Lectionary Calendar
Friday, May 3rd, 2024
the Fifth Week after Easter
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Psalmen 100

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 100

Het is met goede redenen dat velen deze psalm zeer dikwijls zingen in hun Godsdienstige bijeenkomsten, want hij is zeer geschikt, beide om in ons naderen tot God in heilige inzettingen Godvruchtige gedachten op te wekken en er uitdrukking aan te geven en als ons hart in de woorden is, dan zullen wij de Heere psalmen. De Joden zeggen dat hij geschreven werd om gezongen te worden bij hun dankoffers. Het kan zijn, maar wij zeggen, dat gelijk er niets in is, dat zeer bijzonder en alleen tot hun Godsdienstige instellingen behoort, zo ook het begin dat een oproep is aan alle landen om God te loven hem duidelijk tot de Evangeliekerk uitstrekt.

I. Wij worden hier opgeroepen om God te loven en ons in Hem te verblijden, Psalms 100:1, Psalms 100:2, Psalms 100:4.

II. Er wordt ons stof gegeven tot lofzegging, wij moeten Hem loven uit aanmerking van Zijn bestaan en Zijn betrekking tot ons, Psalms 100:3, en Zijn goedertierenheid en getrouwheid Psalms 100:5. Dat zijn eenvoudige en geheel gewone dingen en daarom des te meer geschikte stof voor onze oefeningen van de Godsvrucht.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 100

Het is met goede redenen dat velen deze psalm zeer dikwijls zingen in hun Godsdienstige bijeenkomsten, want hij is zeer geschikt, beide om in ons naderen tot God in heilige inzettingen Godvruchtige gedachten op te wekken en er uitdrukking aan te geven en als ons hart in de woorden is, dan zullen wij de Heere psalmen. De Joden zeggen dat hij geschreven werd om gezongen te worden bij hun dankoffers. Het kan zijn, maar wij zeggen, dat gelijk er niets in is, dat zeer bijzonder en alleen tot hun Godsdienstige instellingen behoort, zo ook het begin dat een oproep is aan alle landen om God te loven hem duidelijk tot de Evangeliekerk uitstrekt.

I. Wij worden hier opgeroepen om God te loven en ons in Hem te verblijden, Psalms 100:1, Psalms 100:2, Psalms 100:4.

II. Er wordt ons stof gegeven tot lofzegging, wij moeten Hem loven uit aanmerking van Zijn bestaan en Zijn betrekking tot ons, Psalms 100:3, en Zijn goedertierenheid en getrouwheid Psalms 100:5. Dat zijn eenvoudige en geheel gewone dingen en daarom des te meer geschikte stof voor onze oefeningen van de Godsvrucht.

Verzen 1-5

Psalm 100:1-5

I. De vermaningen tot lofzegging zijn hier zeer dringend. De psalm beantwoordt ten volle aan zijn opschrift: Een lofpsalm. Hij begint met de oproep, die wij nu al verscheidene malen gehad hebben, Psalms 100:1. Gij gehele aarde juicht de Heere, gij alle landen, alle inwoners van de aarde. Als alle volken onderwezen zullen zijn en het Evangelie gepredikt zal wezen aan alle creaturen, dan zal aan die oproep ten volle voldaan worden. Maar als wij de voorgaande psalm houden (zoals wij hem verklaard hebben) voor een oproep aan de Joodse kerk om zich te verblijden in het bestuur van Gods koninkrijk, waar zij onder waren, (gelijk de vier psalmen, die er voorafgingen zagen op de dagen van de Messias), dan zal deze psalm misschien bedoeld zijn op proselieten, die uit alle landen tot de Joodse Godsdienst overgingen. Maar in elk geval hebben wij hier:

1. Een krachtige uitnodiging om God te aanbidden. Niet, dat God ons nodig heeft, of iets dat wij hebben of kunnen doen, maar het is Zijn wil dat wij de Heere zullen dienen, ons zullen toewijden aan Zijn dienst, en ons er mee bezig zullen houden, en dat we Hem niet alleen zullen dienen in alle gehoorzaamheid aan Zijn wet, maar voor Zijn aangezicht zullen komen in de inzettingen, die Hij verordineerd heeft, en waarin Hij beloofd heeft zich te zullen openbaren, Psalms 100:2, dat we zullen ingaan tot Zijn poorten en Zijn voorhoven. Aan het volk was het niet veroorloofd in het heilige te gaan daarin gingen alleen de priesters om de dienst te verrichten, maar laat het volk dankbaar zijn voor hun plaats in de voorhoven van Gods huis waar zij werden toegelaten en waar ze de dienst bijwoonden.

2. Grote aanmoediging, die ons gegeven is om blijmoedig te zijn in ons aanbidden van God, Psalms 100:2. Dient de Heere met blijdschap. Dit duidt een voorzegging aan, dat er in Evangelietijden zeer bijzonder reden zal wezen voor blijdschap, en deze wordt als een regel van de aanbidding voorgeschreven. Laat God met blijdschap worden gediend, Door heilige vreugde dienen wij in waarheid: het is een eer voor Hem, dat men zich in Hem verblijdt, en wij behoren Hem te dienen met heilige vreugde. Evangelische aanbidders behoren vreugdevolle aanbidders te zijn. Als wij God in oprechtheid dienen, zo laat ons Hem dienen met blijdschap wij moeten daar bereidwillig en ijverig in zijn, blijde wezen als wij geroepen worden "om in het huis des Heeren te gaan," Psalms 122:1, het voor de vertroosting van ons leven houden om gemeenschap te hebben met God, en wij moeten er aangenaam en vrolijk in zijn, moeten zeggen: Het is ons goed hier te wezen, tot God naderen in iedere plicht als tot "de God van de blijdschap onder verheuging," Psalms 43:4. Wij moeten voor Zijn aanschijn komen met vrolijk gezang en niet alleen met vrolijk gezang, maar met lofgezang, Psalms 100:4. Gaat in tot Zijn poorten met lof, wij moeten niet alleen onszelf vertroosten, maar God verheerlijken met onze blijdschap, Hem de lof geven voor hetgeen ons aangenaam is. Weest Hem dankbaar en prijst Zijn naam, dat is:

a. Wij moeten het beschouwen als een gunst, dat wij toegelaten zijn tot Zijn dienst, en Hem danken dat wij vrijheid van toegang tot Hem hebben, verordineerde inzettingen hebben, en voortdurend in de gelegenheid zijn, om in die inzettingen tot Hem te naderen.

b. Wij moeten lof en dankzegging mengen onder al onze Godsdienstige verrichtingen, deze gouden draad moet door elke plicht lopen, Hebrews 13:15 want het is het werk van de engelen. Dankt God in alles, in elke inzetting zowel als in iedere leiding van Zijn voorzienigheid. II. De stof en de beweegredenen tot lof zijn van groot gewicht, Psalms 100:3, Psalms 100:5. Weet wat God is in zichzelf, en wat Hij voor U is. Kennis is de moeder van de godsvrucht en van alle gehoorzaamheid, blinde offers zullen nooit een ziende God behagen. "Weet het, overweegt het en past het toe, dan zult gij ijveriger en gestadiger, inniger en ernstiger zijn in uw aanbidding van Hem." Laat ons dan deze zeven dingen weten betreffende de Heere Jehovah, met wie wij in al de daden van de godsdienstige aanbidding te doen hebben.

1. Dat de Heere God is, de enig levende en ware God, dat Hij een oneindig volmaakt wezen is, uit zichzelf bestaande, en in zichzelf genoegzaam, en de bron van alle bestaan, Hij is God, en niet een mens zoals wij zijn. Hij is een eeuwige geest, onbegrijpelijk en onafhankelijk, de eerste oorzaak en het einddoel. De heidenen aanbaden het schepsel hunner eigen verbeelding, de werklieden maakten het en daarom was het God niet, wij aanbidden Hem, die ons gemaakt heeft en geheel de wereld, Hij Is God, en alle andere voorgewende godheden zijn ijdelheid en een leugen, en Hij heeft over hen getriomfeerd.

2. Dat Hij onze Schepper is. Hij heeft ons gemaakt en niet wij. Ik bevind dat ik ben, maar kan niet zeggen: ik ben die ik ben, en derhalve moet ik vragen: Vanwaar ben ik? Wie heeft mij gemaakt? Waar is God, mijn maker? En het is de Heere Jehovah, Hij heeft ons het aanzijn gegeven, Hij is beide de formeerder van ons lichaam en de vader van onze geest. Wij hebben onszelf niet gemaakt, wij konden onszelf niet maken, het is Gods kroonrecht om de oorzaak te zijn van zichzelf, ons bestaan is afgeleid en afhankelijk.

3. Dat Hij daarom onze rechtmatige eigenaar is. Door een letter in het Hebreeuws te veranderen, lezen de Massoreten het: "Hij heeft ons gemaakt, en van Hem zijn wij," of "Hem behoren wij toe, " voeg die beide lezingen samen, en wij leren dat wij, omdat God ons gemaakt heeft en niet wij, daarom ook onszelf niet toebehoren, maar Hem. Hij heeft een onbetwistbaar recht van eigendom in ons en in alle dingen. Van Hem zijn wij, om door Zijn macht bewerkt te worden en toegewijd te worden aan Zijn eer en heerlijkheid.

4. Dat Hij onze soevereine regeerder is. Wij zijn Zijn volk, of onderdanen, en Hij is onze vorst, onze bestuurder en regeerder, die aan ons als sterflijke wezens wetten geeft, en ons ter verantwoording zal roepen voor hetgeen wij doen. De Heere is onze rechter, de Heere is onze wetgever, wij hebben de vrijheid niet om te doen wat wij willen, en moeten ons er altijd nauwgezet op toeleggen om te doen wat ons geboden is.

5. Dat Hij onze milddadige weldoener is. Wij zijn niet slechts Zijn schapen, waarop Hij recht heeft, maar de schapen van Zijn weide, waar Hij zorg voor draagt, "de kudde, die Hij weidt" zo kan het ook gelezen worden en daarom de schapen van Zijn hand, die tot Zijn beschikking zijn, omdat wij de schapen van Zijn weide zijn, Psalms 95:7. Hij, die ons gemaakt heeft, onderhoudt ons en geeft ons alle dingen rijkelijk te genieten.

6. Dat Hij een God is van oneindige genade en goedertierenheid, Psalms 100:5. De Heere is goed, en daarom doet Hij goed, Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid, het is een fontein die nooit kan opdrogen. De heiligen, die thans de geheiligde vaten van de barmhartigheid zijn, zullen tot in der eeuwigheid de verheerlijkte gedenktekenen van de goedertierenheid zijn. 7. Dat Hij een God is van onverbreekbare waarheid en trouw. Zijn getrouwheid is van geslacht tot geslacht, geen van Zijn woorden zal ter aarde vallen als verouderd of herroepen: de belofte is vast al den zade, van geslacht tot geslacht.

Verzen 1-5

Psalm 100:1-5

I. De vermaningen tot lofzegging zijn hier zeer dringend. De psalm beantwoordt ten volle aan zijn opschrift: Een lofpsalm. Hij begint met de oproep, die wij nu al verscheidene malen gehad hebben, Psalms 100:1. Gij gehele aarde juicht de Heere, gij alle landen, alle inwoners van de aarde. Als alle volken onderwezen zullen zijn en het Evangelie gepredikt zal wezen aan alle creaturen, dan zal aan die oproep ten volle voldaan worden. Maar als wij de voorgaande psalm houden (zoals wij hem verklaard hebben) voor een oproep aan de Joodse kerk om zich te verblijden in het bestuur van Gods koninkrijk, waar zij onder waren, (gelijk de vier psalmen, die er voorafgingen zagen op de dagen van de Messias), dan zal deze psalm misschien bedoeld zijn op proselieten, die uit alle landen tot de Joodse Godsdienst overgingen. Maar in elk geval hebben wij hier:

1. Een krachtige uitnodiging om God te aanbidden. Niet, dat God ons nodig heeft, of iets dat wij hebben of kunnen doen, maar het is Zijn wil dat wij de Heere zullen dienen, ons zullen toewijden aan Zijn dienst, en ons er mee bezig zullen houden, en dat we Hem niet alleen zullen dienen in alle gehoorzaamheid aan Zijn wet, maar voor Zijn aangezicht zullen komen in de inzettingen, die Hij verordineerd heeft, en waarin Hij beloofd heeft zich te zullen openbaren, Psalms 100:2, dat we zullen ingaan tot Zijn poorten en Zijn voorhoven. Aan het volk was het niet veroorloofd in het heilige te gaan daarin gingen alleen de priesters om de dienst te verrichten, maar laat het volk dankbaar zijn voor hun plaats in de voorhoven van Gods huis waar zij werden toegelaten en waar ze de dienst bijwoonden.

2. Grote aanmoediging, die ons gegeven is om blijmoedig te zijn in ons aanbidden van God, Psalms 100:2. Dient de Heere met blijdschap. Dit duidt een voorzegging aan, dat er in Evangelietijden zeer bijzonder reden zal wezen voor blijdschap, en deze wordt als een regel van de aanbidding voorgeschreven. Laat God met blijdschap worden gediend, Door heilige vreugde dienen wij in waarheid: het is een eer voor Hem, dat men zich in Hem verblijdt, en wij behoren Hem te dienen met heilige vreugde. Evangelische aanbidders behoren vreugdevolle aanbidders te zijn. Als wij God in oprechtheid dienen, zo laat ons Hem dienen met blijdschap wij moeten daar bereidwillig en ijverig in zijn, blijde wezen als wij geroepen worden "om in het huis des Heeren te gaan," Psalms 122:1, het voor de vertroosting van ons leven houden om gemeenschap te hebben met God, en wij moeten er aangenaam en vrolijk in zijn, moeten zeggen: Het is ons goed hier te wezen, tot God naderen in iedere plicht als tot "de God van de blijdschap onder verheuging," Psalms 43:4. Wij moeten voor Zijn aanschijn komen met vrolijk gezang en niet alleen met vrolijk gezang, maar met lofgezang, Psalms 100:4. Gaat in tot Zijn poorten met lof, wij moeten niet alleen onszelf vertroosten, maar God verheerlijken met onze blijdschap, Hem de lof geven voor hetgeen ons aangenaam is. Weest Hem dankbaar en prijst Zijn naam, dat is:

a. Wij moeten het beschouwen als een gunst, dat wij toegelaten zijn tot Zijn dienst, en Hem danken dat wij vrijheid van toegang tot Hem hebben, verordineerde inzettingen hebben, en voortdurend in de gelegenheid zijn, om in die inzettingen tot Hem te naderen.

b. Wij moeten lof en dankzegging mengen onder al onze Godsdienstige verrichtingen, deze gouden draad moet door elke plicht lopen, Hebrews 13:15 want het is het werk van de engelen. Dankt God in alles, in elke inzetting zowel als in iedere leiding van Zijn voorzienigheid. II. De stof en de beweegredenen tot lof zijn van groot gewicht, Psalms 100:3, Psalms 100:5. Weet wat God is in zichzelf, en wat Hij voor U is. Kennis is de moeder van de godsvrucht en van alle gehoorzaamheid, blinde offers zullen nooit een ziende God behagen. "Weet het, overweegt het en past het toe, dan zult gij ijveriger en gestadiger, inniger en ernstiger zijn in uw aanbidding van Hem." Laat ons dan deze zeven dingen weten betreffende de Heere Jehovah, met wie wij in al de daden van de godsdienstige aanbidding te doen hebben.

1. Dat de Heere God is, de enig levende en ware God, dat Hij een oneindig volmaakt wezen is, uit zichzelf bestaande, en in zichzelf genoegzaam, en de bron van alle bestaan, Hij is God, en niet een mens zoals wij zijn. Hij is een eeuwige geest, onbegrijpelijk en onafhankelijk, de eerste oorzaak en het einddoel. De heidenen aanbaden het schepsel hunner eigen verbeelding, de werklieden maakten het en daarom was het God niet, wij aanbidden Hem, die ons gemaakt heeft en geheel de wereld, Hij Is God, en alle andere voorgewende godheden zijn ijdelheid en een leugen, en Hij heeft over hen getriomfeerd.

2. Dat Hij onze Schepper is. Hij heeft ons gemaakt en niet wij. Ik bevind dat ik ben, maar kan niet zeggen: ik ben die ik ben, en derhalve moet ik vragen: Vanwaar ben ik? Wie heeft mij gemaakt? Waar is God, mijn maker? En het is de Heere Jehovah, Hij heeft ons het aanzijn gegeven, Hij is beide de formeerder van ons lichaam en de vader van onze geest. Wij hebben onszelf niet gemaakt, wij konden onszelf niet maken, het is Gods kroonrecht om de oorzaak te zijn van zichzelf, ons bestaan is afgeleid en afhankelijk.

3. Dat Hij daarom onze rechtmatige eigenaar is. Door een letter in het Hebreeuws te veranderen, lezen de Massoreten het: "Hij heeft ons gemaakt, en van Hem zijn wij," of "Hem behoren wij toe, " voeg die beide lezingen samen, en wij leren dat wij, omdat God ons gemaakt heeft en niet wij, daarom ook onszelf niet toebehoren, maar Hem. Hij heeft een onbetwistbaar recht van eigendom in ons en in alle dingen. Van Hem zijn wij, om door Zijn macht bewerkt te worden en toegewijd te worden aan Zijn eer en heerlijkheid.

4. Dat Hij onze soevereine regeerder is. Wij zijn Zijn volk, of onderdanen, en Hij is onze vorst, onze bestuurder en regeerder, die aan ons als sterflijke wezens wetten geeft, en ons ter verantwoording zal roepen voor hetgeen wij doen. De Heere is onze rechter, de Heere is onze wetgever, wij hebben de vrijheid niet om te doen wat wij willen, en moeten ons er altijd nauwgezet op toeleggen om te doen wat ons geboden is.

5. Dat Hij onze milddadige weldoener is. Wij zijn niet slechts Zijn schapen, waarop Hij recht heeft, maar de schapen van Zijn weide, waar Hij zorg voor draagt, "de kudde, die Hij weidt" zo kan het ook gelezen worden en daarom de schapen van Zijn hand, die tot Zijn beschikking zijn, omdat wij de schapen van Zijn weide zijn, Psalms 95:7. Hij, die ons gemaakt heeft, onderhoudt ons en geeft ons alle dingen rijkelijk te genieten.

6. Dat Hij een God is van oneindige genade en goedertierenheid, Psalms 100:5. De Heere is goed, en daarom doet Hij goed, Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid, het is een fontein die nooit kan opdrogen. De heiligen, die thans de geheiligde vaten van de barmhartigheid zijn, zullen tot in der eeuwigheid de verheerlijkte gedenktekenen van de goedertierenheid zijn. 7. Dat Hij een God is van onverbreekbare waarheid en trouw. Zijn getrouwheid is van geslacht tot geslacht, geen van Zijn woorden zal ter aarde vallen als verouderd of herroepen: de belofte is vast al den zade, van geslacht tot geslacht.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 100". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-100.html. 1706.
adsFree icon
Ads FreeProfile