Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Spreuken 11

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, SPREUKEN 11

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, SPREUKEN 11

Vers 1

Spreuken 11:1

Gelijk nauwgezetheid tegenover God een tak is van algemene rechtvaardigheid (hij is geen eerlijk man, die geen vroom man is) zo is rechtvaardigheid tegenover de mensen een tak van de ware Godsdienst, hij is geen vroom, geen Godvruchtig man, die geen eerlijk man is, ook kan hij niet verwachten dat zijn vroomheid Gode welbehaaglijk zijn zal, want:

1. Niets is meer aanstotelijk voor God dan bedrog in de handel. Een bedrieglijke weegschaal is hier genomen voor allerlei onrechtmatige en bedrieglijke praktijken, zij zijn de Heere een gruwel, en maken hen gruwelijk in Zijn ogen, die zich van zulke gevloekte kunsten bedienen om welvaart te verkrijgen. Het is een belediging van de gerechtigheid, waarvan God de schutsheer is, zowel als een onrecht aan onze naaste, van wie God de beschermer is. De mensen achten zulke bedriegerijen gering, denken dat er geen zonde is in hetgeen waarmee geld te verkrijgen is, en zolang het onontdekt blijft kunnen zij er zich niet om laken, een vlek is geen vlek voor zij ontdekt is, Hosea 12:8, Hosea 12:9. Maar zij zijn er niet minder Gode een gruwel om, en Hij zal wrake doen over hen, die hun broederen bedriegen.

2:Niets is Gode meer welbehaaglijk dan een eerlijke, oprechte handel en wandel, en niets is meer noodzakelijk om ons en onze Godsdienstige verrichtingen Hem welbehaaglijk te maken, een volkomen weegsteen is Zijn welgevallen. Hij zelf gebruikt een rechte weegsteen, en de weegschaal van Zijn gerechtigheid is een rechte weegschaal, en daarom heeft Hij een welbehagen in hen, die Hem hierin navolgen. Een weegschaal die bedriegt onder voorgeven van geheel nauwkeurig recht te zijn, is daarom Gode een zoveel groter gruwel.

Vers 1

Spreuken 11:1

Gelijk nauwgezetheid tegenover God een tak is van algemene rechtvaardigheid (hij is geen eerlijk man, die geen vroom man is) zo is rechtvaardigheid tegenover de mensen een tak van de ware Godsdienst, hij is geen vroom, geen Godvruchtig man, die geen eerlijk man is, ook kan hij niet verwachten dat zijn vroomheid Gode welbehaaglijk zijn zal, want:

1. Niets is meer aanstotelijk voor God dan bedrog in de handel. Een bedrieglijke weegschaal is hier genomen voor allerlei onrechtmatige en bedrieglijke praktijken, zij zijn de Heere een gruwel, en maken hen gruwelijk in Zijn ogen, die zich van zulke gevloekte kunsten bedienen om welvaart te verkrijgen. Het is een belediging van de gerechtigheid, waarvan God de schutsheer is, zowel als een onrecht aan onze naaste, van wie God de beschermer is. De mensen achten zulke bedriegerijen gering, denken dat er geen zonde is in hetgeen waarmee geld te verkrijgen is, en zolang het onontdekt blijft kunnen zij er zich niet om laken, een vlek is geen vlek voor zij ontdekt is, Hosea 12:8, Hosea 12:9. Maar zij zijn er niet minder Gode een gruwel om, en Hij zal wrake doen over hen, die hun broederen bedriegen.

2:Niets is Gode meer welbehaaglijk dan een eerlijke, oprechte handel en wandel, en niets is meer noodzakelijk om ons en onze Godsdienstige verrichtingen Hem welbehaaglijk te maken, een volkomen weegsteen is Zijn welgevallen. Hij zelf gebruikt een rechte weegsteen, en de weegschaal van Zijn gerechtigheid is een rechte weegschaal, en daarom heeft Hij een welbehagen in hen, die Hem hierin navolgen. Een weegschaal die bedriegt onder voorgeven van geheel nauwkeurig recht te zijn, is daarom Gode een zoveel groter gruwel.

Vers 2

Spreuken 11:2

Merk op:

1. Hoe hij, die zich verhoogt, hier vernederd wordt, en hem schande wordt aangedaan. Als de hovaardigheid komt, zal de schande ook komen. Hoogmoed is een zonde, waarvoor de mensen alle reden hebben om zich te schamen. Het is schande voor een mens, die uit de aarde is voortgekomen, van aalmoezen leeft, van God afhankelijk is, en alles verbeurd heeft wat hij heeft, om hoogmoedig te zijn. Het is een zonde, waarover anderen schande roepen en waarop zij met minachting neerzien, wie hovaardig is, maakt zich verachtelijk, het is een zonde, waarvoor God de mensen dikwijls naar beneden brengt, zoals Hij Nebukadnezar en Herodes naar beneden gebracht heeft, wier schande en versmaadheid terstond op hun hoogmoedige eigenwaan is gevolgd want God wederstaat de hovaardigen, spreekt hen tegen, werkt hen tegen in hetgeen, waarop zij hoogmoedig zijn, Isaiah 2:11 en verv.

2. Hoe hij, die zichzelf vernedert, hier verhoogd wordt, en hem een schoon, groot karakter wordt toegeschreven. Gelijk er bij de hoogmoedigen dwaasheid is en schande zijn zal, zo is er met de ootmoedigen wijsheid en zal er eer met hem wezen, want iemands wijsheid verkrijgt hem achting, en doet zijn aangezicht blinken voor de mensen. Of, zo er sommigen laaghartig genoeg zijn om de ootmoedigen te vertreden, zal God hun genade geven, en dat zal hun eer wezen. In aanmerking nemende hoe veilig, hoe kalm en gerust zij zijn, die van een nederige geest zijn, zeggen wij: Met de ootmoedigen is wijsheid.

Vers 2

Spreuken 11:2

Merk op:

1. Hoe hij, die zich verhoogt, hier vernederd wordt, en hem schande wordt aangedaan. Als de hovaardigheid komt, zal de schande ook komen. Hoogmoed is een zonde, waarvoor de mensen alle reden hebben om zich te schamen. Het is schande voor een mens, die uit de aarde is voortgekomen, van aalmoezen leeft, van God afhankelijk is, en alles verbeurd heeft wat hij heeft, om hoogmoedig te zijn. Het is een zonde, waarover anderen schande roepen en waarop zij met minachting neerzien, wie hovaardig is, maakt zich verachtelijk, het is een zonde, waarvoor God de mensen dikwijls naar beneden brengt, zoals Hij Nebukadnezar en Herodes naar beneden gebracht heeft, wier schande en versmaadheid terstond op hun hoogmoedige eigenwaan is gevolgd want God wederstaat de hovaardigen, spreekt hen tegen, werkt hen tegen in hetgeen, waarop zij hoogmoedig zijn, Isaiah 2:11 en verv.

2. Hoe hij, die zichzelf vernedert, hier verhoogd wordt, en hem een schoon, groot karakter wordt toegeschreven. Gelijk er bij de hoogmoedigen dwaasheid is en schande zijn zal, zo is er met de ootmoedigen wijsheid en zal er eer met hem wezen, want iemands wijsheid verkrijgt hem achting, en doet zijn aangezicht blinken voor de mensen. Of, zo er sommigen laaghartig genoeg zijn om de ootmoedigen te vertreden, zal God hun genade geven, en dat zal hun eer wezen. In aanmerking nemende hoe veilig, hoe kalm en gerust zij zijn, die van een nederige geest zijn, zeggen wij: Met de ootmoedigen is wijsheid.

Vers 3

Spreuken 11:3

Er is niet alleen beloofd dat God de oprechten zal leiden, en gedreigd dat Hij de overtreders zal verstoren, maar opdat wij van beide ten volle verzekerd zullen zijn, wordt het hier voorgesteld, alsof dit uit de aard van de zaak als vanzelf voortvloeit.

1. De oprechtheid van een eerlijk man zal zelf zijn leidsvrouw wezen op de weg des plichts en de weg van de veiligheid. Zijn beginselen zijn vast, zijn regel is zeker, en daarom is zijn weg duidelijk en vlak, zijn oprechtheid maakt hem standvastig, en hij behoeft niet met iedere verandering van de wind van koers te veranderen, daar hij geen ander doel voor ogen heeft dan een goed geweten te bewaren. Oprechtheid en vroomheid zullen de mensen behoeden, Psalms 25:21.

2. De ongerechtigheid van een goddeloze zal zelf zijn verderf wezen. Gelijk de oprechtheid van een Godvruchtige zijn bescherming zal wezen al is hij ook nog zo aan gevaar blootgesteld, zo zal de verkeerdheid van de zondaren hun verderf wezen, al denken zij ook nog zo versterkt en beveiligd te zijn, zij zullen in kuilen vallen, die zij zelf hebben gegraven, Hoofdst. 5:22.

Vers 3

Spreuken 11:3

Er is niet alleen beloofd dat God de oprechten zal leiden, en gedreigd dat Hij de overtreders zal verstoren, maar opdat wij van beide ten volle verzekerd zullen zijn, wordt het hier voorgesteld, alsof dit uit de aard van de zaak als vanzelf voortvloeit.

1. De oprechtheid van een eerlijk man zal zelf zijn leidsvrouw wezen op de weg des plichts en de weg van de veiligheid. Zijn beginselen zijn vast, zijn regel is zeker, en daarom is zijn weg duidelijk en vlak, zijn oprechtheid maakt hem standvastig, en hij behoeft niet met iedere verandering van de wind van koers te veranderen, daar hij geen ander doel voor ogen heeft dan een goed geweten te bewaren. Oprechtheid en vroomheid zullen de mensen behoeden, Psalms 25:21.

2. De ongerechtigheid van een goddeloze zal zelf zijn verderf wezen. Gelijk de oprechtheid van een Godvruchtige zijn bescherming zal wezen al is hij ook nog zo aan gevaar blootgesteld, zo zal de verkeerdheid van de zondaren hun verderf wezen, al denken zij ook nog zo versterkt en beveiligd te zijn, zij zullen in kuilen vallen, die zij zelf hebben gegraven, Hoofdst. 5:22.

Vers 4

Spreuken 11:4

De dag des doods zal een dag des toorns wezen, hij is een bode van Gods toorn, daarom heeft Mozes, toen hij nadacht over de sterflijkheid van de mens, daar aanleiding in gevonden om de sterkte van Gods toorn te bewonderen, psalm 90:11. Het is een schuld, die wij te betalen hebben, niet aan de natuur, maar aan Gods gerechtigheid. Na de dood het oordeel, en dat is een dag des toorns, Revelation 6:17.

Goed, of rijkdom, zal de mens van generlei nut zijn in die dag, hij zal noch de slag afwenden, noch de pijn wegnemen of verzachten, en noch veel minder de prikkel ontnemen aan de dood, van welk nut zal dus dan het geboorterecht van de wereld zijn? In tijden van openbare oordelen zal rijkdom de mensen eerder aan gevaar blootstellen dan hen beschermen, Ezechiël 7:19.

Het is alleen gerechtigheid, die van de dood redt, een goede consciëntie maakt de dood gemakkelijk en neemt er de verschrikking uit weg, het is het voorrecht van de rechtvaardige alleen om van de tweede dood niet geschaad te worden, en aldus ook niet zeer geschaad te worden door de eerste dood.

Vers 4

Spreuken 11:4

De dag des doods zal een dag des toorns wezen, hij is een bode van Gods toorn, daarom heeft Mozes, toen hij nadacht over de sterflijkheid van de mens, daar aanleiding in gevonden om de sterkte van Gods toorn te bewonderen, psalm 90:11. Het is een schuld, die wij te betalen hebben, niet aan de natuur, maar aan Gods gerechtigheid. Na de dood het oordeel, en dat is een dag des toorns, Revelation 6:17.

Goed, of rijkdom, zal de mens van generlei nut zijn in die dag, hij zal noch de slag afwenden, noch de pijn wegnemen of verzachten, en noch veel minder de prikkel ontnemen aan de dood, van welk nut zal dus dan het geboorterecht van de wereld zijn? In tijden van openbare oordelen zal rijkdom de mensen eerder aan gevaar blootstellen dan hen beschermen, Ezechiël 7:19.

Het is alleen gerechtigheid, die van de dood redt, een goede consciëntie maakt de dood gemakkelijk en neemt er de verschrikking uit weg, het is het voorrecht van de rechtvaardige alleen om van de tweede dood niet geschaad te worden, en aldus ook niet zeer geschaad te worden door de eerste dood.

Verzen 5-6

Spreuken 11:5-6

Deze twee verzen zijn eigenlijk aan elkaar gelijk, zij hebben beide dezelfde strekking als Proverbs 11:3. Want de waarheden hier zijn van zo'n gewisheid en van zo groot gewicht, dat zij ons niet te dikwijls ingeprent kunnen worden. Wij moeten ons door deze beginselen laten regeren.

1. Dat de wegen van de Godsdienst recht en veilig zijn, en dat wij er van een heilige gerustheid kunnen genieten. Een levend beginsel van trouw en genade zal zijn:

a. Onze beste gids op de rechte weg, om ons in ieder twijfelachtig geval te zeggen: Dit is de weg, wandel in henzelf. Hij, die zonder bedrog handelt, ziet rechtuit, en ziet zijn weg voor zich.

b. Onze beste redding van elke bedrieglijke weg. De gerechtigheid van de oprechten is hun wapenrusting om hen te beschermen tegen de verlokkingen van de duivel en de wereld en tegen hun dreigementen.

2. De wegen van de goddeloosheid zijn gevaarlijk en verwoestend. De goddeloze valt in ellende en verderf door zijn eigen goddeloosheid, hij wordt gevangen in zijn eigen verkeerdheid als in een strik. O Israël, gij hebt uzelf verdorven, Hosea 13:9,. Zijn zonde zal zijn straf zijn, dezelfde zaak, door welke zij dachten zich te beschutten, zal zich tegen hen keren.

Verzen 5-6

Spreuken 11:5-6

Deze twee verzen zijn eigenlijk aan elkaar gelijk, zij hebben beide dezelfde strekking als Proverbs 11:3. Want de waarheden hier zijn van zo'n gewisheid en van zo groot gewicht, dat zij ons niet te dikwijls ingeprent kunnen worden. Wij moeten ons door deze beginselen laten regeren.

1. Dat de wegen van de Godsdienst recht en veilig zijn, en dat wij er van een heilige gerustheid kunnen genieten. Een levend beginsel van trouw en genade zal zijn:

a. Onze beste gids op de rechte weg, om ons in ieder twijfelachtig geval te zeggen: Dit is de weg, wandel in henzelf. Hij, die zonder bedrog handelt, ziet rechtuit, en ziet zijn weg voor zich.

b. Onze beste redding van elke bedrieglijke weg. De gerechtigheid van de oprechten is hun wapenrusting om hen te beschermen tegen de verlokkingen van de duivel en de wereld en tegen hun dreigementen.

2. De wegen van de goddeloosheid zijn gevaarlijk en verwoestend. De goddeloze valt in ellende en verderf door zijn eigen goddeloosheid, hij wordt gevangen in zijn eigen verkeerdheid als in een strik. O Israël, gij hebt uzelf verdorven, Hosea 13:9,. Zijn zonde zal zijn straf zijn, dezelfde zaak, door welke zij dachten zich te beschutten, zal zich tegen hen keren.

Vers 7

Spreuken 11:7

Zelfs goddeloze mensen kunnen zolang als zij leven vol vertrouwen de verwachting koesteren op gelukzaligheid als zij sterven, of tenminste op geluk in deze wereld. De geveinsde heeft zijn hoop, waarin hij zich wikkelt zoals de spin in haar web, de wereldling verwacht grote dingen van zijn rijkdom, hij noemt hem goederen, opgelegd voor vele jaren, en hoopt er rust in te kunnen nemen en vrolijk te zijn, maar in hun dood zal hun verwachting worden verijdeld, de wereldling moet deze wereld verlaten, waarin hij verwachtte bestendig te zullen blijven, en de huichelaar zal niet komen in die wereld, waar hij dacht en verwachtte heen te gaan, Job. 27:8.

Het zal de grote verzwaring zijn van de rampzaligheid van goddeloze mensen, dat hun hoop in wanhoop zal overgaan, op het ogenblik dat zij dachten haar met verwezenlijking gekroond te zien. Als een Godvruchtige sterft, worden zijn verwachtingen overtroffen, maar als een goddeloze sterft, is hij in zijn verwachting bedrogen, op die eigen dag vergaan zijn gedachten waarmee hij zich had gevleid, zijn hoop verdwijnt.

Vers 7

Spreuken 11:7

Zelfs goddeloze mensen kunnen zolang als zij leven vol vertrouwen de verwachting koesteren op gelukzaligheid als zij sterven, of tenminste op geluk in deze wereld. De geveinsde heeft zijn hoop, waarin hij zich wikkelt zoals de spin in haar web, de wereldling verwacht grote dingen van zijn rijkdom, hij noemt hem goederen, opgelegd voor vele jaren, en hoopt er rust in te kunnen nemen en vrolijk te zijn, maar in hun dood zal hun verwachting worden verijdeld, de wereldling moet deze wereld verlaten, waarin hij verwachtte bestendig te zullen blijven, en de huichelaar zal niet komen in die wereld, waar hij dacht en verwachtte heen te gaan, Job. 27:8.

Het zal de grote verzwaring zijn van de rampzaligheid van goddeloze mensen, dat hun hoop in wanhoop zal overgaan, op het ogenblik dat zij dachten haar met verwezenlijking gekroond te zien. Als een Godvruchtige sterft, worden zijn verwachtingen overtroffen, maar als een goddeloze sterft, is hij in zijn verwachting bedrogen, op die eigen dag vergaan zijn gedachten waarmee hij zich had gevleid, zijn hoop verdwijnt.

Vers 8

Spreuken 11:8

Gelijk altijd in de dood, zo is het ook soms in het leven: de rechtvaardigen worden buitengemeen bevoorrecht en de goddelozen teleurgesteld.

1. Godvruchtige mensen worden gered uit benauwdheden, waarin zij dachten te bezwijken, maar zij worden uitgevoerd in een overvloeiende verversing, Psalms 66:12, Psalms 34:20. God heeft een weg gevonden om Zijn volk te verlossen, toen zij aan verlossing wanhoopten, en hun vijanden reeds juichten alsof de woestijn hen had besloten.

2. De goddelozen komen in de benauwdheden, waarvan zij zich verre waanden, ja, waarin zij de rechtvaardigen gebracht hadden zodat zij nu in hun plaats schijnen te komen als rantsoen voor de rechtvaardigen. Mordechai wordt van de galg gered, Daniël uit de kuil van de leeuwen, en Petrus uit de gevangenis, en hun vervolgers komen in hun plaats. De Israëlieten worden gered uit de Schelfzee, en de Egyptenaren verdrinken erin. Zo kostelijk zijn de heiligen in Gods ogen, dat Hij mensen in hun plaats geeft, Isaiah 43:3, Isaiah 43:4.

Vers 8

Spreuken 11:8

Gelijk altijd in de dood, zo is het ook soms in het leven: de rechtvaardigen worden buitengemeen bevoorrecht en de goddelozen teleurgesteld.

1. Godvruchtige mensen worden gered uit benauwdheden, waarin zij dachten te bezwijken, maar zij worden uitgevoerd in een overvloeiende verversing, Psalms 66:12, Psalms 34:20. God heeft een weg gevonden om Zijn volk te verlossen, toen zij aan verlossing wanhoopten, en hun vijanden reeds juichten alsof de woestijn hen had besloten.

2. De goddelozen komen in de benauwdheden, waarvan zij zich verre waanden, ja, waarin zij de rechtvaardigen gebracht hadden zodat zij nu in hun plaats schijnen te komen als rantsoen voor de rechtvaardigen. Mordechai wordt van de galg gered, Daniël uit de kuil van de leeuwen, en Petrus uit de gevangenis, en hun vervolgers komen in hun plaats. De Israëlieten worden gered uit de Schelfzee, en de Egyptenaren verdrinken erin. Zo kostelijk zijn de heiligen in Gods ogen, dat Hij mensen in hun plaats geeft, Isaiah 43:3, Isaiah 43:4.

Vers 9

Spreuken 11:9

Hier is:

1. Geveinsdheid kwaad beramende. Het is niet alleen de moordenaar met zijn zwaard, maar de huichelaar met zijn mond, die zijn naaste verderft, hem verlokkende tot zonde, of in kwaad, door schoonschijnende woorden van vriendelijkheid en liefde. Dood en leven zijn in de macht van de tong, maar geen tong is noodlottiger dan de vleiende tong.

2. Eerlijkheid het plan verijdelende en ontkomende aan de strik, door wetenschap, kennis van de raadslagen des Satans, worden de rechtvaardigen bevrijd uit de strikken, die de huichelaar voor hen gespannen heeft, de verleiders zullen de uitverkorenen niet bedriegen. Door de kennis van God en de Schriften en van hun eigen hart zullen de rechtvaardigen bevrijd worden van degenen, die loeren op een gelegenheid om hen te bedriegen, en hen aldus te verderven, Romans 16:18, Romans 16:19.

Vers 9

Spreuken 11:9

Hier is:

1. Geveinsdheid kwaad beramende. Het is niet alleen de moordenaar met zijn zwaard, maar de huichelaar met zijn mond, die zijn naaste verderft, hem verlokkende tot zonde, of in kwaad, door schoonschijnende woorden van vriendelijkheid en liefde. Dood en leven zijn in de macht van de tong, maar geen tong is noodlottiger dan de vleiende tong.

2. Eerlijkheid het plan verijdelende en ontkomende aan de strik, door wetenschap, kennis van de raadslagen des Satans, worden de rechtvaardigen bevrijd uit de strikken, die de huichelaar voor hen gespannen heeft, de verleiders zullen de uitverkorenen niet bedriegen. Door de kennis van God en de Schriften en van hun eigen hart zullen de rechtvaardigen bevrijd worden van degenen, die loeren op een gelegenheid om hen te bedriegen, en hen aldus te verderven, Romans 16:18, Romans 16:19.

Verzen 10-11

Spreuken 11:10-11

Hier wordt opgemerkt:

1. Dat de Godvruchtigen over het algemeen door hun naasten worden bemind, maar dat niemand houdt van slechte mensen.

a. Weliswaar, er zijn enkelen, die vijanden zijn van de rechtvaardigen, die bevooroordeeld zijn tegen God en Godsvrucht, en voor wie het dus een kwelling is om Godvruchtige mensen macht en voorspoed te zien hebben, maar alle onpartijdige personen, zelfs degenen, die niet bijzonder Godsdienstig zijn, hebben voor een goed man een goed woord, en daarom zal het als de rechtvaardigen welvaren, als zij bevorderd worden, in staat worden gesteld om naar de begeerte huns harten goed te doen, zoveel te beter zijn voor allen, die hen omringen, en zal de stad zich verblijden. Tot eer en ter aanmoediging van de deugd, en omdat het de vervulling is van Gods belofte, behoren wij ons te verheugen als wij deugdzame mensen voorspoedig zien in de wereld, in eer zien gebracht.

b. Goddeloze mensen kunnen misschien hier en daar iemand hebben, die hun genegen is, en wel onder degenen, die ten enenmale zijn zoals zij, maar over het algemeen ontmoeten zij kwaadwilligheid onder hun naburen, zij kunnen gevreesd zijn, maar zij zijn niet bemind en daarom is er gejuich als zij vergaan. Het doet iedereen genoegen hen onteerd en ontwapend te zien, ontzet uit posten van vertrouwen en macht, uit de wereld verjaagd, en men wenst dat aan de stad geen groter onheil zal overkomen dan hun heengaan er voor is, en dat wel te meer omdat zij hopen dat de rechtvaardigen in hun plaats zullen komen, zoals zij in de plaats van de rechtvaardigen in benauwdheid komen, Proverbs 11:8. Laat dan eerbesef ons in de paden van de deugd houden, opdat wij begeerd mogen zijn terwijl wij leven, en betreurd zullen worden als wij sterven, en niet van het toneel weggefloten worden, Job 27:23, Psalms 52:7.

2. Dat er een goede reden hiervoor is, want zij, die goed zijn, doen goed, meer zoals het spreekwoord van de ouden zegt van de goddelozen komt goddeloosheid voort.

a. Godvruchtige mensen zijn openbare zegeningen "Vir bonus est commune bonum. Door de zegen van de oprechten," de zegeningen, waarmee zij gezegend zijn, die hun sfeer van nuttige werkzaamheid verruimen, door de zegeningen, waarmee zij hun naburen zegenen, door hun raad, hun voorbeeld, hun gebeden, en al de gevallen, waarin zij de openbare belangen van dienst zijn, door de zegeningen, waarmee God anderen zegent om hunnentwil door dit alles wordt een stad verheven, aangenamer en gerieflijker gemaakt voor de inwoners, en van meer gewicht en aanzien onder haar naburen.

b. Goddeloze mensen zijn een ieder tot last, zij zijn de plaag van hun geslacht, door de mond van de goddelozen wordt de stad verbroken, door hun kwade samensprekingen worden goede zeden verdorven, de gehele stad wordt er door verdorven, wordt de deugd er uit verbannen en komen de oordelen Gods er over.

Verzen 10-11

Spreuken 11:10-11

Hier wordt opgemerkt:

1. Dat de Godvruchtigen over het algemeen door hun naasten worden bemind, maar dat niemand houdt van slechte mensen.

a. Weliswaar, er zijn enkelen, die vijanden zijn van de rechtvaardigen, die bevooroordeeld zijn tegen God en Godsvrucht, en voor wie het dus een kwelling is om Godvruchtige mensen macht en voorspoed te zien hebben, maar alle onpartijdige personen, zelfs degenen, die niet bijzonder Godsdienstig zijn, hebben voor een goed man een goed woord, en daarom zal het als de rechtvaardigen welvaren, als zij bevorderd worden, in staat worden gesteld om naar de begeerte huns harten goed te doen, zoveel te beter zijn voor allen, die hen omringen, en zal de stad zich verblijden. Tot eer en ter aanmoediging van de deugd, en omdat het de vervulling is van Gods belofte, behoren wij ons te verheugen als wij deugdzame mensen voorspoedig zien in de wereld, in eer zien gebracht.

b. Goddeloze mensen kunnen misschien hier en daar iemand hebben, die hun genegen is, en wel onder degenen, die ten enenmale zijn zoals zij, maar over het algemeen ontmoeten zij kwaadwilligheid onder hun naburen, zij kunnen gevreesd zijn, maar zij zijn niet bemind en daarom is er gejuich als zij vergaan. Het doet iedereen genoegen hen onteerd en ontwapend te zien, ontzet uit posten van vertrouwen en macht, uit de wereld verjaagd, en men wenst dat aan de stad geen groter onheil zal overkomen dan hun heengaan er voor is, en dat wel te meer omdat zij hopen dat de rechtvaardigen in hun plaats zullen komen, zoals zij in de plaats van de rechtvaardigen in benauwdheid komen, Proverbs 11:8. Laat dan eerbesef ons in de paden van de deugd houden, opdat wij begeerd mogen zijn terwijl wij leven, en betreurd zullen worden als wij sterven, en niet van het toneel weggefloten worden, Job 27:23, Psalms 52:7.

2. Dat er een goede reden hiervoor is, want zij, die goed zijn, doen goed, meer zoals het spreekwoord van de ouden zegt van de goddelozen komt goddeloosheid voort.

a. Godvruchtige mensen zijn openbare zegeningen "Vir bonus est commune bonum. Door de zegen van de oprechten," de zegeningen, waarmee zij gezegend zijn, die hun sfeer van nuttige werkzaamheid verruimen, door de zegeningen, waarmee zij hun naburen zegenen, door hun raad, hun voorbeeld, hun gebeden, en al de gevallen, waarin zij de openbare belangen van dienst zijn, door de zegeningen, waarmee God anderen zegent om hunnentwil door dit alles wordt een stad verheven, aangenamer en gerieflijker gemaakt voor de inwoners, en van meer gewicht en aanzien onder haar naburen.

b. Goddeloze mensen zijn een ieder tot last, zij zijn de plaag van hun geslacht, door de mond van de goddelozen wordt de stad verbroken, door hun kwade samensprekingen worden goede zeden verdorven, de gehele stad wordt er door verdorven, wordt de deugd er uit verbannen en komen de oordelen Gods er over.

Verzen 12-13

Spreuken 11:12-13

Stilzwijgen wordt hier aanbevolen als een blijk van ware vriendschap en een middel om haar te bewaren en in stand te houden, en daarom is het een blijk:

1. Van wijsheid. Een man van verstand, die over zijn eigen geest heerst, zal, als hij getergd wordt, stilzwijgen, opdat hij noch lucht zal geven aan zijn eigen hartstocht, noch de drift of de hartstocht van anderen zal opwekken door smadelijke woorden te gebruiken of scherpe opmerkingen te maken.

2. Van oprechtheid. Hij, die getrouw is van geest, die getrouw is, niet alleen aan zijn eigen belofte, maar aan het belang van zijn vriend, bedekt iedere zaak, die, zo zij ontdekt werd, ten nadele van zijn naaste zou zijn.

Dit voorzichtig, vriendschappelijk bedekken, wordt hier gesteld tegenover twee boze ondeugden van de tong.

a. Met minachting van iemand spreken in zijn bijzijn. Die verstandeloos is, toont zijn dwaasheid hierin, dat hij zijn naaste veracht. Om het minst of geringst noemt hij hem Raka, en gij dwaas, en vertreedt hem, behandelt hem met minachting, alsof hij niet waardig was om bij de honden van zijn kudde gesteld te worden. Hij onderschat zichzelf, die aldus iemand onderschat, die van hetzelfde leem geformeerd is als hijzelf.

b. Op boosaardige wijze van iemand te spreken echter zijn rug, een achterklapper die met al de verhalen, die hij hoort, of zij waar of niet waar zijn, rondloopt, van huis tot huis gaat, om kwaad aan te stichten en onenigheid te zaaien, openbaart het heimelijke, geheimen, die hem toevertrouwd waren, en aldus verbreekt hij de wetten, en verbeurt hij al de voorrechten van vriendschap en van een vertrouwelijke omgang.

Verzen 12-13

Spreuken 11:12-13

Stilzwijgen wordt hier aanbevolen als een blijk van ware vriendschap en een middel om haar te bewaren en in stand te houden, en daarom is het een blijk:

1. Van wijsheid. Een man van verstand, die over zijn eigen geest heerst, zal, als hij getergd wordt, stilzwijgen, opdat hij noch lucht zal geven aan zijn eigen hartstocht, noch de drift of de hartstocht van anderen zal opwekken door smadelijke woorden te gebruiken of scherpe opmerkingen te maken.

2. Van oprechtheid. Hij, die getrouw is van geest, die getrouw is, niet alleen aan zijn eigen belofte, maar aan het belang van zijn vriend, bedekt iedere zaak, die, zo zij ontdekt werd, ten nadele van zijn naaste zou zijn.

Dit voorzichtig, vriendschappelijk bedekken, wordt hier gesteld tegenover twee boze ondeugden van de tong.

a. Met minachting van iemand spreken in zijn bijzijn. Die verstandeloos is, toont zijn dwaasheid hierin, dat hij zijn naaste veracht. Om het minst of geringst noemt hij hem Raka, en gij dwaas, en vertreedt hem, behandelt hem met minachting, alsof hij niet waardig was om bij de honden van zijn kudde gesteld te worden. Hij onderschat zichzelf, die aldus iemand onderschat, die van hetzelfde leem geformeerd is als hijzelf.

b. Op boosaardige wijze van iemand te spreken echter zijn rug, een achterklapper die met al de verhalen, die hij hoort, of zij waar of niet waar zijn, rondloopt, van huis tot huis gaat, om kwaad aan te stichten en onenigheid te zaaien, openbaart het heimelijke, geheimen, die hem toevertrouwd waren, en aldus verbreekt hij de wetten, en verbeurt hij al de voorrechten van vriendschap en van een vertrouwelijke omgang.

Vers 14

Spreuken 11:14

Hier is:

1. Het slechte voorteken van de ondergang van een rijk: Waar in het geheel geen raadslagen zijn, waar alles met roekeloosheid gedaan wordt, of waar geen wijze raadslagen zijn voor het algemene welzijn, slechts kuiperijen zijn voor partijen en partijbelangen, vervalt het volk, wordt het verbrokkeld, en wordt het een gemakkelijke prooi voor de gemene vijand. Voor krijgsverrichtingen zijn krijgsraden nodig, twee ogen zien meer dan een oog, en wederzijdse hulp en bijstand.

2. Het goede voorteken van de voorspoed eens rijke. In de veelheid van de raadslieden, die inzien dat zij elkaar nodig hebben, in overeenstemming met elkaar handelen tot welzijn van het publiek, is behoudenis, want de verstandige maatregelen, die de een niet inziet, daar kunnen de ogen van een ander voor open zijn. Zelfs voor onze persoonlijke aangelegenheden zullen wij dikwijls bevinden dat het voordelig voor ons is, om met velen te rade te gaan, als zij overeenkomen in hun raad, wordt onze weg er zoveel duidelijker door, als zij verschillen, kunnen wij het voor en tegen van de zaak horen, haar van alle zijden bezien en er zoveel beter door instaat zijn om tot een beslissing te komen.

Vers 14

Spreuken 11:14

Hier is:

1. Het slechte voorteken van de ondergang van een rijk: Waar in het geheel geen raadslagen zijn, waar alles met roekeloosheid gedaan wordt, of waar geen wijze raadslagen zijn voor het algemene welzijn, slechts kuiperijen zijn voor partijen en partijbelangen, vervalt het volk, wordt het verbrokkeld, en wordt het een gemakkelijke prooi voor de gemene vijand. Voor krijgsverrichtingen zijn krijgsraden nodig, twee ogen zien meer dan een oog, en wederzijdse hulp en bijstand.

2. Het goede voorteken van de voorspoed eens rijke. In de veelheid van de raadslieden, die inzien dat zij elkaar nodig hebben, in overeenstemming met elkaar handelen tot welzijn van het publiek, is behoudenis, want de verstandige maatregelen, die de een niet inziet, daar kunnen de ogen van een ander voor open zijn. Zelfs voor onze persoonlijke aangelegenheden zullen wij dikwijls bevinden dat het voordelig voor ons is, om met velen te rade te gaan, als zij overeenkomen in hun raad, wordt onze weg er zoveel duidelijker door, als zij verschillen, kunnen wij het voor en tegen van de zaak horen, haar van alle zijden bezien en er zoveel beter door instaat zijn om tot een beslissing te komen.

Vers 15

Spreuken 11:15

Hier wordt ons geleerd:

1. In het algemeen: dat wij met onze bezittingen niet mogen doen wat wij willen. Hij, die ze ons gaf, heeft zich het recht voorbehouden om ons te besturen in het gebruik ervan, want zij zijn ons eigendom niet, wij zijn er slechts de rentmeesters van. En voorts, dat God in Zijn wet te rade gaat met onze belangen, en ons die barmhartigheid leert, welke thuis begint, zowel als die, welke daar niet moet eindigen. Er is een goed beheer en bestier van zaken, dat ook goede Godgeleerdheid is, een wijs beleid in het regelen van onze zaken, dat tot de aard van een Godvruchtig man behoort, Psalms 112:5. Iedereen moet rechtvaardig zijn voor zijn eigen gezin, want anders neemt hij zijn rentmeesterschap niet getrouw waar.

2. In het bijzonder, dat wij niet roekeloos en onnadenkend borg voor iemand moeten blijven.

a. Omdat er gevaar is, dat wij onszelf in moeilijkheden er mee brengen, onszelf, en ook ons gezin, als wij zijn heengegaan. Als iemand borg geworden is voor een vreemde, voor de eerste de beste, die er hem om vroeg, hem beloofd heeft hem op een andere tijd dezelfde dienst te bewijzen, iemand, wiens persoon hij misschien kent, en wiens omstandigheden hij meent te kennen, maar waarin hij zich vergist, hij zal zeker verbroken worden, er misschien zelf bankroet om moeten gaan. Onze Heere Jezus is borg geworden voor ons toen wij vreemdelingen waren, ja meer, toen wij vijanden waren, en Hij is verbroken geworden, het behaagde de Heere Hem te verbrijzelen.

b. Omdat hij, die zich voor al zulk borg blijven wacht, zich op veilige grond houdt. Dat kan iemand doen door zich niet verder in zaken te steken dan zijn vermogen of zijn crediet reikt, zodat hij het niet nodig heeft om anderen te vragen zich voor hem borg te stellen.

Vers 15

Spreuken 11:15

Hier wordt ons geleerd:

1. In het algemeen: dat wij met onze bezittingen niet mogen doen wat wij willen. Hij, die ze ons gaf, heeft zich het recht voorbehouden om ons te besturen in het gebruik ervan, want zij zijn ons eigendom niet, wij zijn er slechts de rentmeesters van. En voorts, dat God in Zijn wet te rade gaat met onze belangen, en ons die barmhartigheid leert, welke thuis begint, zowel als die, welke daar niet moet eindigen. Er is een goed beheer en bestier van zaken, dat ook goede Godgeleerdheid is, een wijs beleid in het regelen van onze zaken, dat tot de aard van een Godvruchtig man behoort, Psalms 112:5. Iedereen moet rechtvaardig zijn voor zijn eigen gezin, want anders neemt hij zijn rentmeesterschap niet getrouw waar.

2. In het bijzonder, dat wij niet roekeloos en onnadenkend borg voor iemand moeten blijven.

a. Omdat er gevaar is, dat wij onszelf in moeilijkheden er mee brengen, onszelf, en ook ons gezin, als wij zijn heengegaan. Als iemand borg geworden is voor een vreemde, voor de eerste de beste, die er hem om vroeg, hem beloofd heeft hem op een andere tijd dezelfde dienst te bewijzen, iemand, wiens persoon hij misschien kent, en wiens omstandigheden hij meent te kennen, maar waarin hij zich vergist, hij zal zeker verbroken worden, er misschien zelf bankroet om moeten gaan. Onze Heere Jezus is borg geworden voor ons toen wij vreemdelingen waren, ja meer, toen wij vijanden waren, en Hij is verbroken geworden, het behaagde de Heere Hem te verbrijzelen.

b. Omdat hij, die zich voor al zulk borg blijven wacht, zich op veilige grond houdt. Dat kan iemand doen door zich niet verder in zaken te steken dan zijn vermogen of zijn crediet reikt, zodat hij het niet nodig heeft om anderen te vragen zich voor hem borg te stellen.

Vers 16

Spreuken 11:16

Hier:

1. Wordt toegegeven, dat geweldigen de rijkdom vasthouden, dat zij, die zich veel beweging geven in de wereld, mannen zijn van geestkracht en van invloed, die in staat zijn zich te handhaven tegenover allen, die hun in de weg treden, waarschijnlijk houden zullen wat zij hebben, en nog meer zullen verkrijgen, terwijl op hen, die zwak zijn, allen van rondom zullen aanvallen als roofvogels op een prooi.

2. Het wordt als toegestaan beschouwd en aangenomen, dat een aangename huisvrouw even bezorgd is om haar eer op te houden, haar reputatie voor wijsheid en zedigheid, nederigheid en heusheid en alle andere genadegaven, die de echte versierselen zijn van haar sekse als sterke mannen of geweldigen, om hun bezittingen vast te houden en te beveiligen, en die vrouwen, die in waarheid aangenaam, Godvruchtig zijn, zullen evenzo door haar wijsheid en haar goed gedrag haar eer handhaven en beveiligen. Een Godvruchtige vrouw is even achtbaar als een kloekmoedig man, en haar eer is even wel bewaard en veilig.

Vers 16

Spreuken 11:16

Hier:

1. Wordt toegegeven, dat geweldigen de rijkdom vasthouden, dat zij, die zich veel beweging geven in de wereld, mannen zijn van geestkracht en van invloed, die in staat zijn zich te handhaven tegenover allen, die hun in de weg treden, waarschijnlijk houden zullen wat zij hebben, en nog meer zullen verkrijgen, terwijl op hen, die zwak zijn, allen van rondom zullen aanvallen als roofvogels op een prooi.

2. Het wordt als toegestaan beschouwd en aangenomen, dat een aangename huisvrouw even bezorgd is om haar eer op te houden, haar reputatie voor wijsheid en zedigheid, nederigheid en heusheid en alle andere genadegaven, die de echte versierselen zijn van haar sekse als sterke mannen of geweldigen, om hun bezittingen vast te houden en te beveiligen, en die vrouwen, die in waarheid aangenaam, Godvruchtig zijn, zullen evenzo door haar wijsheid en haar goed gedrag haar eer handhaven en beveiligen. Een Godvruchtige vrouw is even achtbaar als een kloekmoedig man, en haar eer is even wel bewaard en veilig.

Vers 17

Spreuken 11:17

Het is een algemeen aangenomen beginsel: leder voor zich, "Proximus egomet mini ik ben mijzelf het naast." Indien dit nu goed verstaan wordt, dan zal het een reden wezen om een Godvruchtige gezindheid in ons hart te koesteren en het verdorven vlees in ons te kruisigen. Wij zijn vrienden of vijanden van onszelf, zelfs ten opzichte van ons tegenwoordig welzijn, al naar wij ons al of niet door Godsdienstige beginselen laten regeren.

1. Een goedertieren, tederhartig mens doet zijn ziel wel, brengt en houdt zich op zijn gemak, hij heeft het genot van zijn plicht te doen en bij te dragen tot het welzijn en de behaaglijkheid van hen, die hem zijn als zijn eigen ziel, want wij zijn elkanders leden. Hij die anderen bevochtigt met zijn tijdelijk goed, zal door God bewaterd worden met geestelijke zegeningen, die, naar hij zal bevinden, het meeste goed zullen doen aan zijn eigen ziel. Zie Isaiah 58:7 en verv. Indien gij uw ogen niet verbergt voor uw vlees, maar goeddoet aan anderen, zoals aan uzelf, als gij goed doet met uw eigen ziel, en haar opent voor de hongerige, dan doet gij goed aan uw eigen ziel, want de Heere zal uw ziel verzadigen en uw beenderen vaardig maken. Sommigen achten dat het tot de aard van een goedertieren mens behoort, dat hij veel werk maakt van zichzelf, de gezindheid, die hem barmhartig maakt voor anderen, zal hem dringen om zichzelf al het nodige toe te staan, en het goede van zijn arbeid te genieten. Onder de ziel kunnen wij de inwendige mens verstaan zoals de apostel haar noemt, en dan leert het ons dat de eerste en grote daad van barmhartigheid is, onze eigen ziel wel te voorzien van hetgeen nodig is om het geestelijk leven te onderhouden.

2. Een wreed, stug en boosaardig mens beroert zijn eigen vlees, en zo wordt zijn zonde zijn straf. Hij laat zich verhongeren en sterft van gebrek aan hetgeen hij heeft, omdat hij geen hart heeft om het te gebruiken, hetzij ten goede van anderen of van zichzelf. Hij is een kwelling voor zijn naaste betrekkingen, die hem zijn, hem behoren te zijn als zijn eigen vlees, Efeziers 5:29. Nijd en boosaardigheid, een gulzig haken naar de wereld, zijn de verrotting van de beenderen en de wegtering van het vlees.

Vers 17

Spreuken 11:17

Het is een algemeen aangenomen beginsel: leder voor zich, "Proximus egomet mini ik ben mijzelf het naast." Indien dit nu goed verstaan wordt, dan zal het een reden wezen om een Godvruchtige gezindheid in ons hart te koesteren en het verdorven vlees in ons te kruisigen. Wij zijn vrienden of vijanden van onszelf, zelfs ten opzichte van ons tegenwoordig welzijn, al naar wij ons al of niet door Godsdienstige beginselen laten regeren.

1. Een goedertieren, tederhartig mens doet zijn ziel wel, brengt en houdt zich op zijn gemak, hij heeft het genot van zijn plicht te doen en bij te dragen tot het welzijn en de behaaglijkheid van hen, die hem zijn als zijn eigen ziel, want wij zijn elkanders leden. Hij die anderen bevochtigt met zijn tijdelijk goed, zal door God bewaterd worden met geestelijke zegeningen, die, naar hij zal bevinden, het meeste goed zullen doen aan zijn eigen ziel. Zie Isaiah 58:7 en verv. Indien gij uw ogen niet verbergt voor uw vlees, maar goeddoet aan anderen, zoals aan uzelf, als gij goed doet met uw eigen ziel, en haar opent voor de hongerige, dan doet gij goed aan uw eigen ziel, want de Heere zal uw ziel verzadigen en uw beenderen vaardig maken. Sommigen achten dat het tot de aard van een goedertieren mens behoort, dat hij veel werk maakt van zichzelf, de gezindheid, die hem barmhartig maakt voor anderen, zal hem dringen om zichzelf al het nodige toe te staan, en het goede van zijn arbeid te genieten. Onder de ziel kunnen wij de inwendige mens verstaan zoals de apostel haar noemt, en dan leert het ons dat de eerste en grote daad van barmhartigheid is, onze eigen ziel wel te voorzien van hetgeen nodig is om het geestelijk leven te onderhouden.

2. Een wreed, stug en boosaardig mens beroert zijn eigen vlees, en zo wordt zijn zonde zijn straf. Hij laat zich verhongeren en sterft van gebrek aan hetgeen hij heeft, omdat hij geen hart heeft om het te gebruiken, hetzij ten goede van anderen of van zichzelf. Hij is een kwelling voor zijn naaste betrekkingen, die hem zijn, hem behoren te zijn als zijn eigen vlees, Efeziers 5:29. Nijd en boosaardigheid, een gulzig haken naar de wereld, zijn de verrotting van de beenderen en de wegtering van het vlees.

Vers 18

Spreuken 11:18

Op zeer noodlottige wijze bedriegen de zondaren zichzelf. De goddeloze doet een bedrieglijk werk. Hij bouwt zich een huis op het zand, dat hem bedriegen, teleurstellen zal als de storm komt, hij berooft zich datgene van zijn zonde, hetwelk hij nooit zal verkrijgen. De zonde heeft mij bedrogen en gedood.

Heiligen leggen de beste waarborgen weg voor zichzelf, voor degene, die gerechtigheid zaait, is trouwe loon. Hij, die goed is en er zijn werk van maakt om goed te doen, met het oog op toekomstige beloning, zal een trouw, een gewis loon hebben, het is hem zo verzekerd als de eeuwige waarheid het zeker maken kan. Want die in de Geest zaait, zal in de Geest het eeuwige leven maaien.

Vers 18

Spreuken 11:18

Op zeer noodlottige wijze bedriegen de zondaren zichzelf. De goddeloze doet een bedrieglijk werk. Hij bouwt zich een huis op het zand, dat hem bedriegen, teleurstellen zal als de storm komt, hij berooft zich datgene van zijn zonde, hetwelk hij nooit zal verkrijgen. De zonde heeft mij bedrogen en gedood.

Heiligen leggen de beste waarborgen weg voor zichzelf, voor degene, die gerechtigheid zaait, is trouwe loon. Hij, die goed is en er zijn werk van maakt om goed te doen, met het oog op toekomstige beloning, zal een trouw, een gewis loon hebben, het is hem zo verzekerd als de eeuwige waarheid het zeker maken kan. Want die in de Geest zaait, zal in de Geest het eeuwige leven maaien.

Vers 19

Spreuken 11:19

Hier wordt aangetoond dat gerechtigheid niet slechts door het Goddelijk oordeel eindigen zal in leven, en goddeloosheid in dood, maar dat de gerechtigheid naar haar eigen aard een directe strekking heeft ten leven, en de goddeloosheid een directe strekking heeft ten dode.

1. Ware heiligheid is waar geluk, zij is er een toebereiding voor, een voorsmaak en onderpand ervan. De gerechtigheid neigt en leidt de ziel tot het leven.

2. En evenzo is het dat zij, die zich toegeven in zonde, zich toebereiden voor het verderf. Hoe heftiger iemand is in het najagen van de zonde, hoe ijveriger hij is in het bereiden van zijn eigen verderf, hij wekt het op als het schijnt te sluimeren, en verhaast het als het schijnt te toeven.

Vers 19

Spreuken 11:19

Hier wordt aangetoond dat gerechtigheid niet slechts door het Goddelijk oordeel eindigen zal in leven, en goddeloosheid in dood, maar dat de gerechtigheid naar haar eigen aard een directe strekking heeft ten leven, en de goddeloosheid een directe strekking heeft ten dode.

1. Ware heiligheid is waar geluk, zij is er een toebereiding voor, een voorsmaak en onderpand ervan. De gerechtigheid neigt en leidt de ziel tot het leven.

2. En evenzo is het dat zij, die zich toegeven in zonde, zich toebereiden voor het verderf. Hoe heftiger iemand is in het najagen van de zonde, hoe ijveriger hij is in het bereiden van zijn eigen verderf, hij wekt het op als het schijnt te sluimeren, en verhaast het als het schijnt te toeven.

Vers 20

Spreuken 11:20

Het is van groot belang voor ons om te weten wat God haat en wat Hij liefheeft, ten einde ons dienovereenkomstig te gedragen, Zijn misnoegen te vermijden en ons aan te bevelen in Zijn gunst. Nu wordt ons hier gezegd:

1. Dat niets meer aanstotelijk is voor God dan veinzerij en dubbelzinnigheid, want dat wordt te kennen gegeven door het woord, hetwelk wij vertalen door verkeerdheid, gerechtigheid voorwendende, maar onrecht bedoelende, in kromme wegen wandelende ten einde niet ontdekt te worden. Diegenen zijn verkeerd van hart, die in strijd handelen met hetgeen goed is, terwijl zij toch hetgeen goed is belijden, en de zodanigen zijn meer dan andere zondaren de Heere een gruwel, Isaiah 65:5.

2. Dat niets meer welbehaaglijk is aan God dan oprechtheid en eerlijkheid. De oprechten van weg, die eerlijk zijn in hun bedoelingen en in hun handeling, die in eenvoudigheid en oprechtheid Gods in de wereld verkeren, en niet in vleselijke wijsheid, in dezulken heeft Hij een welgevallen. (Hebt gij ook acht geslagen op mijn knecht Job.) en Hij wil, dat wij hen bewonderen. Zie waarlijk een Israëliet!

Vers 20

Spreuken 11:20

Het is van groot belang voor ons om te weten wat God haat en wat Hij liefheeft, ten einde ons dienovereenkomstig te gedragen, Zijn misnoegen te vermijden en ons aan te bevelen in Zijn gunst. Nu wordt ons hier gezegd:

1. Dat niets meer aanstotelijk is voor God dan veinzerij en dubbelzinnigheid, want dat wordt te kennen gegeven door het woord, hetwelk wij vertalen door verkeerdheid, gerechtigheid voorwendende, maar onrecht bedoelende, in kromme wegen wandelende ten einde niet ontdekt te worden. Diegenen zijn verkeerd van hart, die in strijd handelen met hetgeen goed is, terwijl zij toch hetgeen goed is belijden, en de zodanigen zijn meer dan andere zondaren de Heere een gruwel, Isaiah 65:5.

2. Dat niets meer welbehaaglijk is aan God dan oprechtheid en eerlijkheid. De oprechten van weg, die eerlijk zijn in hun bedoelingen en in hun handeling, die in eenvoudigheid en oprechtheid Gods in de wereld verkeren, en niet in vleselijke wijsheid, in dezulken heeft Hij een welgevallen. (Hebt gij ook acht geslagen op mijn knecht Job.) en Hij wil, dat wij hen bewonderen. Zie waarlijk een Israëliet!

Vers 21

Spreuken 11:21

1. Merk op dat bondgenootschappen in zonde gewis verbroken zullen worden, en niet zullen baten tot bescherming van de zondaren. Al ware het hand aan hand, al zijn er ook velen, die door hun praktijken samenwerken om de goddeloosheid te ondersteunen, en die zich verbinden om elkaar bij te staan in haar te verdedigen tegen al de aanvallen van deugd en gerechtigheid, hoewel zij met elkaar in verbond zijn tot ondersteuning en bevordering ervan, hoewel slechte kinderen in de voetstappen treden van slechte ouders en besloten zijn om die handel aan te houden in trotsering van de Godsdienst, zal dit alles hen toch niet beschermen tegen de gerechtigheid van God, zij zullen niet onschuldig worden gehouden, het zal hen niet verontschuldigen te zeggen, dat zij slechts deden zoals de meesten deden, en zoals hun metgezellen deden, zij zullen niet ongestraft blijven, getuige de zondvloed, die over geheel een wereld van goddeloze mensen gebracht werd. Hun groot aantal, hun kracht en hun eenstemmigheid in de zonde, zal hun van geen nut zijn als de dag van de wrake komt.

2. Dat het overgaan van de Godsdienst van ouders op hun kinderen gezegend zal zijn, het zaad van de rechtvaardigen, dat in de voetstappen van de gerechtigheid treedt, zal wel in benauwdheid kunnen komen, maar ter bestemder tijd zal het ontkomen. Hoewel de gerechtigheid kan vertoeven eer zij komt om de goddelozen te straffen, en de genade kan vertoeven te komen om de rechtvaardigen te verlossen, zullen beide toch gewis komen. Soms wordt het zaad van de rechtvaardigen, hoewel het zelf niet rechtvaardig is, verlost om der wille van hun Godvruchtige voorouders, zoals dit dikwijls gebeurd is met Israël en met het zaad van David.

Vers 21

Spreuken 11:21

1. Merk op dat bondgenootschappen in zonde gewis verbroken zullen worden, en niet zullen baten tot bescherming van de zondaren. Al ware het hand aan hand, al zijn er ook velen, die door hun praktijken samenwerken om de goddeloosheid te ondersteunen, en die zich verbinden om elkaar bij te staan in haar te verdedigen tegen al de aanvallen van deugd en gerechtigheid, hoewel zij met elkaar in verbond zijn tot ondersteuning en bevordering ervan, hoewel slechte kinderen in de voetstappen treden van slechte ouders en besloten zijn om die handel aan te houden in trotsering van de Godsdienst, zal dit alles hen toch niet beschermen tegen de gerechtigheid van God, zij zullen niet onschuldig worden gehouden, het zal hen niet verontschuldigen te zeggen, dat zij slechts deden zoals de meesten deden, en zoals hun metgezellen deden, zij zullen niet ongestraft blijven, getuige de zondvloed, die over geheel een wereld van goddeloze mensen gebracht werd. Hun groot aantal, hun kracht en hun eenstemmigheid in de zonde, zal hun van geen nut zijn als de dag van de wrake komt.

2. Dat het overgaan van de Godsdienst van ouders op hun kinderen gezegend zal zijn, het zaad van de rechtvaardigen, dat in de voetstappen van de gerechtigheid treedt, zal wel in benauwdheid kunnen komen, maar ter bestemder tijd zal het ontkomen. Hoewel de gerechtigheid kan vertoeven eer zij komt om de goddelozen te straffen, en de genade kan vertoeven te komen om de rechtvaardigen te verlossen, zullen beide toch gewis komen. Soms wordt het zaad van de rechtvaardigen, hoewel het zelf niet rechtvaardig is, verlost om der wille van hun Godvruchtige voorouders, zoals dit dikwijls gebeurd is met Israël en met het zaad van David.

Vers 22

Spreuken 11:22

Door rede moeten wij hier Godsdienst en genade verstaan, een rechte smaak, dat is de eigenlijke betekenis van het woord, in de eer en het genot, welke in onbevlekte deugd gelegen zijn, zodat een vrouw, die van rede afwijkt, een vrouw is van een loszinnige, ongebonde levenswandel. Merk dus op:

1. Dat het als algemeen aangenomen wordt beschouwd, dat schoonheid en bevalligheid van lichaam als een gouden kleinood zijn, iets van grote waardij, en waar wijsheid en genade is om te waken tegen de verzoeking ervan, is schoonheid een groot sieraad. "Gratior est pulchro veniens de corpore virtus, Deugd heeft een bijzonder bevallig aanzien als zij gepaard gaat met schoonheid." Een dwaze vrouw van een lichtzinnig gedrag wordt gevoegelijk vergeleken bij een varken, al is zij ook nog zo'n schoon varken, dat zich wentelt in het slijk van vuile lusten, door welke het gemoed en het geweten verontreinigd zijn, en, al wordt zij ook gewassen, er toch toe wederkeert.

2. Het is jammer dat schoonheid aldus misbruikt wordt door hen, die bij hun schoonheid geen zedigheid, geen ingetogenheid hebben, zij schijnt slecht aan hen besteed, zij is volkomen misplaatst, zoals een gouden ring in een varkenssnuit, waarmee het varken de mesthoop doorsnuffelt, indien schoonheid niet behoed wordt door deugd, dan komt de deugd door de schoonheid in gevaar. Dit is van toepassing op alle andere gaven van het lichaam, het is te betreuren dat diegenen ze hebben, die de wijsheid niet bezitten om er een goed gebruik van te maken.

Vers 22

Spreuken 11:22

Door rede moeten wij hier Godsdienst en genade verstaan, een rechte smaak, dat is de eigenlijke betekenis van het woord, in de eer en het genot, welke in onbevlekte deugd gelegen zijn, zodat een vrouw, die van rede afwijkt, een vrouw is van een loszinnige, ongebonde levenswandel. Merk dus op:

1. Dat het als algemeen aangenomen wordt beschouwd, dat schoonheid en bevalligheid van lichaam als een gouden kleinood zijn, iets van grote waardij, en waar wijsheid en genade is om te waken tegen de verzoeking ervan, is schoonheid een groot sieraad. "Gratior est pulchro veniens de corpore virtus, Deugd heeft een bijzonder bevallig aanzien als zij gepaard gaat met schoonheid." Een dwaze vrouw van een lichtzinnig gedrag wordt gevoegelijk vergeleken bij een varken, al is zij ook nog zo'n schoon varken, dat zich wentelt in het slijk van vuile lusten, door welke het gemoed en het geweten verontreinigd zijn, en, al wordt zij ook gewassen, er toch toe wederkeert.

2. Het is jammer dat schoonheid aldus misbruikt wordt door hen, die bij hun schoonheid geen zedigheid, geen ingetogenheid hebben, zij schijnt slecht aan hen besteed, zij is volkomen misplaatst, zoals een gouden ring in een varkenssnuit, waarmee het varken de mesthoop doorsnuffelt, indien schoonheid niet behoed wordt door deugd, dan komt de deugd door de schoonheid in gevaar. Dit is van toepassing op alle andere gaven van het lichaam, het is te betreuren dat diegenen ze hebben, die de wijsheid niet bezitten om er een goed gebruik van te maken.

Vers 23

Spreuken 11:23

Dit zegt ons wat de begeerte en de verwachting zijn van de rechtvaardigen en van de goddelozen en hoe zij zullen uitkomen, wat zij zouden willen hebben, en wat zij zullen hebben.

1. De rechtvaardigen zouden alleen willen hebben wat goed is, al wat zij begeren is dat het met allen om hen heen wel moge wezen, aan niemand wensen zij kwaad toe, of leed maar geluk en welvaart aan allen, en voor hen zelf is hun begeerte niet om aan enigerlei boze lust te voldoen, maar om de gunst van een goede God te verkrijgen en de vrede van een goed geweten te behouden, en het goede zullen zij hebben, dat goede, hetwelk zij begeren, Psalms 37:4.

2. De goddelozen zouden toorn, verbolgenheid willen hebben, zij begeren de boze dag, dat Gods oordelen voldoening zullen geven aan hun hartstocht en hun wraakzucht, diegenen zullen verdoen, die hun in de weg staan, opdat zij voor zichzelf ook voordeel kunnen behalen door in troebel water te vissen, en toorn, verbolgenheid zullen zij hebben, zo zal hun oordeel wezen. Zij verwachten en begeren kwaad voor anderen, maar het zal op henzelf neerkomen, daar zij de vloek hebben liefgehad, zullen zij er genoeg van hebben, want hij zal hen overkomen.

Vers 23

Spreuken 11:23

Dit zegt ons wat de begeerte en de verwachting zijn van de rechtvaardigen en van de goddelozen en hoe zij zullen uitkomen, wat zij zouden willen hebben, en wat zij zullen hebben.

1. De rechtvaardigen zouden alleen willen hebben wat goed is, al wat zij begeren is dat het met allen om hen heen wel moge wezen, aan niemand wensen zij kwaad toe, of leed maar geluk en welvaart aan allen, en voor hen zelf is hun begeerte niet om aan enigerlei boze lust te voldoen, maar om de gunst van een goede God te verkrijgen en de vrede van een goed geweten te behouden, en het goede zullen zij hebben, dat goede, hetwelk zij begeren, Psalms 37:4.

2. De goddelozen zouden toorn, verbolgenheid willen hebben, zij begeren de boze dag, dat Gods oordelen voldoening zullen geven aan hun hartstocht en hun wraakzucht, diegenen zullen verdoen, die hun in de weg staan, opdat zij voor zichzelf ook voordeel kunnen behalen door in troebel water te vissen, en toorn, verbolgenheid zullen zij hebben, zo zal hun oordeel wezen. Zij verwachten en begeren kwaad voor anderen, maar het zal op henzelf neerkomen, daar zij de vloek hebben liefgehad, zullen zij er genoeg van hebben, want hij zal hen overkomen.

Vers 24

Spreuken 11:24

Een mens kan rijk worden door op verstandige wijze uit te geven wat hij heeft, hij kan uitstrooien in werken van Godsvrucht, van barmhartigheid en edelmoedigheid, en toch toenemen, ja juist hierdoor toenemen, zoals het koren toeneemt door gezaaid te worden. Door met blijmoedigheid te gebruiken wat wij hebben, wordt onze geest opgewekt en aldus geschikt gemaakt voor het werk, dat wij te doen hebben, en door ons daar goed op toe te leggen, wordt hetgeen wij hebben vermeerderd. Maar het moet inzonderheid aan God worden toegeschreven, Hij zegent de gevende hand, en maakt haar aldus tot een winnende hand, 2 Corinthiers 9:10. Geef, en u zal gegeven worden.

Een mens kan arm worden door gieriglijk te sparen wat hij heeft, door meer in te houden dan recht is, rechtmatige schulden niet te betalen, geen ondersteuning te verlenen aan de armen, niet in het nodige te voorzien voor zijn gezin, de noodzakelijke kosten niet toe te staan tot onderhoud van meubelen en andere goederen, dit is tot gebrek, dat is: het strekt tot armoede, het verstijft der mensen vernuft en vlijt, en verzwakt hun belangen, vernietigt hun crediet, en doet de zegen van God verbeuren. En laat de mensen ook nog zo gierig zijn met hetgeen zij hebben, als God er op blaast, gaat het teniet, een vuur, dat niet aangeblazen is, zal het verteren, Haggai 1:6, Haggai 1:9.

Vers 24

Spreuken 11:24

Een mens kan rijk worden door op verstandige wijze uit te geven wat hij heeft, hij kan uitstrooien in werken van Godsvrucht, van barmhartigheid en edelmoedigheid, en toch toenemen, ja juist hierdoor toenemen, zoals het koren toeneemt door gezaaid te worden. Door met blijmoedigheid te gebruiken wat wij hebben, wordt onze geest opgewekt en aldus geschikt gemaakt voor het werk, dat wij te doen hebben, en door ons daar goed op toe te leggen, wordt hetgeen wij hebben vermeerderd. Maar het moet inzonderheid aan God worden toegeschreven, Hij zegent de gevende hand, en maakt haar aldus tot een winnende hand, 2 Corinthiers 9:10. Geef, en u zal gegeven worden.

Een mens kan arm worden door gieriglijk te sparen wat hij heeft, door meer in te houden dan recht is, rechtmatige schulden niet te betalen, geen ondersteuning te verlenen aan de armen, niet in het nodige te voorzien voor zijn gezin, de noodzakelijke kosten niet toe te staan tot onderhoud van meubelen en andere goederen, dit is tot gebrek, dat is: het strekt tot armoede, het verstijft der mensen vernuft en vlijt, en verzwakt hun belangen, vernietigt hun crediet, en doet de zegen van God verbeuren. En laat de mensen ook nog zo gierig zijn met hetgeen zij hebben, als God er op blaast, gaat het teniet, een vuur, dat niet aangeblazen is, zal het verteren, Haggai 1:6, Haggai 1:9.

Vers 25

Spreuken 11:25

Wij zijn zo achterlijk in werken van liefdadigheid, en zo gereed om te denken dat geven ons zal ruïneren, dat het ons telkens en nogmaals gezegd moet worden, dat het in zeer hoge mate in ons eigen belang is om goed te doen aan anderen, zoals tevoren, Proverbs 11:17.

1. Wij zullen er het lieflijke van smaken in ons eigen hart. De zegenende ziel, die bidt voor de beproefden en in hun nood voorziet, die met Godvruchtige lippen en edelmoedige handen zegeningen uitstrooit, die ziel zal vet gemaakt worden van waar genot en verrijkt worden met meer genade.

2. Wij zullen er beide van God en de mens het loon voor ontvangen. Hij, die anderen bevochtigt met de stromen van zijn milddadigheid zal ook zelf bewaterd worden, God zal het gewis vergelden in de dauw, de overvloedige regens van Zijn zegen, die Hij zal afgieten, totdat er geen schuren genoeg zullen zijn, Malachi 3:10. Mensen, die enig besef van dankbaarheid hebben, zullen het vergelden als het nodig is, of als er de gelegenheid toe is. De barmhartigen zullen barmhartigheid ontvangen, en wie vriendelijk is, aan die zal vriendelijkheid worden bewezen.

3. Wij zullen in staat gesteld worden om nog meer goed te doen. Hij die bevochtigt, zal als regen worden, zo lezen het sommigen, hij zal nieuwe toevoer krijgen, zoals de wolken, die weerkeren na de regen, en nog verder nuttig en aangenaam gemaakt worden zoals de regen op het pas gemaaide gras. Hij die onderwijst zal leren, zo leest het de Chaldeer, hij die zijn kennis gebruikt om anderen te onderwijzen zal zelf door God onderwezen worden. Wie heeft en gebruikt wat hij heeft, aan die zal gegeven worden.

Vers 25

Spreuken 11:25

Wij zijn zo achterlijk in werken van liefdadigheid, en zo gereed om te denken dat geven ons zal ruïneren, dat het ons telkens en nogmaals gezegd moet worden, dat het in zeer hoge mate in ons eigen belang is om goed te doen aan anderen, zoals tevoren, Proverbs 11:17.

1. Wij zullen er het lieflijke van smaken in ons eigen hart. De zegenende ziel, die bidt voor de beproefden en in hun nood voorziet, die met Godvruchtige lippen en edelmoedige handen zegeningen uitstrooit, die ziel zal vet gemaakt worden van waar genot en verrijkt worden met meer genade.

2. Wij zullen er beide van God en de mens het loon voor ontvangen. Hij, die anderen bevochtigt met de stromen van zijn milddadigheid zal ook zelf bewaterd worden, God zal het gewis vergelden in de dauw, de overvloedige regens van Zijn zegen, die Hij zal afgieten, totdat er geen schuren genoeg zullen zijn, Malachi 3:10. Mensen, die enig besef van dankbaarheid hebben, zullen het vergelden als het nodig is, of als er de gelegenheid toe is. De barmhartigen zullen barmhartigheid ontvangen, en wie vriendelijk is, aan die zal vriendelijkheid worden bewezen.

3. Wij zullen in staat gesteld worden om nog meer goed te doen. Hij die bevochtigt, zal als regen worden, zo lezen het sommigen, hij zal nieuwe toevoer krijgen, zoals de wolken, die weerkeren na de regen, en nog verder nuttig en aangenaam gemaakt worden zoals de regen op het pas gemaaide gras. Hij die onderwijst zal leren, zo leest het de Chaldeer, hij die zijn kennis gebruikt om anderen te onderwijzen zal zelf door God onderwezen worden. Wie heeft en gebruikt wat hij heeft, aan die zal gegeven worden.

Vers 26

Spreuken 11:26

Zie hier

1. Welk gebruik wij moeten maken van de gaven van Gods milddadigheid, wij moeten ze niet ophopen bloot voor ons eigen gebruik en voordeel, opdat wij er verrijkt door worden, neen, wij moeten ze voortbrengen ten nutte van anderen, opdat zij er door ondersteund en onderhouden zouden worden. Als koren duur en schaars is, dan is het zonde om het in te houden, in de hoop dat het nog duurder zal worden, en alzo de marktprijzen hoog te houden en nog te doen stijgen, als zij reeds zo hoog zijn dat de armen er door lijden. In zulke tijden is het de plicht van hen, die voorraden van koren onder zich hebben, om met barmhartigheid te denken aan de armen, bereid te zijn om volgens de marktprijzen te verkopen en tevreden te zijn met matige winst, en er niet op uit te zijn om uit Gods oordelen gewin voor zichzelf te verkrijgen. Het is een edele en verreikende daad van barmhartigheid van hen, die voorraden in bezit hebben, waarmee zij het kunnen doen om er toe bij te dragen om de marktprijzen laag te houden, als de prijs van onze koopwaren buitensporig hoog wordt.

2. Hoe wij acht hebben te slaan op de stem des volks, wij moeten niet denken dat het een onverschillige zaak is, niet de moeite waard is om er op te letten, of het volk ons goed of kwalijk gezind is, of onze naburen goed of kwaad over ons denken, of zij voor ons bidden of ons vervloeken, want hier wordt ons geleerd hun vloek te vrezen en veel liever moeten wij onze winst willen derven dan ons hun vloek op de hals te halen, hun zegeningen begeren en er moeite voor doen om die te verkrijgen. Soms, "Vox populi vox Dei is de stem des volks de stem van God."

Vers 26

Spreuken 11:26

Zie hier

1. Welk gebruik wij moeten maken van de gaven van Gods milddadigheid, wij moeten ze niet ophopen bloot voor ons eigen gebruik en voordeel, opdat wij er verrijkt door worden, neen, wij moeten ze voortbrengen ten nutte van anderen, opdat zij er door ondersteund en onderhouden zouden worden. Als koren duur en schaars is, dan is het zonde om het in te houden, in de hoop dat het nog duurder zal worden, en alzo de marktprijzen hoog te houden en nog te doen stijgen, als zij reeds zo hoog zijn dat de armen er door lijden. In zulke tijden is het de plicht van hen, die voorraden van koren onder zich hebben, om met barmhartigheid te denken aan de armen, bereid te zijn om volgens de marktprijzen te verkopen en tevreden te zijn met matige winst, en er niet op uit te zijn om uit Gods oordelen gewin voor zichzelf te verkrijgen. Het is een edele en verreikende daad van barmhartigheid van hen, die voorraden in bezit hebben, waarmee zij het kunnen doen om er toe bij te dragen om de marktprijzen laag te houden, als de prijs van onze koopwaren buitensporig hoog wordt.

2. Hoe wij acht hebben te slaan op de stem des volks, wij moeten niet denken dat het een onverschillige zaak is, niet de moeite waard is om er op te letten, of het volk ons goed of kwalijk gezind is, of onze naburen goed of kwaad over ons denken, of zij voor ons bidden of ons vervloeken, want hier wordt ons geleerd hun vloek te vrezen en veel liever moeten wij onze winst willen derven dan ons hun vloek op de hals te halen, hun zegeningen begeren en er moeite voor doen om die te verkrijgen. Soms, "Vox populi vox Dei is de stem des volks de stem van God."

Vers 27

Spreuken 11:27

Merk op:

1. Zij, die naarstig zijn om goed te doen in de wereld, worden door God en de mensen bemind, hij die vroeg opstaat voor hetgeen goed is luidt het oorspronkelijke, die de gelegenheden opzoekt om zijn vrienden van dienst te zijn en de armen te helpen, en zich daarin ten koste geeft, verkrijgt gunst , allen om hem heen beminnen hem, spreken goed van hem, en zullen bereid zijn hem een vriendelijkheid te bewijzen en wat nog beter is, beter is dan het leven, hij heeft Gods goedertierenheid.

2. Zij, die vlijtig zijn om kwaad te doen, bereiden verderf voor zichzelf, het zal hun overkomen, vroeg of laat krijgen zij betaald in hun eigen munt. En merk op: het kwade na te trachten wordt hier gesteld tegenover het goede na te jagen, want die geen goed doen, doen kwaad.

Vers 27

Spreuken 11:27

Merk op:

1. Zij, die naarstig zijn om goed te doen in de wereld, worden door God en de mensen bemind, hij die vroeg opstaat voor hetgeen goed is luidt het oorspronkelijke, die de gelegenheden opzoekt om zijn vrienden van dienst te zijn en de armen te helpen, en zich daarin ten koste geeft, verkrijgt gunst , allen om hem heen beminnen hem, spreken goed van hem, en zullen bereid zijn hem een vriendelijkheid te bewijzen en wat nog beter is, beter is dan het leven, hij heeft Gods goedertierenheid.

2. Zij, die vlijtig zijn om kwaad te doen, bereiden verderf voor zichzelf, het zal hun overkomen, vroeg of laat krijgen zij betaald in hun eigen munt. En merk op: het kwade na te trachten wordt hier gesteld tegenover het goede na te jagen, want die geen goed doen, doen kwaad.

Vers 28

Spreuken 11:28

Merk op:

1. Onze rijkdom zal ons falen als wij in de grootste nood zijn. Hij, die er op vertrouwt, alsof die hem de gunst van God kon verzekeren zijn bescherming en zijn deel kon wezen, zal vallen, als iemand, die met zijn gehele gewicht op een gebroken rietstaf steunt, die hem niet slechts zal teleurstellen, maar in zijn hand zal gaan en die zal doorboren.

2. Onze gerechtigheid zal ons van dienst zijn, als onze rijkdom faalt. De rechtvaardigen zullen dan groenen als loof, het loof van de gerechtigheid, als een boom welks blad niet afvalt, Psalms 1:3. Zelfs in de dood, als de rijkdom de mens faalt, zullen de beenderen van de rechtvaardigen groenen als het tedere gras, Isaiah 66:14. Als zij, die wortel schieten in de wereld verdorren, zullen degenen, die ingeënt zijn in Christus Zijn wortels en Zijn vettigheid deelachtig zijn geworden, vruchtbaar zijn en bloeien.

Vers 28

Spreuken 11:28

Merk op:

1. Onze rijkdom zal ons falen als wij in de grootste nood zijn. Hij, die er op vertrouwt, alsof die hem de gunst van God kon verzekeren zijn bescherming en zijn deel kon wezen, zal vallen, als iemand, die met zijn gehele gewicht op een gebroken rietstaf steunt, die hem niet slechts zal teleurstellen, maar in zijn hand zal gaan en die zal doorboren.

2. Onze gerechtigheid zal ons van dienst zijn, als onze rijkdom faalt. De rechtvaardigen zullen dan groenen als loof, het loof van de gerechtigheid, als een boom welks blad niet afvalt, Psalms 1:3. Zelfs in de dood, als de rijkdom de mens faalt, zullen de beenderen van de rechtvaardigen groenen als het tedere gras, Isaiah 66:14. Als zij, die wortel schieten in de wereld verdorren, zullen degenen, die ingeënt zijn in Christus Zijn wortels en Zijn vettigheid deelachtig zijn geworden, vruchtbaar zijn en bloeien.

Vers 29

Spreuken 11:29

Twee uitersten in het beheer van familiezaken worden hier veroordeeld en de boze gevolgen ervan voorzegd.

1. Zorgvuldigheid en vleselijke wijsheid van de ene kant. Er zijn zodanigen die door hun buitensporige ijver in het najagen van de wereld, hun overmatige bezorgdheid omtrent hun zaken, hun gemelijkheid onder verliezen, hun uiterste strengheid jegens hun dienstboden, hun karigheid tegenover hun gezin, hun huis beroeren, een voortdurende kwelling zijn voor allen, die hen omringen. Wederom anderen denken door partijschappen en veten in hun familie te onderhouden en aan te wakkeren, die in werkelijkheid een beroering zijn voor hun huis, voordeel voor zichzelf te behalen, er of geld door te gewinnen, of te sparen, maar beide zullen teleurgesteld worden: zij zullen wind erven. Alles wat zij door zulke kunstgrepen verkrijgen, zal niet slechts leeg en waardeloos zijn als de wind, maar luidruchtig en lastig, het zal ijdelheid en kwelling des geestes zijn.

2. Zorgeloosheid en gebrek aan gewoon gezond verstand, van de andere kant. Hij, die een dwaas is in zijn zaken, die ze of niet behartigt, of er verkeerd mee tewerk gaat, geen beleid en geen goede berekening heeft verliest niet slechts zijn reputatie en zijn invloed maar wordt een knecht desgenen, die wijs van hart is, hij is tot armoede vervallen, en is genoodzaakt om te werken voor zijn levensonderhoud, terwijl zij, die met wijsheid handelen, zich opwerken en er toe komen om heerschappij te hebben over hem en over anderen die hem gelijk zijn. Het is redelijk en gepast dat de dwaas een knecht wordt van hen, die wijs van hart zijn, en ook in dat opzicht zijn wij gehouden en verplicht om onze wil te onderwerpen aan de wil van God, Hem onderdanig te wezen, omdat wij dwazen zijn, en Hij oneindig wijs is.

Vers 29

Spreuken 11:29

Twee uitersten in het beheer van familiezaken worden hier veroordeeld en de boze gevolgen ervan voorzegd.

1. Zorgvuldigheid en vleselijke wijsheid van de ene kant. Er zijn zodanigen die door hun buitensporige ijver in het najagen van de wereld, hun overmatige bezorgdheid omtrent hun zaken, hun gemelijkheid onder verliezen, hun uiterste strengheid jegens hun dienstboden, hun karigheid tegenover hun gezin, hun huis beroeren, een voortdurende kwelling zijn voor allen, die hen omringen. Wederom anderen denken door partijschappen en veten in hun familie te onderhouden en aan te wakkeren, die in werkelijkheid een beroering zijn voor hun huis, voordeel voor zichzelf te behalen, er of geld door te gewinnen, of te sparen, maar beide zullen teleurgesteld worden: zij zullen wind erven. Alles wat zij door zulke kunstgrepen verkrijgen, zal niet slechts leeg en waardeloos zijn als de wind, maar luidruchtig en lastig, het zal ijdelheid en kwelling des geestes zijn.

2. Zorgeloosheid en gebrek aan gewoon gezond verstand, van de andere kant. Hij, die een dwaas is in zijn zaken, die ze of niet behartigt, of er verkeerd mee tewerk gaat, geen beleid en geen goede berekening heeft verliest niet slechts zijn reputatie en zijn invloed maar wordt een knecht desgenen, die wijs van hart is, hij is tot armoede vervallen, en is genoodzaakt om te werken voor zijn levensonderhoud, terwijl zij, die met wijsheid handelen, zich opwerken en er toe komen om heerschappij te hebben over hem en over anderen die hem gelijk zijn. Het is redelijk en gepast dat de dwaas een knecht wordt van hen, die wijs van hart zijn, en ook in dat opzicht zijn wij gehouden en verplicht om onze wil te onderwerpen aan de wil van God, Hem onderdanig te wezen, omdat wij dwazen zijn, en Hij oneindig wijs is.

Vers 30

Spreuken 11:30

Hieruit blijkt welke grote zegeningen Godvruchtige mensen zijn, inzonderheid zij, die daarbij grote wijsheid bezitten, voor de plaats hunner inwoning, en derhalve, hoe hogelijk zij gewaardeerd behoren te worden.

1. De rechtvaardigen zijn als bomen des levens, de vruchten van hun Godsvrucht en liefdadigheid, hun onderwijs, hun bestraffingen, hun voorbeeld en hun gebed, hun invloed in de hemel en op aarde zijn als de vruchten van die kostelijke, zegenrijke boom, die bijdraagt tot het onderhoud en de voeding van het geestelijke leven in velen, zij zijn de sieraden van het paradijs, Gods kerk op aarde, om wier wil hij bestaat

2. De wijzen zijn nog iets meer, zij zijn bomen van de kennis, geen verboden maar geboden kennis. Die wijs is, zal door zijn wijsheid mee te delen, zielen vangen, ze er toe brengen om God lief te hebben en heiligheid lief te hebben, en zo wint hij hen voor de belangen van Gods koninkrijk onder de mensen. De wijzen worden gezegd velen te rechtvaardigen Daniel 12:3. Abrahams proselieten worden de zielen, die hij verkregen had, genoemd, Genesis 12:5. Zij, die zielen willen vangen, hebben wijsheid nodig, om te weten hoe er mee om te gaan, en zij, die zielen vangen, tonen dat zij wijs zijn,

Vers 30

Spreuken 11:30

Hieruit blijkt welke grote zegeningen Godvruchtige mensen zijn, inzonderheid zij, die daarbij grote wijsheid bezitten, voor de plaats hunner inwoning, en derhalve, hoe hogelijk zij gewaardeerd behoren te worden.

1. De rechtvaardigen zijn als bomen des levens, de vruchten van hun Godsvrucht en liefdadigheid, hun onderwijs, hun bestraffingen, hun voorbeeld en hun gebed, hun invloed in de hemel en op aarde zijn als de vruchten van die kostelijke, zegenrijke boom, die bijdraagt tot het onderhoud en de voeding van het geestelijke leven in velen, zij zijn de sieraden van het paradijs, Gods kerk op aarde, om wier wil hij bestaat

2. De wijzen zijn nog iets meer, zij zijn bomen van de kennis, geen verboden maar geboden kennis. Die wijs is, zal door zijn wijsheid mee te delen, zielen vangen, ze er toe brengen om God lief te hebben en heiligheid lief te hebben, en zo wint hij hen voor de belangen van Gods koninkrijk onder de mensen. De wijzen worden gezegd velen te rechtvaardigen Daniel 12:3. Abrahams proselieten worden de zielen, die hij verkregen had, genoemd, Genesis 12:5. Zij, die zielen willen vangen, hebben wijsheid nodig, om te weten hoe er mee om te gaan, en zij, die zielen vangen, tonen dat zij wijs zijn,

Vers 31

Spreuken 11:31

Dit is, geloof ik, de enige van Salomo's spreuken, waaraan dit woord ziet als aandachtsteken voorafgaat, hetgeen te kennen geeft, niet alleen dat zij een blijkbare waarheid bevat, die beschouwd kan worden, maar een grote, gewichtige waarheid, waarover men moet nadenken.

1. Sommigen verstaan de vergelding voor beide als misnoegen. De rechtvaardigen zullen, als zij verkeerd doen, voor hun overtredingen gestraft worden in deze wereld, en nog veel meer zullen de goddelozen gestraft worden voor hun zonden, die begaan worden, niet uit zwakheid, maar met opgeheven hand. Indien het oordeel begint van het huis Gods, wat zal er dan van de goddelozen worden? 1 Peter 4:17,, Luke 23:31.

2. Ik versta het veeleer van een beloning voor de rechtvaardigen en straf voor de zondaren. Laat ons de vergeldingen zien van de Goddelijke voorzienigheid. Er zijn sommige vergeldingen op de aarde, in deze wereld, en in de dingen van deze wereld, welke bewijzen dat er een God is, die op de aarde richt, Psalms 58:12, maar zij zijn niet algemeen, vele zonden blijven ongestraft op de aarde, en goede diensten en daden onbeloond, hetgeen aanduidt dat er een toekomstig oordeel is, en dat er een nauwkeuriger en vollediger vergelding zal zijn in de toekomende staat. Menigmaal wordt de rechtvaardigen hun gerechtigheid op aarde vergolden, hoewel dat niet de voornaamste, en nog veel minder de enige beloning is, die hetzij voor hen of door hen bedoeld is, maar al wat het Woord van God hun heeft beloofd of de wijsheid van God goed voor hen acht zullen zij hebben op de aarde. Ook de goddeloze en de zondaar worden soms op merkwaardige wijze gestraft in dit leven, natiën, geslachten en particuliere personen. En de rechtvaardigen, die niet de minste beloning verdienen, ontvangen toch een deel van hun loon hier op aarde, en nog veel meer zullen de goddelozen, die de zwaarste straf verdienen, een deel van hun straf op aarde ontvangen, als een voorsmaak en onderpand van erger, dat nog komen moet. En daarom: Zijt beroerd en zondigt niet. Indien diegenen twee hemelen hebben, die geen enkelen verdienen, veel meer zullen zij de twee hellen hebben, die beide verdienen.

Vers 31

Spreuken 11:31

Dit is, geloof ik, de enige van Salomo's spreuken, waaraan dit woord ziet als aandachtsteken voorafgaat, hetgeen te kennen geeft, niet alleen dat zij een blijkbare waarheid bevat, die beschouwd kan worden, maar een grote, gewichtige waarheid, waarover men moet nadenken.

1. Sommigen verstaan de vergelding voor beide als misnoegen. De rechtvaardigen zullen, als zij verkeerd doen, voor hun overtredingen gestraft worden in deze wereld, en nog veel meer zullen de goddelozen gestraft worden voor hun zonden, die begaan worden, niet uit zwakheid, maar met opgeheven hand. Indien het oordeel begint van het huis Gods, wat zal er dan van de goddelozen worden? 1 Peter 4:17,, Luke 23:31.

2. Ik versta het veeleer van een beloning voor de rechtvaardigen en straf voor de zondaren. Laat ons de vergeldingen zien van de Goddelijke voorzienigheid. Er zijn sommige vergeldingen op de aarde, in deze wereld, en in de dingen van deze wereld, welke bewijzen dat er een God is, die op de aarde richt, Psalms 58:12, maar zij zijn niet algemeen, vele zonden blijven ongestraft op de aarde, en goede diensten en daden onbeloond, hetgeen aanduidt dat er een toekomstig oordeel is, en dat er een nauwkeuriger en vollediger vergelding zal zijn in de toekomende staat. Menigmaal wordt de rechtvaardigen hun gerechtigheid op aarde vergolden, hoewel dat niet de voornaamste, en nog veel minder de enige beloning is, die hetzij voor hen of door hen bedoeld is, maar al wat het Woord van God hun heeft beloofd of de wijsheid van God goed voor hen acht zullen zij hebben op de aarde. Ook de goddeloze en de zondaar worden soms op merkwaardige wijze gestraft in dit leven, natiën, geslachten en particuliere personen. En de rechtvaardigen, die niet de minste beloning verdienen, ontvangen toch een deel van hun loon hier op aarde, en nog veel meer zullen de goddelozen, die de zwaarste straf verdienen, een deel van hun straf op aarde ontvangen, als een voorsmaak en onderpand van erger, dat nog komen moet. En daarom: Zijt beroerd en zondigt niet. Indien diegenen twee hemelen hebben, die geen enkelen verdienen, veel meer zullen zij de twee hellen hebben, die beide verdienen.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Proverbs 11". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/proverbs-11.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile