Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 117". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-117.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 117". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 117Deze psalm is kort en lieflijk. Ik denk dat wij hem zo dikwijls zingen omdat hij zo kort is, maar als wij hem goed begrepen en overdachten, dan zouden wij hem nog vaker zingen omdat hij zo lieflijk is inzonderheid voor ons, zondaren uit de heidenen, op wie hij een zeer gunstig oog werpt. Hier is:
I. Een plechtige oproep, gericht tot alle volken, om God te loven, Psalms 117:1.
II. Gepaste stof aangeduid voor die lof, Psalms 117:2. Wij worden voorwaar spoedig moede van weldoen, indien wij bij het zingen van deze psalm de vrome genegenheden niet in ons hart behouden waarmee de geestelijke offeranden des lofs ontstoken en brandende moeten gehouden worden.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 117Deze psalm is kort en lieflijk. Ik denk dat wij hem zo dikwijls zingen omdat hij zo kort is, maar als wij hem goed begrepen en overdachten, dan zouden wij hem nog vaker zingen omdat hij zo lieflijk is inzonderheid voor ons, zondaren uit de heidenen, op wie hij een zeer gunstig oog werpt. Hier is:
I. Een plechtige oproep, gericht tot alle volken, om God te loven, Psalms 117:1.
II. Gepaste stof aangeduid voor die lof, Psalms 117:2. Wij worden voorwaar spoedig moede van weldoen, indien wij bij het zingen van deze psalm de vrome genegenheden niet in ons hart behouden waarmee de geestelijke offeranden des lofs ontstoken en brandende moeten gehouden worden.
Verzen 1-2
Psalm 117:1-2Er is zeer veel Evangelie in deze psalm. De apostel heeft ons voorzien van de sleutel er toe: Romans 15:11, waar hij hem aanhaalt als een bewijs, dat het Evangelie gepredikt moest worden aan en ontvangen zou worden door de heidense volken, dat voor de Joden nog zo'n grote steen des aanstoots was. Waarom zou het hen moeten ergeren, als er gezegd en zo dikwijls door henzelf gezongen werd: Looft de Heere, alle gij heidenen prijst Hem, alle natiën. Sommigen van de Joodse schrijvers erkennen dat deze psalm verwijst naar het koninkrijk van de Messias, ja een hunner koestert de waan dat hij uit twee verzen bestaat om aan te duiden dat God in de dagen van de Messias door twee soorten van volken verheerlijkt zal worden, door de Joden overeenkomstig de wet van Mozes, en door de heidenen overeenkomstig de zeven geboden van de zonen Noachs, en die tezamen toch een kerk zullen uitmaken, zoals deze twee verzen een psalm vormen. Wij hebben hier:
1. De grote uitgestrektheid van de Evangeliekerk, Psalms 117:1. Gedurende vele eeuwen was God alleen in Juda bekend en werd Zijn naam alleen daar geprezen. De kinderen van Levi en het zaad Israëls prezen Hem, meer de overige volken "prezen goden van hout en steen," Daniel 5:4, terwijl generlei eer of hulde bewezen werd aan de levende en ware God ten minste, voor zoveel wij weten, niet openlijk. Maar hier worden alle natiën harten opgeroepen om de Heere te prijzen, hetgeen niet toegepast kan worden op Oud-Testamentische tijden, beide omdat die roeping toen tot geen van de heidense volken was uitgegaan, en nog veel minder tot allen in een taal, die zij verstonden, en omdat tenzij het volk des lands tot de Joodse Godsdienst overging en zich aan de besnijdenis onderwierp, zij niet toegelaten werden om met hen de Heere te loven. Maar het bevel is uitgegaan dat het Evangelie van Christus aan alle volken gepredikt zal worden, door Hem zal de middelmuur des afscheidsels gebroken worden en zullen zij, die verre waren, nabij worden gebracht. Dat was de verborgenheid, die gedurende vele eeuwen in de profetie verborgen was, maar eindelijk in de vervulling geopenbaard werd namelijk dat "de heidenen zijn medeërfgenamen" Efeziers 3:3, 6.
Merk hier op:
a. Wie in de kerk toegelaten zullen worden: alle heidenen alle natiën. De oorspronkelijke woorden zijn dezelfde, die gebruikt zijn voor "de heidenen die woeden,' en "de volken, die ijdelheid bedenken" tegen Christus, Psalms 2:1. Zij, die vijanden zijn geweest van Zijn koninkrijk, zullen Zijn gewillige onderdanen worden. Het Evangelie des koninkrijks moest aan de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, Matthew 24:14, Mark 16:15. Alle natiën zullen geroepen worden, en op sommigen van alle natiën zal die roeping kracht van uitwerking hebben, en zij zullen onderwezen en tot discipelen gemaakt worden.
b. Hoe hun toelating tot de kerk voorzegd is, door een herhaalde roeping om Hem te loven. De boodschap van het Evangelie aan alle natiën gezonden zijnde, behoort dit hun allen reden te geven om God te loven, de inrichting van de Evangelie-inzettingen zal hun allen vrijheid en gelegenheid geven om God te loven, en de kracht van de Evangeliegenade zal hun harten geven om Hem te loven. Diegenen zijn hoog bevoorrecht, die God uitnodigt door Zijn Woord en neigt door Zijn Geest, om Hem te loven en Hem alzo tot een naam en een lof te zijn. Zie Jeremiah 13:11. 2. De ondoorgrondelijke rijkdom van de Evangeliegenade, die de stof moet zijn van onze lof, Psalms 117:2. In het Evangelie schitteren de glorierijke hoedanigheden van God, Zijn genade en Zijn waarheid het glansrijkst in zichzelf en het troostrijkst voor ons, en waar de apostel deze psalm aanhaalt, neemt hij er nota van als van de twee grote dingen voor werke de heidenen God moeten verheerlijken, Romans 15:8, Romans 15:9, voor "de waarheid Gods" en "voor Zijn goedertierenheid." Wij die het Evangelie bezitten, hebben reden om de Heere te loven.
a. Voor de kracht van Zijn genade: Zijn goedertierenheid is geweldig over ons, zij is machtig tot vergeving van machtig vele zonden, Amos 5:12, en voor het werken van een machtige verlossing.
b. Voor de eeuwigheid van Zijn waarheid. De waarheid des Heeren Is in eeuwigheid. Het was goedertierenheid, zuivere goedertierenheid jegens de heidenen, dat het Evangelie tot hen gezonden werd, het was barmhartige vriendelijkheid overmogende voor hen boven hetgeen zij verdienden, en daarin is de waarheid des Heeren, van Zijn belofte, gedaan aan de vaderen, tot in eeuwigheid, want hoewel de Joden verhard en uitgeworpen zijn is de belofte toch vervuld in de gelovige heidenen, het geestelijk zaad van Abraham. Gods goedertierenheid is de bron van al onze vertroostingen, en Zijn waarheid de grond van al onze hoop daarom moeten wij voor beide de Heere loven.
Verzen 1-2
Psalm 117:1-2Er is zeer veel Evangelie in deze psalm. De apostel heeft ons voorzien van de sleutel er toe: Romans 15:11, waar hij hem aanhaalt als een bewijs, dat het Evangelie gepredikt moest worden aan en ontvangen zou worden door de heidense volken, dat voor de Joden nog zo'n grote steen des aanstoots was. Waarom zou het hen moeten ergeren, als er gezegd en zo dikwijls door henzelf gezongen werd: Looft de Heere, alle gij heidenen prijst Hem, alle natiën. Sommigen van de Joodse schrijvers erkennen dat deze psalm verwijst naar het koninkrijk van de Messias, ja een hunner koestert de waan dat hij uit twee verzen bestaat om aan te duiden dat God in de dagen van de Messias door twee soorten van volken verheerlijkt zal worden, door de Joden overeenkomstig de wet van Mozes, en door de heidenen overeenkomstig de zeven geboden van de zonen Noachs, en die tezamen toch een kerk zullen uitmaken, zoals deze twee verzen een psalm vormen. Wij hebben hier:
1. De grote uitgestrektheid van de Evangeliekerk, Psalms 117:1. Gedurende vele eeuwen was God alleen in Juda bekend en werd Zijn naam alleen daar geprezen. De kinderen van Levi en het zaad Israëls prezen Hem, meer de overige volken "prezen goden van hout en steen," Daniel 5:4, terwijl generlei eer of hulde bewezen werd aan de levende en ware God ten minste, voor zoveel wij weten, niet openlijk. Maar hier worden alle natiën harten opgeroepen om de Heere te prijzen, hetgeen niet toegepast kan worden op Oud-Testamentische tijden, beide omdat die roeping toen tot geen van de heidense volken was uitgegaan, en nog veel minder tot allen in een taal, die zij verstonden, en omdat tenzij het volk des lands tot de Joodse Godsdienst overging en zich aan de besnijdenis onderwierp, zij niet toegelaten werden om met hen de Heere te loven. Maar het bevel is uitgegaan dat het Evangelie van Christus aan alle volken gepredikt zal worden, door Hem zal de middelmuur des afscheidsels gebroken worden en zullen zij, die verre waren, nabij worden gebracht. Dat was de verborgenheid, die gedurende vele eeuwen in de profetie verborgen was, maar eindelijk in de vervulling geopenbaard werd namelijk dat "de heidenen zijn medeërfgenamen" Efeziers 3:3, 6.
Merk hier op:
a. Wie in de kerk toegelaten zullen worden: alle heidenen alle natiën. De oorspronkelijke woorden zijn dezelfde, die gebruikt zijn voor "de heidenen die woeden,' en "de volken, die ijdelheid bedenken" tegen Christus, Psalms 2:1. Zij, die vijanden zijn geweest van Zijn koninkrijk, zullen Zijn gewillige onderdanen worden. Het Evangelie des koninkrijks moest aan de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, Matthew 24:14, Mark 16:15. Alle natiën zullen geroepen worden, en op sommigen van alle natiën zal die roeping kracht van uitwerking hebben, en zij zullen onderwezen en tot discipelen gemaakt worden.
b. Hoe hun toelating tot de kerk voorzegd is, door een herhaalde roeping om Hem te loven. De boodschap van het Evangelie aan alle natiën gezonden zijnde, behoort dit hun allen reden te geven om God te loven, de inrichting van de Evangelie-inzettingen zal hun allen vrijheid en gelegenheid geven om God te loven, en de kracht van de Evangeliegenade zal hun harten geven om Hem te loven. Diegenen zijn hoog bevoorrecht, die God uitnodigt door Zijn Woord en neigt door Zijn Geest, om Hem te loven en Hem alzo tot een naam en een lof te zijn. Zie Jeremiah 13:11. 2. De ondoorgrondelijke rijkdom van de Evangeliegenade, die de stof moet zijn van onze lof, Psalms 117:2. In het Evangelie schitteren de glorierijke hoedanigheden van God, Zijn genade en Zijn waarheid het glansrijkst in zichzelf en het troostrijkst voor ons, en waar de apostel deze psalm aanhaalt, neemt hij er nota van als van de twee grote dingen voor werke de heidenen God moeten verheerlijken, Romans 15:8, Romans 15:9, voor "de waarheid Gods" en "voor Zijn goedertierenheid." Wij die het Evangelie bezitten, hebben reden om de Heere te loven.
a. Voor de kracht van Zijn genade: Zijn goedertierenheid is geweldig over ons, zij is machtig tot vergeving van machtig vele zonden, Amos 5:12, en voor het werken van een machtige verlossing.
b. Voor de eeuwigheid van Zijn waarheid. De waarheid des Heeren Is in eeuwigheid. Het was goedertierenheid, zuivere goedertierenheid jegens de heidenen, dat het Evangelie tot hen gezonden werd, het was barmhartige vriendelijkheid overmogende voor hen boven hetgeen zij verdienden, en daarin is de waarheid des Heeren, van Zijn belofte, gedaan aan de vaderen, tot in eeuwigheid, want hoewel de Joden verhard en uitgeworpen zijn is de belofte toch vervuld in de gelovige heidenen, het geestelijk zaad van Abraham. Gods goedertierenheid is de bron van al onze vertroostingen, en Zijn waarheid de grond van al onze hoop daarom moeten wij voor beide de Heere loven.