Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 114". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-114.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 114". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 114De verlossing van Israël uit Egypte heeft hun kerk en volk In het aanzijn geroepen, die toen gegrond en geformeerd werden, dat wonderwerk moet daarom in eeuwige gedachtenis worden gehouden. God heeft er in geroemd in de inleiding tot de tien geboden en in Hosea 11:1. "Ik heb Mijn zoon uit Egypte geroepen." In deze psalm wordt zij in levendige tonen van lof bezongen, daarom werd hij dus zeer gevoegelijk in het grote Hallelujah opgenomen, het loflied, dat de Joden aan het einde van de avondmaaltijd op het paasfeest plachten te zingen. Nooit moet het worden vergeten:
I. Dat zij uit de slavernij waren gebracht, Psalms 114:1.
II. Dat God Zijn tabernakel onder hen heeft opgericht, Psalms 114:2.
III. Dat de zee en de Jordaan voor hun aangezicht verdeeld werden, Psalms 114:3, Psalms 114:5.
IV. Dat de aarde beefde bij de wetgeving, toen God nederkwam op de berg Sinas, Psalms 114:4, Psalms 114:6, Psalms 114:7..
V. Dat God hun water gaf uit de rots, Psalms 114:8. Bij het zingen van deze psalm moeten wij Gods macht en goedheid erkennen in hetgeen Hij voor Israël gedaan heeft, en het toepassen op het nog veel grotere wonderwerk, onze verlossing door Christus, en onszelf en anderen aanmoedigen om ook in de grootste benauwdheid op God te vertrouwen
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 114De verlossing van Israël uit Egypte heeft hun kerk en volk In het aanzijn geroepen, die toen gegrond en geformeerd werden, dat wonderwerk moet daarom in eeuwige gedachtenis worden gehouden. God heeft er in geroemd in de inleiding tot de tien geboden en in Hosea 11:1. "Ik heb Mijn zoon uit Egypte geroepen." In deze psalm wordt zij in levendige tonen van lof bezongen, daarom werd hij dus zeer gevoegelijk in het grote Hallelujah opgenomen, het loflied, dat de Joden aan het einde van de avondmaaltijd op het paasfeest plachten te zingen. Nooit moet het worden vergeten:
I. Dat zij uit de slavernij waren gebracht, Psalms 114:1.
II. Dat God Zijn tabernakel onder hen heeft opgericht, Psalms 114:2.
III. Dat de zee en de Jordaan voor hun aangezicht verdeeld werden, Psalms 114:3, Psalms 114:5.
IV. Dat de aarde beefde bij de wetgeving, toen God nederkwam op de berg Sinas, Psalms 114:4, Psalms 114:6, Psalms 114:7..
V. Dat God hun water gaf uit de rots, Psalms 114:8. Bij het zingen van deze psalm moeten wij Gods macht en goedheid erkennen in hetgeen Hij voor Israël gedaan heeft, en het toepassen op het nog veel grotere wonderwerk, onze verlossing door Christus, en onszelf en anderen aanmoedigen om ook in de grootste benauwdheid op God te vertrouwen
Verzen 1-8
Psalm 114:1-8De psalmist herdenkt hier de dagen vanouds, de jaren van de rechterhand des Allerhoogsten, en de wonderen, die hun vaders hun verteld hebben, Judges 6:13. Want gelijk de tijd de schuld van de zonde niet uitslijt, zo moet hij ook de bewustheid niet doen verflauwen van genade en zegen. Laat het nooit vergeten worden:
1. Dat God Israël uit het diensthuis heeft uitgevoerd met een sterke hand en een uitgestrekten arm. Israël toog uit Egypte, Psalms 114:1. Zij zijn niet heimelijk weggeslopen, ook zijn zij niet verjaagd of uitgedreven, maar zij gingen openlijk heen, trokken uit met alle tekenen van eer. Zij togen weg van een barbaars volk, dat hen barbaars had behandeld, van een volk, dat een vreemde taal had, Psalms 81:6. De Israëlieten schijnen hun eigen taal zuiver behouden te hebben onder henzelf, en hadden geen lust om de taal hunner verdrukkers te leren. Door zich aldus van hen te onderscheiden, hadden zij een onderpand van hun verlossing.
2. Dat Hij zelf hun burgerlijke en Godsdienstige staatsinrichting ontworpen heeft, Psalms 114:2. Juda werd tot Zijn heiligdom, Israël Zijn volkomen heerschappij. Toen Hij hen verloste uit de hand hunner verdrukkers, was het opdat zij Hem zouden dienen, beide in heiligheid en in gerechtigheid, in de plichten van de Godsdienstige aanbidding, en in gehoorzaamheid aan de zedelijke wet, in geheel hun wandel. Laat Mijn volk trekken, opdat zij Mij dienen. Ten dien einde:
a. Heeft Hij Zijn heiligdom onder hen opgericht, waarin Hij hun de bijzondere tekenen gaf van zijn tegenwoordigheid, en beloofde hun hulde te ontvangen en hun schatting. Zalig het volk, dat Gods heiligdom in zijn midden heeft. Zie Exodus 25:1, 8, Ezechiël 37:26, en veel meer nog zalig zij, die gelijk Juda hier Zijn heiligdommen zijn, Zijn levende tempelen, op wie heiligheid de Heere geschreven is.
b. Hij richtte Zijn heerschappij onder hen op, was zelf hun Wetgever en hun Rechter, en hun regering was een theocratie, de Heere was hun Koning. Geheel de wereld is Gods gebied, Zijn heerschappij, maar Israël was het in zeer bijzondere zin. Wat Gods heiligdom is, moet Zijn heerschappij wezen, alleen diegenen hebben de voorrechten van Zijn huis, die zich onderwerpen aan de wetten ervan, en Christus heeft ons verlost, ten einde ons in de dienst van God te brengen en er ons voor altijd aan te verbinden.
3. Dat bij hun komst uit Egypte de Rode Zee voor hen gekliefd werd, beide tot hun redding en tot verderf van hun vijanden, en bij hun intocht in Kanan werd de Jordaan voor hen verdeeld, tot hun eer en tot beschaming en verschrikking van hun vijanden, Psalms 114:2. De zee zag het, zag daar dat Juda Gods heiligdom was en Israël Zijn heerschappij en daarom vlood zij, want niets kon ontzagwekkender zijn. Dat was het, dat de Jordaan achterwaarts dreef, een onoverkomelijke dam was voor zijn stromen, God was aan het hoofd van dat volk, en daarom moeten zij voor hen wijken, plaats voor hen maken, zij moeten tegen hun natuur achterwaarts gaan, als God het woord spreekt. Om dit helder voor te stellen vraagt de psalmist in dichterlijke stijl, Psalms 114:5 :Wat was u, gij zee, dat gij vloodt? en hij voorziet de zee van een antwoord, Psalms 114:7, het was voor het aangezicht des Heeren. Dit is bedoeld om uit te drukken: A. De werkelijkheid van het wonder, dat het niet was door de kracht van de natuur of door enigerlei natuurlijke oorzaak, maar het was voor het aangezicht des Heeren, die het woord sprak.
B. De zegen van het wonder: Wat was u? Was het een dartele luim? Was het slechts om de mensen te vermaken? Neen, het was voor het aangezicht van de God Jakobs, het was in vriendelijkheid voor het Israël Gods, ter verlossing van dat uitverkoren volk, dat God "ontstoken was tegen de rivieren en verbolgen was tegen de zee", zoals de profeet spreekt, Habakkuk 3:8, Isaiah 51:10, Isaiah 63:11 en verv.
C. De verrassing van het wonder. Wie zou aan zo iets gedacht hebben? Zal de loop van de natuur worden veranderd, haar fundamentele wet worden opgeheven, om aan Gods Israël een dienst te bewijzen? Wel mogen "de vorsten Edoms verbaasd wezen, en beving de machtigen van de Moabieten bevangen," Exodus 15:15.
D. De eer, die hierdoor Israël was aangedaan, aan wie geleerd werd te triomferen over de zee en de Jordaan te beschouwen als onmachtig om voor hen te bestaan. Er is geen zee zo diep, geen Jordaan zo breed, of zij zullen, als Gods tijd voor de verlossing Zijns volks gekomen is, gekliefd en achterwaarts gedreven worden, als zij hun in de weg staan. Pas dit toe:
a. Op het planten van de Christelijke kerk in de wereld. Wat scheelde aan Satan en de machten van de duisternis, dat zij sidderden en zich onderwierpen, Mark 1:34. Wat scheelde aan de heidense orakelen, dat zij verstomden? Wat scheelde aan hun afgoderijen, dat zij wegstierven voor het Evangelie, versmolten als sneeuw voor de zon? Wat scheelde aan de vervolgers en tegenstanders van het Evangelie, dat zij hun zaak opgaven om hun schuldig hoofd te verbergen, en tot de rotsen en bergen riepen om een schuilplaats? Revelation 6:15. Het was voor het aangezicht des Heeren, en de kracht, die uitging van het Evangelie.
b. Op het werk van de genade in het hart. Wat verandert de stroom in een wedergeboren ziel? Wat doet de lust en het verderf vlieden, achterwaarts keren, zodat vooroordelen worden weggenomen en de gehele mens vernieuwd werd? Het is voor het aangezicht van Gods Geest, dat de overleggingen "terneder worden geworpen," 2 Corinthiers 5:10.
4. Dat de aarde schudde en beefde toen God nederkwam op de berg Sinaï, om de wet te geven, Psalms 114:4. De bergen sprongen als rammen, en toen kon het de heuvelen wel vergeven worden dat zij sprongen als lammeren, hetzij als zij verschrikt zijn, of als zij spelen en dartelen. Dezelfde macht, die de vloeibare wateren deed stilstaan, schudde de vaste bergen en deed ze beven, want alle krachten van de natuur zijn onder het bedwang van de God van de natuur. Voor God zijn bergen en heuvelen slechts als rammen en lammeren, zelfs de grootste en meest rotsachtige zijn voor Hem even handelbaar als rammen en lammeren het zijn voor de herder. Het beven van de bergen voor het aangezicht des Heeren kan de stompzinnigheid en verstoktheid van de kinderen van de mensen beschamen, die bij de tentoonspreiding van Zijn heerlijkheid onbewogen blijven. De psalmist vraagt de bergen en heuvelen wat hun deerde dat zij aldus sprongen? Hij antwoordt in hun plaats, evenals voor de zee en de Jordaan. Het was voor het aangezicht des Heeren, voor wie niet alleen de bergen, maar de aarde zelf wel mag beven, Psalms 114:7, daar zij om de zonde van de mens onder de vloek was gelegd. Zie Psalms 104:32, Isaiah 64:3, Isaiah 64:4. Hij, die de heuvelen en bergen aldus deed opspringen, kan, als het Hem behaagt, de kracht en de moed van Zijn hoogmoedigste tegenstanders doen verdwijnen en hen doen sidderen.
5. Dat God hen voorzag van water uit de rots, dat hen volgde door de droge en zandige woestijn. Wel mag de aarde en al haar inwoners beven voor die God, die de rotssteen veranderde in een watervloed, Psalms 114:8, en wat kan Hij niet doen, die dat gedaan heeft? Dezelfde almachtige kracht, die wateren verkeerd heeft in een rots, om een muur te zijn voor Israël, Exodus 14:22, verkeerde de rots in water om voor Israël een fontein te wezen. Gelijk zij door wonderen beschermd waren zo werd ook door wonderen, blijvende wonderen, voorzien in hun behoeften, want zodanig was dit water voor hen, de fontein van wateren, waarin de rots, de keiachtige rots, verkeerd was, en die steenrots was Christus, 1 Corinthiers 10:4. Want Hij is een fontein van levend water voor Zijn Israël, van wie zij ontvangen genade voor genade.
Verzen 1-8
Psalm 114:1-8De psalmist herdenkt hier de dagen vanouds, de jaren van de rechterhand des Allerhoogsten, en de wonderen, die hun vaders hun verteld hebben, Judges 6:13. Want gelijk de tijd de schuld van de zonde niet uitslijt, zo moet hij ook de bewustheid niet doen verflauwen van genade en zegen. Laat het nooit vergeten worden:
1. Dat God Israël uit het diensthuis heeft uitgevoerd met een sterke hand en een uitgestrekten arm. Israël toog uit Egypte, Psalms 114:1. Zij zijn niet heimelijk weggeslopen, ook zijn zij niet verjaagd of uitgedreven, maar zij gingen openlijk heen, trokken uit met alle tekenen van eer. Zij togen weg van een barbaars volk, dat hen barbaars had behandeld, van een volk, dat een vreemde taal had, Psalms 81:6. De Israëlieten schijnen hun eigen taal zuiver behouden te hebben onder henzelf, en hadden geen lust om de taal hunner verdrukkers te leren. Door zich aldus van hen te onderscheiden, hadden zij een onderpand van hun verlossing.
2. Dat Hij zelf hun burgerlijke en Godsdienstige staatsinrichting ontworpen heeft, Psalms 114:2. Juda werd tot Zijn heiligdom, Israël Zijn volkomen heerschappij. Toen Hij hen verloste uit de hand hunner verdrukkers, was het opdat zij Hem zouden dienen, beide in heiligheid en in gerechtigheid, in de plichten van de Godsdienstige aanbidding, en in gehoorzaamheid aan de zedelijke wet, in geheel hun wandel. Laat Mijn volk trekken, opdat zij Mij dienen. Ten dien einde:
a. Heeft Hij Zijn heiligdom onder hen opgericht, waarin Hij hun de bijzondere tekenen gaf van zijn tegenwoordigheid, en beloofde hun hulde te ontvangen en hun schatting. Zalig het volk, dat Gods heiligdom in zijn midden heeft. Zie Exodus 25:1, 8, Ezechiël 37:26, en veel meer nog zalig zij, die gelijk Juda hier Zijn heiligdommen zijn, Zijn levende tempelen, op wie heiligheid de Heere geschreven is.
b. Hij richtte Zijn heerschappij onder hen op, was zelf hun Wetgever en hun Rechter, en hun regering was een theocratie, de Heere was hun Koning. Geheel de wereld is Gods gebied, Zijn heerschappij, maar Israël was het in zeer bijzondere zin. Wat Gods heiligdom is, moet Zijn heerschappij wezen, alleen diegenen hebben de voorrechten van Zijn huis, die zich onderwerpen aan de wetten ervan, en Christus heeft ons verlost, ten einde ons in de dienst van God te brengen en er ons voor altijd aan te verbinden.
3. Dat bij hun komst uit Egypte de Rode Zee voor hen gekliefd werd, beide tot hun redding en tot verderf van hun vijanden, en bij hun intocht in Kanan werd de Jordaan voor hen verdeeld, tot hun eer en tot beschaming en verschrikking van hun vijanden, Psalms 114:2. De zee zag het, zag daar dat Juda Gods heiligdom was en Israël Zijn heerschappij en daarom vlood zij, want niets kon ontzagwekkender zijn. Dat was het, dat de Jordaan achterwaarts dreef, een onoverkomelijke dam was voor zijn stromen, God was aan het hoofd van dat volk, en daarom moeten zij voor hen wijken, plaats voor hen maken, zij moeten tegen hun natuur achterwaarts gaan, als God het woord spreekt. Om dit helder voor te stellen vraagt de psalmist in dichterlijke stijl, Psalms 114:5 :Wat was u, gij zee, dat gij vloodt? en hij voorziet de zee van een antwoord, Psalms 114:7, het was voor het aangezicht des Heeren. Dit is bedoeld om uit te drukken: A. De werkelijkheid van het wonder, dat het niet was door de kracht van de natuur of door enigerlei natuurlijke oorzaak, maar het was voor het aangezicht des Heeren, die het woord sprak.
B. De zegen van het wonder: Wat was u? Was het een dartele luim? Was het slechts om de mensen te vermaken? Neen, het was voor het aangezicht van de God Jakobs, het was in vriendelijkheid voor het Israël Gods, ter verlossing van dat uitverkoren volk, dat God "ontstoken was tegen de rivieren en verbolgen was tegen de zee", zoals de profeet spreekt, Habakkuk 3:8, Isaiah 51:10, Isaiah 63:11 en verv.
C. De verrassing van het wonder. Wie zou aan zo iets gedacht hebben? Zal de loop van de natuur worden veranderd, haar fundamentele wet worden opgeheven, om aan Gods Israël een dienst te bewijzen? Wel mogen "de vorsten Edoms verbaasd wezen, en beving de machtigen van de Moabieten bevangen," Exodus 15:15.
D. De eer, die hierdoor Israël was aangedaan, aan wie geleerd werd te triomferen over de zee en de Jordaan te beschouwen als onmachtig om voor hen te bestaan. Er is geen zee zo diep, geen Jordaan zo breed, of zij zullen, als Gods tijd voor de verlossing Zijns volks gekomen is, gekliefd en achterwaarts gedreven worden, als zij hun in de weg staan. Pas dit toe:
a. Op het planten van de Christelijke kerk in de wereld. Wat scheelde aan Satan en de machten van de duisternis, dat zij sidderden en zich onderwierpen, Mark 1:34. Wat scheelde aan de heidense orakelen, dat zij verstomden? Wat scheelde aan hun afgoderijen, dat zij wegstierven voor het Evangelie, versmolten als sneeuw voor de zon? Wat scheelde aan de vervolgers en tegenstanders van het Evangelie, dat zij hun zaak opgaven om hun schuldig hoofd te verbergen, en tot de rotsen en bergen riepen om een schuilplaats? Revelation 6:15. Het was voor het aangezicht des Heeren, en de kracht, die uitging van het Evangelie.
b. Op het werk van de genade in het hart. Wat verandert de stroom in een wedergeboren ziel? Wat doet de lust en het verderf vlieden, achterwaarts keren, zodat vooroordelen worden weggenomen en de gehele mens vernieuwd werd? Het is voor het aangezicht van Gods Geest, dat de overleggingen "terneder worden geworpen," 2 Corinthiers 5:10.
4. Dat de aarde schudde en beefde toen God nederkwam op de berg Sinaï, om de wet te geven, Psalms 114:4. De bergen sprongen als rammen, en toen kon het de heuvelen wel vergeven worden dat zij sprongen als lammeren, hetzij als zij verschrikt zijn, of als zij spelen en dartelen. Dezelfde macht, die de vloeibare wateren deed stilstaan, schudde de vaste bergen en deed ze beven, want alle krachten van de natuur zijn onder het bedwang van de God van de natuur. Voor God zijn bergen en heuvelen slechts als rammen en lammeren, zelfs de grootste en meest rotsachtige zijn voor Hem even handelbaar als rammen en lammeren het zijn voor de herder. Het beven van de bergen voor het aangezicht des Heeren kan de stompzinnigheid en verstoktheid van de kinderen van de mensen beschamen, die bij de tentoonspreiding van Zijn heerlijkheid onbewogen blijven. De psalmist vraagt de bergen en heuvelen wat hun deerde dat zij aldus sprongen? Hij antwoordt in hun plaats, evenals voor de zee en de Jordaan. Het was voor het aangezicht des Heeren, voor wie niet alleen de bergen, maar de aarde zelf wel mag beven, Psalms 114:7, daar zij om de zonde van de mens onder de vloek was gelegd. Zie Psalms 104:32, Isaiah 64:3, Isaiah 64:4. Hij, die de heuvelen en bergen aldus deed opspringen, kan, als het Hem behaagt, de kracht en de moed van Zijn hoogmoedigste tegenstanders doen verdwijnen en hen doen sidderen.
5. Dat God hen voorzag van water uit de rots, dat hen volgde door de droge en zandige woestijn. Wel mag de aarde en al haar inwoners beven voor die God, die de rotssteen veranderde in een watervloed, Psalms 114:8, en wat kan Hij niet doen, die dat gedaan heeft? Dezelfde almachtige kracht, die wateren verkeerd heeft in een rots, om een muur te zijn voor Israël, Exodus 14:22, verkeerde de rots in water om voor Israël een fontein te wezen. Gelijk zij door wonderen beschermd waren zo werd ook door wonderen, blijvende wonderen, voorzien in hun behoeften, want zodanig was dit water voor hen, de fontein van wateren, waarin de rots, de keiachtige rots, verkeerd was, en die steenrots was Christus, 1 Corinthiers 10:4. Want Hij is een fontein van levend water voor Zijn Israël, van wie zij ontvangen genade voor genade.