Heere heeft mij vergeten," Isaiah 49:14, heeft Israël gezegd: "Mijn weg is voor de Heere verborgen," Isaiah 40:27. Niet alsof een Godvruchtige kan twijfelen aan de alwetendheid, goedheid en getrouwheid van God, maar het is een gemelijke uitdrukking van overheersende vrees, die echter, zo zij voortkomt uit een hoge waardering van en een vurige begeerte naar Gods gunst, hoewel zij onbetamelijk en zondig is, toch voorbijgezien en vergeven zal worden, want bij verder nadenken zal zij teruggenomen worden, zal er ook berouw van gevoeld worden. God heeft Zijn aangezicht voor hem verborgen, zodat hij die innerlijke vertroosting in God miste, die hij placht te hebben, en hierin was hij een type van Christus aan het kruis, uitroepende: "Mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?" Soms verbergt God Zijn aangezicht voor Zijn eigen kinderen, en laat hen in het duister betreffende hun deel aan Hem, en dit gaat hun meer ter harte dan alle uitwendige leed of moeilijkheid, waarin die ook moge bestaan.
B. Zijn eigen onrust.
a. Hij was gekweld door zorgen, waarvan zijn hoofd vervuld was. Ik neem raadslagen voor in mijn ziel. "lk ben in verlegenheid, heb geen vriend die ik kan raadplegen, in wie ik vertrouwen kan stellen en daarom beraadslaag ik voortdurend bij mijzelf wat te doen om mijzelf te helpen, maar er is geen waarschijnlijkheid dat ik mijn plannen ten uitvoer kan brengen, zodat ik ten einde raad en in voortdurende onrust ben". Angstvolle zorgen zijn zware lasten, die vrome mensen zich dikwijls meer opleggen dan nodig is.
b. Hij was overstelpt van smart, die zijn hart vervulde, ik heb dagelijks droefenis in mijn hart, Psalms 13:3, Hij had een voortdurende neiging tot droefheid, en die knaagde aan zijn gemoed, niet alleen in de nacht als hij stil en eenzaam was, maar ook bij dag wanneer men van lichtere droefheid afgeleid wordt door gesprekken en bezigheden, ja iedere dag bracht nieuwe aanleiding tot smart, de wolken keerden weer na de regen. Het brood van de smarten is soms het dagelijks brood van de heiligen, onze Meester zelf was een Man van smarten.
c. De onbeschaamdheid van zijn vijanden, die nog toevoegde aan zijn smart. Saul, zijn grote vijand, en anderen onder hem, waren boven hem verhoogd, triomfeerden in zijn smart, en vleiden zich met een volkomen overwinning over hem. Daar klaagde hij over, daar het ook een oneer was voor God, voor Zijn macht en belofte.
2. Hoe hij hierover spreekt met God, "Hoe lang zal het zo zijn?" En: "zal het altijd zo zijn?" Langdurige ellende stelt ons geduld op de proef, en dikwijls wordt het er door uitgeput. Het is een gewone verzoeking om, als het leed lang aanhoudt, te denken dat het nooit zal eindigen, dan gaat neerslachtigheid over tot wanhoop en zij, die lang zonder blijdschap geweest zijn, beginnen ten laatste ook zonder hoop te wezen. "Heere, zeg mij, hoe lang Gij Uw aangezicht voor mij wilt verbergen, en geef mij de verzekering dat het niet voor altoos zal wezen, maar dat Gij ten laatste in genade tot mij zult wederkeren, dan zal ik mijn tegenwoordig leed zoveel lichter kunnen dragen".
II. Door zijn klachten wordt zijn gebed opgewekt, Psalms 13:4, Psalms 13:5. Wij moeten ons nooit veroorloven andere klachten te doen dan die geschikt zijn voor God te worden gebracht en ons op de knieen te brengen.
Merk hier op:
1. Waar hij om bidt. Aanschouw, verhoor mij, verlicht mijne ogen.
a. "Versterk mijn geloof", want geloof is het oog van de ziel, waarmee zij boven en door de dingen heen ziet, welke door de zinnen worden waargenomen. Heere, maak mij bekwaam om over mijn tegenwoordige ellende heen te zien en een gelukkig einde ervan te voorzien.
b. "Leid en bestuur mij op mijn weg, stel mij in staat om rondom mij te zien, opdat ik de strikken kan vermijden, die voor mij gelegd zijn".
c. Verkwik mijn ziel met de vreugde uws heils. Hetgeen strekt om de zinkenden moed op te heffen wordt gezegd de ogen te verlichten, 1 Samuel 14:27, Ezra 9:8. Heere, verdrijf de wolk van neerslachtigheid, die mijne ogen verduistert, en laat mijn aangezicht weer vrolijk zijn.
2. Waarop hij pleit. Hij maakt melding van zijn betrekking tot God en van zijn deel aan Hem. Heere mijn God! en hij legt nadruk op de grootheid van het gevaar, waardoor spoedige hulp nodig werd. Indien zijn ogen niet spoedig verlicht worden: a. Dan denkt hij dat hij moet omkomen, "ik zal in de dood ontslapen, ik kan niet leven onder de last van al die zorg en smart." Niets is dodelijker voor een ziel dan het ontbreken van Gods gunst, niets meer verkwikkend dan het terugkeren daarvan.
b. Dat zijn vijanden dan zullen triomferen: " Opdat niet mijn vijand zegge: ik heb hem overwonnen, zo is het naar mijn wens, opdat Saul, opdat Satan zich niet verheuge in mijn val." Het zou de hoogmoed strelen van zijn vijand, hij zal zeggen: "ik heb overwonnen, ik heb de overwinning behaald en ben hem en zijn God te sterk geweest " het zou een voldoening wezen voor de boosaardigheid van zijn vijanden: zij zouden zich verheugen wanneer ik zou wankelen, En zal het tot Gods eer wezen om hen aldus al wat heilig is in hemel en op aarde te laten vertreden?
III. Zijn gebeden worden spoedig in lofzeggingen veranderd, Psalms 13:6. Maar mijn hart zal zich verheugen in Uw heil, ik zal de Heere zingen. Welk een verrassende verandering zien wij hier in weinige regels! In het begin van de psalm zien wij hem kwijnend, sidderend, op het punt van weg te zinken in droefgeestigheid en wanhoop, en aan het einde zich verheugende in God, opgeheven en verruimd in zijn lof. Zie de kracht van het geloof, de kracht van het gebed en hoe goed het is om tot God te naderen. Als wij onze zorgen en smarten tot de troon van de genade brengen en ze daarlaten, dan kunnen wij, evenals Hanna, heengaan en ons aangezicht zal niet meer droevig zijn. Zie 1 Samuel 1:18. En merk hier nu de methode op van zijn vertroosting.
1. Gods genade is de steun van zijn geloof.
Mijn toestand is zeer beklagenswaardig, maar als ik denk aan de oneindige goedheid van God, waarop ik mij kan verlaten, dan ben ik getroost, hoewel ik weet geen eigen verdiensten te hebben. Als ik vroeger in nood en ellende verkeerde, heb ik vertrouwd op Gods genade en nooit heb ik bevonden dat zij mij faalde, te bestemder tijd heeft Zijn genade mij hulp en verlichting geschonken en ondertussen werd ik door dit vertrouwen ondersteund. Zelfs in de diepte van deze ellende, als God Zijn aangezicht voor mij verborgen heeft, "als er van buiten strijd was en van binnen vrees," heb ik toch vertrouwd op de goedertierenheid van God, en dat was als een anker in een storm, met de hulp waarvan ik, hoewel geslingerd zijnde, toch niet omsloeg, niet te gronde ging.En nog vertrouw ik op Uw goedertierenheid zo lezen het sommigen. "Daaraan houd ik mij, in de volle verzekerdheid dat Gij het ten slotte wel met mij zult maken." Daarop pleit hij bij God, wetende dat Hij "een welgevallen heeft aan hen, die op Zijn goedertierenheid hopen," Psalms 147:11.
2. Zijn geloof in Gods goedertierenheid vervulde zijn hart met vreugde in Zijn heil, want blijdschap en vrede komen door het geloof, Romans 15:13. "Gelovende, verheugt u daarin" 1 Peter 1:8. Zijn vertrouwen gesteld hebbende op de goedertierenheid Gods, is hij ten volle verzekerd van verlossing en heil en dat zijn hart, dat nu dagelijks treurde, zich nog zal verheugen in dat heil, het geween kan wel van lange duur moeten zijn, maar de blijdschap zal wederkeren.
3. Zijn blijdschap in Gods heil zal zijn mond vervullen met lofliederen, Psalms 13:6. Ik zal de Heere zingen, zingen ter gedachtenis van hetgeen Hij vroeger gedaan heeft, al zou ik ook nooit weer de vrede smaken die ik vroeger gehad heb, zal ik toch sterven God lovende, omdat ik hem gehad heb, Hij heeft vroeger milddadiglijk met mij gehandeld en daarvoor zal ik Hem eer en heerlijkheid toebrengen, hoe het Hem ook moge behagen thans met mij te handelen. Ik zal zingen in de hoop van hetgeen Hij ten slotte voor mij doen zal, vertrouwende dat alles wel zal wezen tot in eeuwigheid. Maar hij spreekt ervan als van iets in het verleden, Hij heeft aan mij welgedaan, omdat hij door het geloof een onderpand had ontvangen van het heil, en het is hem alsof dat heil reeds daar was, de verlossing reeds was gewerkt.
Bij het zingen en biddend overdenken van deze psalm moeten wij, als wij geen reden hebben tot zulke klachten als David gehad heeft, God daarvoor danken, vrezen dat Hij zich van ons zal terugtrekken en die ramp afbidden, medegevoel hebben met hen, die in zielsbenauwdheid verkeren, en ons aanmoedigen in onze heilige blijdschap en geloof.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 13Deze psalm is de ziekte en genezing van de verlaten ziel. Het blijkt niet dat hij bij een bijzondere gelegenheid geschreven werd. In het algemeen
I. klaagt David dat God zich gedurende langen tijd van hem teruggetrokken had, en vertraagd had om hem hulp en verlichting te schenken, Psalms 13:2, Psalms 13:3.
II. Hij bidt vurig dat God zijn zaak in overweging zal nemen en hem zal vertroosten, Psalms 13:4, Psalms 13:5. Hij houdt zich verzekerd van een antwoord van vrede te zullen ontvangen en daarom besluit hij de psalm in blijdschap en triomf, omdat hij tot het besluit komt dat de verlossing reeds zo goed als gewrocht is, Psalms 13:6,. Psalms 13:1
In zijn ellende stort David hier zijn hart uit voor God, zijn gebed is kort, maar zijn methode daarbij is opmerkelijk en nuttig tot leiding en bemoediging.
I. Zijn leed ontwringt hem klachten, Psalms 13:2, en de beproefden is het vergund "om hun klacht uit te storten voor het aangezicht des Heeren," Psalms 102:1. Het is voor een ontroerd, overstelpt hart een verlichting om zijn leed te kunnen klagen, inzonderheid voor de troon van de genade, waar wij zeker zijn van En te vinden, die in al de benauwdheden van Zijn volk benauwd is en medelijden heeft met hun zwakheden, in het geloof hebben wij vrijmoedigheid om tot die troon te komen en daar kunnen wij vrijelijk spreken.
Merk hier op:
1. Waar David over klaagt.
A. Over Gods onvriendelijkheid, daar hield hij het voor, en dat was zijn zwakheid. Hij dacht dat God hem had vergeten, Zijn beloften aan hem had vergeten, zijn verbond met hem, Zijn vroegere goedertierenheid jegens hem, en die hij voor een onderpand had gehouden voor nog meerdere genade, had vergeten dat er zo'n man in de wereld was, die hulp en bijstand nodig had en van Hem verwachtte. Zo heeft Zion gezegd: "De Heere heeft mij vergeten," Isaiah 49:14, heeft Israël gezegd: "Mijn weg is voor de Heere verborgen," Isaiah 40:27. Niet alsof een Godvruchtige kan twijfelen aan de alwetendheid, goedheid en getrouwheid van God, maar het is een gemelijke uitdrukking van overheersende vrees, die echter, zo zij voortkomt uit een hoge waardering van en een vurige begeerte naar Gods gunst, hoewel zij onbetamelijk en zondig is, toch voorbijgezien en vergeven zal worden, want bij verder nadenken zal zij teruggenomen worden, zal er ook berouw van gevoeld worden. God heeft Zijn aangezicht voor hem verborgen, zodat hij die innerlijke vertroosting in God miste, die hij placht te hebben, en hierin was hij een type van Christus aan het kruis, uitroepende: "Mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?" Soms verbergt God Zijn aangezicht voor Zijn eigen kinderen, en laat hen in het duister betreffende hun deel aan Hem, en dit gaat hun meer ter harte dan alle uitwendige leed of moeilijkheid, waarin die ook moge bestaan.
B. Zijn eigen onrust.
a. Hij was gekweld door zorgen, waarvan zijn hoofd vervuld was. Ik neem raadslagen voor in mijn ziel. "lk ben in verlegenheid, heb geen vriend die ik kan raadplegen, in wie ik vertrouwen kan stellen en daarom beraadslaag ik voortdurend bij mijzelf wat te doen om mijzelf te helpen, maar er is geen waarschijnlijkheid dat ik mijn plannen ten uitvoer kan brengen, zodat ik ten einde raad en in voortdurende onrust ben". Angstvolle zorgen zijn zware lasten, die vrome mensen zich dikwijls meer opleggen dan nodig is.
b. Hij was overstelpt van smart, die zijn hart vervulde, ik heb dagelijks droefenis in mijn hart, Psalms 13:3, Hij had een voortdurende neiging tot droefheid, en die knaagde aan zijn gemoed, niet alleen in de nacht als hij stil en eenzaam was, maar ook bij dag wanneer men van lichtere droefheid afgeleid wordt door gesprekken en bezigheden, ja iedere dag bracht nieuwe aanleiding tot smart, de wolken keerden weer na de regen. Het brood van de smarten is soms het dagelijks brood van de heiligen, onze Meester zelf was een Man van smarten.
c. De onbeschaamdheid van zijn vijanden, die nog toevoegde aan zijn smart. Saul, zijn grote vijand, en anderen onder hem, waren boven hem verhoogd, triomfeerden in zijn smart, en vleiden zich met een volkomen overwinning over hem. Daar klaagde hij over, daar het ook een oneer was voor God, voor Zijn macht en belofte.
2. Hoe hij hierover spreekt met God, "Hoe lang zal het zo zijn?" En: "zal het altijd zo zijn?" Langdurige ellende stelt ons geduld op de proef, en dikwijls wordt het er door uitgeput. Het is een gewone verzoeking om, als het leed lang aanhoudt, te denken dat het nooit zal eindigen, dan gaat neerslachtigheid over tot wanhoop en zij, die lang zonder blijdschap geweest zijn, beginnen ten laatste ook zonder hoop te wezen. "Heere, zeg mij, hoe lang Gij Uw aangezicht voor mij wilt verbergen, en geef mij de verzekering dat het niet voor altoos zal wezen, maar dat Gij ten laatste in genade tot mij zult wederkeren, dan zal ik mijn tegenwoordig leed zoveel lichter kunnen dragen".
II. Door zijn klachten wordt zijn gebed opgewekt, Psalms 13:4, Psalms 13:5. Wij moeten ons nooit veroorloven andere klachten te doen dan die geschikt zijn voor God te worden gebracht en ons op de knieen te brengen.
Merk hier op:
1. Waar hij om bidt. Aanschouw, verhoor mij, verlicht mijne ogen.
a. "Versterk mijn geloof", want geloof is het oog van de ziel, waarmee zij boven en door de dingen heen ziet, welke door de zinnen worden waargenomen. Heere, maak mij bekwaam om over mijn tegenwoordige ellende heen te zien en een gelukkig einde ervan te voorzien.
b. "Leid en bestuur mij op mijn weg, stel mij in staat om rondom mij te zien, opdat ik de strikken kan vermijden, die voor mij gelegd zijn".
c. Verkwik mijn ziel met de vreugde uws heils. Hetgeen strekt om de zinkenden moed op te heffen wordt gezegd de ogen te verlichten, 1 Samuel 14:27, Ezra 9:8. Heere, verdrijf de wolk van neerslachtigheid, die mijne ogen verduistert, en laat mijn aangezicht weer vrolijk zijn.
2. Waarop hij pleit. Hij maakt melding van zijn betrekking tot God en van zijn deel aan Hem. Heere mijn God! en hij legt nadruk op de grootheid van het gevaar, waardoor spoedige hulp nodig werd. Indien zijn ogen niet spoedig verlicht worden: a. Dan denkt hij dat hij moet omkomen, "ik zal in de dood ontslapen, ik kan niet leven onder de last van al die zorg en smart." Niets is dodelijker voor een ziel dan het ontbreken van Gods gunst, niets meer verkwikkend dan het terugkeren daarvan.
b. Dat zijn vijanden dan zullen triomferen: " Opdat niet mijn vijand zegge: ik heb hem overwonnen, zo is het naar mijn wens, opdat Saul, opdat Satan zich niet verheuge in mijn val." Het zou de hoogmoed strelen van zijn vijand, hij zal zeggen: "ik heb overwonnen, ik heb de overwinning behaald en ben hem en zijn God te sterk geweest " het zou een voldoening wezen voor de boosaardigheid van zijn vijanden: zij zouden zich verheugen wanneer ik zou wankelen, En zal het tot Gods eer wezen om hen aldus al wat heilig is in hemel en op aarde te laten vertreden?
III. Zijn gebeden worden spoedig in lofzeggingen veranderd, Psalms 13:6. Maar mijn hart zal zich verheugen in Uw heil, ik zal de Heere zingen. Welk een verrassende verandering zien wij hier in weinige regels! In het begin van de psalm zien wij hem kwijnend, sidderend, op het punt van weg te zinken in droefgeestigheid en wanhoop, en aan het einde zich verheugende in God, opgeheven en verruimd in zijn lof. Zie de kracht van het geloof, de kracht van het gebed en hoe goed het is om tot God te naderen. Als wij onze zorgen en smarten tot de troon van de genade brengen en ze daarlaten, dan kunnen wij, evenals Hanna, heengaan en ons aangezicht zal niet meer droevig zijn. Zie 1 Samuel 1:18. En merk hier nu de methode op van zijn vertroosting.
1. Gods genade is de steun van zijn geloof.
Mijn toestand is zeer beklagenswaardig, maar als ik denk aan de oneindige goedheid van God, waarop ik mij kan verlaten, dan ben ik getroost, hoewel ik weet geen eigen verdiensten te hebben. Als ik vroeger in nood en ellende verkeerde, heb ik vertrouwd op Gods genade en nooit heb ik bevonden dat zij mij faalde, te bestemder tijd heeft Zijn genade mij hulp en verlichting geschonken en ondertussen werd ik door dit vertrouwen ondersteund. Zelfs in de diepte van deze ellende, als God Zijn aangezicht voor mij verborgen heeft, "als er van buiten strijd was en van binnen vrees," heb ik toch vertrouwd op de goedertierenheid van God, en dat was als een anker in een storm, met de hulp waarvan ik, hoewel geslingerd zijnde, toch niet omsloeg, niet te gronde ging.En nog vertrouw ik op Uw goedertierenheid zo lezen het sommigen. "Daaraan houd ik mij, in de volle verzekerdheid dat Gij het ten slotte wel met mij zult maken." Daarop pleit hij bij God, wetende dat Hij "een welgevallen heeft aan hen, die op Zijn goedertierenheid hopen," Psalms 147:11.
2. Zijn geloof in Gods goedertierenheid vervulde zijn hart met vreugde in Zijn heil, want blijdschap en vrede komen door het geloof, Romans 15:13. "Gelovende, verheugt u daarin" 1 Peter 1:8. Zijn vertrouwen gesteld hebbende op de goedertierenheid Gods, is hij ten volle verzekerd van verlossing en heil en dat zijn hart, dat nu dagelijks treurde, zich nog zal verheugen in dat heil, het geween kan wel van lange duur moeten zijn, maar de blijdschap zal wederkeren.
3. Zijn blijdschap in Gods heil zal zijn mond vervullen met lofliederen, Psalms 13:6. Ik zal de Heere zingen, zingen ter gedachtenis van hetgeen Hij vroeger gedaan heeft, al zou ik ook nooit weer de vrede smaken die ik vroeger gehad heb, zal ik toch sterven God lovende, omdat ik hem gehad heb, Hij heeft vroeger milddadiglijk met mij gehandeld en daarvoor zal ik Hem eer en heerlijkheid toebrengen, hoe het Hem ook moge behagen thans met mij te handelen. Ik zal zingen in de hoop van hetgeen Hij ten slotte voor mij doen zal, vertrouwende dat alles wel zal wezen tot in eeuwigheid. Maar hij spreekt ervan als van iets in het verleden, Hij heeft aan mij welgedaan, omdat hij door het geloof een onderpand had ontvangen van het heil, en het is hem alsof dat heil reeds daar was, de verlossing reeds was gewerkt.
Bij het zingen en biddend overdenken van deze psalm moeten wij, als wij geen reden hebben tot zulke klachten als David gehad heeft, God daarvoor danken, vrezen dat Hij zich van ons zal terugtrekken en die ramp afbidden, medegevoel hebben met hen, die in zielsbenauwdheid verkeren, en ons aanmoedigen in onze heilige blijdschap en geloof.