Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Psalmen 102

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 102

PSALM 102.

KLAAGZANG VOOR ZIELEN, DIE BESTREDEN WORDEN EN NAAR GENADE HONGEREN.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 102

PSALM 102.

KLAAGZANG VOOR ZIELEN, DIE BESTREDEN WORDEN EN NAAR GENADE HONGEREN.

Vers 1

1. Een gebed (Psalms 17:1) des verdrukten, als hij overstelpt is, als hij in de diepste smart is, en zijne klacht uitstort voor het aangezicht des HEEREN, om van Hem troost en hulp te verkrijgen.

2.

Menen sommigen, dat ook David van dezen Psalm de auteur is, dewijl hij geplaatst is tussen twee andere Psalmen van den koning van Israël, dit gevoelen is niet te verdedigen, vooral niet met het oog op Psalms 102:14-Psalms 102:18. Wij denken liever aan een godvruchtig Israëliet, die leefde aan het einde der ballingschap en nu in verband en op grond van de beloften het oude Bondsvolk gegeven, niet alleen zijne klachten uitstort voor het aangezicht des Heren, maar ook zijne gebeden tot den Heere opzendt, om herstelling van Jeruzalems muren en van Jeruzalems tempel.

I. Psalms 102:2-Psalms 102:12. De ellendige klaagt over zijn tegenwoordigen toestand, daar hij in den diepsten nood is, en het met hem bijna tot volkomen ondergang is gekomen naar lichaam en ziel; zijne vijanden honen hem en zijn leven heeft nu spoedig een einde; het verdort als gras.

Wie ook van de Profeten de auteur van dezen Psalm is geweest, zeker is, dat hij een vorm heeft aangegeven om te bidden voor de herstelling van tempel en stad. Dat sommigen hem terugbrengen tot den tijd, toen de bouw van den tempel door de naburige volken verhinderd werd, behaagt mij niet, eerder ben ik van mening, dat de Psalm is gedicht voor de terugkeer van het volk, toen de tijd der beloften, de verlossing reeds op handen was. Toen toch begonnen de Profeten de vrome gemoederen weer op te wekken, in verband met de Godsspraak van Jeremia (40:1). Doch het plan van den Profeet was niet alleen om het volk tot vertrouwen op te wekken, maar eveneens het zorg en behoefte in te boezemen voor het heil der kerk..

Vers 1

1. Een gebed (Psalms 17:1) des verdrukten, als hij overstelpt is, als hij in de diepste smart is, en zijne klacht uitstort voor het aangezicht des HEEREN, om van Hem troost en hulp te verkrijgen.

2.

Menen sommigen, dat ook David van dezen Psalm de auteur is, dewijl hij geplaatst is tussen twee andere Psalmen van den koning van Israël, dit gevoelen is niet te verdedigen, vooral niet met het oog op Psalms 102:14-Psalms 102:18. Wij denken liever aan een godvruchtig Israëliet, die leefde aan het einde der ballingschap en nu in verband en op grond van de beloften het oude Bondsvolk gegeven, niet alleen zijne klachten uitstort voor het aangezicht des Heren, maar ook zijne gebeden tot den Heere opzendt, om herstelling van Jeruzalems muren en van Jeruzalems tempel.

I. Psalms 102:2-Psalms 102:12. De ellendige klaagt over zijn tegenwoordigen toestand, daar hij in den diepsten nood is, en het met hem bijna tot volkomen ondergang is gekomen naar lichaam en ziel; zijne vijanden honen hem en zijn leven heeft nu spoedig een einde; het verdort als gras.

Wie ook van de Profeten de auteur van dezen Psalm is geweest, zeker is, dat hij een vorm heeft aangegeven om te bidden voor de herstelling van tempel en stad. Dat sommigen hem terugbrengen tot den tijd, toen de bouw van den tempel door de naburige volken verhinderd werd, behaagt mij niet, eerder ben ik van mening, dat de Psalm is gedicht voor de terugkeer van het volk, toen de tijd der beloften, de verlossing reeds op handen was. Toen toch begonnen de Profeten de vrome gemoederen weer op te wekken, in verband met de Godsspraak van Jeremia (40:1). Doch het plan van den Profeet was niet alleen om het volk tot vertrouwen op te wekken, maar eveneens het zorg en behoefte in te boezemen voor het heil der kerk..

Vers 2

2. O HEERE! hoor mijn gebed, en laat mijn geroep tot U komen (Psalms 5:2; Psalms 17:1)

Vers 2

2. O HEERE! hoor mijn gebed, en laat mijn geroep tot U komen (Psalms 5:2; Psalms 17:1)

Vers 3

3. Verberg Uw aangezicht niet voor mij, neig Uw oor tot mij (Psalms 17:6; Psalms 31:3) ten dage mijner benauwdheid (Psalms 27:9; Psalms 59:17); ten dage als ik roep, verhoor mij haastelijk 1) (Psalms 69:18; Psalms 143:8).

1) Dit is een bidder, die in zijne verdrukking vertrouwd is geworden met David's Psalmen, ten dage van diens benauwdheid. Het is dezelfde Geest des geloofs en der gebeden, door wie David bad, die dezen verdrukten Zioniet met diens woorden zo vrijmoedig en met zulk een ernstigen aandrang tot zijn God doet roepen.

Het is met hem en zijn volk tot het uiterste gekomen; hij is van ellende en nood overstelpt, de Heere heeft Zijn ontfermend aangezicht voor hem verborgen, tenzij de Heere hem haastelijk verhoort, zal hij vergaan..

Vers 3

3. Verberg Uw aangezicht niet voor mij, neig Uw oor tot mij (Psalms 17:6; Psalms 31:3) ten dage mijner benauwdheid (Psalms 27:9; Psalms 59:17); ten dage als ik roep, verhoor mij haastelijk 1) (Psalms 69:18; Psalms 143:8).

1) Dit is een bidder, die in zijne verdrukking vertrouwd is geworden met David's Psalmen, ten dage van diens benauwdheid. Het is dezelfde Geest des geloofs en der gebeden, door wie David bad, die dezen verdrukten Zioniet met diens woorden zo vrijmoedig en met zulk een ernstigen aandrang tot zijn God doet roepen.

Het is met hem en zijn volk tot het uiterste gekomen; hij is van ellende en nood overstelpt, de Heere heeft Zijn ontfermend aangezicht voor hem verborgen, tenzij de Heere hem haastelijk verhoort, zal hij vergaan..

Vers 4

4. Want mijne dagen zijn vergaan a) als rook (Psalms 68:3); en mijne gebeenten zijn uitgebrand als een haard 1), gloeien van hitte, die ze verteert als een brandend hout.

a) Psalms 37:20.

1) Mijne smart is zo brandend, dat zelfs mijn gebeente is ontgloeid..

Men moet niet voorbijzien, dat de dichter hier dit niet alleen voor zich zelven, maar voor geheel zijn volk spreekt. Hij legt deze klacht zijn volk in den mond. Israël, het bedrukte Israël uit de dagen der Ballingschap, spreekt hier.

Vers 4

4. Want mijne dagen zijn vergaan a) als rook (Psalms 68:3); en mijne gebeenten zijn uitgebrand als een haard 1), gloeien van hitte, die ze verteert als een brandend hout.

a) Psalms 37:20.

1) Mijne smart is zo brandend, dat zelfs mijn gebeente is ontgloeid..

Men moet niet voorbijzien, dat de dichter hier dit niet alleen voor zich zelven, maar voor geheel zijn volk spreekt. Hij legt deze klacht zijn volk in den mond. Israël, het bedrukte Israël uit de dagen der Ballingschap, spreekt hier.

Vers 5

5. Mijn hart, mijn innerlijke levenskrachten moed is geslagen, getroffen door de hitte der aanvechting, en verdord als gras, dat afgemaaid, geheel verwelkt en verdroogd is, zodat ik van grote droefheid mijner ziel vergeten heb mijn brood te eten (1 Samuel 1:7; 1 Samuel 20:34. 1 Kings 21:4

Vers 5

5. Mijn hart, mijn innerlijke levenskrachten moed is geslagen, getroffen door de hitte der aanvechting, en verdord als gras, dat afgemaaid, geheel verwelkt en verdroogd is, zodat ik van grote droefheid mijner ziel vergeten heb mijn brood te eten (1 Samuel 1:7; 1 Samuel 20:34. 1 Kings 21:4

Vers 6

6. Mijn gebeente kleeft aan mijn vlees, aan mijne huid; van wege mijne grote droefheid, van wege de stem mijns zuchtens ben ik geheel en al uitgeteerd, zodat ik slechts uit vel en been besta (Job 19:20. Klaagt. 4:8).

Vers 6

6. Mijn gebeente kleeft aan mijn vlees, aan mijne huid; van wege mijne grote droefheid, van wege de stem mijns zuchtens ben ik geheel en al uitgeteerd, zodat ik slechts uit vel en been besta (Job 19:20. Klaagt. 4:8).

Vers 7

7. Ik ben enen roerdomp (liever: pelikaan) der woestijn gelijk geworden, ik ben geworden als een steenuil der wildernissen; in mijne treurigheid zoek ik de eenzaamheid en schuw ik als die vogelen elk mens.

De pelikaan is een vrij plompe watervogel, die in de warmere landstreken van alle delen der aarde woont. Hij onderscheidt zich door zijn krop, die bundelvormig aan zijn ondersnavel hangt, in welke hij ongeveer 30 pond water kan opnemen en door zijn geschreeuw, dat met de stem van den ezel overeenkomt. In grootte overtreft hij den zwaan en weegt tot 25 pond; zijne vederen zijn wit met een rozenkleurigen schijn, de voorste slagveren en de achtervleugels zijn zwart. Wat hij in zijn krop opneemt, werpt hij gewoonlijk zijnen jongen voor. Zijn nest legt hij gaarne op woeste plaatsen en op onbewoonde eilanden. Onder de velerlei verhalen, die van den pelikaan in omloop zijn, is er zeker geen zinrijker dan dat, hetwelk Eusebius bij onze plaats mededeelt, dat hij, wanneer de slang zijne jongen gedood heeft, in de hoogte opstijgt en zolang met de vleugels zijne zijden slaat, totdat er bloed uit voortkomt en dit op de gedode neerdruipt, waardoor deze dan weer levend worden. Hij wordt daarom van geestelijke dichters meermalen als ene gelijkenis van Christus gebruikt..

Gelijk de roerdomp, de pelikaan en de steenuil zich in woestijnen en wildernissen ophouden, en door hun gehuil en gekras gehoord wordt, zo eenzaam en verlaten is het verdreven Israël in Babel, en doet daar, in stede van de lieflijke liederen Zions van weleer, de droeve en schreiende tonen van hun geklag horen..

Vers 7

7. Ik ben enen roerdomp (liever: pelikaan) der woestijn gelijk geworden, ik ben geworden als een steenuil der wildernissen; in mijne treurigheid zoek ik de eenzaamheid en schuw ik als die vogelen elk mens.

De pelikaan is een vrij plompe watervogel, die in de warmere landstreken van alle delen der aarde woont. Hij onderscheidt zich door zijn krop, die bundelvormig aan zijn ondersnavel hangt, in welke hij ongeveer 30 pond water kan opnemen en door zijn geschreeuw, dat met de stem van den ezel overeenkomt. In grootte overtreft hij den zwaan en weegt tot 25 pond; zijne vederen zijn wit met een rozenkleurigen schijn, de voorste slagveren en de achtervleugels zijn zwart. Wat hij in zijn krop opneemt, werpt hij gewoonlijk zijnen jongen voor. Zijn nest legt hij gaarne op woeste plaatsen en op onbewoonde eilanden. Onder de velerlei verhalen, die van den pelikaan in omloop zijn, is er zeker geen zinrijker dan dat, hetwelk Eusebius bij onze plaats mededeelt, dat hij, wanneer de slang zijne jongen gedood heeft, in de hoogte opstijgt en zolang met de vleugels zijne zijden slaat, totdat er bloed uit voortkomt en dit op de gedode neerdruipt, waardoor deze dan weer levend worden. Hij wordt daarom van geestelijke dichters meermalen als ene gelijkenis van Christus gebruikt..

Gelijk de roerdomp, de pelikaan en de steenuil zich in woestijnen en wildernissen ophouden, en door hun gehuil en gekras gehoord wordt, zo eenzaam en verlaten is het verdreven Israël in Babel, en doet daar, in stede van de lieflijke liederen Zions van weleer, de droeve en schreiende tonen van hun geklag horen..

Vers 8

8. Ik waak, daar droefheid mij het slapen onmogelijk maakt,en ben geworden als ene eenzame mus op het dak, die daar afgezonderd zit te treuren.

Vers 8

8. Ik waak, daar droefheid mij het slapen onmogelijk maakt,en ben geworden als ene eenzame mus op het dak, die daar afgezonderd zit te treuren.

Vers 9

9. Mijne vijanden smaden mij al den dag als enen, die van God verlaten ben (Psalms 42:11 Psalms 42:10), die tegen mij razen, zweren bij mij, wanneer zij vloeken willen zeggen zij: God late het u gaan als hem (Isaiah 65:15. Jeremiah 29:22).

Daar een zo hoogst treurige toestand schijnt te strijden met de voorrechten van hen, dien God gunstig is, geeft dit aanleiding tot bespotting der vromen..

Vers 9

9. Mijne vijanden smaden mij al den dag als enen, die van God verlaten ben (Psalms 42:11 Psalms 42:10), die tegen mij razen, zweren bij mij, wanneer zij vloeken willen zeggen zij: God late het u gaan als hem (Isaiah 65:15. Jeremiah 29:22).

Daar een zo hoogst treurige toestand schijnt te strijden met de voorrechten van hen, dien God gunstig is, geeft dit aanleiding tot bespotting der vromen..

Vers 10

10. Want ik eet as als brood 1), daar ik diep ter nedergeslagen op den grond lig en daar stof en as inslik (Isaiah 3:26, Isaiah 47:1), en de as, waarmee ik mij bedekt heb, op mijn brood nedervalt, en ik vermeng mijnen drank met tranen, die in mijnen beker vallen (Psalms 42:4; Psalms 80:6).

1) Dit wil de Profeet zeggen, dat, wanneer hij spijze nam, er niet een aangerichte tafel was, maar het brood was vuil, dewijl het hem voorgeworpen werd op de aarde. Derhalve in naam der gelovigen zegt hij, dat hij zo aan de aarde was vastgehecht, dat hij zelfs niet om spijze te nemen van haar opstond..

Vers 10

10. Want ik eet as als brood 1), daar ik diep ter nedergeslagen op den grond lig en daar stof en as inslik (Isaiah 3:26, Isaiah 47:1), en de as, waarmee ik mij bedekt heb, op mijn brood nedervalt, en ik vermeng mijnen drank met tranen, die in mijnen beker vallen (Psalms 42:4; Psalms 80:6).

1) Dit wil de Profeet zeggen, dat, wanneer hij spijze nam, er niet een aangerichte tafel was, maar het brood was vuil, dewijl het hem voorgeworpen werd op de aarde. Derhalve in naam der gelovigen zegt hij, dat hij zo aan de aarde was vastgehecht, dat hij zelfs niet om spijze te nemen van haar opstond..

Vers 11

11. Van wege Uwe verstoordheid en Uwen groten toorn; Want Gij hebt mij, even als een hevig bruisende stormwind doet, verheven, mij uit den vasten grond, waarin ik wortelde, losgescheurd, en mij vervolgens in de diepte nederslingerende, weer neergeworpen (Job 23:12).

Vers 11

11. Van wege Uwe verstoordheid en Uwen groten toorn; Want Gij hebt mij, even als een hevig bruisende stormwind doet, verheven, mij uit den vasten grond, waarin ik wortelde, losgescheurd, en mij vervolgens in de diepte nederslingerende, weer neergeworpen (Job 23:12).

Vers 12

12. Mijne dagen Zijn als ene afgaande schaduw, ene avondschaduw, die straks zal ophouden (Psalms 109:23; Psalms 144:4); en ik verdor als gras, dat afgemaaid is.

Welk een nacht van ellende! Welk ene verterende macht van smarten! Wat hier gezegd wordt komt zeer nabij aan hetgeen in Psalms 22:1 van den groten Man van smarte betuigd wordt, en men kan begrijpen, waarom hij aan de voorgaande zuchten heeft laten voorafgaan: "O Heere! hoor mijn gebed," want hij bevindt zich in een toestand van geheel bezwijken ten gevolge van het lijden, dat zijne ziel getroffen heeft..

Hier wijst hij aan, hoe diep ellendig voor den waarlijk vromen Israëliet de dagen der ballingschap zijn geweest en zijn, zodat het levenssap uitdroogt, hij verdort als gras. Hoe kan ook dit anders? Israël verkeerde daar zonder altaar, zonder tempel. De harpen waren aan de wilgen gehangen, geen lied der vreugde weerklonk. Er zou dan ook geen ellendiger toestand zijn geweest, indien de hoop op verlossing niet was bijgebleven, had blijven leven in het godvruchtig harte. Maar ziet, waar hij in het eerste gedeelte heeft gewezen op de donkere zijde, daar laat hij nu de keerzijde zien, en daarom hoe bij al de ellenden het geloofslicht niet is uitgeblust en het vertrouwen op zijn God niet geheel is weggezonken.

13.

II. Psalms 102:13-Psalms 102:23. In dadelijke tegenstelling tegenover hem, den ellendige, die als gras verdort, staat de Heere, die eeuwig blijft. Tot Hem wendt de Psalmist zich nu met de bede, dat hij Zich over Zion ontferme en het uit zijnen ellendigen weer opheffe, waarvan een groot loven van des Heren naam en ene zich ver uitstrekkende bekering van de volken der wereld het gevolg zal zijn.

Vers 12

12. Mijne dagen Zijn als ene afgaande schaduw, ene avondschaduw, die straks zal ophouden (Psalms 109:23; Psalms 144:4); en ik verdor als gras, dat afgemaaid is.

Welk een nacht van ellende! Welk ene verterende macht van smarten! Wat hier gezegd wordt komt zeer nabij aan hetgeen in Psalms 22:1 van den groten Man van smarte betuigd wordt, en men kan begrijpen, waarom hij aan de voorgaande zuchten heeft laten voorafgaan: "O Heere! hoor mijn gebed," want hij bevindt zich in een toestand van geheel bezwijken ten gevolge van het lijden, dat zijne ziel getroffen heeft..

Hier wijst hij aan, hoe diep ellendig voor den waarlijk vromen Israëliet de dagen der ballingschap zijn geweest en zijn, zodat het levenssap uitdroogt, hij verdort als gras. Hoe kan ook dit anders? Israël verkeerde daar zonder altaar, zonder tempel. De harpen waren aan de wilgen gehangen, geen lied der vreugde weerklonk. Er zou dan ook geen ellendiger toestand zijn geweest, indien de hoop op verlossing niet was bijgebleven, had blijven leven in het godvruchtig harte. Maar ziet, waar hij in het eerste gedeelte heeft gewezen op de donkere zijde, daar laat hij nu de keerzijde zien, en daarom hoe bij al de ellenden het geloofslicht niet is uitgeblust en het vertrouwen op zijn God niet geheel is weggezonken.

13.

II. Psalms 102:13-Psalms 102:23. In dadelijke tegenstelling tegenover hem, den ellendige, die als gras verdort, staat de Heere, die eeuwig blijft. Tot Hem wendt de Psalmist zich nu met de bede, dat hij Zich over Zion ontferme en het uit zijnen ellendigen weer opheffe, waarvan een groot loven van des Heren naam en ene zich ver uitstrekkende bekering van de volken der wereld het gevolg zal zijn.

Vers 13

13. Maar Gij, HEERE! blijft (of heerst) (Psalms 9:8; Psalms 29:10) in eeuwigheid 1), en Uwe gedachtenis duurt van geslacht tot geslacht, Uw denken aan de ons gegevene beloften zal nooit te niet gedaan worden (Klaagt. 5:19).

1) Terwijl de gemeente wegsterft op vreemden bodem, blijft nochtans God de onveranderlijke en dit is de waarborg, dat de belofte zal vervuld worden..

Al zijn de tekenen van ondergang in David's stam (die in Christus zijn toppunt heeft) en in de gemeente nog zo dreigend, de eeuwige heerschappij des Heren vormt den zekeren borgtocht voor de bewaring. Wie ze zou willen doen vallen, zou eerst God van Zijnen troon moeten stoten, wat in eeuwigheid niet zal gelukken. De troost berust echter niet in de eeuwige heerschappij van God als zodanig-deze kan onder bijzondere omstandigheden even zo goed de zekerheid van den ondergang van den lijder noodzakelijk maken, maar daarin, dat deze eeuwig heersende God, de God der ellendigen is en Zich door woord en daad ontwijfelbaar diegene betoond heeft te zijn, die Hij hier voorondersteld wordt..

Vers 13

13. Maar Gij, HEERE! blijft (of heerst) (Psalms 9:8; Psalms 29:10) in eeuwigheid 1), en Uwe gedachtenis duurt van geslacht tot geslacht, Uw denken aan de ons gegevene beloften zal nooit te niet gedaan worden (Klaagt. 5:19).

1) Terwijl de gemeente wegsterft op vreemden bodem, blijft nochtans God de onveranderlijke en dit is de waarborg, dat de belofte zal vervuld worden..

Al zijn de tekenen van ondergang in David's stam (die in Christus zijn toppunt heeft) en in de gemeente nog zo dreigend, de eeuwige heerschappij des Heren vormt den zekeren borgtocht voor de bewaring. Wie ze zou willen doen vallen, zou eerst God van Zijnen troon moeten stoten, wat in eeuwigheid niet zal gelukken. De troost berust echter niet in de eeuwige heerschappij van God als zodanig-deze kan onder bijzondere omstandigheden even zo goed de zekerheid van den ondergang van den lijder noodzakelijk maken, maar daarin, dat deze eeuwig heersende God, de God der ellendigen is en Zich door woord en daad ontwijfelbaar diegene betoond heeft te zijn, die Hij hier voorondersteld wordt..

Vers 14

14. Gij zult opstaan van Uwen troon (Psalms 12:6; Psalms 68:2); Gij zult U ontfermen over Zion, over Uwe uitverkorenen, want de tijd om haar genadig te zijn, want de bestemde tijdvoor de openbaring van nieuwe genade aan haar is gekomen 1).

1) Het is het plan van den Profeet geweest, om het medelijden Gods voor den dag te brengen, opdat de gelovigen zouden weten, dat daarin alleen hun heil was besloten. Maar nu moet men er wel opletten wat toch onder den bestemden tijd is te verstaan. Het is toch niet twijfelachtig, of het heeft betrekking op de Godsspraak van Jeremia, te vinden Jeremiah 29:12 en herhaald in het laatste hoofdstuk van de Kronieken (Psalms 102:10). De gelovigen nu, om niet van verdriet te vergaan bij de langdurigheid der rampen, behoren daarop hun hoop te stellen, dat aan de ballingschap van de zijde Gods een einde was gesteld, dat zij niet boven de zeventig jaren zou duren. En wij zien, dat Daniël bij dit besluit bepaald is geweest, toen hij wilde, dat voor de herstelling der Kerk gebed en werd (Daniel 9:2). Ook dit nu was nu het plan van den Profeet, om zich en anderen op te wekken, om vrijmoedig te bidden, om die beroemde Godsspraak aan God voor te houden, opdat aan de treurige ballingschap een einde zou komen. En gewis, indien de beloften Gods ons niet altijd in de gebeden ontmoeten, werpen we onze wensen als rook in de lucht. Tegelijk is op te merken, dat, ofschoon de tijd der beloofde verlossing naderde of reeds vervuld was, de Profeet echter niet ophoudt met smeken, daartoe God bij Zijn woord houdt, dat, ja, ofschoon zelfs de tijd was vastgesteld, de Profeet bij God pleit op Zijn verbond, en niet aflaat tot Zijne lieflijke goedertierenheid de toevlucht te nemen, dewijl de beloften, waarmee hij zijn geloof ondersteunt, Zijne genade volstrekt niet verdonkeren..

Vers 14

14. Gij zult opstaan van Uwen troon (Psalms 12:6; Psalms 68:2); Gij zult U ontfermen over Zion, over Uwe uitverkorenen, want de tijd om haar genadig te zijn, want de bestemde tijdvoor de openbaring van nieuwe genade aan haar is gekomen 1).

1) Het is het plan van den Profeet geweest, om het medelijden Gods voor den dag te brengen, opdat de gelovigen zouden weten, dat daarin alleen hun heil was besloten. Maar nu moet men er wel opletten wat toch onder den bestemden tijd is te verstaan. Het is toch niet twijfelachtig, of het heeft betrekking op de Godsspraak van Jeremia, te vinden Jeremiah 29:12 en herhaald in het laatste hoofdstuk van de Kronieken (Psalms 102:10). De gelovigen nu, om niet van verdriet te vergaan bij de langdurigheid der rampen, behoren daarop hun hoop te stellen, dat aan de ballingschap van de zijde Gods een einde was gesteld, dat zij niet boven de zeventig jaren zou duren. En wij zien, dat Daniël bij dit besluit bepaald is geweest, toen hij wilde, dat voor de herstelling der Kerk gebed en werd (Daniel 9:2). Ook dit nu was nu het plan van den Profeet, om zich en anderen op te wekken, om vrijmoedig te bidden, om die beroemde Godsspraak aan God voor te houden, opdat aan de treurige ballingschap een einde zou komen. En gewis, indien de beloften Gods ons niet altijd in de gebeden ontmoeten, werpen we onze wensen als rook in de lucht. Tegelijk is op te merken, dat, ofschoon de tijd der beloofde verlossing naderde of reeds vervuld was, de Profeet echter niet ophoudt met smeken, daartoe God bij Zijn woord houdt, dat, ja, ofschoon zelfs de tijd was vastgesteld, de Profeet bij God pleit op Zijn verbond, en niet aflaat tot Zijne lieflijke goedertierenheid de toevlucht te nemen, dewijl de beloften, waarmee hij zijn geloof ondersteunt, Zijne genade volstrekt niet verdonkeren..

Vers 15

15. Want Uwe knechten hebben een welgevallen aan hare, aan Zions stenen (Psalms 51:20), en hebben medelijden met haar gruis 1), of buigen zich met liefde naar haar stof.

Het is de vraag, of bij de stenen en het stof aan den tegenwoordigen toestand van Zion of aan de toekomst der heilige stad moet geducht worden; in het eerste geval zouden daarmee de puinhopen bedoeld zijn, in het tweede de materialen tot den nieuwen bouw; dien overeenkomstig nemen dan ook de woorden "een welgevallen hebben" en het andere, dat "medelijden hebben" en ook "zich in liefde tot iets wenden" kan vertaald worden, ene andere betekenis aan. Luther vertaalt naar de laatste betekenis, zeer vrij: "want Uwe knechten wilden gaarne, dat zij gebouwd werd, en zagen gaarne, dat hare stenen en kalk toebereid werden." De andere mening geeft niet minder ene samenhangende en juiste gedachte, "het welgevallen van Uwe knechten is niet in Babylon, maar in Jeruzalems stenen, en met diepgevoeld medelijden vertoeft hun geest bij dat gruis." Wij behoeven dan ook slechts aan Nehemia, den schenken van Koning Artaxerxes Longimanus, een spruit van David's koningshuis (Nehemiah 6:7 ) te denken, hoe treurig hij er uitzag voor den koning en gene rust had, totdat hij de muren van Jeruzalem weer mocht gaan bouwen (Nehemiah 2:1, Nehemiah 4:23), om een beeld voor ons te hebben van de knechten des Heren, op welke de dichter hier in profetischen geest ziet. Voor ons zelven nemen wij de opmerking van Calvijn bij deze plaats ter harte: "hoe treuriger de verwoesting der kerk is, des te minder mogen wij ons hart van haar aftrekken; integendeel moet het medelijden met haar ons klachten en zuchten afpersen.".

Het vorige dringt de dichter nu aan met wat in dit vers wordt uitgesproken. De tijd, door God bepaald, was gekomen. Zion verkeerde in den uitersten nood. Maar nu had God ook bij Zijn volk, die het wl meenden met Jeruzalem en den tempel een bidden verwekt, en een hartelijk verlangen, om stad en tempel weer op te bouwen.

Langen tijd had men het in Babel kunnen uithouden, gelijk het volk weleer in Egypte, maar nu begon de nood te dringen, nu perste de nood de klachten uit tot den Heere God, nu ontstond er door de machtige werking Gods een ware behoefte, om weer in Jeruzalem het lied der verlossing te zingen en op het altaar in Jeruzalem's tempel den Heere God de offeranden te ontsteken.

Vers 15

15. Want Uwe knechten hebben een welgevallen aan hare, aan Zions stenen (Psalms 51:20), en hebben medelijden met haar gruis 1), of buigen zich met liefde naar haar stof.

Het is de vraag, of bij de stenen en het stof aan den tegenwoordigen toestand van Zion of aan de toekomst der heilige stad moet geducht worden; in het eerste geval zouden daarmee de puinhopen bedoeld zijn, in het tweede de materialen tot den nieuwen bouw; dien overeenkomstig nemen dan ook de woorden "een welgevallen hebben" en het andere, dat "medelijden hebben" en ook "zich in liefde tot iets wenden" kan vertaald worden, ene andere betekenis aan. Luther vertaalt naar de laatste betekenis, zeer vrij: "want Uwe knechten wilden gaarne, dat zij gebouwd werd, en zagen gaarne, dat hare stenen en kalk toebereid werden." De andere mening geeft niet minder ene samenhangende en juiste gedachte, "het welgevallen van Uwe knechten is niet in Babylon, maar in Jeruzalems stenen, en met diepgevoeld medelijden vertoeft hun geest bij dat gruis." Wij behoeven dan ook slechts aan Nehemia, den schenken van Koning Artaxerxes Longimanus, een spruit van David's koningshuis (Nehemiah 6:7 ) te denken, hoe treurig hij er uitzag voor den koning en gene rust had, totdat hij de muren van Jeruzalem weer mocht gaan bouwen (Nehemiah 2:1, Nehemiah 4:23), om een beeld voor ons te hebben van de knechten des Heren, op welke de dichter hier in profetischen geest ziet. Voor ons zelven nemen wij de opmerking van Calvijn bij deze plaats ter harte: "hoe treuriger de verwoesting der kerk is, des te minder mogen wij ons hart van haar aftrekken; integendeel moet het medelijden met haar ons klachten en zuchten afpersen.".

Het vorige dringt de dichter nu aan met wat in dit vers wordt uitgesproken. De tijd, door God bepaald, was gekomen. Zion verkeerde in den uitersten nood. Maar nu had God ook bij Zijn volk, die het wl meenden met Jeruzalem en den tempel een bidden verwekt, en een hartelijk verlangen, om stad en tempel weer op te bouwen.

Langen tijd had men het in Babel kunnen uithouden, gelijk het volk weleer in Egypte, maar nu begon de nood te dringen, nu perste de nood de klachten uit tot den Heere God, nu ontstond er door de machtige werking Gods een ware behoefte, om weer in Jeruzalem het lied der verlossing te zingen en op het altaar in Jeruzalem's tempel den Heere God de offeranden te ontsteken.

Vers 16

16. Dan, als het verlangen Uwer knechten zal vervuld zijn, zullen de Heidenen zeker den naam des HEEREN vrezen; en alle koningen der aarde Uwe heerlijkheid 1) erkennen.

1) Dit is een volle drangrede: de verheerlijking van `s Heren naam door de Heidenen en hun koningen, Jehova tot eer en hen tot behoudenis. Wat de bidder hier uitspreekt is de grondgedachte van Isaiah 40:1-60. Bijna letterlijk vinden wij zijne woorden terug in Isaiah 59:19 en 60:2,3.

Vers 16

16. Dan, als het verlangen Uwer knechten zal vervuld zijn, zullen de Heidenen zeker den naam des HEEREN vrezen; en alle koningen der aarde Uwe heerlijkheid 1) erkennen.

1) Dit is een volle drangrede: de verheerlijking van `s Heren naam door de Heidenen en hun koningen, Jehova tot eer en hen tot behoudenis. Wat de bidder hier uitspreekt is de grondgedachte van Isaiah 40:1-60. Bijna letterlijk vinden wij zijne woorden terug in Isaiah 59:19 en 60:2,3.

Vers 17

17. Dit zal zeker zijn, als de HEERE Zion zal opgebouwd hebben en door die wederopbouwing in Zijne heerlijkheid zal verschenen zijn 1).

1) Met de herstelling van Zion begint de bekering der Heidenen, ene hoofdgedachte van Jesaja Psalms 40:1-66, (vgl. Isaiah 59:19; Isaiah 60:2). -"Dit is ook werkelijk geschied, toen de muur van Jeruzalem, in weerwil van den tegenstand der vijanden voltooid was; want toen de vijanden dit hoorden, zo vreesden alle Heidenen, die rondom waren, en zij wensten, dat dit werk van onzen God gedaan was (Nehemiah 6:16), toen de Heidenen bij den opbouw van het geestelijk Zion door Vorst Messias verzameld werden en de koningen der aarde Hem hulde deden..

Vers 17

17. Dit zal zeker zijn, als de HEERE Zion zal opgebouwd hebben en door die wederopbouwing in Zijne heerlijkheid zal verschenen zijn 1).

1) Met de herstelling van Zion begint de bekering der Heidenen, ene hoofdgedachte van Jesaja Psalms 40:1-66, (vgl. Isaiah 59:19; Isaiah 60:2). -"Dit is ook werkelijk geschied, toen de muur van Jeruzalem, in weerwil van den tegenstand der vijanden voltooid was; want toen de vijanden dit hoorden, zo vreesden alle Heidenen, die rondom waren, en zij wensten, dat dit werk van onzen God gedaan was (Nehemiah 6:16), toen de Heidenen bij den opbouw van het geestelijk Zion door Vorst Messias verzameld werden en de koningen der aarde Hem hulde deden..

Vers 18

18. Zich gewend zal hebben tot het gebed desgenen, die gans ontbloot is 1), tot de bede van Zijn uitverkoren volk, dat geheel machteloos en ellendig is, en niet versmaad zal hebben hunlieder gebed 2).

1) Ontbloot, d.i. zonder vaderland, zonder macht en zonder ere, ja, op menselijke wijze gesproken, zonder verwachting. De gewijde dichter spreekt het hier dan ook helder uit, dat voor hem en zijn volk alleen de ontferming Gods, vanwege het Verbond, overblijft, als grond der hope

2) Het is der opmerking waard, dat de verlossing der vromen wordt toegeschreven aan de gebeden der gelovigen. Want ofschoon God niet anders dan door Zijn eigen mededogen bewogen is geworden, om de Kerk te redden, zoals Hij om niet beloofd had, dit te zullen doen, om echter de gelovigen tot ijver te prikkelen, verzekert Hij hier, wat Hij uit eigen beweging doet, Hij dit had gedaan op hun gebeden. Dit strijdt niet elkaar, dat God door onverdiend mededogen de Kerk bewaart en dat Hij in het bewaren van haar de gebeden der Zijnen genegen is, dewijl, wanneer de gebeden Zijn vastgehecht aan zijne onverdiende beloften, de uitkomst daaruit voortvloeit..

Vers 18

18. Zich gewend zal hebben tot het gebed desgenen, die gans ontbloot is 1), tot de bede van Zijn uitverkoren volk, dat geheel machteloos en ellendig is, en niet versmaad zal hebben hunlieder gebed 2).

1) Ontbloot, d.i. zonder vaderland, zonder macht en zonder ere, ja, op menselijke wijze gesproken, zonder verwachting. De gewijde dichter spreekt het hier dan ook helder uit, dat voor hem en zijn volk alleen de ontferming Gods, vanwege het Verbond, overblijft, als grond der hope

2) Het is der opmerking waard, dat de verlossing der vromen wordt toegeschreven aan de gebeden der gelovigen. Want ofschoon God niet anders dan door Zijn eigen mededogen bewogen is geworden, om de Kerk te redden, zoals Hij om niet beloofd had, dit te zullen doen, om echter de gelovigen tot ijver te prikkelen, verzekert Hij hier, wat Hij uit eigen beweging doet, Hij dit had gedaan op hun gebeden. Dit strijdt niet elkaar, dat God door onverdiend mededogen de Kerk bewaart en dat Hij in het bewaren van haar de gebeden der Zijnen genegen is, dewijl, wanneer de gebeden Zijn vastgehecht aan zijne onverdiende beloften, de uitkomst daaruit voortvloeit..

Vers 19

19. Dat zal, wanneer het zal geschied zijn, dat de Heere Zion weer zal hersteld hebben, beschreven worden voor het navolgende geslacht; en dit zal het gevolg daarvan zijn, het volk, dat geschapen zal worden door de herscheppende genade Gods, zal den HEERE loven (Psalms 22:31):

Vers 19

19. Dat zal, wanneer het zal geschied zijn, dat de Heere Zion weer zal hersteld hebben, beschreven worden voor het navolgende geslacht; en dit zal het gevolg daarvan zijn, het volk, dat geschapen zal worden door de herscheppende genade Gods, zal den HEERE loven (Psalms 22:31):

Vers 20

20. Omdat Hij uit de hoogte zijns heiligdoms zal hebben nederwaarts gezien op Zijne ellendigen, om hun verlossing te geven; dat de HEERE uit den hemel op de aarde geschouwd zal hebben (Deuteronomy 26:15) met een oog vol ontferming;

Vers 20

20. Omdat Hij uit de hoogte zijns heiligdoms zal hebben nederwaarts gezien op Zijne ellendigen, om hun verlossing te geven; dat de HEERE uit den hemel op de aarde geschouwd zal hebben (Deuteronomy 26:15) met een oog vol ontferming;

Vers 21

21. Om het zuchten der gevangenen te horen, om uit de gevangenis los te maken de kinderen des doods (Psalms 79:11. Isaiah 42:7);

Vers 21

21. Om het zuchten der gevangenen te horen, om uit de gevangenis los te maken de kinderen des doods (Psalms 79:11. Isaiah 42:7);

Vers 23

23. Wanneer de volken zamen zullen vergaderd worden; ook de koninkrijken, om den HEERE te dienen, want met Israël's verlossing en herstelling zal gelijktijdig ene bekering van de volkeren plaats hebben (Psalms 22:28; Psalms 68:33, Isaiah 45:14).

Welk ene onbeschrijfelijke genade van God, dat wij van het Stift van den goeden Schrijver, den Heiligen Geest, de grote boodschap van verlossing uit genade in het Boek der Boeken hebben! Want het zuchten der gevangenen gaat voort, zo zeker als wij gevangen zijn in de wet der zonde, en er zo vele kinderen des doods zijn als er van vrouwen geboren zijn. Maar nu kunnen wij door de vertroostingen der Schrift hoop hebben, en de lof des Heren te Jeruzalem wordt met ieder verlost kind van God tot een duizendstemmig lofgezang. Wat zal het zijn, wanneer eens, na Israël's bekering de volheid der Heidenen ingaat. Ja, wanneer alle rijken der wereld van onzen God en van Zijnen Christus worden!.

Verlossing is het onderwerp van dankzegging in de Christelijke Kerk; de voortgang van dat grote werk is hier beschreven, door beelden, ontleend aan de tijdelijke bevrijding en herstelling van Israël. Zie op ons neer, Heere Jezus! ontvang ons in de heerlijke vrijheid van Uwe kinderen, opdat wij met de gehele menigte der verlosten Uwen naam mogen zegenen en prijzen..

Duidelijk ziet deze profetie veeleer dan op den tijd van Israël's wederbrenging, en ziet zij door alle tijden tot op de eindelijke en laatste wederbrenging van Israël en de toebrenging van de volheid der Heidenen, wanneer de Verlosser tot Zion komen zal en de heerlijke staat der Kerk van God zal aanbreken..

Vers 23

23. Wanneer de volken zamen zullen vergaderd worden; ook de koninkrijken, om den HEERE te dienen, want met Israël's verlossing en herstelling zal gelijktijdig ene bekering van de volkeren plaats hebben (Psalms 22:28; Psalms 68:33, Isaiah 45:14).

Welk ene onbeschrijfelijke genade van God, dat wij van het Stift van den goeden Schrijver, den Heiligen Geest, de grote boodschap van verlossing uit genade in het Boek der Boeken hebben! Want het zuchten der gevangenen gaat voort, zo zeker als wij gevangen zijn in de wet der zonde, en er zo vele kinderen des doods zijn als er van vrouwen geboren zijn. Maar nu kunnen wij door de vertroostingen der Schrift hoop hebben, en de lof des Heren te Jeruzalem wordt met ieder verlost kind van God tot een duizendstemmig lofgezang. Wat zal het zijn, wanneer eens, na Israël's bekering de volheid der Heidenen ingaat. Ja, wanneer alle rijken der wereld van onzen God en van Zijnen Christus worden!.

Verlossing is het onderwerp van dankzegging in de Christelijke Kerk; de voortgang van dat grote werk is hier beschreven, door beelden, ontleend aan de tijdelijke bevrijding en herstelling van Israël. Zie op ons neer, Heere Jezus! ontvang ons in de heerlijke vrijheid van Uwe kinderen, opdat wij met de gehele menigte der verlosten Uwen naam mogen zegenen en prijzen..

Duidelijk ziet deze profetie veeleer dan op den tijd van Israël's wederbrenging, en ziet zij door alle tijden tot op de eindelijke en laatste wederbrenging van Israël en de toebrenging van de volheid der Heidenen, wanneer de Verlosser tot Zion komen zal en de heerlijke staat der Kerk van God zal aanbreken..

Vers 24

24. III. Psalms 102:24-Psalms 102:29. Nadat de dichter de heerlijkheid van den tijd der verlossing heeft beschreven, komt hij nog eens op zich zelven terug en spreekt nu uit, wat hij van den Heere God voor zijn persoon afsmeekt. Hij klaagt, maar ook stemt hij zich met het oog op Gods eigen, eeuwig en onveranderlijk Wezen zich en zijne nakomelingen in het vrolijk vertrouwen, dat de tegenwoordige vernedering en verzwakking ten laatste zal worden tot een onvergankelijk voortbestaan.

24. Hij heeft mijne kracht 1) op den weg ter neer gedrukt; mijne dagen heeft Hij verkort (Psalms 102:4 en 12).

1) Luther (en eveneens onze Staten-Overzetters, G.) heeft hier vertaald naar de lezing op den rand "mijne kracht." Deze lezing past zeer goed bij de opvatting, dat onze Psalm een lied is uit den laatsten tijd der ballingschap. Dienvolgens zou de samenhang en inhoud onzer afdeling de volgende zijn: Nadat de dichter zich verlustigd heeft in de heerlijkheid van den tijd der verlossing, komt hij op zich zelven terug; en gevoelt hij, dat zijn levenskracht reeds verdwenen is, en er dus voor hem geen uitzicht bestaat die verlossing nog te beleven. Hij bidt daarom Hem, die van eeuwigheid tot eeuwigheid leeft en het leven Zijner schepselen kan laten voortduren, zo lang Hij wil, hem zijne dagen liever te verlengen dan te verkorten (Psalms 102:25). Hij troost zich intussen voor het geval dat hem het zien van dien heerlijken toestand niet mocht toegelegd zijn, daarmee, dat de Heere toch Zijnen knechten zeker de daden Zijner goedheid zal laten aanschouwen (Psalms 102:29).

Wij willen thans ook letten op de lezing in den tekst zelven: "Hij heeft Zijne kracht op den weg neergedrukt." Dan ligt hierin ene aanwijzing, dat de dichter zich zelven van den ellendige, van wie hij in den gehelen Psalm spreekt, bepaald onderscheidt. Dit past alleen bij de opvatting, volgens welke David de dichter is, maar de ellendige zijn geslacht tot op den tijd, dat het diep weggezonken is en ene vernietiging zeer nabij. "Op den weg" is David met zijn geslacht zo lang, totdat het bepaalde doel bereikt en het rijk der heerlijkheid in Christus begonnen is. Op dezen weg, midden in de loopbaan, schijnt bij David's geslacht de kracht vernietigd te worden; het zinkt in volslagen onmacht neer en in zulk een verminderen ziet David voor zich zelven, als die in en met zijn geslacht voortleeft, ene verkorting zijner dagen." Zijn geloof bestaat echter wel, dat deze verkorting slechts ene schijnbare is, ene dreigende, maar in werkelijkheid is hij met zijn geslacht en Zion, welks koning hij is, evenzo eeuwig en onveranderlijk als God, de Heere zelf, en wel van wege de betrekking in welke God hem geplaatst heeft, en de belofte in 2 Samuel 7:12, en zo kan het niet missen of de spruiten van het uitverkoren geslacht zullen ondanks het voor `t ogenblik hen dreigend doodsgevaar toch blijven en een onverwoestbaar aanzijn in ene op de eeuwigheid ziende verjonging beleven..

Vers 24

24. III. Psalms 102:24-Psalms 102:29. Nadat de dichter de heerlijkheid van den tijd der verlossing heeft beschreven, komt hij nog eens op zich zelven terug en spreekt nu uit, wat hij van den Heere God voor zijn persoon afsmeekt. Hij klaagt, maar ook stemt hij zich met het oog op Gods eigen, eeuwig en onveranderlijk Wezen zich en zijne nakomelingen in het vrolijk vertrouwen, dat de tegenwoordige vernedering en verzwakking ten laatste zal worden tot een onvergankelijk voortbestaan.

24. Hij heeft mijne kracht 1) op den weg ter neer gedrukt; mijne dagen heeft Hij verkort (Psalms 102:4 en 12).

1) Luther (en eveneens onze Staten-Overzetters, G.) heeft hier vertaald naar de lezing op den rand "mijne kracht." Deze lezing past zeer goed bij de opvatting, dat onze Psalm een lied is uit den laatsten tijd der ballingschap. Dienvolgens zou de samenhang en inhoud onzer afdeling de volgende zijn: Nadat de dichter zich verlustigd heeft in de heerlijkheid van den tijd der verlossing, komt hij op zich zelven terug; en gevoelt hij, dat zijn levenskracht reeds verdwenen is, en er dus voor hem geen uitzicht bestaat die verlossing nog te beleven. Hij bidt daarom Hem, die van eeuwigheid tot eeuwigheid leeft en het leven Zijner schepselen kan laten voortduren, zo lang Hij wil, hem zijne dagen liever te verlengen dan te verkorten (Psalms 102:25). Hij troost zich intussen voor het geval dat hem het zien van dien heerlijken toestand niet mocht toegelegd zijn, daarmee, dat de Heere toch Zijnen knechten zeker de daden Zijner goedheid zal laten aanschouwen (Psalms 102:29).

Wij willen thans ook letten op de lezing in den tekst zelven: "Hij heeft Zijne kracht op den weg neergedrukt." Dan ligt hierin ene aanwijzing, dat de dichter zich zelven van den ellendige, van wie hij in den gehelen Psalm spreekt, bepaald onderscheidt. Dit past alleen bij de opvatting, volgens welke David de dichter is, maar de ellendige zijn geslacht tot op den tijd, dat het diep weggezonken is en ene vernietiging zeer nabij. "Op den weg" is David met zijn geslacht zo lang, totdat het bepaalde doel bereikt en het rijk der heerlijkheid in Christus begonnen is. Op dezen weg, midden in de loopbaan, schijnt bij David's geslacht de kracht vernietigd te worden; het zinkt in volslagen onmacht neer en in zulk een verminderen ziet David voor zich zelven, als die in en met zijn geslacht voortleeft, ene verkorting zijner dagen." Zijn geloof bestaat echter wel, dat deze verkorting slechts ene schijnbare is, ene dreigende, maar in werkelijkheid is hij met zijn geslacht en Zion, welks koning hij is, evenzo eeuwig en onveranderlijk als God, de Heere zelf, en wel van wege de betrekking in welke God hem geplaatst heeft, en de belofte in 2 Samuel 7:12, en zo kan het niet missen of de spruiten van het uitverkoren geslacht zullen ondanks het voor `t ogenblik hen dreigend doodsgevaar toch blijven en een onverwoestbaar aanzijn in ene op de eeuwigheid ziende verjonging beleven..

Vers 25

25. Ik zei, mij in `t midden mijner ellende tot den Heere wendende: Mijn God neem mij niet weg in het midden mijner dagen; Uwe jaren zijn van geslacht tot geslacht, en alzo zijt Gij in staat om over de navolgende geslachten te waken (Psalms 61:7).

Vers 25

25. Ik zei, mij in `t midden mijner ellende tot den Heere wendende: Mijn God neem mij niet weg in het midden mijner dagen; Uwe jaren zijn van geslacht tot geslacht, en alzo zijt Gij in staat om over de navolgende geslachten te waken (Psalms 61:7).

Vers 26

26. Gij hebt voormaals de aarde gegrond en de hemelen zijn het werk Uwer handen (Psalms 81:12; Psalms 8:4); 27. Die, aarde en hemel, zullen vergaan, maar Gij zult staande blijven (Matthew 24:35), en zij allen, zij met alles wat zij bevatten, zullen als een kleed verouden; a) Gij zult ze veranderen als een gewaad, en zij zullen veranderd zijn (Isaiah 51:6. 2 Peter 3:7 2 Peter 51:6 2 Peter 51:2Pe 3:7).

a) Hebrews 1:12.

Vers 26

26. Gij hebt voormaals de aarde gegrond en de hemelen zijn het werk Uwer handen (Psalms 81:12; Psalms 8:4); 27. Die, aarde en hemel, zullen vergaan, maar Gij zult staande blijven (Matthew 24:35), en zij allen, zij met alles wat zij bevatten, zullen als een kleed verouden; a) Gij zult ze veranderen als een gewaad, en zij zullen veranderd zijn (Isaiah 51:6. 2 Peter 3:7 2 Peter 51:6 2 Peter 51:2Pe 3:7).

a) Hebrews 1:12.

Vers 28

28. Maar Gij zijt dezelfde (woordelijk: Gij zijt Hij), de Zich zelven altijd gelijke, onveranderlijke God (Isaiah 41:4; Isaiah 43:10), en Uwe jaren zullen niet geëindigd worden.

In Hebrews 1:10, zijn deze woorden als ene uitspraak aan God, den Zoon, behandeld en wel met volle recht, want niet alleen heeft God hemel en aarde door den Zoon geschapen (John 1:3), maar Hij zal ze ook door Hem laten vergaan en veranderen. Gelijk het eerste een gevolg is van Zijn eeuwig Zoonschap, zo dit een vervolg van Zijn zitten ter rechterhand der Majesteit. Maar omdat de Zoon met den Heere op gelijke lijn van eeuwigheid en onveranderlijkheid staat, en dat Hij aan David tegelijk als zijn zoon beloofd is, kan de laatste zich en zijn geslacht in Psalms 61:7, hetzelfde onvergankelijk bestaan en onophoudelijk regeren toekennen, dat hij hier van God zegt. Wanneer overigens onze Psalm in inhoud van gedachten en uitdrukking overeenkomst heeft met het tweede deel van het Boek van Jesaja, zo is de opmerking bij Isaiah 51:21 te vergelijken, volgens welke niet Jesaja de bron en de Psalm de daaruit voortkomende beek is, maar omgekeerd..

Vers 28

28. Maar Gij zijt dezelfde (woordelijk: Gij zijt Hij), de Zich zelven altijd gelijke, onveranderlijke God (Isaiah 41:4; Isaiah 43:10), en Uwe jaren zullen niet geëindigd worden.

In Hebrews 1:10, zijn deze woorden als ene uitspraak aan God, den Zoon, behandeld en wel met volle recht, want niet alleen heeft God hemel en aarde door den Zoon geschapen (John 1:3), maar Hij zal ze ook door Hem laten vergaan en veranderen. Gelijk het eerste een gevolg is van Zijn eeuwig Zoonschap, zo dit een vervolg van Zijn zitten ter rechterhand der Majesteit. Maar omdat de Zoon met den Heere op gelijke lijn van eeuwigheid en onveranderlijkheid staat, en dat Hij aan David tegelijk als zijn zoon beloofd is, kan de laatste zich en zijn geslacht in Psalms 61:7, hetzelfde onvergankelijk bestaan en onophoudelijk regeren toekennen, dat hij hier van God zegt. Wanneer overigens onze Psalm in inhoud van gedachten en uitdrukking overeenkomst heeft met het tweede deel van het Boek van Jesaja, zo is de opmerking bij Isaiah 51:21 te vergelijken, volgens welke niet Jesaja de bron en de Psalm de daaruit voortkomende beek is, maar omgekeerd..

Vers 29

29. De kinderen Uwer knechten, al schijnen zij soms kinderen des doods te zijn (Psalms 102:21 Psalms 102:102:20) zullen in het land (Psalms 37:29) wonen, en hun zaad zal voor Uw aangezicht bevestigd worden (Psalms 69:36. Isaiah 65:9).

Van het ene tot het andere geslacht zal de Kerk voortbestaan. Zij, die de heiligen des Allerhoogsten hopen uit te roeien zullen zich vergissen, want als het ene geslacht van gelovigen verdwijnt, zal een ander komen, zo zal de troon van Christus blijven bestaan..

Ziet de verzekeringen niet voorbij, welke deze Psalm bevat van een gelukkig gevolg, bij alle rampen der gelovigen. Hoewel alle dingen hier beneden veranderlijk zijn, sterven en te niet gaan, hoewel in ons zelven, in onze vrienden, in onze huizen, in de kerk, in de wereld, alles gelijk een kleed wordt ineen gerold, en naar den ondergang zich haast, toch leeft de Heere Jezus, en alzo zijn wij veilig, want Hij heeft gezegd: "Ik leef en gij zult leven.".

Ook in Psalms 102:29, waarop de bede, om verlenging des levens uitloopt, hoort men een weerklank van Isaiah 65:9. 66:22. Bij den dichter zowel als bij den Profeet zijn het herbouwde Jeruzalem na de ballingschap en het nieuwe Jeruzalem op de nieuwe aarde en onder den nieuwen hemel verenigd..

Hiermede wordt zo duidelijk mogelijk de vastheid van Christus Kerk, van het ware Zion aangegeven. Alles moge vergaan, maar Zion niet, dewijl zij haar bestaan heeft uit den Onvergankelijken en Getrouwen Verbonds-God. Die in waarheid niet alleen de Eerste is, maar ook de Laatste. Hij hoort haar gebed en verstaat haar zuchten. Hij zal er voor zorgen, dat zij niet vernietigd wordt.

Vers 29

29. De kinderen Uwer knechten, al schijnen zij soms kinderen des doods te zijn (Psalms 102:21 Psalms 102:102:20) zullen in het land (Psalms 37:29) wonen, en hun zaad zal voor Uw aangezicht bevestigd worden (Psalms 69:36. Isaiah 65:9).

Van het ene tot het andere geslacht zal de Kerk voortbestaan. Zij, die de heiligen des Allerhoogsten hopen uit te roeien zullen zich vergissen, want als het ene geslacht van gelovigen verdwijnt, zal een ander komen, zo zal de troon van Christus blijven bestaan..

Ziet de verzekeringen niet voorbij, welke deze Psalm bevat van een gelukkig gevolg, bij alle rampen der gelovigen. Hoewel alle dingen hier beneden veranderlijk zijn, sterven en te niet gaan, hoewel in ons zelven, in onze vrienden, in onze huizen, in de kerk, in de wereld, alles gelijk een kleed wordt ineen gerold, en naar den ondergang zich haast, toch leeft de Heere Jezus, en alzo zijn wij veilig, want Hij heeft gezegd: "Ik leef en gij zult leven.".

Ook in Psalms 102:29, waarop de bede, om verlenging des levens uitloopt, hoort men een weerklank van Isaiah 65:9. 66:22. Bij den dichter zowel als bij den Profeet zijn het herbouwde Jeruzalem na de ballingschap en het nieuwe Jeruzalem op de nieuwe aarde en onder den nieuwen hemel verenigd..

Hiermede wordt zo duidelijk mogelijk de vastheid van Christus Kerk, van het ware Zion aangegeven. Alles moge vergaan, maar Zion niet, dewijl zij haar bestaan heeft uit den Onvergankelijken en Getrouwen Verbonds-God. Die in waarheid niet alleen de Eerste is, maar ook de Laatste. Hij hoort haar gebed en verstaat haar zuchten. Hij zal er voor zorgen, dat zij niet vernietigd wordt.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 102". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-102.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile