Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 102". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-102.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 102". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 102Sommigen denken dat David deze psalm geschreven heeft ten tijde van Absaloms opstand, anderen dat Daniël, Nehemia, of een andere profeet hem geschreven heeft ten gebruike van de kerk, toen zij in gevangenschap was in Babel, omdat hij van de verwoesting van Zion schijnt te spreken, en van een tijd, gesteld voor de wederopbouw ervan, die Daniël in de boeken gemerkt heeft, Daniel 9:2. Of misschien was de psalmist zelf in grote beproeving, waarover hij klaagt in het begin van deze psalmen, Maar (zoals in Psalms 77:1 en elders) zich vertroost door de gedachte aan Gods eeuwigheid en de voorspoed en de bestendigheid van de kerk, hoezeer zij thans ook benauwd en bedreigd wordt. Maar uit de toepassing van Psalms 102:26 en 27 op Christus, Hebrews 10:1 blijkt duidelijk dat de psalm betrekking heeft op de dagen van de Messias, en spreekt of van Zijn beproeving, of van de beproeving van Zijn kerk om Zijnentwil. Wij hebben in de psalm:
I. Een droeve klacht, die de psalmist aanheft, hetzij voor zichzelf of in naam van de kerk, over grote beproevingen, die zeer drukkend waren, Psalms 102:2.
II. Tijdige vertroostingen in dit leed, ontleend:
1. Aan de eeuwigheid Gods, Psalms 102:13, Psalms 102:25, Psalms 102:28.. 2. Aan een gelovig vooruitzicht op de verlossing, die God zelf ter bestemder lijd voor de beproefde kerk zal werken Psalms 102:14. en de voortduur ervan in de wereld Psalms 102:29. Als wij bij het zingen van deze psalm het niet nodig hebben om dezelfde klachten te doen kunnen wij toch naar aanleiding ervan medegevoel hebben met hen, die het wel nodig hebben, en dan zal het troostrijke deel van de psalm ons zoveel lieflijker zijn bij het zingen ervan.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 102Sommigen denken dat David deze psalm geschreven heeft ten tijde van Absaloms opstand, anderen dat Daniël, Nehemia, of een andere profeet hem geschreven heeft ten gebruike van de kerk, toen zij in gevangenschap was in Babel, omdat hij van de verwoesting van Zion schijnt te spreken, en van een tijd, gesteld voor de wederopbouw ervan, die Daniël in de boeken gemerkt heeft, Daniel 9:2. Of misschien was de psalmist zelf in grote beproeving, waarover hij klaagt in het begin van deze psalmen, Maar (zoals in Psalms 77:1 en elders) zich vertroost door de gedachte aan Gods eeuwigheid en de voorspoed en de bestendigheid van de kerk, hoezeer zij thans ook benauwd en bedreigd wordt. Maar uit de toepassing van Psalms 102:26 en 27 op Christus, Hebrews 10:1 blijkt duidelijk dat de psalm betrekking heeft op de dagen van de Messias, en spreekt of van Zijn beproeving, of van de beproeving van Zijn kerk om Zijnentwil. Wij hebben in de psalm:
I. Een droeve klacht, die de psalmist aanheft, hetzij voor zichzelf of in naam van de kerk, over grote beproevingen, die zeer drukkend waren, Psalms 102:2.
II. Tijdige vertroostingen in dit leed, ontleend:
1. Aan de eeuwigheid Gods, Psalms 102:13, Psalms 102:25, Psalms 102:28.. 2. Aan een gelovig vooruitzicht op de verlossing, die God zelf ter bestemder lijd voor de beproefde kerk zal werken Psalms 102:14. en de voortduur ervan in de wereld Psalms 102:29. Als wij bij het zingen van deze psalm het niet nodig hebben om dezelfde klachten te doen kunnen wij toch naar aanleiding ervan medegevoel hebben met hen, die het wel nodig hebben, en dan zal het troostrijke deel van de psalm ons zoveel lieflijker zijn bij het zingen ervan.
Verzen 1-12
Psalm 102:1-12Het opschrift van deze psalm Psalms 102:1, is zeer opmerkelijk. Het is een gebed des verdrukten, het werd samengesteld door iemand, die zelf verdrukt was, verdrukt met de kerk en voor haar. Op hen, die hart hebben voor de algemene aangelegenheden, het algemene welzijn, drukken beproevingen van die soort meer dan op iemand anders. Het is geschikt voor een staat van beproeving, en is bestemd voor het gebruik van anderen, die in eenzelfde benauwdheid verkeren, want al wat tevoren geschreven is, is opzettelijk geschreven ten onze gebruike. Het gehele Woord van God is nuttig om ons te besturen in het gebed, maar hier, zoals dikwijls elders, heeft de Heilige Geest ons gebed voor ons opgesteld, heeft Hij woorden in onze mond gelegd, Hosea 14:3..
Hier is een gebed, in de handen gegeven van de verdrukten, laat hen niet hun handen, maar hun hart er toe zetten en het God aanbieden. Het is dikwijls het lot van de beste heiligen om verdrukt te zijn in deze wereld. Zelfs Godvruchtige mensen kunnen schier overstelpt zijn door hun beproevingen en op het punt zijn van er onder te bezwijken. Als wij in een toestand zijn van beproeving, en onze geest overstelpt is, dan is het onze plicht en ons belang om te bidden, en door het gebed onze klacht te storten voor het aangezicht des Heeren, hetgeen te kennen geeft dat God ons toestaat vrijmoedig bij Hem te zijn, dat Hij ons zowel vrijheid van spreken als vrijheid van toegang tot Hem geeft. Het geeft ook te kennen welk een verlichting het is voor een bedrukt gemoed om zich door een ootmoedige voorstelling van zijn grieven en zijn leed lucht te geven.
Zulk een voorstelling hebben wij hier, waarin:
I. De psalmist nederig vraagt aan God om kennis te nemen van zijn beproeving, en van zijn gebed in zijn beproeving, Psalms 102:2, Psalms 102:3.
Als wij bidden in onze beproeving,
1. Dan moet het ons grote verlangen zijn dat God ons genadiglijk zal horen, want als onze gebeden niet welbehaaglijk zijn aan God, dan zullen zij doelloos zijn voor onszelf. Laat ons dit dus op het oog hebben dat ons gebed tot God moge komen, in Zijn oren moge komen, Psalms 18:7, en laat ons te dien einde ons gebed opheffen en onze ziel er mee opheffen.
2. Dan kan het onze hoop zijn dat God ons genadiglijk zal horen, omdat Hij ons bevolen heeft Hem te zoeken, en beloofd heeft dat wij Hem niet tevergeefs zullen zoeken. Als wij in het geloof een gebed opzenden dan kunnen wij in het geloof zeggen: o Heere, hoor mijn gebed.
a. "Openbaar U aan mij, verberg Uw aangezicht niet voor mij in misnoegen ten dage mijner benauwdheid. Indien Gij mij al niet terstond verlost, zo laat mij dan toch weten dat Gij mij gunstig zijt, indien ik de werkingen Uwer hand voor mij niet zie, zo laat mij dan toch Uw vriendelijk aanschijn zien." Het verbergen van Gods aangezicht is voor een godvruchtige benauwdheid genoeg, zelfs in zijn voorspoed, Psalms 30:8. Toen Gij Uw aangezicht verbergdet, werd ik verschrikt, maar als God Zijn aangezicht verbergt als wij in benauwdheid zijn, dan voorwaar is de toestand zeer treurig. b. "Openbaar U voor mij, ten mijnen behoeve, hoor mij niet slechts, maar verhoor mij, geef mij de verlossing, die ik nodig heb en die ik zoek, verhoor mij haastelijk, namelijk ten dage als ik roep." Als de benauwdheid zwaar wordt, geeft God ons vrijheid om aldus dringend te zijn in ons gebed, maar toch moet het met ootmoed en lijdzaamheid zijn.
II. Hij stort een droeve klacht uit over de ellendige toestand, waarin hij door zijn beproevingen gekomen was.
1. Zijn lichaam was vermagerd en uitgeteerd, hij was een geraamte geworden, er was niets dan vel en been van hem over. Gelijk voorspoed en vreugde voorgesteld worden als het gebeente vet makende, de beenderen doende groenen als het tedere gras, zo worden grote ellende en smart hier voorgesteld door het tegenovergestelde daarvan: mijn gebeente is uitgebrand als een haard, Psalms 102:4, mijn gebeente kleeft aan mijn vlees, Psalms 102:5, ja mijn hart is geslagen en verdord als gras, Psalms 102:5, het raakt de levensdoelen, waarin een merkbaar verval is gekomen. Ik verdor als gras, Psalms 102:12, verschroeid zijnde door de brandende hitte mijner beproevingen. Indien wij aldus door lichaamskrankheid naar de diepte zijn gebracht, laat ons dit dan niet vreemd vinden, het lichaam is als gras, zwak en van de aarde, geen wonder dus dat het verdort.
2. Hij was zeer neerslachtig en bezwaard van geest. Hij was zo vervuld van de gedachte aan zijn beproevingen, dat hij vergat zijn brood te eten, Psalms 102:5, hij had geen lust in zijn noodzakelijk voedsel en had er ook geen smaak in. Als God Zijn aangezicht verbergt voor een ziel, dan zullen de genietingen van de zinnen geur noch sap meer hebben. Hij was altijd zuchtende en kermende, als iemand die bovenmate gedrukt is Psalms 102:6, en dit verteerde hem, ontnam hem alle moed, hij zocht de eenzaamheid, zoals droefgeestige lieden altijd doen, zijn vrienden verlieten hem, waren schuw van hem, en hij gaf al even weinig om hun gezelschap, Psalms 102:7, Psalms 102:8. "Ik ben een roerdomp van de woestijn gelijk geworden, die een klagend geluid maakt, ik ben geworden als een steenuil van de wildernissen, die gaarne in bouwvallen huist, ik waak en ben geworden als een eenzame mus op het dak. Ik breng mijn uren door peinzende over mijn verdriet en mijzelf beklagende." Die aldus handelen als zij in kommer en droefheid zijn en er zich in toegeven om te klagen en te zuchten, benadelen zichzelf, zij weten niet wat zij doen, noch welk voordeel zij hierdoor geven aan de verzoeker. Als wij in beproeving zijn, dan moeten wij eenzaam zitten om onze wegen te overdenken, Lamentations 3:28, maar niet eenzaam zitten om ons toe te geven in overmatige smart.
3. Hij werd belasterd door zijn vijanden, allerlei kwaad werd tegen hem gesproken. Toen zijn vrienden van hem weggingen, hebben zijn vijanden zich tegen hem gesteld, Psalms 102:9. Mijne vijanden smaden mij al de dag, waarmee zij bedoelden hem te grieven (want een edelaardig gemoed lijdt onder de smaad) en een blaam op hem te werpen voor de mensen. Als zij hem op geen andere wijze konden bereiken schoten zij deze pijlen op hem af, namelijk bittere woorden, daarin waren zij onvermoeid zij deden het al de dag, het was een gestadig druipen op hem. Zijn vijanden waren woedend, zij razen tegen mij, en zeer hardnekkig en onverzoenlijk, zij zweren tegen mij, zoals de Joden, die zich onder ede hadden verbonden om Paulus te doden. Of: Zij hebben tegen mij gezworen als beschuldigers, om mij het leven te benomen.
4. Hij vastte en weende onder de tekenen van Gods misnoegen, Psalms 102:10, Psalms 102:11. Ik eet as als brood, inplaats van mijn brood te eten, ben ik in stof en as gaan nederliggen, en ik vermeng mijn drank met tranen, als ik mij had moeten verkwikken door te drinken, heb ik mij slechts lucht gegeven door te wenen." En waarom? Hij zegt het ons in Psalms 102:11, vanwege Uwe verstoordheid. Het was niet zozeer de benauwdheid zelf, die hem benauwde, als wel de toorn Gods, die hij vreesde de oorzaak te zijn van zijn benauwdheid. Dit was de gal en alsem in de beproeving en ellende, want Gij hebt mij verheven en mij weer nedergeworpen, zoals hetgeen wij ter aarde werpen met het doel te vergruizelen: eerst heffen wij het op, ten einde het met te meer kracht neer te werpen. Of, Gij hebt mij voormaals verheven in eer en blijdschap en ongemene voorspoed, maar de herinnering daaraan verzwaart mijn tegenwoordig lijden en maakt het des te meer smartelijk." Wij moeten de hand Gods zien zowel in ons opgeheven als in ons nedergeworpen worden, en zeggen: Geloofd zij de naam des Heeren, die gegeven en genomen heeft."
5. Hij beschouwde zich als een stervende. Mijne dagen zijn vergaan als rook, Psalms 102:4, die snel verdwijnt. Of, zij zijn vergaan in rook waarvan niets overblijft, zij zijn als een afgaande schaduw, Psalms 102:12, als de avondschaduw die het naderen aankondigt van de nacht. Hoewel dit alles nu van persoonlijke rampen van de psalmist schijnt te spreken en dus een gepast gebed is voor een particulier persoon die in verdrukking en lijden is, wordt het toch ondersteld een beschrijving te zijn van de beproevingen van de kerk Gods, waarmee de psalmist zijn medegevoel te kennen geeft, het openbare leed tot het zijne makende. Het mystieke lichaam van Christus is hier soms als het lichaam van de psalmist, verdord en verschroeid, ja als dorre doodsbeenderen. De kerk wordt somwijlen naar de woestijn gedrongen, schijnt verloren te zijn, geeft zichzelve onder de tekenen van Gods misnoegen, op als verloren.
Verzen 1-12
Psalm 102:1-12Het opschrift van deze psalm Psalms 102:1, is zeer opmerkelijk. Het is een gebed des verdrukten, het werd samengesteld door iemand, die zelf verdrukt was, verdrukt met de kerk en voor haar. Op hen, die hart hebben voor de algemene aangelegenheden, het algemene welzijn, drukken beproevingen van die soort meer dan op iemand anders. Het is geschikt voor een staat van beproeving, en is bestemd voor het gebruik van anderen, die in eenzelfde benauwdheid verkeren, want al wat tevoren geschreven is, is opzettelijk geschreven ten onze gebruike. Het gehele Woord van God is nuttig om ons te besturen in het gebed, maar hier, zoals dikwijls elders, heeft de Heilige Geest ons gebed voor ons opgesteld, heeft Hij woorden in onze mond gelegd, Hosea 14:3..
Hier is een gebed, in de handen gegeven van de verdrukten, laat hen niet hun handen, maar hun hart er toe zetten en het God aanbieden. Het is dikwijls het lot van de beste heiligen om verdrukt te zijn in deze wereld. Zelfs Godvruchtige mensen kunnen schier overstelpt zijn door hun beproevingen en op het punt zijn van er onder te bezwijken. Als wij in een toestand zijn van beproeving, en onze geest overstelpt is, dan is het onze plicht en ons belang om te bidden, en door het gebed onze klacht te storten voor het aangezicht des Heeren, hetgeen te kennen geeft dat God ons toestaat vrijmoedig bij Hem te zijn, dat Hij ons zowel vrijheid van spreken als vrijheid van toegang tot Hem geeft. Het geeft ook te kennen welk een verlichting het is voor een bedrukt gemoed om zich door een ootmoedige voorstelling van zijn grieven en zijn leed lucht te geven.
Zulk een voorstelling hebben wij hier, waarin:
I. De psalmist nederig vraagt aan God om kennis te nemen van zijn beproeving, en van zijn gebed in zijn beproeving, Psalms 102:2, Psalms 102:3.
Als wij bidden in onze beproeving,
1. Dan moet het ons grote verlangen zijn dat God ons genadiglijk zal horen, want als onze gebeden niet welbehaaglijk zijn aan God, dan zullen zij doelloos zijn voor onszelf. Laat ons dit dus op het oog hebben dat ons gebed tot God moge komen, in Zijn oren moge komen, Psalms 18:7, en laat ons te dien einde ons gebed opheffen en onze ziel er mee opheffen.
2. Dan kan het onze hoop zijn dat God ons genadiglijk zal horen, omdat Hij ons bevolen heeft Hem te zoeken, en beloofd heeft dat wij Hem niet tevergeefs zullen zoeken. Als wij in het geloof een gebed opzenden dan kunnen wij in het geloof zeggen: o Heere, hoor mijn gebed.
a. "Openbaar U aan mij, verberg Uw aangezicht niet voor mij in misnoegen ten dage mijner benauwdheid. Indien Gij mij al niet terstond verlost, zo laat mij dan toch weten dat Gij mij gunstig zijt, indien ik de werkingen Uwer hand voor mij niet zie, zo laat mij dan toch Uw vriendelijk aanschijn zien." Het verbergen van Gods aangezicht is voor een godvruchtige benauwdheid genoeg, zelfs in zijn voorspoed, Psalms 30:8. Toen Gij Uw aangezicht verbergdet, werd ik verschrikt, maar als God Zijn aangezicht verbergt als wij in benauwdheid zijn, dan voorwaar is de toestand zeer treurig. b. "Openbaar U voor mij, ten mijnen behoeve, hoor mij niet slechts, maar verhoor mij, geef mij de verlossing, die ik nodig heb en die ik zoek, verhoor mij haastelijk, namelijk ten dage als ik roep." Als de benauwdheid zwaar wordt, geeft God ons vrijheid om aldus dringend te zijn in ons gebed, maar toch moet het met ootmoed en lijdzaamheid zijn.
II. Hij stort een droeve klacht uit over de ellendige toestand, waarin hij door zijn beproevingen gekomen was.
1. Zijn lichaam was vermagerd en uitgeteerd, hij was een geraamte geworden, er was niets dan vel en been van hem over. Gelijk voorspoed en vreugde voorgesteld worden als het gebeente vet makende, de beenderen doende groenen als het tedere gras, zo worden grote ellende en smart hier voorgesteld door het tegenovergestelde daarvan: mijn gebeente is uitgebrand als een haard, Psalms 102:4, mijn gebeente kleeft aan mijn vlees, Psalms 102:5, ja mijn hart is geslagen en verdord als gras, Psalms 102:5, het raakt de levensdoelen, waarin een merkbaar verval is gekomen. Ik verdor als gras, Psalms 102:12, verschroeid zijnde door de brandende hitte mijner beproevingen. Indien wij aldus door lichaamskrankheid naar de diepte zijn gebracht, laat ons dit dan niet vreemd vinden, het lichaam is als gras, zwak en van de aarde, geen wonder dus dat het verdort.
2. Hij was zeer neerslachtig en bezwaard van geest. Hij was zo vervuld van de gedachte aan zijn beproevingen, dat hij vergat zijn brood te eten, Psalms 102:5, hij had geen lust in zijn noodzakelijk voedsel en had er ook geen smaak in. Als God Zijn aangezicht verbergt voor een ziel, dan zullen de genietingen van de zinnen geur noch sap meer hebben. Hij was altijd zuchtende en kermende, als iemand die bovenmate gedrukt is Psalms 102:6, en dit verteerde hem, ontnam hem alle moed, hij zocht de eenzaamheid, zoals droefgeestige lieden altijd doen, zijn vrienden verlieten hem, waren schuw van hem, en hij gaf al even weinig om hun gezelschap, Psalms 102:7, Psalms 102:8. "Ik ben een roerdomp van de woestijn gelijk geworden, die een klagend geluid maakt, ik ben geworden als een steenuil van de wildernissen, die gaarne in bouwvallen huist, ik waak en ben geworden als een eenzame mus op het dak. Ik breng mijn uren door peinzende over mijn verdriet en mijzelf beklagende." Die aldus handelen als zij in kommer en droefheid zijn en er zich in toegeven om te klagen en te zuchten, benadelen zichzelf, zij weten niet wat zij doen, noch welk voordeel zij hierdoor geven aan de verzoeker. Als wij in beproeving zijn, dan moeten wij eenzaam zitten om onze wegen te overdenken, Lamentations 3:28, maar niet eenzaam zitten om ons toe te geven in overmatige smart.
3. Hij werd belasterd door zijn vijanden, allerlei kwaad werd tegen hem gesproken. Toen zijn vrienden van hem weggingen, hebben zijn vijanden zich tegen hem gesteld, Psalms 102:9. Mijne vijanden smaden mij al de dag, waarmee zij bedoelden hem te grieven (want een edelaardig gemoed lijdt onder de smaad) en een blaam op hem te werpen voor de mensen. Als zij hem op geen andere wijze konden bereiken schoten zij deze pijlen op hem af, namelijk bittere woorden, daarin waren zij onvermoeid zij deden het al de dag, het was een gestadig druipen op hem. Zijn vijanden waren woedend, zij razen tegen mij, en zeer hardnekkig en onverzoenlijk, zij zweren tegen mij, zoals de Joden, die zich onder ede hadden verbonden om Paulus te doden. Of: Zij hebben tegen mij gezworen als beschuldigers, om mij het leven te benomen.
4. Hij vastte en weende onder de tekenen van Gods misnoegen, Psalms 102:10, Psalms 102:11. Ik eet as als brood, inplaats van mijn brood te eten, ben ik in stof en as gaan nederliggen, en ik vermeng mijn drank met tranen, als ik mij had moeten verkwikken door te drinken, heb ik mij slechts lucht gegeven door te wenen." En waarom? Hij zegt het ons in Psalms 102:11, vanwege Uwe verstoordheid. Het was niet zozeer de benauwdheid zelf, die hem benauwde, als wel de toorn Gods, die hij vreesde de oorzaak te zijn van zijn benauwdheid. Dit was de gal en alsem in de beproeving en ellende, want Gij hebt mij verheven en mij weer nedergeworpen, zoals hetgeen wij ter aarde werpen met het doel te vergruizelen: eerst heffen wij het op, ten einde het met te meer kracht neer te werpen. Of, Gij hebt mij voormaals verheven in eer en blijdschap en ongemene voorspoed, maar de herinnering daaraan verzwaart mijn tegenwoordig lijden en maakt het des te meer smartelijk." Wij moeten de hand Gods zien zowel in ons opgeheven als in ons nedergeworpen worden, en zeggen: Geloofd zij de naam des Heeren, die gegeven en genomen heeft."
5. Hij beschouwde zich als een stervende. Mijne dagen zijn vergaan als rook, Psalms 102:4, die snel verdwijnt. Of, zij zijn vergaan in rook waarvan niets overblijft, zij zijn als een afgaande schaduw, Psalms 102:12, als de avondschaduw die het naderen aankondigt van de nacht. Hoewel dit alles nu van persoonlijke rampen van de psalmist schijnt te spreken en dus een gepast gebed is voor een particulier persoon die in verdrukking en lijden is, wordt het toch ondersteld een beschrijving te zijn van de beproevingen van de kerk Gods, waarmee de psalmist zijn medegevoel te kennen geeft, het openbare leed tot het zijne makende. Het mystieke lichaam van Christus is hier soms als het lichaam van de psalmist, verdord en verschroeid, ja als dorre doodsbeenderen. De kerk wordt somwijlen naar de woestijn gedrongen, schijnt verloren te zijn, geeft zichzelve onder de tekenen van Gods misnoegen, op als verloren.
Verzen 13-23
Psalm 102:13-23Aan vele zeer grote en dierbare beloften wordt hier gedacht, en zij worden bijeengebracht om op te wegen tegen de voorgaande klachten, want de oprechten gaat het licht op in de duisternis, zodat zij wel nedergeworpen zijn, maar niet in wanhoop. Het staat slecht met de psalmist zelf, slecht met het volk van God, maar hij heeft vele gedachten, die hem verkwikken en vertroosten.
I. Wij zijn stervende schepselen, onze belangen en vertroostingen zijn stervende, maar God is een eeuwig levende God, Psalms 102:13. "Mijne dagen zijn als een afgaande schaduw, het is niet te verhelpen, de nacht komt over mij, maar Gij, Heere, blijft in eeuwigheid. Ons leven is voorbijgaande, maar het Uwe is bestendig, onze vrienden sterven, maar Gij, onze God, sterft niet, wat ons bedreigt, kan tot U niet genaken, onze namen zullen in het stof geschreven zijn en in vergetelheid komen, maar Uwe gedachtenis is van geslacht tot geslacht, tot het einde des tijde, ja tot in eeuwigheid zult Gij gekend en geëerd zijn." Een godvruchtige bemint God meer dan zichzelf, en daarom kan hij de lieflijke gedachte aan de onveranderlijke volzaligheid van de eeuwige Geest doen opwegen tegen zijn eigen leed en zijn dood. God blijft in eeuwigheid, de getrouwe begunstiger en beschermer van Zijn kerk, en Zijn eer en eeuwige gedachtenis zeer gemoeid zijnde met haar belangen, kunnen wij er zeker van zijn dat deze niet veronachtzaamd zullen worden.
II. Het arme Zion is nu in benauwdheid, maar er zal een tijd komen voor zijn hulp en verlichting, Psalms 102:14. Gij zult opstaan, Gij zult U ontfermen over Zion, de hoop op verlossing is gegrond op de goedertierenheid Gods. "Gij zult U ontfermen over Zion, want het is een voorwerp geworden voor Uw mededogen." En op Gods macht: "Gij zult opstaan en U ontfermen, zult Uzelf opwekken om dit te doen, zult het doen in weerwil van de tegenstand van de vijanden van de kerk-" de eer des Heeren van de heirscharen zal dit doen. Zeer bemoedigend is, dat er een gezette tijd is voor de verlossing van de kerk, die niet slechts eens komen zal, maar op de bestemde tijd komen zal, de tijd, die de oneindige wijsheid er voor bepaald heeft, en die daarom de beste tijd er voor is, de tijd, door de eeuwige waarheid er voor vastgesteld, en daarom is het een zekere een stellige, ontwijfelbare tijd, die niet vergeten of langer uitgesteld zal worden. Aan het einde van zeventig jaren zou de tijd om Zion genadig te zijn door het te verlossen van de dochter van Babylon moeten komen, en hij is gekomen.
Zion was nu in puin, namelijk de tempel, die in de stad Davids gebouwd was, Zion genadig te zijn betekent de wederopbouw van de tempel, zoals dit verklaard en uitgelegd is in Psalms 102:17. Dit wordt verwacht van de gunst van God, die alles wederom in orde zal brengen en van niets anders dan van deze, en daarom bidt Daniël: "Doe Uw aangezicht lichten over Uw heiligdom, dat verwoest is," Daniel 9:17. Het bouwen van Zion is zo groot een gunst voor een volk als zij slechts kunnen begeren. Geen zegen is meer begerenswaardig voor een vervallen staat, dan de herstelling van zijn kerkvoorrechten.
Dit nu wordt hier gewenst, daarnaar wordt verlangd.
1. Omdat dit een grote blijdschap zou wezen voor Zions vrienden, Psalms 102:15. Uwe knechten hebben een welgevallen zelfs aan de stenen van de tempel, hoewel zij nedergeworpen en verstrooid waren, en hebben medeleden met haar gruis, het puin en de afval van Zion. Merk hier op dat, hoewel de tempel verwoest was, de sternen ervan toch verkregen konden worden voor een nieuw gebouw, en er waren personen, die zich daarmee bemoedigden, want zij beminden dit puin. Zij, die de kerk van God waarlijk liefhebben, hebben haar lief als zij in verdrukking is, zowel als wanneer zij voorspoed heeft en het is een goede grond voor de hoop, dat God het puin van Zion genadig zal zijn, als Hij het in het hart van Zijn volk geeft om er medelijden mee te hebben, en dit tonen door hun gebed en hun streven, gelijk het ook een goede pleitgrond bij God is om genade voor Zion, dat er personen zijn, die in liefdevolle zorg over haar zijn, en die wachten op het heil des Heeren.
2. Omdat dit een goede invloed zal hebben op Zions naburen, Psalms 102:16. Het zal misschien een gelukkig middel zijn tot hun bekering, tot hun overtuiging tenminste, want dan zullen de heidenen de naam des Heeren vrezen, zij zullen hoge gedachten van Hem hebben en van Zijn volk, en zelfs de koningen van de aarde zullen getroffen zijn door Zijn heerlijkheid. Zij zullen betere gedachten hebben van de kerk Gods dan zij gehad hebben, als God door Zijn voorzienigheid haar aldus eert, zij zullen vrezen om er iets tegen te doen, als zij zien dat God haar partij neemt, ja meer, zij zullen zeggen, "Wij zullen met ulieden gaan want wij hebben gezien dat God met ulieden is," Zacheria 8:23. Aldus is gezegd dat "velen uit de volkeren des lands Joden werden, want de vrees van de Joden was op hen gevallen," Esther 8:17.
3. Omdat het strekken zou tot eer van Zions God, Psalms 102:17. Als de Heere Zion zal opgebouwd hebben: zij houden het voor zeker dat het geschieden zal, want God zelf heeft het op zich genomen, in Zijn heerlijkheid zal verschenen zijn, weshalve allen, die Zijn heerlijkheid tot hun hoogste doel hebben gesteld, het begeren en er om bidden. De stichting van de kerk zal de verheerlijking wezen van God, en daarom kunnen wij er zeker van zijn dat het ter bestemder tijd zal geschieden. Zij, die in het geloof bidden: "Vader, verheerlijk Uwen raam," kunnen hetzelfde antwoord op dat gebed ontvangen, dat aan Christus zelf door een stem van de hemel gegeven werd: "Ik heb hem verheerlijkt, en Ik zal hem wederom verheerlijken."
III. Op de gebeden van Gods volk schijnt nu geen acht te worden geslagen, maar er zal op gelet worden en zij zullen ten zeerste worden aangemoedigd. Hij zal acht geven op het gebed desgenen, die geheel ontbloot is, Psalms 102:18. In Psalms 102:17 was gezegd dat God in Zijn heerlijkheid zal verschijnen, in zo'n heerlijkheid, dat zelfs koningen er ontzag voor zullen hebben, Psalms 102:16. Als de groten van de aarde in hun heerlijkheid verschijnen, dan zien zij allicht met minachting neer op degenen, die zich tot hen wenden, maar de grote God zal dit niet doen.
Merk op:
1. De geringheid van de smekelingen, zij zijn geheel ontbloot. Het is een sierlijk woord, dat hier gebruikt is, dat heide in de woestijn betekent, een lage struik, zoals de hysop aan de wand. Zij worden ondersteld in zeer nederige, geringe staat te zijn, verrijkt met geestelijke zegeningen, maar arm in het goed van deze wereld, de armen, de zwakken, de verlatenen, de beroofden, zo onderscheidenlijk is dit woord overgezet. Of het kan ook het verbroken hart betekenen, dat God verwacht in allen, die tot Hem naderen, en dat Hij zal aanzien in genade. Dat zal hen op de knieen brengen, mensen die arm, geheel ontbloot zijn, moeten biddende mensen wezen, 1 Timothy 5:5. 2. De gunst van God jegens hen in weerwil van hun geringheid. Hij zal zich wenden tot hun gebed, er acht op geven, opmerkende zijn tot hun smeking, 2 Chronicles 6:1-40, en hun gebed niet versmaden. Er ligt hier meer in opgesloten dan uitgedrukt is. Hij zal het waarderen, er een welbehagen in hebben, en er een antwoord des vredes op geven, dat de grootste eer is die er aan bewezen kan worden. Maar het is aldus uitgedrukt, omdat anderen hun bidden versmaadden, zij zelf vrezen dat God het zal versmaden, en men heeft van Hem gedacht dat Hij het versmaadde, omdat hun beproeving zolang aanhield en hun gebed niet verhoord was. Als wij denken aan onze eigen geringheid en onwaardigheid, onze duisternis en dodigheid en het in velerlei opzicht gebrekkige van onze gebeden, dan hebben wij reden om te denken dat onze gebeden met minachting in de hemel ontvangen zullen worden, maar hier wordt ons het tegendeel verzekerd, want wij hebben een voorspraak bij de Vader en zijn onder de genade, niet onder de wet.
Dit voorbeeld van Gods gunst jegens Zijn biddend volk, hoewel zij geheel ontbloot zijn zal een blijvende aanmoediging zijn tot het gebed, Psalms 102:19. Dit zal beschreven worden voor het navolgende geslacht, opdat niemand wanhope al is het ook, dat hij geheel ontbloot is, noch zal denken dat zijn gebeden vergeten zijn omdat zij niet terstond werden verhoord. De ervaringen van anderen behoren een aanmoediging te zijn voor ons om God te zoeken en op Hem te vertrouwen. En indien wij de vertroosting hebben van de ervaring van anderen dan past het ons om er God de eer voor te geven Het volk, dat geschapen zal worden, zal de Heere loven voor hetgeen Hij gedaan heeft, beide voor hen en voor hun voorgangers, op velen, die nu nog niet geboren zijn, zal het lezen van de geschiedenis van de kerk de uitwerking hebben, dat zij proselieten worden. Het volk dat door Goddelijke genade opnieuw geschapen, wedergeboren zal worden, dat een soort van eerstelingen van Zijn schepselen zal wezen, zal de Heere loven voor de verhoring van hun gebed, toen zij meer ontbloot waren.
IV. De onrechtvaardig veroordeelde gevangenen schijnen als schapen voor de slachtbank bestemd, maar er zal gezorgd worden voor hun loslating, Psalms 102:20, Psalms 102:21. God heeft uit de hoogte Zijns heiligdoms nederwaarts gezien, van de hemel, waar Hij Zijn troon bereid heeft, die hoogste, die heilige plaats. Vandaar zag Hij neer op de aarde, en niets op deze aarde is voor Zijn alziend oog verborgen. Hij ziet neer, niet om de koninkrijken van de wereld en hun heerlijkheid te beschouwen, maar om daden van genade te doen om het zuchten van de gevangenen te horen (waar wij wel gaarne buiten het gehoor van zijn,) en hun zuchten niet alleen te horen, maar hen te helpen los te maken de kinderen des doods, als er tussen hen en de dood slechts een schrede is. Sommigen verstaan het van de bevrijding van de Joden uit de Babylonische gevangenschap. God heeft hun zuchten aldaar gehoord, zoals Hij het gehoord heeft, toen zij in Egypte waren, Exodus 3:7, Exodus 3:9, en nedergekomen is om hen te verlossen. God neemt kennis, niet alleen van de gebeden van Zijn verdrukt volk, die de taal zijn van de genade, maar ook van hun zuchten, dat de taal is van de natuur. Zie het Goddelijk mededogen in zijn horen van het zuchten van de gevangenen, en de Goddelijke macht in het losmaken van de banden van de gevangenen, als zij ten dode gedoemd zijn, als zij geboeid en gekluisterd zijn. Wij hebben er een voorbeeld van in Petrus, Acts 12:6.
Voorbeelden als deze van de nederbuigende goedheid Gods en van Zijn mededogen zullen helpen:
1. Om de naam des Heeren te vertellen te Zion, en te doen blijken dat Hij beantwoordt aan Zijn naam, die Hij zelf bekend heeft gemaakt: De Heere God, genadig en barmhartig, en dit vertellen van Zijn naam te Zion, zal het onderwerp van Zijn lof zijn te Jeruzalem, Psalms 102:22. Als God door de leidingen van Zijn voorzienigheid Zijn naam bekend maakt, dan moeten wij door onze dankerkentenis er voor Zijn lof verkondigen, die de echo moet wezen van Zijn naam. God zal Zijn volk, dat gevangen is in Babel, bevrijden, opdat zij Zijn naam zullen vertellen te Zion, de plaats, die Hij verkoren heeft om er Zijn naam te stellen, en Zijn lof te verkondigen in Jeruzalem bij hun terugkomst aldaar. In het land hunner gevangenschap konden zij de liederen Zions niet zingen, Psalms 137:3, Psalms 137:4, en daarom heeft God hen wedergebracht te Jeruzalem, opdat zij die aldaar zouden zingen. Daarvoor geeft God vrijheid uit gevangenschap. Voer mijne ziel uit de gevangenis, om Uwen naam te loven, daarvoor geeft Hij leven uit de doden: "Laat mijne ziel leven en zij zal U loven," Psalms 119:175.
2. Zij zullen helpen om anderen aan te trekken tot de aanbidding van God, Psalms 102:23. Als het volk van God vergaderd zal zijn te Jeruzalem zoals zij er na hun terugkeer uit Babel vergaderd zijn geworden hebben velen uit de koninkrijken zich met hen verenigd om de Heere te dienen. Dit is vervuld geworden Ezra 6:21, waar wij vinden dat niet alleen de kinderen Israëls, die uit de gevangenschap waren wedergekomen, maar ook velen "die zich van de onreinheid van de heidenen des lands tot hen hadden afgezonderd, met blijdschap het feest van de ongezuurde broden hielden." Maar het kan nog verder zien, naar de bekering van de heidenen tot het geloof van Christus in de laatste dagen. Christus heeft de gevangenen vrijheid uitgeroepen, en opening van de gevangenis aan hen, die gebonden waren, opdat zij de naam des Heeren zouden vertellen in de Evangeliekerk waarin Joden en heidenen zich zullen verenigen.
Verzen 13-23
Psalm 102:13-23Aan vele zeer grote en dierbare beloften wordt hier gedacht, en zij worden bijeengebracht om op te wegen tegen de voorgaande klachten, want de oprechten gaat het licht op in de duisternis, zodat zij wel nedergeworpen zijn, maar niet in wanhoop. Het staat slecht met de psalmist zelf, slecht met het volk van God, maar hij heeft vele gedachten, die hem verkwikken en vertroosten.
I. Wij zijn stervende schepselen, onze belangen en vertroostingen zijn stervende, maar God is een eeuwig levende God, Psalms 102:13. "Mijne dagen zijn als een afgaande schaduw, het is niet te verhelpen, de nacht komt over mij, maar Gij, Heere, blijft in eeuwigheid. Ons leven is voorbijgaande, maar het Uwe is bestendig, onze vrienden sterven, maar Gij, onze God, sterft niet, wat ons bedreigt, kan tot U niet genaken, onze namen zullen in het stof geschreven zijn en in vergetelheid komen, maar Uwe gedachtenis is van geslacht tot geslacht, tot het einde des tijde, ja tot in eeuwigheid zult Gij gekend en geëerd zijn." Een godvruchtige bemint God meer dan zichzelf, en daarom kan hij de lieflijke gedachte aan de onveranderlijke volzaligheid van de eeuwige Geest doen opwegen tegen zijn eigen leed en zijn dood. God blijft in eeuwigheid, de getrouwe begunstiger en beschermer van Zijn kerk, en Zijn eer en eeuwige gedachtenis zeer gemoeid zijnde met haar belangen, kunnen wij er zeker van zijn dat deze niet veronachtzaamd zullen worden.
II. Het arme Zion is nu in benauwdheid, maar er zal een tijd komen voor zijn hulp en verlichting, Psalms 102:14. Gij zult opstaan, Gij zult U ontfermen over Zion, de hoop op verlossing is gegrond op de goedertierenheid Gods. "Gij zult U ontfermen over Zion, want het is een voorwerp geworden voor Uw mededogen." En op Gods macht: "Gij zult opstaan en U ontfermen, zult Uzelf opwekken om dit te doen, zult het doen in weerwil van de tegenstand van de vijanden van de kerk-" de eer des Heeren van de heirscharen zal dit doen. Zeer bemoedigend is, dat er een gezette tijd is voor de verlossing van de kerk, die niet slechts eens komen zal, maar op de bestemde tijd komen zal, de tijd, die de oneindige wijsheid er voor bepaald heeft, en die daarom de beste tijd er voor is, de tijd, door de eeuwige waarheid er voor vastgesteld, en daarom is het een zekere een stellige, ontwijfelbare tijd, die niet vergeten of langer uitgesteld zal worden. Aan het einde van zeventig jaren zou de tijd om Zion genadig te zijn door het te verlossen van de dochter van Babylon moeten komen, en hij is gekomen.
Zion was nu in puin, namelijk de tempel, die in de stad Davids gebouwd was, Zion genadig te zijn betekent de wederopbouw van de tempel, zoals dit verklaard en uitgelegd is in Psalms 102:17. Dit wordt verwacht van de gunst van God, die alles wederom in orde zal brengen en van niets anders dan van deze, en daarom bidt Daniël: "Doe Uw aangezicht lichten over Uw heiligdom, dat verwoest is," Daniel 9:17. Het bouwen van Zion is zo groot een gunst voor een volk als zij slechts kunnen begeren. Geen zegen is meer begerenswaardig voor een vervallen staat, dan de herstelling van zijn kerkvoorrechten.
Dit nu wordt hier gewenst, daarnaar wordt verlangd.
1. Omdat dit een grote blijdschap zou wezen voor Zions vrienden, Psalms 102:15. Uwe knechten hebben een welgevallen zelfs aan de stenen van de tempel, hoewel zij nedergeworpen en verstrooid waren, en hebben medeleden met haar gruis, het puin en de afval van Zion. Merk hier op dat, hoewel de tempel verwoest was, de sternen ervan toch verkregen konden worden voor een nieuw gebouw, en er waren personen, die zich daarmee bemoedigden, want zij beminden dit puin. Zij, die de kerk van God waarlijk liefhebben, hebben haar lief als zij in verdrukking is, zowel als wanneer zij voorspoed heeft en het is een goede grond voor de hoop, dat God het puin van Zion genadig zal zijn, als Hij het in het hart van Zijn volk geeft om er medelijden mee te hebben, en dit tonen door hun gebed en hun streven, gelijk het ook een goede pleitgrond bij God is om genade voor Zion, dat er personen zijn, die in liefdevolle zorg over haar zijn, en die wachten op het heil des Heeren.
2. Omdat dit een goede invloed zal hebben op Zions naburen, Psalms 102:16. Het zal misschien een gelukkig middel zijn tot hun bekering, tot hun overtuiging tenminste, want dan zullen de heidenen de naam des Heeren vrezen, zij zullen hoge gedachten van Hem hebben en van Zijn volk, en zelfs de koningen van de aarde zullen getroffen zijn door Zijn heerlijkheid. Zij zullen betere gedachten hebben van de kerk Gods dan zij gehad hebben, als God door Zijn voorzienigheid haar aldus eert, zij zullen vrezen om er iets tegen te doen, als zij zien dat God haar partij neemt, ja meer, zij zullen zeggen, "Wij zullen met ulieden gaan want wij hebben gezien dat God met ulieden is," Zacheria 8:23. Aldus is gezegd dat "velen uit de volkeren des lands Joden werden, want de vrees van de Joden was op hen gevallen," Esther 8:17.
3. Omdat het strekken zou tot eer van Zions God, Psalms 102:17. Als de Heere Zion zal opgebouwd hebben: zij houden het voor zeker dat het geschieden zal, want God zelf heeft het op zich genomen, in Zijn heerlijkheid zal verschenen zijn, weshalve allen, die Zijn heerlijkheid tot hun hoogste doel hebben gesteld, het begeren en er om bidden. De stichting van de kerk zal de verheerlijking wezen van God, en daarom kunnen wij er zeker van zijn dat het ter bestemder tijd zal geschieden. Zij, die in het geloof bidden: "Vader, verheerlijk Uwen raam," kunnen hetzelfde antwoord op dat gebed ontvangen, dat aan Christus zelf door een stem van de hemel gegeven werd: "Ik heb hem verheerlijkt, en Ik zal hem wederom verheerlijken."
III. Op de gebeden van Gods volk schijnt nu geen acht te worden geslagen, maar er zal op gelet worden en zij zullen ten zeerste worden aangemoedigd. Hij zal acht geven op het gebed desgenen, die geheel ontbloot is, Psalms 102:18. In Psalms 102:17 was gezegd dat God in Zijn heerlijkheid zal verschijnen, in zo'n heerlijkheid, dat zelfs koningen er ontzag voor zullen hebben, Psalms 102:16. Als de groten van de aarde in hun heerlijkheid verschijnen, dan zien zij allicht met minachting neer op degenen, die zich tot hen wenden, maar de grote God zal dit niet doen.
Merk op:
1. De geringheid van de smekelingen, zij zijn geheel ontbloot. Het is een sierlijk woord, dat hier gebruikt is, dat heide in de woestijn betekent, een lage struik, zoals de hysop aan de wand. Zij worden ondersteld in zeer nederige, geringe staat te zijn, verrijkt met geestelijke zegeningen, maar arm in het goed van deze wereld, de armen, de zwakken, de verlatenen, de beroofden, zo onderscheidenlijk is dit woord overgezet. Of het kan ook het verbroken hart betekenen, dat God verwacht in allen, die tot Hem naderen, en dat Hij zal aanzien in genade. Dat zal hen op de knieen brengen, mensen die arm, geheel ontbloot zijn, moeten biddende mensen wezen, 1 Timothy 5:5. 2. De gunst van God jegens hen in weerwil van hun geringheid. Hij zal zich wenden tot hun gebed, er acht op geven, opmerkende zijn tot hun smeking, 2 Chronicles 6:1-40, en hun gebed niet versmaden. Er ligt hier meer in opgesloten dan uitgedrukt is. Hij zal het waarderen, er een welbehagen in hebben, en er een antwoord des vredes op geven, dat de grootste eer is die er aan bewezen kan worden. Maar het is aldus uitgedrukt, omdat anderen hun bidden versmaadden, zij zelf vrezen dat God het zal versmaden, en men heeft van Hem gedacht dat Hij het versmaadde, omdat hun beproeving zolang aanhield en hun gebed niet verhoord was. Als wij denken aan onze eigen geringheid en onwaardigheid, onze duisternis en dodigheid en het in velerlei opzicht gebrekkige van onze gebeden, dan hebben wij reden om te denken dat onze gebeden met minachting in de hemel ontvangen zullen worden, maar hier wordt ons het tegendeel verzekerd, want wij hebben een voorspraak bij de Vader en zijn onder de genade, niet onder de wet.
Dit voorbeeld van Gods gunst jegens Zijn biddend volk, hoewel zij geheel ontbloot zijn zal een blijvende aanmoediging zijn tot het gebed, Psalms 102:19. Dit zal beschreven worden voor het navolgende geslacht, opdat niemand wanhope al is het ook, dat hij geheel ontbloot is, noch zal denken dat zijn gebeden vergeten zijn omdat zij niet terstond werden verhoord. De ervaringen van anderen behoren een aanmoediging te zijn voor ons om God te zoeken en op Hem te vertrouwen. En indien wij de vertroosting hebben van de ervaring van anderen dan past het ons om er God de eer voor te geven Het volk, dat geschapen zal worden, zal de Heere loven voor hetgeen Hij gedaan heeft, beide voor hen en voor hun voorgangers, op velen, die nu nog niet geboren zijn, zal het lezen van de geschiedenis van de kerk de uitwerking hebben, dat zij proselieten worden. Het volk dat door Goddelijke genade opnieuw geschapen, wedergeboren zal worden, dat een soort van eerstelingen van Zijn schepselen zal wezen, zal de Heere loven voor de verhoring van hun gebed, toen zij meer ontbloot waren.
IV. De onrechtvaardig veroordeelde gevangenen schijnen als schapen voor de slachtbank bestemd, maar er zal gezorgd worden voor hun loslating, Psalms 102:20, Psalms 102:21. God heeft uit de hoogte Zijns heiligdoms nederwaarts gezien, van de hemel, waar Hij Zijn troon bereid heeft, die hoogste, die heilige plaats. Vandaar zag Hij neer op de aarde, en niets op deze aarde is voor Zijn alziend oog verborgen. Hij ziet neer, niet om de koninkrijken van de wereld en hun heerlijkheid te beschouwen, maar om daden van genade te doen om het zuchten van de gevangenen te horen (waar wij wel gaarne buiten het gehoor van zijn,) en hun zuchten niet alleen te horen, maar hen te helpen los te maken de kinderen des doods, als er tussen hen en de dood slechts een schrede is. Sommigen verstaan het van de bevrijding van de Joden uit de Babylonische gevangenschap. God heeft hun zuchten aldaar gehoord, zoals Hij het gehoord heeft, toen zij in Egypte waren, Exodus 3:7, Exodus 3:9, en nedergekomen is om hen te verlossen. God neemt kennis, niet alleen van de gebeden van Zijn verdrukt volk, die de taal zijn van de genade, maar ook van hun zuchten, dat de taal is van de natuur. Zie het Goddelijk mededogen in zijn horen van het zuchten van de gevangenen, en de Goddelijke macht in het losmaken van de banden van de gevangenen, als zij ten dode gedoemd zijn, als zij geboeid en gekluisterd zijn. Wij hebben er een voorbeeld van in Petrus, Acts 12:6.
Voorbeelden als deze van de nederbuigende goedheid Gods en van Zijn mededogen zullen helpen:
1. Om de naam des Heeren te vertellen te Zion, en te doen blijken dat Hij beantwoordt aan Zijn naam, die Hij zelf bekend heeft gemaakt: De Heere God, genadig en barmhartig, en dit vertellen van Zijn naam te Zion, zal het onderwerp van Zijn lof zijn te Jeruzalem, Psalms 102:22. Als God door de leidingen van Zijn voorzienigheid Zijn naam bekend maakt, dan moeten wij door onze dankerkentenis er voor Zijn lof verkondigen, die de echo moet wezen van Zijn naam. God zal Zijn volk, dat gevangen is in Babel, bevrijden, opdat zij Zijn naam zullen vertellen te Zion, de plaats, die Hij verkoren heeft om er Zijn naam te stellen, en Zijn lof te verkondigen in Jeruzalem bij hun terugkomst aldaar. In het land hunner gevangenschap konden zij de liederen Zions niet zingen, Psalms 137:3, Psalms 137:4, en daarom heeft God hen wedergebracht te Jeruzalem, opdat zij die aldaar zouden zingen. Daarvoor geeft God vrijheid uit gevangenschap. Voer mijne ziel uit de gevangenis, om Uwen naam te loven, daarvoor geeft Hij leven uit de doden: "Laat mijne ziel leven en zij zal U loven," Psalms 119:175.
2. Zij zullen helpen om anderen aan te trekken tot de aanbidding van God, Psalms 102:23. Als het volk van God vergaderd zal zijn te Jeruzalem zoals zij er na hun terugkeer uit Babel vergaderd zijn geworden hebben velen uit de koninkrijken zich met hen verenigd om de Heere te dienen. Dit is vervuld geworden Ezra 6:21, waar wij vinden dat niet alleen de kinderen Israëls, die uit de gevangenschap waren wedergekomen, maar ook velen "die zich van de onreinheid van de heidenen des lands tot hen hadden afgezonderd, met blijdschap het feest van de ongezuurde broden hielden." Maar het kan nog verder zien, naar de bekering van de heidenen tot het geloof van Christus in de laatste dagen. Christus heeft de gevangenen vrijheid uitgeroepen, en opening van de gevangenis aan hen, die gebonden waren, opdat zij de naam des Heeren zouden vertellen in de Evangeliekerk waarin Joden en heidenen zich zullen verenigen.
Verzen 24-29
Psalm 102:24-29Wij kunnen hier opmerken:
I. Het dreigende gevaar, waarin de Joodse kerk zich bevond, om geheel teniet te gaan in de Babylonische gevangenschap, Psalms 102:24. Hij heeft mijne kracht op de weg terneder gedrukt. Zij waren gedurende vele eeuwen op de weg naar de vervulling van de grote belofte, gedaan aan hun vaderen betreffende de Messias, en even sterk er naar verlangende, als ooit een reiziger naar het einde van zijn reis heeft verlangd, de inzettingen van de wet leidden hen op de weg, maar toen de tien stammen verloren gingen in Assyrië, en de twee stemmen bijna verloren waren in Babel, was de kracht van dat volk verzwakt, en naar alle ogenschijn waren hun dagen verkort, want zij zeiden: "Onze verwachting is verloren, wij zijn afgesneden." Ezechiël 37:11. En wat komt er dan van de beloften, dat Silo uit Juda zal voortkomen, de ster zal opgaan uit Jakob, en de Messias uit het geslacht van David zal voortkomen? Indien zij falen, faalt de belofte. Hiervan spreekt de psalmist als in zijn eigen persoon, en het is zeer toepasselijk op twee van de gewone beproevingen van deze tijd:
1. Ziekelijk te zijn, Lichaamskrankheid zal spoedig onze kracht terneder drukken op de weg, de wachters des huizes doen beven, en de sterke mannen zich doen krommen.
2. Om een kort leven te hebben. Waar het eerste gevoeld wordt, wordt dit gevreesd, als naar de loop van de natuur onze kracht verzwakt wordt in het midden onder dagen, wat kunnen wij dan anders verwachten, dan dat het getal van onze maanden in het midden zal worden afgesneden? En wat moeten wij dan anders doen dan dienovereenkomstig onze maatregelen nemen? Wij moeten er Gods hand in erkennen, want in Zijn hand is onze kracht, zijn onze tijden. En wij moeten het in overeenstemming achten met Zijn liefde, want het is dikwijls het lot geweest van hen, die hun kracht goed besteed hebben, dat zij verzwakt werd, en van hen, die zeer slecht gemist konden worden dat hun dagen verkort werden.
II. Een gebed voor de voortduur ervan, Psalms 102:25 :Mijn God, neem mij niet weg in het midden mijner dagen, laat deze arme kerk niet afgesneden worden in het midden van de dagen die er voor bestemd zijn door Uwe belofte, laat haar niet afgesneden worden voordat de Messias is gekomen. "Verderf haar niet, want daar is een zegen in," Isaiah 65:8. Zij is een misdadigster, maar om de wille van de zegen, die in haar is, bidt zij om uitstel. Dit is een gebed voor de beproefden, en dat wij, met onderworpenheid aan de wil van God, in het geloof tot God kunnen opzenden, dat God ons niet zal wegnemen in het midden onzer dagen maar dat Hij, zo het goed is in Zijn ogen ons zal sparen om Hem nog verder te dienen en rijper te worden voor de hemel.
III. Een pleitgrond om aan dit gebed kracht bij te zetten, ontleend aan de eeuwigheid van de beloofde Messias, Psalms 102:26. De apostel haalt deze verzen aan, Hebrews 1:10 en zegt ons: Hij zei dit tot de Zoon, en in die uitlegging hebben wij te berusten. Bij al de veranderingen, die over de kerk komen, en al de gevaren, die haar bedreigen, is het zeer troostrijk dat Jezus Christus dezelfde is gisteren en heden en in der eeuwigheid. Uwe jaren zullen niet geëindigd worden. En evenzo is het troostrijk bij het verval en de dood van ons eigen lichaam en het sterven van onze vrienden, dat God een eeuwig God is, en dat wij daarom in Hem, zo Hij de onze is, eeuwige vertroostingen kunnen hebben. Let in deze pleitgrond erop, hoe de eeuwigheid van de Schepper verduidelijkt of opgehelderd wordt, hij vergelijkt haar bij de veranderlijkheid van het schepsel, want het is alleen Gods kroonrecht om onveranderlijk te zijn.
1. God heeft de wereld gemaakt, en daarom was Hij voor haar in wezen, van eeuwigheid, de Zoon van God, het eeuwige Woord, heeft de wereld gemaakt. Er is uitdrukkelijk gezegd: "Alle dingen zijn door hetzelve gemaakt, en zonder hetzelve is geen ding gemaakt, dat gemaakt is," en daarom "was het in den beginne van eeuwigheid, bij God, en was God," John 1:1, Coloss. 1:16, Efeziers 3:9, Hebrews 1:1. Aarde en hemel en het heir van beide omvatten het heelal en zijn volheid, en deze ontlenen hun bestaan aan God door Zijn Zoon, Psalms 102:26. "Gij hebt voormaals de aarde gegrond, dat is: gegrond op de zeeen en de rivieren, en toch blijft zij, veel meer nog zal de kerk stand houden, die op een rots gebouwd is. De hemelen zijn het werk Uwer handen en door U worden al hun bewegingen en invloeden geleid en geregeld, derhalve is God de bron, niet alleen van alle bestaan, maar van alle macht en heerschappij. Zie hoe gevoegelijk alle macht aan de grote Verlosser toevertrouwd kon worden beide in hemel en op aarde, daar Hij als Schepper van beide, beide volkomen kent en op beide recht heeft.
2. God zal de wereld weer teniet doen, en daarom zal Hij bestaan tot in eeuwigheid, Psalms 102:27, Psalms 102:28. Zij zullen vergaan, want Gij zult ze veranderen door dezelfde almachtige kracht, die ze gemaakt heeft, en daarom zult Gij ongetwijfeld staande blijven, Gij zijt dezelfde. God en de wereld, Christus en het schepsel zijn mededingers naar de eerste en hoogste plaats in de ziel des mensen, de onsterflijke ziel. Nu zou men denken dat hetgeen hier gezegd wordt genoeg is om dit geschil terstond te beslechten voor God en Christus te doen beslissen. Want:
a. Een deel in de wereld, in het schepsel, verwelkt en sterft. Zij zullen vergaan, zij zullen niet zo lang duren als wij, de dag komt wanneer de aarde en de werken, die daarin zijn, zullen verbranden, en wat zal er dan worden van hen, die er hun schat in hebben opgelegd? Hemel en aarde zullen als een kleed verouden, niet door langzaam verval, maar als de bestemde tijd er voor gekomen is, zij zullen ter zijde gelegd worden als een oud kledingstuk, dat wij niet meer nodig hebben. Gij zult ze veranderen als een gewaad, en zij zullen veranderd zijn, niet vernietigd, maar veranderd, misschien zodat zij niet meer dezelfde zijn maar nieuwe hemelen en een nieuwe aarde zullen wezen. Zie Gods soevereine heerschappij over hemel en aarde, Hij kan ze veranderen naar het Hem behaagt, en wanneer het Hem behaagt, en de gestadige veranderingen, waaraan zij onderworpen zijn in de omwentelingen van dag en nacht, zomer en winter, zijn een onderpand van hun laatste verandering, als de hemelen en de tijd niet meer zijn.
b. Een deel in God is blijvend, is eeuwig, Gij zijt dezelfde, aan geen verandering onderhevig, en Uwe jaren zullen niet geëindigd worden, Psalms 102:28. Christus zal dezelfde wezen in de volbrenging, die Hij geweest is in de belofte, dezelfde voor Zijn kerk in gevangenschap, die Hij geweest is voor Zijn kerk in vrijheid. Laat de kerk geen verzwakking vrezen voor haar kracht, of verkorting van haar dagen, terwijl Christus zelf haar kracht is en haar leven, Hij is dezelfde, en Hij heeft gezegd: "Omdat Ik leef zult ook gij leven." In de volheid des tijds is Christus gekomen en heeft Zijn koninkrijk opgericht in weerwil van de macht van het Oud-Testamentische Babylon, en Hij zal het in weerwil van het Nieuw-Testamentische Babylon opgericht houden.
IV. Een troostrijke verzekering dat dit gebed verhoord zal worden, Psalms 102:29. De kinderen Uwer knechten zullen blijven, daar Christus dezelfde is, zal de kerk blijven van het ene geslacht tot het andere in der eeuwigheid. Van het hoofd kunnen wij de altijddurendheid van het lichaam afleiden, hoewel het dikwijls zwak en ziek is, ja aan de poort des doods schijnt gekomen te zijn. Zij, die hopen "de heiligen des Allerhoogsten af te matten," Daniel 7:25, zullen zich bedrogen zien. Christus' dienstknechten zullen kinderen hebben, deze kinderen zullen een zaad hebben, een opvolging van belijders, de kerk, zowel als de wereld is onder de invloed van die zegen: Zijt vruchtbaar en vermenigvuldigt. Deze kinderen zullen blijven, niet in hun eigen persoon, want zij zullen sterven, maar in hun zaad, dat voor God bevestigd zal worden, dat is: in Hem en door Zijn genade, zolang de wereld bestaan zal, zal het erfrecht van de Godsdienst niet worden afgesneden, maar als het ene geslacht van Godvruchtigen heengaat, zal een ander opkomen en zo zal de troon van Christus tot in eeuwigheid zijn.
Verzen 24-29
Psalm 102:24-29Wij kunnen hier opmerken:
I. Het dreigende gevaar, waarin de Joodse kerk zich bevond, om geheel teniet te gaan in de Babylonische gevangenschap, Psalms 102:24. Hij heeft mijne kracht op de weg terneder gedrukt. Zij waren gedurende vele eeuwen op de weg naar de vervulling van de grote belofte, gedaan aan hun vaderen betreffende de Messias, en even sterk er naar verlangende, als ooit een reiziger naar het einde van zijn reis heeft verlangd, de inzettingen van de wet leidden hen op de weg, maar toen de tien stammen verloren gingen in Assyrië, en de twee stemmen bijna verloren waren in Babel, was de kracht van dat volk verzwakt, en naar alle ogenschijn waren hun dagen verkort, want zij zeiden: "Onze verwachting is verloren, wij zijn afgesneden." Ezechiël 37:11. En wat komt er dan van de beloften, dat Silo uit Juda zal voortkomen, de ster zal opgaan uit Jakob, en de Messias uit het geslacht van David zal voortkomen? Indien zij falen, faalt de belofte. Hiervan spreekt de psalmist als in zijn eigen persoon, en het is zeer toepasselijk op twee van de gewone beproevingen van deze tijd:
1. Ziekelijk te zijn, Lichaamskrankheid zal spoedig onze kracht terneder drukken op de weg, de wachters des huizes doen beven, en de sterke mannen zich doen krommen.
2. Om een kort leven te hebben. Waar het eerste gevoeld wordt, wordt dit gevreesd, als naar de loop van de natuur onze kracht verzwakt wordt in het midden onder dagen, wat kunnen wij dan anders verwachten, dan dat het getal van onze maanden in het midden zal worden afgesneden? En wat moeten wij dan anders doen dan dienovereenkomstig onze maatregelen nemen? Wij moeten er Gods hand in erkennen, want in Zijn hand is onze kracht, zijn onze tijden. En wij moeten het in overeenstemming achten met Zijn liefde, want het is dikwijls het lot geweest van hen, die hun kracht goed besteed hebben, dat zij verzwakt werd, en van hen, die zeer slecht gemist konden worden dat hun dagen verkort werden.
II. Een gebed voor de voortduur ervan, Psalms 102:25 :Mijn God, neem mij niet weg in het midden mijner dagen, laat deze arme kerk niet afgesneden worden in het midden van de dagen die er voor bestemd zijn door Uwe belofte, laat haar niet afgesneden worden voordat de Messias is gekomen. "Verderf haar niet, want daar is een zegen in," Isaiah 65:8. Zij is een misdadigster, maar om de wille van de zegen, die in haar is, bidt zij om uitstel. Dit is een gebed voor de beproefden, en dat wij, met onderworpenheid aan de wil van God, in het geloof tot God kunnen opzenden, dat God ons niet zal wegnemen in het midden onzer dagen maar dat Hij, zo het goed is in Zijn ogen ons zal sparen om Hem nog verder te dienen en rijper te worden voor de hemel.
III. Een pleitgrond om aan dit gebed kracht bij te zetten, ontleend aan de eeuwigheid van de beloofde Messias, Psalms 102:26. De apostel haalt deze verzen aan, Hebrews 1:10 en zegt ons: Hij zei dit tot de Zoon, en in die uitlegging hebben wij te berusten. Bij al de veranderingen, die over de kerk komen, en al de gevaren, die haar bedreigen, is het zeer troostrijk dat Jezus Christus dezelfde is gisteren en heden en in der eeuwigheid. Uwe jaren zullen niet geëindigd worden. En evenzo is het troostrijk bij het verval en de dood van ons eigen lichaam en het sterven van onze vrienden, dat God een eeuwig God is, en dat wij daarom in Hem, zo Hij de onze is, eeuwige vertroostingen kunnen hebben. Let in deze pleitgrond erop, hoe de eeuwigheid van de Schepper verduidelijkt of opgehelderd wordt, hij vergelijkt haar bij de veranderlijkheid van het schepsel, want het is alleen Gods kroonrecht om onveranderlijk te zijn.
1. God heeft de wereld gemaakt, en daarom was Hij voor haar in wezen, van eeuwigheid, de Zoon van God, het eeuwige Woord, heeft de wereld gemaakt. Er is uitdrukkelijk gezegd: "Alle dingen zijn door hetzelve gemaakt, en zonder hetzelve is geen ding gemaakt, dat gemaakt is," en daarom "was het in den beginne van eeuwigheid, bij God, en was God," John 1:1, Coloss. 1:16, Efeziers 3:9, Hebrews 1:1. Aarde en hemel en het heir van beide omvatten het heelal en zijn volheid, en deze ontlenen hun bestaan aan God door Zijn Zoon, Psalms 102:26. "Gij hebt voormaals de aarde gegrond, dat is: gegrond op de zeeen en de rivieren, en toch blijft zij, veel meer nog zal de kerk stand houden, die op een rots gebouwd is. De hemelen zijn het werk Uwer handen en door U worden al hun bewegingen en invloeden geleid en geregeld, derhalve is God de bron, niet alleen van alle bestaan, maar van alle macht en heerschappij. Zie hoe gevoegelijk alle macht aan de grote Verlosser toevertrouwd kon worden beide in hemel en op aarde, daar Hij als Schepper van beide, beide volkomen kent en op beide recht heeft.
2. God zal de wereld weer teniet doen, en daarom zal Hij bestaan tot in eeuwigheid, Psalms 102:27, Psalms 102:28. Zij zullen vergaan, want Gij zult ze veranderen door dezelfde almachtige kracht, die ze gemaakt heeft, en daarom zult Gij ongetwijfeld staande blijven, Gij zijt dezelfde. God en de wereld, Christus en het schepsel zijn mededingers naar de eerste en hoogste plaats in de ziel des mensen, de onsterflijke ziel. Nu zou men denken dat hetgeen hier gezegd wordt genoeg is om dit geschil terstond te beslechten voor God en Christus te doen beslissen. Want:
a. Een deel in de wereld, in het schepsel, verwelkt en sterft. Zij zullen vergaan, zij zullen niet zo lang duren als wij, de dag komt wanneer de aarde en de werken, die daarin zijn, zullen verbranden, en wat zal er dan worden van hen, die er hun schat in hebben opgelegd? Hemel en aarde zullen als een kleed verouden, niet door langzaam verval, maar als de bestemde tijd er voor gekomen is, zij zullen ter zijde gelegd worden als een oud kledingstuk, dat wij niet meer nodig hebben. Gij zult ze veranderen als een gewaad, en zij zullen veranderd zijn, niet vernietigd, maar veranderd, misschien zodat zij niet meer dezelfde zijn maar nieuwe hemelen en een nieuwe aarde zullen wezen. Zie Gods soevereine heerschappij over hemel en aarde, Hij kan ze veranderen naar het Hem behaagt, en wanneer het Hem behaagt, en de gestadige veranderingen, waaraan zij onderworpen zijn in de omwentelingen van dag en nacht, zomer en winter, zijn een onderpand van hun laatste verandering, als de hemelen en de tijd niet meer zijn.
b. Een deel in God is blijvend, is eeuwig, Gij zijt dezelfde, aan geen verandering onderhevig, en Uwe jaren zullen niet geëindigd worden, Psalms 102:28. Christus zal dezelfde wezen in de volbrenging, die Hij geweest is in de belofte, dezelfde voor Zijn kerk in gevangenschap, die Hij geweest is voor Zijn kerk in vrijheid. Laat de kerk geen verzwakking vrezen voor haar kracht, of verkorting van haar dagen, terwijl Christus zelf haar kracht is en haar leven, Hij is dezelfde, en Hij heeft gezegd: "Omdat Ik leef zult ook gij leven." In de volheid des tijds is Christus gekomen en heeft Zijn koninkrijk opgericht in weerwil van de macht van het Oud-Testamentische Babylon, en Hij zal het in weerwil van het Nieuw-Testamentische Babylon opgericht houden.
IV. Een troostrijke verzekering dat dit gebed verhoord zal worden, Psalms 102:29. De kinderen Uwer knechten zullen blijven, daar Christus dezelfde is, zal de kerk blijven van het ene geslacht tot het andere in der eeuwigheid. Van het hoofd kunnen wij de altijddurendheid van het lichaam afleiden, hoewel het dikwijls zwak en ziek is, ja aan de poort des doods schijnt gekomen te zijn. Zij, die hopen "de heiligen des Allerhoogsten af te matten," Daniel 7:25, zullen zich bedrogen zien. Christus' dienstknechten zullen kinderen hebben, deze kinderen zullen een zaad hebben, een opvolging van belijders, de kerk, zowel als de wereld is onder de invloed van die zegen: Zijt vruchtbaar en vermenigvuldigt. Deze kinderen zullen blijven, niet in hun eigen persoon, want zij zullen sterven, maar in hun zaad, dat voor God bevestigd zal worden, dat is: in Hem en door Zijn genade, zolang de wereld bestaan zal, zal het erfrecht van de Godsdienst niet worden afgesneden, maar als het ene geslacht van Godvruchtigen heengaat, zal een ander opkomen en zo zal de troon van Christus tot in eeuwigheid zijn.