Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Proverbs 10". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/proverbs-10.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Proverbs 10". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, SPREUKEN 10Tot nu toe hebben wij in de inleiding tot en het voorportaal van de Spreuken verwijld, nu beginnen zij. Het zijn korte, maar gewichtige, betekenisvolle volzinnen, de meesten ervan zijn distichons, twee volzinnen in een vers, elkaar ophelderende, maar er is zelden samenhang tussen de verzen, veel minder nog is er een draad van redenering, en daarom behoeven wij niet te beproeven om de inhoud van deze hoofdstukken onder hoofden te brengen, de onderscheidene zinsneden komen het best uit elk in haar eigen plaats. Het doel van allen is ons goed en kwaad voor te stellen, de zegen en de vloek. Vele van de spreuken in dit hoofdstuk hebben betrekking op het goede bestuur van de tong, zonder hetwelk iemands Godsdienst ijdel is.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, SPREUKEN 10Tot nu toe hebben wij in de inleiding tot en het voorportaal van de Spreuken verwijld, nu beginnen zij. Het zijn korte, maar gewichtige, betekenisvolle volzinnen, de meesten ervan zijn distichons, twee volzinnen in een vers, elkaar ophelderende, maar er is zelden samenhang tussen de verzen, veel minder nog is er een draad van redenering, en daarom behoeven wij niet te beproeven om de inhoud van deze hoofdstukken onder hoofden te brengen, de onderscheidene zinsneden komen het best uit elk in haar eigen plaats. Het doel van allen is ons goed en kwaad voor te stellen, de zegen en de vloek. Vele van de spreuken in dit hoofdstuk hebben betrekking op het goede bestuur van de tong, zonder hetwelk iemands Godsdienst ijdel is.
Vers 1
Spreuken 10:1Sprekende tot ons als tot kinderen, wijst Salomo er hier op hoeveel van het welzijn van ouders, natuurlijke, politieke en kerkelijke, afhangt van het goede gedrag van hen, die onder hun opzicht zijn, als een reden:
1. Waarom ouders er voor moeten zorgen om aan hun kinderen een goede opvoeding te geven, en hen op te leiden in de wegen van de Godsdienst, waarvan zij, indien het tot de begeerde uitkomst leidt, dan zelf het voordeel zullen plukken, maar zo niet, dan is het hun tot steun in hun droefheid dat zij hun plicht gedaan hebben.
2:Waarom kinderen zich wijs en wel behoren te gedragen, en in overeenstemming met hun goede opvoeding moeten leven, namelijk ten einde het hart hunner ouders te verblijden en hen niet te bedroeven.
Merk op: het vermeerdert het welzijn, het gelukkig leven van jonge lieden, die vroom en ingetogen zijn, dat zij hierdoor iets doen om aan hun ouders de zorg en moeite te vergelden, die zij aan hen ten koste hebben gelegd, en hun vreugde bereiden in de boze dagen van hun ouderdom, als zij dit het meest nodig hebben. Het is de plicht van ouders om zich te verblijden in de wijsheid en het goede gedrag van hun kinderen, ja, al zouden zij hen dan ook in wijsheid en deugd overtreffen.
Het vermeerdert de schuld van hen, die zich slecht gedragen, dat zij hierdoor hen bedroeven, aan wie zij tot vreugde en blijdschap moesten wezen, inzonderheid een droefheid zijn voor hun arme moeder, die hen met smart ter wereld heeft gebracht, maar nog grotere smart heeft als zij hen slecht en goddeloos ziet.
Vers 1
Spreuken 10:1Sprekende tot ons als tot kinderen, wijst Salomo er hier op hoeveel van het welzijn van ouders, natuurlijke, politieke en kerkelijke, afhangt van het goede gedrag van hen, die onder hun opzicht zijn, als een reden:
1. Waarom ouders er voor moeten zorgen om aan hun kinderen een goede opvoeding te geven, en hen op te leiden in de wegen van de Godsdienst, waarvan zij, indien het tot de begeerde uitkomst leidt, dan zelf het voordeel zullen plukken, maar zo niet, dan is het hun tot steun in hun droefheid dat zij hun plicht gedaan hebben.
2:Waarom kinderen zich wijs en wel behoren te gedragen, en in overeenstemming met hun goede opvoeding moeten leven, namelijk ten einde het hart hunner ouders te verblijden en hen niet te bedroeven.
Merk op: het vermeerdert het welzijn, het gelukkig leven van jonge lieden, die vroom en ingetogen zijn, dat zij hierdoor iets doen om aan hun ouders de zorg en moeite te vergelden, die zij aan hen ten koste hebben gelegd, en hun vreugde bereiden in de boze dagen van hun ouderdom, als zij dit het meest nodig hebben. Het is de plicht van ouders om zich te verblijden in de wijsheid en het goede gedrag van hun kinderen, ja, al zouden zij hen dan ook in wijsheid en deugd overtreffen.
Het vermeerdert de schuld van hen, die zich slecht gedragen, dat zij hierdoor hen bedroeven, aan wie zij tot vreugde en blijdschap moesten wezen, inzonderheid een droefheid zijn voor hun arme moeder, die hen met smart ter wereld heeft gebracht, maar nog grotere smart heeft als zij hen slecht en goddeloos ziet.
Verzen 2-3
Spreuken 10:2-3Deze twee verzen spreken in dezelfde zin, het laatste kan beschouwd worden als de reden voor het eerste.
1. Dat rijkdom, op onrechtvaardige wijze verkregen, hun geen goed zal doen, omdat God hem vernietigt, schatten van de goddeloosheid doen geen nut, Proverbs 10:2. De schatten van de goddelozen doen geen nut, en nog veel minder de schatten, waarvan zij zich meester hebben gemaakt door slechte middelen, door verdrukking of bedrog, al zijn zij ook nog zo groot, al worden zij ook nog zo veilig bewaard, al zijn het ook verborgen schatten, zij baten de mens niet als de rekening van winst en verlies wordt opgemaakt zal het gewin, door die schatten verkregen, volstrekt niet opwegen tegen het verlies, dat door de goddeloosheid werd veroorzaakt, Matthew 16:26. Zij doen geen nut aan de ziel, zij zullen er geen waar genot of geluk voor kunnen kopen, zij zullen de mens van generlei nut of dienst zijn als hij sterft, of in de grote dag des oordeels, en de reden ervan is, dat God de have van de goddelozen wegstoot, Proverbs 10:3, wat zij onrechtvaardig verkregen hebben, ontneemt Hij hun, en daarbij ontziet Hij de rijken evenmin als de armen. Dikwijls zien wij datgene verstrooid door de gerechtigheid van God, wat door de ongerechtigheid van de mensen bijeenvergaderd werd. Hoe kunnen de schatten van de goddeloosheid nut doen, als God, hoewel zij geacht worden have te zijn, ze wegstoot, zodat zij verdwijnen als een schaduw?
2. Wat eerlijk verkregen wordt, zal gedijen, want God zal het zegenen. De gerechtigheid redt van de dood, dat is: rijkdom, op een goede wijze verkregen, en behouden, en gebruikt, (gerechtigheid betekent beide eerlijkheid en barmhartigheid), beantwoordt aan het doel van de rijkdom, hetwelk is: ons bij het leven te houden en ons een bescherming te zijn, hij zal ons redden van de oordelen, die de mensen over zichzelf brengen door hun goddeloosheid, hij zal hun dermate van nut zijn, dat hij hen redden zal, zo niet van de dag des doods, maar dan toch wel van de prikkel des doods, en bijgevolg ook van de verschrikking er van. Want de Heere laat de ziel des rechtvaardigen niet hongeren, Proverbs 10:3, en aldus redt hun gerechtigheid van de dood, zuiver en alleen door de gunst van God over hen, die hun leven is en hun levensonderhoud, en hen in de honger bij het leven zal behouden. De ziel des rechtvaardigen zal in het leven worden gehouden door het Woord van God en geloof in Zijn beloften als de jonge leeuwen armoede lijden en hongeren.
Verzen 2-3
Spreuken 10:2-3Deze twee verzen spreken in dezelfde zin, het laatste kan beschouwd worden als de reden voor het eerste.
1. Dat rijkdom, op onrechtvaardige wijze verkregen, hun geen goed zal doen, omdat God hem vernietigt, schatten van de goddeloosheid doen geen nut, Proverbs 10:2. De schatten van de goddelozen doen geen nut, en nog veel minder de schatten, waarvan zij zich meester hebben gemaakt door slechte middelen, door verdrukking of bedrog, al zijn zij ook nog zo groot, al worden zij ook nog zo veilig bewaard, al zijn het ook verborgen schatten, zij baten de mens niet als de rekening van winst en verlies wordt opgemaakt zal het gewin, door die schatten verkregen, volstrekt niet opwegen tegen het verlies, dat door de goddeloosheid werd veroorzaakt, Matthew 16:26. Zij doen geen nut aan de ziel, zij zullen er geen waar genot of geluk voor kunnen kopen, zij zullen de mens van generlei nut of dienst zijn als hij sterft, of in de grote dag des oordeels, en de reden ervan is, dat God de have van de goddelozen wegstoot, Proverbs 10:3, wat zij onrechtvaardig verkregen hebben, ontneemt Hij hun, en daarbij ontziet Hij de rijken evenmin als de armen. Dikwijls zien wij datgene verstrooid door de gerechtigheid van God, wat door de ongerechtigheid van de mensen bijeenvergaderd werd. Hoe kunnen de schatten van de goddeloosheid nut doen, als God, hoewel zij geacht worden have te zijn, ze wegstoot, zodat zij verdwijnen als een schaduw?
2. Wat eerlijk verkregen wordt, zal gedijen, want God zal het zegenen. De gerechtigheid redt van de dood, dat is: rijkdom, op een goede wijze verkregen, en behouden, en gebruikt, (gerechtigheid betekent beide eerlijkheid en barmhartigheid), beantwoordt aan het doel van de rijkdom, hetwelk is: ons bij het leven te houden en ons een bescherming te zijn, hij zal ons redden van de oordelen, die de mensen over zichzelf brengen door hun goddeloosheid, hij zal hun dermate van nut zijn, dat hij hen redden zal, zo niet van de dag des doods, maar dan toch wel van de prikkel des doods, en bijgevolg ook van de verschrikking er van. Want de Heere laat de ziel des rechtvaardigen niet hongeren, Proverbs 10:3, en aldus redt hun gerechtigheid van de dood, zuiver en alleen door de gunst van God over hen, die hun leven is en hun levensonderhoud, en hen in de honger bij het leven zal behouden. De ziel des rechtvaardigen zal in het leven worden gehouden door het Woord van God en geloof in Zijn beloften als de jonge leeuwen armoede lijden en hongeren.
Vers 4
Spreuken 10:4Hier wordt ons gezegd:
1. Wie het zijn, die, hoewel zij rijk zijn, zich goed op weg bevinden om arm te worden, het zijn dezulken, die met een slappe of trage hand werken, Proverbs 10:4, die zorgeloos en nalatig zijn in hun zaken, nooit een krachtige hand aan het werk slaan, of er bij blijven, er in volharden. Die werken met een bedrieglijke hand, zo kan het ook gelezen worden. Zij, die zich denken te verrijken door bedrog of oneerlijke kunstgrepen, zullen in het einde zich verarmen, niet alleen door Gods vloek te brengen over hetgeen zij hebben maar door hun goede naam onder de mensen te verliezen, niemand zal iets te doen willen hebben met hen, die met een bedrieglijke hand werken, en alleen eerlijk zijn als zij goed op de vingers gezien worden.
2. Wie het zijn, die, hoewel zij arm zijn, zich goed op weg bevinden om rijk te worden, die vlijtig en eerlijk zijn, hun zaken goed behartigen, en wat hun hand vindt om te doen, doen met al hun macht, oprecht en eerlijk, van deze zal waarschijnlijk wat zij hebben toenemen. De hand van de scherpzinnigen zo lezen het sommigen, die scherpzinnig, maar geen bedriegers of afzetters zijn, de hand van de werkzamen zo lezen het anderen de bedrijvige hand maakt een stuivertje. Dit is waar voor de zaken van onze ziel zowel als voor onze wereldlijke aangelegenheden, traagheid en geveinsdheid leiden tot geestelijke armoede, maar zij, die vast van geest zijn, dienende de Heere, zullen waarschijnlijk rijk worden in geloof en rijk zijn in goede werken.
Vers 4
Spreuken 10:4Hier wordt ons gezegd:
1. Wie het zijn, die, hoewel zij rijk zijn, zich goed op weg bevinden om arm te worden, het zijn dezulken, die met een slappe of trage hand werken, Proverbs 10:4, die zorgeloos en nalatig zijn in hun zaken, nooit een krachtige hand aan het werk slaan, of er bij blijven, er in volharden. Die werken met een bedrieglijke hand, zo kan het ook gelezen worden. Zij, die zich denken te verrijken door bedrog of oneerlijke kunstgrepen, zullen in het einde zich verarmen, niet alleen door Gods vloek te brengen over hetgeen zij hebben maar door hun goede naam onder de mensen te verliezen, niemand zal iets te doen willen hebben met hen, die met een bedrieglijke hand werken, en alleen eerlijk zijn als zij goed op de vingers gezien worden.
2. Wie het zijn, die, hoewel zij arm zijn, zich goed op weg bevinden om rijk te worden, die vlijtig en eerlijk zijn, hun zaken goed behartigen, en wat hun hand vindt om te doen, doen met al hun macht, oprecht en eerlijk, van deze zal waarschijnlijk wat zij hebben toenemen. De hand van de scherpzinnigen zo lezen het sommigen, die scherpzinnig, maar geen bedriegers of afzetters zijn, de hand van de werkzamen zo lezen het anderen de bedrijvige hand maakt een stuivertje. Dit is waar voor de zaken van onze ziel zowel als voor onze wereldlijke aangelegenheden, traagheid en geveinsdheid leiden tot geestelijke armoede, maar zij, die vast van geest zijn, dienende de Heere, zullen waarschijnlijk rijk worden in geloof en rijk zijn in goede werken.
Vers 5
Spreuken 10:51. Hier is de rechtmatige lof van hen, die hun gelegenheden waarnemen, die zich moeite geven om te vergaderen en wat zij hebben te doen toenemen, beide voor ziel en voor lichaam, die voorzien voor hiernamaals terwijl die voorziening gemaakt kan worden, die vergaderen in de zomer, die de tijd is om te vergaderen, die dat doet is een verstandig zoon, en het is zijn eer, hij handelt verstandig voor zijn ouders, die hij, zo het nodig is, behoort te onderhouden, en hij brengt zichzelf, zijn familie en zijn opvoeding in eer.
2. De rechtvaardige blaam op hen, die deze goede gelegenheden verbeuzelen, hij, die slaapt bemint zijn gemak, verbeuzelt zijn tijd, veronachtzaamt zijn werk, inzonderheid hij, die in de oogst slaapt, als hij vergaderen, opleggen moest voor de winter, de tijd ongebruikt laat voorbijgaan, waarin hij zich zou kunnen voorzien van hetgeen hij nodig zal hebben, hij is een zoon, die beschaamd maakt, want hij is een dwaze zoon, hij bereidt zich schande als de winter komt, en doet ook al zijn vrienden schande aan. Hij, die kennis en wijsheid verkrijgt in de dagen van zijn jeugd, vergadert in de zomer, en zal er het gerief en de eer van hebben, maar hij, die de dagen van zijn jeugd verluiert, zal er de schande van dragen als hij oud geworden is.
Vers 5
Spreuken 10:51. Hier is de rechtmatige lof van hen, die hun gelegenheden waarnemen, die zich moeite geven om te vergaderen en wat zij hebben te doen toenemen, beide voor ziel en voor lichaam, die voorzien voor hiernamaals terwijl die voorziening gemaakt kan worden, die vergaderen in de zomer, die de tijd is om te vergaderen, die dat doet is een verstandig zoon, en het is zijn eer, hij handelt verstandig voor zijn ouders, die hij, zo het nodig is, behoort te onderhouden, en hij brengt zichzelf, zijn familie en zijn opvoeding in eer.
2. De rechtvaardige blaam op hen, die deze goede gelegenheden verbeuzelen, hij, die slaapt bemint zijn gemak, verbeuzelt zijn tijd, veronachtzaamt zijn werk, inzonderheid hij, die in de oogst slaapt, als hij vergaderen, opleggen moest voor de winter, de tijd ongebruikt laat voorbijgaan, waarin hij zich zou kunnen voorzien van hetgeen hij nodig zal hebben, hij is een zoon, die beschaamd maakt, want hij is een dwaze zoon, hij bereidt zich schande als de winter komt, en doet ook al zijn vrienden schande aan. Hij, die kennis en wijsheid verkrijgt in de dagen van zijn jeugd, vergadert in de zomer, en zal er het gerief en de eer van hebben, maar hij, die de dagen van zijn jeugd verluiert, zal er de schande van dragen als hij oud geworden is.
Vers 6
Spreuken 10:61. Hier is: het hoofd van de rechtvaardige gekroond met zegeningen, met zegeningen beide van God en de mens, verscheidenheid van zegeningen zullen nederdalen van boven en zichtbaar rusten op het hoofd van Godvruchtigen, werkelijke zegeningen, er zal niet alleen goed van hen gesproken worden, maar aan hen zal welgedaan worden. Zegeningen zullen op hun hoofd zijn als een kroon om hen te versieren en te eren, en als een helm om hen te beschermen en te beveiligen.
2. De mond van de goddelozen bedekt met geweld. Hun mond zal gestopt worden door schaamte om het geweld, dat zij bedreven hebben, zij zullen geen woord tot hun verontschuldiging kunnen inbrengen, Job 5:16, hun adem zal weggenomen worden door het geweld, dat hun wordt aangedaan, als hun daden van geweld op hun eigen hoofd zullen wederkeren.
Vers 6
Spreuken 10:61. Hier is: het hoofd van de rechtvaardige gekroond met zegeningen, met zegeningen beide van God en de mens, verscheidenheid van zegeningen zullen nederdalen van boven en zichtbaar rusten op het hoofd van Godvruchtigen, werkelijke zegeningen, er zal niet alleen goed van hen gesproken worden, maar aan hen zal welgedaan worden. Zegeningen zullen op hun hoofd zijn als een kroon om hen te versieren en te eren, en als een helm om hen te beschermen en te beveiligen.
2. De mond van de goddelozen bedekt met geweld. Hun mond zal gestopt worden door schaamte om het geweld, dat zij bedreven hebben, zij zullen geen woord tot hun verontschuldiging kunnen inbrengen, Job 5:16, hun adem zal weggenomen worden door het geweld, dat hun wordt aangedaan, als hun daden van geweld op hun eigen hoofd zullen wederkeren.
Vers 7
Spreuken 10:7Beiden de rechtvaardigen en de goddelozen moeten sterven als hun dagen vervuld zijn, in het graf is er tussen hun lichamen geen zichtbaar verschil, in de wereld van de geesten is er tussen hun zielen een zeer groot onderscheid, en dat is er ook, of behoort er te wezen, tussen hun nagedachtenis.
1. Als Godvruchtigen zijn heengegaan, wordt er goed van hen gesproken, en er behoort ook goed van hen gesproken te worden, dat is een van de zegeningen, die op het hoofd van de rechtvaardige komen, zelfs als zij hun hoofd hebben neergelegd. Gezegende mensen laten een gezegende gedachtenis van zich na.
a. Het maakt een deel uit van de waardigheid van de heiligen, inzonderheid van hen, die uitmunten in deugd en in zeer hoge mate nuttig zijn voor anderen, dat zij met eerbied worden herdacht als zij gestorven zijn, hun goede naam, hun naam bij goede mensen vanwege goede dingen, is dan in zeer bijzondere zin als goede olie, Ecclesiastes 7:1. Hen, die God eren, zal Hij aldus eren, Psalms 112:3, Psalms 112:6, Psalms 112:9. Door het geloof hebben de ouden getuigenis bekomen, Hebrews 11:2, en gestorven zijnde, wordt er nog van hen gesproken.
b. Het behoort tot de plicht van de overlevenden, laat de gedachtenis van de rechtvaardigen in zegening zijn, aldus lezen het de Joden, en zij nemen het waar als een gebod, geen uitnemend rechtvaardige die gestorven is, noemende, zonder er bij te voegen: Zijn nagedachtenis zij gezegend. Het moet ons een genot en verlustiging zijn, om op eervolle wijze melding te maken van Godvruchtige mensen, die gestorven zijn, God voor hen te loven, en voor Zijn gaven en genade, die in hen geschitterd hebben, en inzonderheid moeten wij navolgers van hen zijn in hetgeen goed is.
2. Slechte mensen worden vergeten, en zullen vergeten worden, of er zal met minachting van hen gesproken worden. Als hun lichaam wegrot in het graf, zal ook hun naam verrotten. Het kan zijn dat hij in het geheel niet bewaard blijft, maar in vergetelheid wordt begraven. Er kan geen goeds van hen gezegd worden, en daarom is het de grootste vriendelijkheid, die men hun kan bewijzen, om maar niets van hen te zeggen, of wel zij zullen verfoeid worden, vermeld worden met de grootste afschuw, en deze regel van de ere: "De mortuis nil nisi bonum, zeg niets tot nadeel van de doden," zal hen niet beschermen. Waar de goddeloosheid algemeen bekend was, en wel vermeld moet worden, moet er met de grootste afschuw van worden gesproken. Proverbs 10:7
Beiden de rechtvaardigen en de goddelozen moeten sterven als hun dagen vervuld zijn, in het graf is er tussen hun lichamen geen zichtbaar verschil, in de wereld van de geesten is er tussen hun zielen een zeer groot onderscheid, en dat is er ook, of behoort er te wezen, tussen hun nagedachtenis.
1. Als Godvruchtigen zijn heengegaan, wordt er goed van hen gesproken, en er behoort ook goed van hen gesproken te worden, dat is een van de zegeningen, die op het hoofd van de rechtvaardige komen, zelfs als zij hun hoofd hebben neergelegd. Gezegende mensen laten een gezegende gedachtenis van zich na.
a. Het maakt een deel uit van de waardigheid van de heiligen, inzonderheid van hen, die uitmunten in deugd en in zeer hoge mate nuttig zijn voor anderen, dat zij met eerbied worden herdacht als zij gestorven zijn, hun goede naam, hun naam bij goede mensen vanwege goede dingen, is dan in zeer bijzondere zin als goede olie, Ecclesiastes 7:1. Hen, die God eren, zal Hij aldus eren, Psalms 112:3, Psalms 112:6, Psalms 112:9. Door het geloof hebben de ouden getuigenis bekomen, Hebrews 11:2, en gestorven zijnde, wordt er nog van hen gesproken.
b. Het behoort tot de plicht van de overlevenden, laat de gedachtenis van de rechtvaardigen in zegening zijn, aldus lezen het de Joden, en zij nemen het waar als een gebod, geen uitnemend rechtvaardige die gestorven is, noemende, zonder er bij te voegen: Zijn nagedachtenis zij gezegend. Het moet ons een genot en verlustiging zijn, om op eervolle wijze melding te maken van Godvruchtige mensen, die gestorven zijn, God voor hen te loven, en voor Zijn gaven en genade, die in hen geschitterd hebben, en inzonderheid moeten wij navolgers van hen zijn in hetgeen goed is.
2. Slechte mensen worden vergeten, en zullen vergeten worden, of er zal met minachting van hen gesproken worden. Als hun lichaam wegrot in het graf, zal ook hun naam verrotten. Het kan zijn dat hij in het geheel niet bewaard blijft, maar in vergetelheid wordt begraven. Er kan geen goeds van hen gezegd worden, en daarom is het de grootste vriendelijkheid, die men hun kan bewijzen, om maar niets van hen te zeggen, of wel zij zullen verfoeid worden, vermeld worden met de grootste afschuw, en deze regel van de ere: "De mortuis nil nisi bonum, zeg niets tot nadeel van de doden," zal hen niet beschermen. Waar de goddeloosheid algemeen bekend was, en wel vermeld moet worden, moet er met de grootste afschuw van worden gesproken.
Vers 7
Spreuken 10:7Beiden de rechtvaardigen en de goddelozen moeten sterven als hun dagen vervuld zijn, in het graf is er tussen hun lichamen geen zichtbaar verschil, in de wereld van de geesten is er tussen hun zielen een zeer groot onderscheid, en dat is er ook, of behoort er te wezen, tussen hun nagedachtenis.
1. Als Godvruchtigen zijn heengegaan, wordt er goed van hen gesproken, en er behoort ook goed van hen gesproken te worden, dat is een van de zegeningen, die op het hoofd van de rechtvaardige komen, zelfs als zij hun hoofd hebben neergelegd. Gezegende mensen laten een gezegende gedachtenis van zich na.
a. Het maakt een deel uit van de waardigheid van de heiligen, inzonderheid van hen, die uitmunten in deugd en in zeer hoge mate nuttig zijn voor anderen, dat zij met eerbied worden herdacht als zij gestorven zijn, hun goede naam, hun naam bij goede mensen vanwege goede dingen, is dan in zeer bijzondere zin als goede olie, Ecclesiastes 7:1. Hen, die God eren, zal Hij aldus eren, Psalms 112:3, Psalms 112:6, Psalms 112:9. Door het geloof hebben de ouden getuigenis bekomen, Hebrews 11:2, en gestorven zijnde, wordt er nog van hen gesproken.
b. Het behoort tot de plicht van de overlevenden, laat de gedachtenis van de rechtvaardigen in zegening zijn, aldus lezen het de Joden, en zij nemen het waar als een gebod, geen uitnemend rechtvaardige die gestorven is, noemende, zonder er bij te voegen: Zijn nagedachtenis zij gezegend. Het moet ons een genot en verlustiging zijn, om op eervolle wijze melding te maken van Godvruchtige mensen, die gestorven zijn, God voor hen te loven, en voor Zijn gaven en genade, die in hen geschitterd hebben, en inzonderheid moeten wij navolgers van hen zijn in hetgeen goed is.
2. Slechte mensen worden vergeten, en zullen vergeten worden, of er zal met minachting van hen gesproken worden. Als hun lichaam wegrot in het graf, zal ook hun naam verrotten. Het kan zijn dat hij in het geheel niet bewaard blijft, maar in vergetelheid wordt begraven. Er kan geen goeds van hen gezegd worden, en daarom is het de grootste vriendelijkheid, die men hun kan bewijzen, om maar niets van hen te zeggen, of wel zij zullen verfoeid worden, vermeld worden met de grootste afschuw, en deze regel van de ere: "De mortuis nil nisi bonum, zeg niets tot nadeel van de doden," zal hen niet beschermen. Waar de goddeloosheid algemeen bekend was, en wel vermeld moet worden, moet er met de grootste afschuw van worden gesproken. Proverbs 10:7
Beiden de rechtvaardigen en de goddelozen moeten sterven als hun dagen vervuld zijn, in het graf is er tussen hun lichamen geen zichtbaar verschil, in de wereld van de geesten is er tussen hun zielen een zeer groot onderscheid, en dat is er ook, of behoort er te wezen, tussen hun nagedachtenis.
1. Als Godvruchtigen zijn heengegaan, wordt er goed van hen gesproken, en er behoort ook goed van hen gesproken te worden, dat is een van de zegeningen, die op het hoofd van de rechtvaardige komen, zelfs als zij hun hoofd hebben neergelegd. Gezegende mensen laten een gezegende gedachtenis van zich na.
a. Het maakt een deel uit van de waardigheid van de heiligen, inzonderheid van hen, die uitmunten in deugd en in zeer hoge mate nuttig zijn voor anderen, dat zij met eerbied worden herdacht als zij gestorven zijn, hun goede naam, hun naam bij goede mensen vanwege goede dingen, is dan in zeer bijzondere zin als goede olie, Ecclesiastes 7:1. Hen, die God eren, zal Hij aldus eren, Psalms 112:3, Psalms 112:6, Psalms 112:9. Door het geloof hebben de ouden getuigenis bekomen, Hebrews 11:2, en gestorven zijnde, wordt er nog van hen gesproken.
b. Het behoort tot de plicht van de overlevenden, laat de gedachtenis van de rechtvaardigen in zegening zijn, aldus lezen het de Joden, en zij nemen het waar als een gebod, geen uitnemend rechtvaardige die gestorven is, noemende, zonder er bij te voegen: Zijn nagedachtenis zij gezegend. Het moet ons een genot en verlustiging zijn, om op eervolle wijze melding te maken van Godvruchtige mensen, die gestorven zijn, God voor hen te loven, en voor Zijn gaven en genade, die in hen geschitterd hebben, en inzonderheid moeten wij navolgers van hen zijn in hetgeen goed is.
2. Slechte mensen worden vergeten, en zullen vergeten worden, of er zal met minachting van hen gesproken worden. Als hun lichaam wegrot in het graf, zal ook hun naam verrotten. Het kan zijn dat hij in het geheel niet bewaard blijft, maar in vergetelheid wordt begraven. Er kan geen goeds van hen gezegd worden, en daarom is het de grootste vriendelijkheid, die men hun kan bewijzen, om maar niets van hen te zeggen, of wel zij zullen verfoeid worden, vermeld worden met de grootste afschuw, en deze regel van de ere: "De mortuis nil nisi bonum, zeg niets tot nadeel van de doden," zal hen niet beschermen. Waar de goddeloosheid algemeen bekend was, en wel vermeld moet worden, moet er met de grootste afschuw van worden gesproken.
Vers 8
Spreuken 10:81. Hier is de eer en het geluk van de gehoorzamen, zij zullen geboden aannemen, zij zullen het als een voorrecht en een werkelijke rust voor zich beschouwen om onder een bestuur, een regering te zijn, het spaart hun de moeite van bedenken en voor zichzelve een keus te doen, en zij zullen het als een gunst opnemen, als men hen op hun plicht wijst en hen er toe vermaant. En het is hun wijsheid, zij zijn wijs van zelf, die volgzaam zijn, en zij, die aldus buigen, aldus bukken, zullen stand houden, zullen bevestigd worden, zullen voorspoedig zijn, daar zij welberaden zijn.
2. De schande en het verderf van de ongehoorzamen, die zich niet willen laten regeren, geen juk willen dragen, niet onderwezen willen worden, geen goede raad willen aannemen. Het zijn dwazen, want zij handelen tegen zichzelf, tegen hun eigen belang. Gewoonlijk zijn het praatachtige dwazen, zij zijn dwaas van lippen, vol van gepraat, maar vol van onzin, snoevende op zichzelf, boosaardig pratende tegen degenen, die hen vermanen, 3 Johannes : 10, en bewerende dat zij aan anderen raad moeten geven en hun de wet moeten stellen. Van alle dwazen zijn er geen zo lastig als de praatachtige dwazen, of die zich meer tentoonstellen, maar zij zullen vallen, in zonde vallen, in de hel vallen, omdat zij de geboden niet aannemen. Zij, die vervuld zijn van hun tong, geven zelden acht op hun voeten, en daarom struikelen en vallen zij.
Vers 8
Spreuken 10:81. Hier is de eer en het geluk van de gehoorzamen, zij zullen geboden aannemen, zij zullen het als een voorrecht en een werkelijke rust voor zich beschouwen om onder een bestuur, een regering te zijn, het spaart hun de moeite van bedenken en voor zichzelve een keus te doen, en zij zullen het als een gunst opnemen, als men hen op hun plicht wijst en hen er toe vermaant. En het is hun wijsheid, zij zijn wijs van zelf, die volgzaam zijn, en zij, die aldus buigen, aldus bukken, zullen stand houden, zullen bevestigd worden, zullen voorspoedig zijn, daar zij welberaden zijn.
2. De schande en het verderf van de ongehoorzamen, die zich niet willen laten regeren, geen juk willen dragen, niet onderwezen willen worden, geen goede raad willen aannemen. Het zijn dwazen, want zij handelen tegen zichzelf, tegen hun eigen belang. Gewoonlijk zijn het praatachtige dwazen, zij zijn dwaas van lippen, vol van gepraat, maar vol van onzin, snoevende op zichzelf, boosaardig pratende tegen degenen, die hen vermanen, 3 Johannes : 10, en bewerende dat zij aan anderen raad moeten geven en hun de wet moeten stellen. Van alle dwazen zijn er geen zo lastig als de praatachtige dwazen, of die zich meer tentoonstellen, maar zij zullen vallen, in zonde vallen, in de hel vallen, omdat zij de geboden niet aannemen. Zij, die vervuld zijn van hun tong, geven zelden acht op hun voeten, en daarom struikelen en vallen zij.
Vers 9
Spreuken 10:9Hier wordt ons gezegd, en wij kunnen er staat op maken:
1. Dat der mensen oprechtheid hun veiligheid zal zijn, die in oprechtheid wandelt tegenover God en de mens, is aan beide getrouw, hij, die bedoelt wat recht is en meent wat hij zegt, wandelt zeker, hij is veilig onder de bescherming van God, kalm en stil in heilige gerustheid. Met nederige stoutmoedigheid gaat hij zijns weegs, welgewapend tegen de verzoekingen van Satan, de beroeringen van de wereld en de verwijten van de mensen. Hij weet op welke grond hij staat, welke gids hij volgt, door welke wacht hij omringd is, en naar welke heerlijkheid hij heengaat, en daarom gaat hij in volle verzekerdheid voorwaarts en heeft grote vrede. Isaiah 32:17, Isaiah 33:15, Isaiah 33:16. Sommigen vatten het op als behorende tot het karakter van een oprechte, dat hij zeker wandelt, in tegenstelling met een wandelen in den blinde of op goed geluk, hij durft niet doen hetgeen waarvan hij in zijn eigen geweten niet ten volle overtuigd is dat het wettig en geoorloofd is, maar in alles wil hij dat zijn weg volkomen vlak en duidelijk voor hem is.
2. Dat der mensen oneerlijkheid hun schande zijn zal. Die zijn wegen verkeert, die zich ter zijde afwendt op kromme wegen, die veinst tegenover God en de mensen, heen ziet naar de ene kant, en roept naar de andere kant, hoewel hij zich voor een tijd kan vermommen, een schone schijn kan aannemen, zal hij toch bekend worden voor wat hij is, duizend tegen een, of hij zal zichzelf vroeg of laat verraden. Hoe dit zij, God zal hem op de grote dag voor ieders oog ontdekken, hij, die zijn wegen verkeert, " documento erit, van hem zal een voorbeeld gemaakt worden", ter waarschuwing van anderen, aldus vatten sommigen het op.
Vers 9
Spreuken 10:9Hier wordt ons gezegd, en wij kunnen er staat op maken:
1. Dat der mensen oprechtheid hun veiligheid zal zijn, die in oprechtheid wandelt tegenover God en de mens, is aan beide getrouw, hij, die bedoelt wat recht is en meent wat hij zegt, wandelt zeker, hij is veilig onder de bescherming van God, kalm en stil in heilige gerustheid. Met nederige stoutmoedigheid gaat hij zijns weegs, welgewapend tegen de verzoekingen van Satan, de beroeringen van de wereld en de verwijten van de mensen. Hij weet op welke grond hij staat, welke gids hij volgt, door welke wacht hij omringd is, en naar welke heerlijkheid hij heengaat, en daarom gaat hij in volle verzekerdheid voorwaarts en heeft grote vrede. Isaiah 32:17, Isaiah 33:15, Isaiah 33:16. Sommigen vatten het op als behorende tot het karakter van een oprechte, dat hij zeker wandelt, in tegenstelling met een wandelen in den blinde of op goed geluk, hij durft niet doen hetgeen waarvan hij in zijn eigen geweten niet ten volle overtuigd is dat het wettig en geoorloofd is, maar in alles wil hij dat zijn weg volkomen vlak en duidelijk voor hem is.
2. Dat der mensen oneerlijkheid hun schande zijn zal. Die zijn wegen verkeert, die zich ter zijde afwendt op kromme wegen, die veinst tegenover God en de mensen, heen ziet naar de ene kant, en roept naar de andere kant, hoewel hij zich voor een tijd kan vermommen, een schone schijn kan aannemen, zal hij toch bekend worden voor wat hij is, duizend tegen een, of hij zal zichzelf vroeg of laat verraden. Hoe dit zij, God zal hem op de grote dag voor ieders oog ontdekken, hij, die zijn wegen verkeert, " documento erit, van hem zal een voorbeeld gemaakt worden", ter waarschuwing van anderen, aldus vatten sommigen het op.
Vers 10
Spreuken 10:101. Hier wordt het kwaad aangeduid, dat door listige, zich vermommende zondaars wordt aangericht. Die met het oog wenkt, alsof hij geen acht op u sloeg, terwijl hij loert op de gelegenheid om u kwaad te doen, tekenen en wenken geeft aan zijn medeplichtigen om hem te komen helpen in de uitvoering van zijn boze plannen, die alle met list beraamd zijn, richt smart aan, beide voor anderen en voor zichzelf. Vernuft zal geen verontschuldiging zijn voor ongerechtigheid, de zondaar moet zich of bekeren, of nog erger doen, hij moet er of berouw van hebben, of er door ten verderve gaan.
2. Openbare, domme, zichzelf tentoonstellende zondaren, de dwaas van lippen, de praatachtige dwaas, zal vallen, zal omgeworpen worden, zoals hij tevoren gezegd had, Proverbs 10:8. Maar zijn toestand is van de twee de minst gevaarlijke, en, hoewel hij verderf brengt over zichzelf, veroorzaakt hij toch niet zoveel smart aan anderen als hij, die met het oog wenkt. Die hond die bijt is niet altijd de hond die blaft.
Vers 10
Spreuken 10:101. Hier wordt het kwaad aangeduid, dat door listige, zich vermommende zondaars wordt aangericht. Die met het oog wenkt, alsof hij geen acht op u sloeg, terwijl hij loert op de gelegenheid om u kwaad te doen, tekenen en wenken geeft aan zijn medeplichtigen om hem te komen helpen in de uitvoering van zijn boze plannen, die alle met list beraamd zijn, richt smart aan, beide voor anderen en voor zichzelf. Vernuft zal geen verontschuldiging zijn voor ongerechtigheid, de zondaar moet zich of bekeren, of nog erger doen, hij moet er of berouw van hebben, of er door ten verderve gaan.
2. Openbare, domme, zichzelf tentoonstellende zondaren, de dwaas van lippen, de praatachtige dwaas, zal vallen, zal omgeworpen worden, zoals hij tevoren gezegd had, Proverbs 10:8. Maar zijn toestand is van de twee de minst gevaarlijke, en, hoewel hij verderf brengt over zichzelf, veroorzaakt hij toch niet zoveel smart aan anderen als hij, die met het oog wenkt. Die hond die bijt is niet altijd de hond die blaft.
Vers 11
Spreuken 10:111. Ziehier hoe naarstig een Godvruchtige is om door zijn Godsvrucht mee te delen, er goed mee te doen Zijn mond, de uitgang van zijn geest, zijn gemoed, is een springader des levens een voortdurende bron, uit welke goede redenen voortkomen tot stichting van anderen, zoals rivieren, die de grond bevochtigen en hem vruchtbaar maken, en tot hun eigen vertroosting, zoals rivieren, die de dorst lessen van vermoeide reizigers. Hij is als een springader des levens, die zuiver en rein is, niet alleen niet vergiftigd, maar niet troebel gemaakt door enigerlei kwade samenspreking.
2. Hoe naarstig een slecht man is in zijn slechtheid te verbergen en er daardoor kwaad mee te doen. Het geweld bedekt de mond des goddelozen, bedekt het beraamde kwaad met betuigingen van vriendschap, opdat het zoveel zekerder ten uitvoer zal worden gebracht, zoals Joab kuste en doodde, Judas kuste en verried, dat is zijn zonde, waaraan de straf beantwoordt, Proverbs 10:6. Geweld bedekt de mond van de goddelozen, wat hij door geweld verkreeg, zal hem door geweld worden ontnomen, Job 5:4, Job 5:5.
Vers 11
Spreuken 10:111. Ziehier hoe naarstig een Godvruchtige is om door zijn Godsvrucht mee te delen, er goed mee te doen Zijn mond, de uitgang van zijn geest, zijn gemoed, is een springader des levens een voortdurende bron, uit welke goede redenen voortkomen tot stichting van anderen, zoals rivieren, die de grond bevochtigen en hem vruchtbaar maken, en tot hun eigen vertroosting, zoals rivieren, die de dorst lessen van vermoeide reizigers. Hij is als een springader des levens, die zuiver en rein is, niet alleen niet vergiftigd, maar niet troebel gemaakt door enigerlei kwade samenspreking.
2. Hoe naarstig een slecht man is in zijn slechtheid te verbergen en er daardoor kwaad mee te doen. Het geweld bedekt de mond des goddelozen, bedekt het beraamde kwaad met betuigingen van vriendschap, opdat het zoveel zekerder ten uitvoer zal worden gebracht, zoals Joab kuste en doodde, Judas kuste en verried, dat is zijn zonde, waaraan de straf beantwoordt, Proverbs 10:6. Geweld bedekt de mond van de goddelozen, wat hij door geweld verkreeg, zal hem door geweld worden ontnomen, Job 5:4, Job 5:5.
Vers 12
Spreuken 10:12Hier is:
1. De grote tweedrachtstichter, en dat is boosaardigheid. Zelfs waar geen blijkbare aanleiding is tot strijd zal de haat zo'n aanleiding zoeken, en zo verwekt hij hem en doet hij het werk des duivels. Dat zijn wel de boosaardigste lieden, die men zich denken kan, die er genoegen in vinden om hun naasten tegen elkaar op te zetten door achterklap, kwade vermoedens uit te strooien en verkeerde voorstellingen te geven, de vonken van de twisting doende opvliegen en ze tot een vlam aanblazende, die onder de as begraven lagen, waaraan zij dan met een onverklaarbaar genoegen hun handen warmen.
2. De grote vredestichter, en dat is liefde die alle overtredingen toedekt, de beledigingen onder bloedverwanten, die onenigheden teweegbrengen. De liefde zal in stede van de belediging uit te bazuinen en haar te verzwaren haar zoveel dit maar mogelijk is, bedekken en verzachten. De liefde zal een belediging of een overtreding, die wij begaan door vergissing of onbedachtzaamheid, verontschuldigen als wij kunnen zeggen dat er geen kwaad bedoeld was, maar dat het een feil was, en dan hebben wij onze vriend in weerwil ervan lief en dit bedekt de feil. Zij zal de belediging die ons is aangedaan, ook voorbijzien, en haar aldus bedekken, er de beste uitlegging aan geven, hierdoor wordt twist voorkomen, of, indien hij reeds begonnen is, dan zal de vrede spoedig hersteld worden. De apostel haalt dit aan, 1 Peter 4:8, De liefde zal menigte van zonden bedekken.
Vers 12
Spreuken 10:12Hier is:
1. De grote tweedrachtstichter, en dat is boosaardigheid. Zelfs waar geen blijkbare aanleiding is tot strijd zal de haat zo'n aanleiding zoeken, en zo verwekt hij hem en doet hij het werk des duivels. Dat zijn wel de boosaardigste lieden, die men zich denken kan, die er genoegen in vinden om hun naasten tegen elkaar op te zetten door achterklap, kwade vermoedens uit te strooien en verkeerde voorstellingen te geven, de vonken van de twisting doende opvliegen en ze tot een vlam aanblazende, die onder de as begraven lagen, waaraan zij dan met een onverklaarbaar genoegen hun handen warmen.
2. De grote vredestichter, en dat is liefde die alle overtredingen toedekt, de beledigingen onder bloedverwanten, die onenigheden teweegbrengen. De liefde zal in stede van de belediging uit te bazuinen en haar te verzwaren haar zoveel dit maar mogelijk is, bedekken en verzachten. De liefde zal een belediging of een overtreding, die wij begaan door vergissing of onbedachtzaamheid, verontschuldigen als wij kunnen zeggen dat er geen kwaad bedoeld was, maar dat het een feil was, en dan hebben wij onze vriend in weerwil ervan lief en dit bedekt de feil. Zij zal de belediging die ons is aangedaan, ook voorbijzien, en haar aldus bedekken, er de beste uitlegging aan geven, hierdoor wordt twist voorkomen, of, indien hij reeds begonnen is, dan zal de vrede spoedig hersteld worden. De apostel haalt dit aan, 1 Peter 4:8, De liefde zal menigte van zonden bedekken.
Vers 13
Spreuken 10:13Merk op:
1. Wijsheid en genade zijn de eer van de Godvruchtigen, hij, die verstand heeft, het goede verstand, dat zij hebben die de geboden doen op zijn lippen wordt wijsheid gevonden, er wordt ontdekt dat zij daar is, en bijgevolg dat hij er inwendig een goede schat van bezit, en vandaar wordt zij afgeleid tot nut en voordeel van anderen. Het is de eer eens mensen wijsheid te hebben, maar nog veel meer om het middel te zijn om anderen wijs te maken.
2. Dwaasheid en zonde zijn de schande van slechte mensen j een roede is voor de rug van hem, die geen hart heeft, of aan wie een hart ontbreekt, hij stelt zich bloot aan de striemen van zijn eigen geweten, aan de geselingen van de tong, aan de afkeuring van de magistraten, en aan de rechtvaardige oordelen Gods. Zij, die dwaselijk en moedwillig voortgaan op boze wegen, bereiden zich roeden, waarvan de littekenen hun eeuwige schande zullen zijn.
Vers 13
Spreuken 10:13Merk op:
1. Wijsheid en genade zijn de eer van de Godvruchtigen, hij, die verstand heeft, het goede verstand, dat zij hebben die de geboden doen op zijn lippen wordt wijsheid gevonden, er wordt ontdekt dat zij daar is, en bijgevolg dat hij er inwendig een goede schat van bezit, en vandaar wordt zij afgeleid tot nut en voordeel van anderen. Het is de eer eens mensen wijsheid te hebben, maar nog veel meer om het middel te zijn om anderen wijs te maken.
2. Dwaasheid en zonde zijn de schande van slechte mensen j een roede is voor de rug van hem, die geen hart heeft, of aan wie een hart ontbreekt, hij stelt zich bloot aan de striemen van zijn eigen geweten, aan de geselingen van de tong, aan de afkeuring van de magistraten, en aan de rechtvaardige oordelen Gods. Zij, die dwaselijk en moedwillig voortgaan op boze wegen, bereiden zich roeden, waarvan de littekenen hun eeuwige schande zullen zijn.
Vers 14
Spreuken 10:14Merk op:
1. Het is de wijsheid van de wijzen, dat zij een voorraad opdoen van nuttige wetenschap, dat hun bewaring zijn zal. In de lippen van de verstandigen wordt wijsheid gevonden, Proverbs 10:13, omdat zij in hun hart is weggelegd, uit welke schat de goede heer des huizes nieuwe en oude dingen voortbrengt. Welke kennis of wetenschap ons te eniger tijd nuttig kan zijn, wij moeten haar wegleggen, omdat wij niet weten of wij haar niet op de een of andere tijd nodig zullen hebben. Wij moeten met dit wegleggen voortgaan zolang als wij leven, en er ons van verzekeren dat zij veilig weggelegd is, opdat wij haar niet behoeven te zoeken als wij haar nodig hebben.
2. Het is de dwaasheid van de dwazen, dat zij in hun hart kwaad wegleggen, dat zij gereed bij de hand hebben bij alles wat zij zeggen, en dat beide voor anderen en voor henzelf verschrikking en verwoesting werkt. Zij hebben woorden van verslinding lief, Psalms 52:6,, en die worden het eerst gesproken, hun mond is de verstoring nabij, daar zij de scherpe pijlen van bittere woorden altijd bij zich hebben, om ze om zich heen te werpen.
Vers 14
Spreuken 10:14Merk op:
1. Het is de wijsheid van de wijzen, dat zij een voorraad opdoen van nuttige wetenschap, dat hun bewaring zijn zal. In de lippen van de verstandigen wordt wijsheid gevonden, Proverbs 10:13, omdat zij in hun hart is weggelegd, uit welke schat de goede heer des huizes nieuwe en oude dingen voortbrengt. Welke kennis of wetenschap ons te eniger tijd nuttig kan zijn, wij moeten haar wegleggen, omdat wij niet weten of wij haar niet op de een of andere tijd nodig zullen hebben. Wij moeten met dit wegleggen voortgaan zolang als wij leven, en er ons van verzekeren dat zij veilig weggelegd is, opdat wij haar niet behoeven te zoeken als wij haar nodig hebben.
2. Het is de dwaasheid van de dwazen, dat zij in hun hart kwaad wegleggen, dat zij gereed bij de hand hebben bij alles wat zij zeggen, en dat beide voor anderen en voor henzelf verschrikking en verwoesting werkt. Zij hebben woorden van verslinding lief, Psalms 52:6,, en die worden het eerst gesproken, hun mond is de verstoring nabij, daar zij de scherpe pijlen van bittere woorden altijd bij zich hebben, om ze om zich heen te werpen.
Vers 15
Spreuken 10:15Dit kan opgevat worden op tweeërlei wijze.
1. Als een reden, waarom wij naarstig moeten zijn in ons beroep en bedrijf, ten einde de ontmoedigende onrust te vermijden, die de armoede meebrengt, en het voorrecht en welvaren te hebben van hen, die voorspoedig zijn in de wereld. Zich moeite geven is het middel om onszelf en ons gezin gemak en rust te bezorgen. Of liever:
2. Als een voorstelling van de gewone vergissing beide van rijken en armen met betrekking tot hun uitwendige toestand.
A. Rijke lieden denken dat zij gelukkig zijn, maar hierin vergissen zij zich. Des rijken goed is in zijn verbeelding een stad van zijn sterkte, terwijl het te zwak en volkomen ongenoegzaam is om hem tegen het ergste kwaad te beschermen. Het zal blijken dat zij niet zo veilig zijn als zij denken, ja hun rijkdom kan hen aan gevaar blootstellen.
B. Arme lieden denken ongelukkig te zijn omdat zij arm zijn, maar dat is hun vergissing, de armoede van de geringen is hun verstoring, zij beneemt hun de moed, verstoort en vernietigt hun behaaglijkheid, terwijl men toch zeer aangenaam en goedsmoeds kan leven, al heeft men niet veel om van te leven, zo men slechts vergenoegd is, een goede consciëntie bewaart en leeft door het geloof.
Vers 15
Spreuken 10:15Dit kan opgevat worden op tweeërlei wijze.
1. Als een reden, waarom wij naarstig moeten zijn in ons beroep en bedrijf, ten einde de ontmoedigende onrust te vermijden, die de armoede meebrengt, en het voorrecht en welvaren te hebben van hen, die voorspoedig zijn in de wereld. Zich moeite geven is het middel om onszelf en ons gezin gemak en rust te bezorgen. Of liever:
2. Als een voorstelling van de gewone vergissing beide van rijken en armen met betrekking tot hun uitwendige toestand.
A. Rijke lieden denken dat zij gelukkig zijn, maar hierin vergissen zij zich. Des rijken goed is in zijn verbeelding een stad van zijn sterkte, terwijl het te zwak en volkomen ongenoegzaam is om hem tegen het ergste kwaad te beschermen. Het zal blijken dat zij niet zo veilig zijn als zij denken, ja hun rijkdom kan hen aan gevaar blootstellen.
B. Arme lieden denken ongelukkig te zijn omdat zij arm zijn, maar dat is hun vergissing, de armoede van de geringen is hun verstoring, zij beneemt hun de moed, verstoort en vernietigt hun behaaglijkheid, terwijl men toch zeer aangenaam en goedsmoeds kan leven, al heeft men niet veel om van te leven, zo men slechts vergenoegd is, een goede consciëntie bewaart en leeft door het geloof.
Vers 16
Spreuken 10:16Salomo bevestigt hier wat zijn vader gezegd had, Psalms 37:16. Het weinige, dat de rechtvaardige heeft, is beter dan de overvloed veler goddelozen.
1. Een rechtvaardige heeft misschien niets meer dan waar hij hard voor werkt. Hij eet slechts de arbeid van zijn handen, maar die arbeid is ten leven, hij heeft niets anders op het oog dan een eerlijk levensonderhoud te verdienen, begeert niet rijk en voornaam te zijn, maar is tevreden om te leven en zijn gezin te onderhouden. Hij is ook niet slechts voor hemzelf ten leven, maar hij zal hem in staat stellen goed te doen aan anderen, hij arbeidt opdat hij wat hebbe te geven, Efeziers 4:28, al zijn werk strekt om op de een of andere wijze goed te doen. Het kan ook bedoeld zijn van zijn arbeid in de Godsdienst, hij geeft zich de meeste moeite voor hetgeen een strekking heeft ten eeuwigen leven, hij zaait in de geest, opdat hij het eeuwige leven zal kunnen maaien.
2. De rijkdom van de goddeloze is misschien een inkomst, waarvoor hij niet gearbeid heeft, maar waaraan hij gemakkelijk gekomen is, doch hij is ter zonde, hij maakt hem tot het voedsel en de brandstof van zijn lusten zijn hoogmoed en weelde. hij doet er kwaad mee en geen goed, hij doet er schade mee op, en wordt er door verhard in zijn boze wegen. De dingen van deze wereld zijn goed of kwaad, leven of dood, naardat zij gebruikt worden.
Vers 16
Spreuken 10:16Salomo bevestigt hier wat zijn vader gezegd had, Psalms 37:16. Het weinige, dat de rechtvaardige heeft, is beter dan de overvloed veler goddelozen.
1. Een rechtvaardige heeft misschien niets meer dan waar hij hard voor werkt. Hij eet slechts de arbeid van zijn handen, maar die arbeid is ten leven, hij heeft niets anders op het oog dan een eerlijk levensonderhoud te verdienen, begeert niet rijk en voornaam te zijn, maar is tevreden om te leven en zijn gezin te onderhouden. Hij is ook niet slechts voor hemzelf ten leven, maar hij zal hem in staat stellen goed te doen aan anderen, hij arbeidt opdat hij wat hebbe te geven, Efeziers 4:28, al zijn werk strekt om op de een of andere wijze goed te doen. Het kan ook bedoeld zijn van zijn arbeid in de Godsdienst, hij geeft zich de meeste moeite voor hetgeen een strekking heeft ten eeuwigen leven, hij zaait in de geest, opdat hij het eeuwige leven zal kunnen maaien.
2. De rijkdom van de goddeloze is misschien een inkomst, waarvoor hij niet gearbeid heeft, maar waaraan hij gemakkelijk gekomen is, doch hij is ter zonde, hij maakt hem tot het voedsel en de brandstof van zijn lusten zijn hoogmoed en weelde. hij doet er kwaad mee en geen goed, hij doet er schade mee op, en wordt er door verhard in zijn boze wegen. De dingen van deze wereld zijn goed of kwaad, leven of dood, naardat zij gebruikt worden.
Vers 17
Spreuken 10:17Zie hier:
1. Dat diegenen gelijk hebben, die niet alleen de tucht ontvangen en aannemen, maar haar bewaren, haar niet, zoals de meesten, zorgeloos en onverschillig laten glippen, noch haar laten gaan tot hen, die er hen van willen beroven, die de tucht veilig bewaren, haar zuiver en onvervalst bewaren, haar bewaren voor hun eigen gebruik, teneinde er zich door te laten regeren, haar bewaren tot nut en voordeel van anderen, teneinde hen te onderrichten. Zij die dit doen, zijn op de weg des levens, de weg, waarop ware vertroosting wordt gevonden, en aan welks einde het eeuwige leven is.
2. Dat diegenen ongelijk hebben, die niet alleen de tucht niet ontvangen, maar haar moedwillig en hardnekkig weigeren als zij hun wordt aangeboden. Zij willen niet onderwezen worden in hun plicht, omdat hierdoor hun fouten en gebreken ontdekt worden, zij hebben een bijzondere afkeer van het onderricht, waarin bestraffing ligt opgesloten, en gewis dwalen zij, het is een teken dat zij dwalen in hun oordeel valse denkbeelden hebben omtrent goed en kwaad, het is een oorzaak van hun dwalen in hun levenswandel. De reiziger, die van zijn weg is afgeraakt, en het niet kan velen dat hem dit gezegd wordt en dat hem de rechte weg wordt gewezen, moet wel verder wegdwalen, eindeloos dwalen, hij zal voorzeker de weg des levens missen.
Vers 17
Spreuken 10:17Zie hier:
1. Dat diegenen gelijk hebben, die niet alleen de tucht ontvangen en aannemen, maar haar bewaren, haar niet, zoals de meesten, zorgeloos en onverschillig laten glippen, noch haar laten gaan tot hen, die er hen van willen beroven, die de tucht veilig bewaren, haar zuiver en onvervalst bewaren, haar bewaren voor hun eigen gebruik, teneinde er zich door te laten regeren, haar bewaren tot nut en voordeel van anderen, teneinde hen te onderrichten. Zij die dit doen, zijn op de weg des levens, de weg, waarop ware vertroosting wordt gevonden, en aan welks einde het eeuwige leven is.
2. Dat diegenen ongelijk hebben, die niet alleen de tucht niet ontvangen, maar haar moedwillig en hardnekkig weigeren als zij hun wordt aangeboden. Zij willen niet onderwezen worden in hun plicht, omdat hierdoor hun fouten en gebreken ontdekt worden, zij hebben een bijzondere afkeer van het onderricht, waarin bestraffing ligt opgesloten, en gewis dwalen zij, het is een teken dat zij dwalen in hun oordeel valse denkbeelden hebben omtrent goed en kwaad, het is een oorzaak van hun dwalen in hun levenswandel. De reiziger, die van zijn weg is afgeraakt, en het niet kan velen dat hem dit gezegd wordt en dat hem de rechte weg wordt gewezen, moet wel verder wegdwalen, eindeloos dwalen, hij zal voorzeker de weg des levens missen.
Vers 18
Spreuken 10:18Merk hier op: boosaardigheid is dwaasheid en goddeloosheid.
1. Ze is dit, als zij verborgen wordt onder vleierij en geveinsdheid. Hij, die met liegende lippen haat verbergt is een dwaas, hoewel hij denkt een wijs staatsman te zijn, hij verbergt de haat uit vrees dat hij, als hij openbaar wordt, beschaamd zal worden voor de mensen en aldus de gelegenheid zal missen om zijn haat bot te vieren. Valse lippen zijn op zichzelf al erg genoeg, maar er is een zeer bijzondere boosaardigheid in, als zij tot een dekmantel dienen van boosaardigheid. Maar hij is een dwaas, die iets denkt te kunnen verbergen voor God.
2. Niet beter is het, als hij geuit wordt in hatelijke, boosaardige woorden, die een kwaad gerucht voortbrengt is ook een zot, want vroeg of laat zal God die gerechtigheid voortbrengen als het licht, welke hij gepoogd heeft te omfloersen, en Hij zal het middel vinden om de smaad af te wentelen.
Vers 18
Spreuken 10:18Merk hier op: boosaardigheid is dwaasheid en goddeloosheid.
1. Ze is dit, als zij verborgen wordt onder vleierij en geveinsdheid. Hij, die met liegende lippen haat verbergt is een dwaas, hoewel hij denkt een wijs staatsman te zijn, hij verbergt de haat uit vrees dat hij, als hij openbaar wordt, beschaamd zal worden voor de mensen en aldus de gelegenheid zal missen om zijn haat bot te vieren. Valse lippen zijn op zichzelf al erg genoeg, maar er is een zeer bijzondere boosaardigheid in, als zij tot een dekmantel dienen van boosaardigheid. Maar hij is een dwaas, die iets denkt te kunnen verbergen voor God.
2. Niet beter is het, als hij geuit wordt in hatelijke, boosaardige woorden, die een kwaad gerucht voortbrengt is ook een zot, want vroeg of laat zal God die gerechtigheid voortbrengen als het licht, welke hij gepoogd heeft te omfloersen, en Hij zal het middel vinden om de smaad af te wentelen.
Vers 19
Spreuken 10:19Hier worden wij vermaand met betrekking tot het in toom houden van onze tong, hetgeen de noodzakelijke, onafwijsbare plicht is van de Christen.
1. Het is goed om weinig te zeggen, omdat in de veelheid van de woorden de overtreding niet ontbreekt, of de overtreding, de zonde, niet ophoudt. Gewoonlijk zullen zij, die veel spreken, veel verkeerds zeggen, en onder vele woorden kan het niets anders, of daar zullen ook ijdele woorden onder zijn, waarvan zij weldra rekenschap zullen hebben te geven. Zij, die zichzelf gaarne horen spreken, bedenken niet waar zij niet al berouw van zullen moeten hebben, want dat zal nodig zijn, en zal vroeg of laat betoond moeten worden, als de overtreding niet ontbreekt.
2. Daarom is het goed om onze mond met een breidel te bewaren. Die zijn lippen weerhoudt, die zich dikwijls inhoudt, zijn gedachten onderdrukt, terughoudt wat naar buiten had willen komen, is een wijs man, het is een blijk en bewijs van zijn verstand, en daarin gaat hij met zijn eigen vrede en welzijn te rade. Hoe minder gezegd wordt, hoe minder er te verantwoorden is, Amos 5:1-13, James 1:19.
Vers 19
Spreuken 10:19Hier worden wij vermaand met betrekking tot het in toom houden van onze tong, hetgeen de noodzakelijke, onafwijsbare plicht is van de Christen.
1. Het is goed om weinig te zeggen, omdat in de veelheid van de woorden de overtreding niet ontbreekt, of de overtreding, de zonde, niet ophoudt. Gewoonlijk zullen zij, die veel spreken, veel verkeerds zeggen, en onder vele woorden kan het niets anders, of daar zullen ook ijdele woorden onder zijn, waarvan zij weldra rekenschap zullen hebben te geven. Zij, die zichzelf gaarne horen spreken, bedenken niet waar zij niet al berouw van zullen moeten hebben, want dat zal nodig zijn, en zal vroeg of laat betoond moeten worden, als de overtreding niet ontbreekt.
2. Daarom is het goed om onze mond met een breidel te bewaren. Die zijn lippen weerhoudt, die zich dikwijls inhoudt, zijn gedachten onderdrukt, terughoudt wat naar buiten had willen komen, is een wijs man, het is een blijk en bewijs van zijn verstand, en daarin gaat hij met zijn eigen vrede en welzijn te rade. Hoe minder gezegd wordt, hoe minder er te verantwoorden is, Amos 5:1-13, James 1:19.
Verzen 20-21
Spreuken 10:20-21Hier wordt ons geleerd hoe de mensen te schatten, niet neer hun rijkdom of hun hoge rang in de wereld, maar naar hun deugd.
1. Godvruchtige mensen zijn ergens goed voor, al zijn zij ook arm en zeer gering in de wereld, en al is het ook dat zij geen macht of rijkdom hebben om er goed mee te doen, maar zolang zij een mond hebben om te spreken, zal hen dit nuttig en van waarde maken, en dieswege moeten wij hen eren, die de Heere vrezen, omdat zij uit de goede schat huns harten goede dingen voortbrengen.
a. Dit maakt hen van waarde. De tong des rechtvaardigen is uitgelezen zilver zij zijn oprecht, vrij van het schuim van bedrog en kwade bedoelingen. Gods woorden worden vergeleken bij gelouterd zilver, Psalms 12:7, want men kan er op vertrouwen, en zo zijn ook de woorden van de rechtvaardigen. Zij zijn van gewicht en waardij, en zullen hen, die ze horen, verrijken met wijsheid, die beter is dan uitgelezen zilver.
b. Het maakt hen nuttig, de lippen des rechtvaardigen voeden er velen, want zij zijn vol van het Woord van God, dat het brood des levens is, en van die gezonde leer, waarmee de zielen gevoed en versterkt worden. Een Godvruchtig gesprek is geestelijk voedsel voor de nooddruftigen, de hongerigen.
2. Slechte mensen deugen nergens toe.
a. Men kan geen goed door hen verkrijgen. Het hart van de goddelozen is weinig waard, en daarom kan hetgeen uit de overvloed zijns harten voortkomt van niet veel waarde zijn. Zijn beginselen, zijn denkbeelden, zijn begrippen, zijn voornemens, alles waarvan hij vervuld is, wat hem beweegt, het is alles werelds en vleselijk, en daarom van generlei waardij. Die uit de aarde is voortgekomen, spreekt uit de aarde, en kan de dingen Gods noch verstaan noch waarderen, John 3:31, l Corinthiers 2:14. De goddeloze wendt voor dat, hoewel hij niet over de Godsdienst spreekt zoals de rechtvaardige, hij hem toch in zijn binnenste heeft, en hij dankt God dat zijn hart goed is, maar Hij, die het hart doorgrondt, zegt hier het tegendeel, namelijk dat het weinig waard is.
b. Men kan hun geen goeddoen. Terwijl velen gevoed worden door de lippen van de rechtvaardigen, sterven de dwazen door gebrek aan verstand, en wel zijn zij dwaas, die sterven uit gebrek aan hetgeen zij zo gemakkelijk hadden kunnen verkrijgen. Dwazen sterven uit gebrek aan een hart, zo is het in het oorspronkelijke, zij komen om uit gebrek aan nadenken en vastberadenheid, zij hebben het hart niet om zichzelf goed te doen. Terwijl de rechtvaardigen anderen voeden laten dwazen zichzelf verhongeren.
Verzen 20-21
Spreuken 10:20-21Hier wordt ons geleerd hoe de mensen te schatten, niet neer hun rijkdom of hun hoge rang in de wereld, maar naar hun deugd.
1. Godvruchtige mensen zijn ergens goed voor, al zijn zij ook arm en zeer gering in de wereld, en al is het ook dat zij geen macht of rijkdom hebben om er goed mee te doen, maar zolang zij een mond hebben om te spreken, zal hen dit nuttig en van waarde maken, en dieswege moeten wij hen eren, die de Heere vrezen, omdat zij uit de goede schat huns harten goede dingen voortbrengen.
a. Dit maakt hen van waarde. De tong des rechtvaardigen is uitgelezen zilver zij zijn oprecht, vrij van het schuim van bedrog en kwade bedoelingen. Gods woorden worden vergeleken bij gelouterd zilver, Psalms 12:7, want men kan er op vertrouwen, en zo zijn ook de woorden van de rechtvaardigen. Zij zijn van gewicht en waardij, en zullen hen, die ze horen, verrijken met wijsheid, die beter is dan uitgelezen zilver.
b. Het maakt hen nuttig, de lippen des rechtvaardigen voeden er velen, want zij zijn vol van het Woord van God, dat het brood des levens is, en van die gezonde leer, waarmee de zielen gevoed en versterkt worden. Een Godvruchtig gesprek is geestelijk voedsel voor de nooddruftigen, de hongerigen.
2. Slechte mensen deugen nergens toe.
a. Men kan geen goed door hen verkrijgen. Het hart van de goddelozen is weinig waard, en daarom kan hetgeen uit de overvloed zijns harten voortkomt van niet veel waarde zijn. Zijn beginselen, zijn denkbeelden, zijn begrippen, zijn voornemens, alles waarvan hij vervuld is, wat hem beweegt, het is alles werelds en vleselijk, en daarom van generlei waardij. Die uit de aarde is voortgekomen, spreekt uit de aarde, en kan de dingen Gods noch verstaan noch waarderen, John 3:31, l Corinthiers 2:14. De goddeloze wendt voor dat, hoewel hij niet over de Godsdienst spreekt zoals de rechtvaardige, hij hem toch in zijn binnenste heeft, en hij dankt God dat zijn hart goed is, maar Hij, die het hart doorgrondt, zegt hier het tegendeel, namelijk dat het weinig waard is.
b. Men kan hun geen goeddoen. Terwijl velen gevoed worden door de lippen van de rechtvaardigen, sterven de dwazen door gebrek aan verstand, en wel zijn zij dwaas, die sterven uit gebrek aan hetgeen zij zo gemakkelijk hadden kunnen verkrijgen. Dwazen sterven uit gebrek aan een hart, zo is het in het oorspronkelijke, zij komen om uit gebrek aan nadenken en vastberadenheid, zij hebben het hart niet om zichzelf goed te doen. Terwijl de rechtvaardigen anderen voeden laten dwazen zichzelf verhongeren.
Vers 22
Spreuken 10:22Wereldlijke rijkdom is hetgeen, waarop de meeste mensen hun hart gezet hebben, maar over het algemeen vergissen zij zich zowel in de aard van de zaak zelf, die zij begeren als in het middel, waardoor zij haar hopen te verkrijgen. Daarom wordt ons hier gezegd:
1. Waarin de rijkdom bestaat, die in waarheid begerenswaardig is: niet alleen overvloed te hebben, maar hem hebbende, er geen smart bij te hebben, geen ontrustende zorg om hem te verkrijgen en te behouden, geen kwelling des geestes in de genieting ervan, geen pijnigende smart wegens het verlies ervan, geen schuld opgedaan door het misbruik ervan. Hem te hebben en daarbij een hart om er het genot van te smaken, er goed mee te doen, er God mee te dienen met blijdschap en verheuging des harten in het gebruik ervan.
2. Vanwaar deze begerenswaardige rijkdom verwacht moet worden niet door ons tot slaven te maken van de wereld, Psalms 127:2, maar door de zegen van God, die is het, die rijk maakt en er geen smart aan toevoegt. Wat van de liefde Gods komt, heeft de genade Gods tot gezellin, om de ziel te bewaren voor de onstuimige lusten en hartstochten, waarvan anders de toeneming van de rijkdom gewoonlijk de prikkel is. In Proverbs 10:4 had hij gezegd: de hand van de vlijtige maakt rijk, als een middel maar hier schrijft hij het toe aan de zegen van God, maar die zegen is op de hand van de vlijtigen. Zo is het met geestelijke rijkdom. Vlijt om die te verkrijgen is onze plicht, maar van hetgeen verkregen wordt moet God al de eer ontvangen, Deuteronomy 8:17, Deuteronomy 8:18.
Vers 22
Spreuken 10:22Wereldlijke rijkdom is hetgeen, waarop de meeste mensen hun hart gezet hebben, maar over het algemeen vergissen zij zich zowel in de aard van de zaak zelf, die zij begeren als in het middel, waardoor zij haar hopen te verkrijgen. Daarom wordt ons hier gezegd:
1. Waarin de rijkdom bestaat, die in waarheid begerenswaardig is: niet alleen overvloed te hebben, maar hem hebbende, er geen smart bij te hebben, geen ontrustende zorg om hem te verkrijgen en te behouden, geen kwelling des geestes in de genieting ervan, geen pijnigende smart wegens het verlies ervan, geen schuld opgedaan door het misbruik ervan. Hem te hebben en daarbij een hart om er het genot van te smaken, er goed mee te doen, er God mee te dienen met blijdschap en verheuging des harten in het gebruik ervan.
2. Vanwaar deze begerenswaardige rijkdom verwacht moet worden niet door ons tot slaven te maken van de wereld, Psalms 127:2, maar door de zegen van God, die is het, die rijk maakt en er geen smart aan toevoegt. Wat van de liefde Gods komt, heeft de genade Gods tot gezellin, om de ziel te bewaren voor de onstuimige lusten en hartstochten, waarvan anders de toeneming van de rijkdom gewoonlijk de prikkel is. In Proverbs 10:4 had hij gezegd: de hand van de vlijtige maakt rijk, als een middel maar hier schrijft hij het toe aan de zegen van God, maar die zegen is op de hand van de vlijtigen. Zo is het met geestelijke rijkdom. Vlijt om die te verkrijgen is onze plicht, maar van hetgeen verkregen wordt moet God al de eer ontvangen, Deuteronomy 8:17, Deuteronomy 8:18.
Vers 23
Spreuken 10:23Hier is:
1. De zonde bovenmate zondigende, het is voor een dwaas een lachen om kwaad te doen het is hem even natuurlijk en even aangenaam als het voor een mens is om te lachen. Goddeloosheid is zijn Izak, zo luidt hier het oorspronkelijke, zij is zijn genot en genoegen, hij verlustigt zich erin. Hij maakt van de zonde een zaak om te lachen. Als hij vermaand wordt om niet te zondigen, uit aanmerking van de wet van God en de openbaring van Zijn toorn tegen de zonde, maakt hij een grapje van die vermaning en belacht de drilling van de lans. Als hij gezondigd heeft, zal hij, inplaats van er om te treuren, er op roemen, bestraffingen bespot hij, en de overtuigingen van zijn eigen geweten lacht hij weg, Hoofdst. 14:9.
2. De wijsheid zeer wijs, want zij draagt het bewijs in zich van haar eigen voortreffelijkheid, het kan van haarzelve voorzegd worden, en dat is lof genoeg. Gij behoeft niets meer tot lof van een man van verstand te zeggen dan dit: "hij is een verstandig man, hij heeft wijsheid, hij is zo wijs om geen kwaad te doen, of, indien hij bij vergissing kwaad gedaan heeft dan is hij zo wijs van er niet mee te spotten, er geen grapje van te maken. Of, om de wijsheid goed als wijs te doen uitkomen, lees het aldus: Gelijk het als een spel is voor een dwaas om kwaad te doen, zo is het voor een man van verstand om wijsheid te hebben en het te tonen. Behalve nog het loon in de toekomende wereld heeft een Godvruchtige evenveel tegenwoordig genot in de beperkingen en beoefeningen van de Godsdienst, als zondaars voorwenden te hebben in de ongebondenheid en de genietingen van de zonde, ja veel meer en veel beter.
Vers 23
Spreuken 10:23Hier is:
1. De zonde bovenmate zondigende, het is voor een dwaas een lachen om kwaad te doen het is hem even natuurlijk en even aangenaam als het voor een mens is om te lachen. Goddeloosheid is zijn Izak, zo luidt hier het oorspronkelijke, zij is zijn genot en genoegen, hij verlustigt zich erin. Hij maakt van de zonde een zaak om te lachen. Als hij vermaand wordt om niet te zondigen, uit aanmerking van de wet van God en de openbaring van Zijn toorn tegen de zonde, maakt hij een grapje van die vermaning en belacht de drilling van de lans. Als hij gezondigd heeft, zal hij, inplaats van er om te treuren, er op roemen, bestraffingen bespot hij, en de overtuigingen van zijn eigen geweten lacht hij weg, Hoofdst. 14:9.
2. De wijsheid zeer wijs, want zij draagt het bewijs in zich van haar eigen voortreffelijkheid, het kan van haarzelve voorzegd worden, en dat is lof genoeg. Gij behoeft niets meer tot lof van een man van verstand te zeggen dan dit: "hij is een verstandig man, hij heeft wijsheid, hij is zo wijs om geen kwaad te doen, of, indien hij bij vergissing kwaad gedaan heeft dan is hij zo wijs van er niet mee te spotten, er geen grapje van te maken. Of, om de wijsheid goed als wijs te doen uitkomen, lees het aldus: Gelijk het als een spel is voor een dwaas om kwaad te doen, zo is het voor een man van verstand om wijsheid te hebben en het te tonen. Behalve nog het loon in de toekomende wereld heeft een Godvruchtige evenveel tegenwoordig genot in de beperkingen en beoefeningen van de Godsdienst, als zondaars voorwenden te hebben in de ongebondenheid en de genietingen van de zonde, ja veel meer en veel beter.
Verzen 24-25
Spreuken 10:24-25Hier wordt tot de rechtvaardigen gezegd, nogmaals gezegd dat het wel met hen zal wezen, en van de goddelozen: Wee hun, en deze worden tegenover elkaar geplaatst tot hun wederzijdse opheldering.
1. Het zal met de goddelozen zo slecht wezen als zij vrezen, en met de rechtvaardigen zo wel als zij slechts kunnen begeren.
a. Het is waar, de goddelozen ondersteunen zich soms in hun goddeloosheid met ijdele hoop en verwachtingen, waarin zij teleurgesteld zullen worden, maar op andere tijden kan het wel niet anders, of zij moeten gekweld worden door gegronde vrees, en die vrees zal hen overkomen, de God, die zij getergd hebben, zal in alle opzichten zo schrikkelijk zijn als zij zich Hem in hun angsten hebben voorgesteld. Uw verbolgenheid is naardat Gij te vrezen zijt, Psalms 90:11. Goddeloze mensen vrezen de straf van de zonde, maar zij hebben de wijsheid niet om nut te trekken uit hun vrees door te ontkomen, en zo zal hetgeen zij vrezen over hen komen, en hun tegenwoordige verschrikkingen zijn een voorsmaak van hun toekomstige pijniging.
b. Het is waar, ook de rechtvaardigen hebben soms hun vrees, hun angsten, maar hun begeerte is naar de gunst van God en gelukzaligheid in Hem, en die begeerte zal God geven. Naar hun geloof, niet naar hun vrees, zal hun geschieden, Psalms 37:4.
2. De voorspoed van de goddelozen zal spoedig een einde nemen, maar de gelukzaligheid van de rechtvaardigen zal nooit eindigen, Proverbs 10:25. De goddelozen maken veel gedruis, jagen zichzelf en anderen voort als een wervelwind, die dreigt alles voor zich heen weg te vagen, maar als een wervelwind gaan zij spoedig voorbij, en wel voor altijd, zij zijn niet meer, allen om hen heen zijn gerust en blijde als de storm voorbij is, Psalms 37:10, Psalms 37:36, Job 20:5. De rechtvaardigen daarentegen maken geen vertoning, zij liggen verborgen gelijk een fondament, dat diep ligt en buiten het gezicht is, maar zij zijn vast in hun besluit om God aan te kleven, bevestigd in deugd, en zij zullen een eeuwige grondvest zijn, onwankelbaar goed, hij die heilig is, zal nog heilig zijn, en onwankelbaar gelukkig, zijn hoop is op een rots gegrond, en daarom niet geschokt door de storm, Matthew 7:24. De rechtvaardige is de pilaar van de wereld, zo lezen het sommigen, de wereld bestaat om hunnentwil, het heilig zaad is er de substantie van.
Verzen 24-25
Spreuken 10:24-25Hier wordt tot de rechtvaardigen gezegd, nogmaals gezegd dat het wel met hen zal wezen, en van de goddelozen: Wee hun, en deze worden tegenover elkaar geplaatst tot hun wederzijdse opheldering.
1. Het zal met de goddelozen zo slecht wezen als zij vrezen, en met de rechtvaardigen zo wel als zij slechts kunnen begeren.
a. Het is waar, de goddelozen ondersteunen zich soms in hun goddeloosheid met ijdele hoop en verwachtingen, waarin zij teleurgesteld zullen worden, maar op andere tijden kan het wel niet anders, of zij moeten gekweld worden door gegronde vrees, en die vrees zal hen overkomen, de God, die zij getergd hebben, zal in alle opzichten zo schrikkelijk zijn als zij zich Hem in hun angsten hebben voorgesteld. Uw verbolgenheid is naardat Gij te vrezen zijt, Psalms 90:11. Goddeloze mensen vrezen de straf van de zonde, maar zij hebben de wijsheid niet om nut te trekken uit hun vrees door te ontkomen, en zo zal hetgeen zij vrezen over hen komen, en hun tegenwoordige verschrikkingen zijn een voorsmaak van hun toekomstige pijniging.
b. Het is waar, ook de rechtvaardigen hebben soms hun vrees, hun angsten, maar hun begeerte is naar de gunst van God en gelukzaligheid in Hem, en die begeerte zal God geven. Naar hun geloof, niet naar hun vrees, zal hun geschieden, Psalms 37:4.
2. De voorspoed van de goddelozen zal spoedig een einde nemen, maar de gelukzaligheid van de rechtvaardigen zal nooit eindigen, Proverbs 10:25. De goddelozen maken veel gedruis, jagen zichzelf en anderen voort als een wervelwind, die dreigt alles voor zich heen weg te vagen, maar als een wervelwind gaan zij spoedig voorbij, en wel voor altijd, zij zijn niet meer, allen om hen heen zijn gerust en blijde als de storm voorbij is, Psalms 37:10, Psalms 37:36, Job 20:5. De rechtvaardigen daarentegen maken geen vertoning, zij liggen verborgen gelijk een fondament, dat diep ligt en buiten het gezicht is, maar zij zijn vast in hun besluit om God aan te kleven, bevestigd in deugd, en zij zullen een eeuwige grondvest zijn, onwankelbaar goed, hij die heilig is, zal nog heilig zijn, en onwankelbaar gelukkig, zijn hoop is op een rots gegrond, en daarom niet geschokt door de storm, Matthew 7:24. De rechtvaardige is de pilaar van de wereld, zo lezen het sommigen, de wereld bestaat om hunnentwil, het heilig zaad is er de substantie van.
Vers 26
Spreuken 10:26Merk op:
1. Zij, die traag van aard zijn, hun gemak liefhebben, en zich op generlei werk kunnen toeleggen, zijn niet geschikt om ergens toe gebruikt te worden, niet eens om op een boodschap te worden uitgezonden, want ze zullen noch de boodschap met zorg overbrengen, noch zich haasten om terug te komen. Dezulken zijn dus zeer ongeschikt om leraren te zijn, de boden te zijn van Christus, Hij zal het uitzenden van luiaards in Zijn wijngaard niet goedkeuren.
2. Zij, die zich aan zo groot een feil schuldig maken, dat zij aan de zodanigen enigerlei zaak opdragen en vertrouwen in hen stellen, zullen gewis kwelling door hen hebben. Een trage dienstknecht is voor zijn meester even lastig en onaangenaam als edik voor de tanden en rook voor de ogen, hij prikkelt zijn drift zoals azijn een onaangenaam gevoel geeft in de tanden, en veroorzaakt hem verdriet daar hij ziet dat zijn zaken veronachtzaamd worden, ongedaan blijven, zoals rook tranen in de ogen brengt.
Vers 26
Spreuken 10:26Merk op:
1. Zij, die traag van aard zijn, hun gemak liefhebben, en zich op generlei werk kunnen toeleggen, zijn niet geschikt om ergens toe gebruikt te worden, niet eens om op een boodschap te worden uitgezonden, want ze zullen noch de boodschap met zorg overbrengen, noch zich haasten om terug te komen. Dezulken zijn dus zeer ongeschikt om leraren te zijn, de boden te zijn van Christus, Hij zal het uitzenden van luiaards in Zijn wijngaard niet goedkeuren.
2. Zij, die zich aan zo groot een feil schuldig maken, dat zij aan de zodanigen enigerlei zaak opdragen en vertrouwen in hen stellen, zullen gewis kwelling door hen hebben. Een trage dienstknecht is voor zijn meester even lastig en onaangenaam als edik voor de tanden en rook voor de ogen, hij prikkelt zijn drift zoals azijn een onaangenaam gevoel geeft in de tanden, en veroorzaakt hem verdriet daar hij ziet dat zijn zaken veronachtzaamd worden, ongedaan blijven, zoals rook tranen in de ogen brengt.
Verzen 27-28
Spreuken 10:27-28Merk op
1. De Godsdienst verlengt het leven van de mensen en kroont hun hoop. Wie is de man, die lust heeft ten leven? Hij vreze God dat zal hem beveiligen tegen vele dingen, die zijn leven zouden kunnen schaden, hem leven genoeg verzekeren in deze wereld, en het eeuwige leven in de andere wereld, de vreze des Heeren zal meer dagen toevoegen dan verwacht werd, er eindeloos aan toevoegen, ze verlengen tot dagen van de eeuwigheid. Wie is de man, die dagen liefheeft om het goede te zien? Hij zij Godsdienstig, dan zullen zijn dagen niet slechts vele, maar gelukkig zijn, zeer gelukkig, zowel als zeer vele, want de hoop van de rechtvaardigen is blijdschap, zij zullen hebben hetgeen waar zij op hopen, tot hun onuitsprekelijke blijdschap en voldoening. Het is iets toekomstigs, iets dat ongezien is, waar zij hun geluk in stellen, Romans 8:24, Romans 8:25, niet in hetgeen zij in de hand hebben, maar in hetgeen, waarop zij hopen en hun hoop zal weldra overgaan in, als verzwolgen worden door, genieten, en dat zal hun eeuwige blijdschap wezen. Ga in in de vreugde uws Heeren.
2. Goddeloosheid verkort het leven van de mensen en vernietigt hun hoop. De jaren van de goddelozen, die doorgebracht worden in de genietingen van de zonde en het slavenwerk van de wereld, zullen verkort worden. Houw de bomen uit die nutteloos de aarde beslaan. En welk genot of geluk een goddeloos man zich ook voorstelt in deze of in de andere wereld, hij zal er in teleurgesteld worden, want de verwachting van de goddelozen zal vergaan, zijn hoop zal in eindeloze wanhoop verkeren.
Verzen 27-28
Spreuken 10:27-28Merk op
1. De Godsdienst verlengt het leven van de mensen en kroont hun hoop. Wie is de man, die lust heeft ten leven? Hij vreze God dat zal hem beveiligen tegen vele dingen, die zijn leven zouden kunnen schaden, hem leven genoeg verzekeren in deze wereld, en het eeuwige leven in de andere wereld, de vreze des Heeren zal meer dagen toevoegen dan verwacht werd, er eindeloos aan toevoegen, ze verlengen tot dagen van de eeuwigheid. Wie is de man, die dagen liefheeft om het goede te zien? Hij zij Godsdienstig, dan zullen zijn dagen niet slechts vele, maar gelukkig zijn, zeer gelukkig, zowel als zeer vele, want de hoop van de rechtvaardigen is blijdschap, zij zullen hebben hetgeen waar zij op hopen, tot hun onuitsprekelijke blijdschap en voldoening. Het is iets toekomstigs, iets dat ongezien is, waar zij hun geluk in stellen, Romans 8:24, Romans 8:25, niet in hetgeen zij in de hand hebben, maar in hetgeen, waarop zij hopen en hun hoop zal weldra overgaan in, als verzwolgen worden door, genieten, en dat zal hun eeuwige blijdschap wezen. Ga in in de vreugde uws Heeren.
2. Goddeloosheid verkort het leven van de mensen en vernietigt hun hoop. De jaren van de goddelozen, die doorgebracht worden in de genietingen van de zonde en het slavenwerk van de wereld, zullen verkort worden. Houw de bomen uit die nutteloos de aarde beslaan. En welk genot of geluk een goddeloos man zich ook voorstelt in deze of in de andere wereld, hij zal er in teleurgesteld worden, want de verwachting van de goddelozen zal vergaan, zijn hoop zal in eindeloze wanhoop verkeren.
Verzen 29-30
Spreuken 10:29-30Deze twee verzen hebben dezelfde strekking als die, welke er onmiddellijk aan voorafgingen, het geluk te kennen gevende van de Godvruchtigen en de ellende van de goddelozen, het is nodig dat dit ons worde ingeprent, omdat wij er zo afkerig van zijn om het te geloven en te bedenken.
1. Kracht en vastheid zijn verzekerd aan de oprechten. De weg des Heeren, de voorzienigheid Gods, de weg, waarop Hij tot ons komt is voor de oprechte sterkte, bevestigt hem in zijn oprechtheid. Al Gods handelingen met hem, handelingen van de genade en van de beproeving, dienen om hem op te wekken tot zijn plicht, hem moed in te boezemen onder rampen en beproevingen. Of, de weg des Heeren, de weg van de Godsvrucht, waarop Hij wil dat wij zullen wandelen is voor de oprechte sterkte, hoe vaster wij aan die weg houden, en hoe meer ons hart verruimd is om er op te wandelen, hoe beter wij geschikt zijn beide voor doen en voor lijden. Een goede consciëntie, rein gehouden van zonde, geeft een mens kloekmoedigheid in tijden van gevaar, en voortdurende naarstigheid in plichtsbetrachting maakt iemands werk licht en gemakkelijk in tijden van grote drukte, hoe meer wij voor God doen, hoe meer wij voor Hem kunnen doen, Job 17:9. Die blijdschap des Heeren, welke alleen gevonden wordt op de weg des Heeren, zal onze sterkte wezen, Nehemiah 8:11, en daarom zal de rechtvaardige in eeuwigheid niet bewogen worden. Zij, die een bevestigde deugd hebben, hebben een bevestigden vrede, een geluk, dat hun door niets ontroofd kan worden, zij hebben een eeuwige grondvest, Proverbs 10:25.
2. Verderf en verwoesting zijn de stellige gevolgen van goddeloosheid. De goddelozen zullen niet alleen het aardrijk niet beërven, hoewel zij er hun schat in opleggen, maar zij zullen de aarde niet eens bewonen, Gods oordelen zullen hen uitroeien, verstoring, snelle en zekere verwoesting, is voor de werkers van de ongerechtigheid, verwoesting van het aangezicht des Heeren en de heerlijkheid van Zijn macht. Ja meer, die weg des Heeren, die de sterkte is van de oprechten is vertering en verschrikking voor de werkers van de ongerechtigheid, hetzelfde Evangelie dat voor de een een reuk des levens is ten leven is voor de ander een reuk des doods ten dode dezelfde beschikking van Gods voorzienigheid zal de een vertederen en de ander verharden, Hosea 14:10.
Verzen 29-30
Spreuken 10:29-30Deze twee verzen hebben dezelfde strekking als die, welke er onmiddellijk aan voorafgingen, het geluk te kennen gevende van de Godvruchtigen en de ellende van de goddelozen, het is nodig dat dit ons worde ingeprent, omdat wij er zo afkerig van zijn om het te geloven en te bedenken.
1. Kracht en vastheid zijn verzekerd aan de oprechten. De weg des Heeren, de voorzienigheid Gods, de weg, waarop Hij tot ons komt is voor de oprechte sterkte, bevestigt hem in zijn oprechtheid. Al Gods handelingen met hem, handelingen van de genade en van de beproeving, dienen om hem op te wekken tot zijn plicht, hem moed in te boezemen onder rampen en beproevingen. Of, de weg des Heeren, de weg van de Godsvrucht, waarop Hij wil dat wij zullen wandelen is voor de oprechte sterkte, hoe vaster wij aan die weg houden, en hoe meer ons hart verruimd is om er op te wandelen, hoe beter wij geschikt zijn beide voor doen en voor lijden. Een goede consciëntie, rein gehouden van zonde, geeft een mens kloekmoedigheid in tijden van gevaar, en voortdurende naarstigheid in plichtsbetrachting maakt iemands werk licht en gemakkelijk in tijden van grote drukte, hoe meer wij voor God doen, hoe meer wij voor Hem kunnen doen, Job 17:9. Die blijdschap des Heeren, welke alleen gevonden wordt op de weg des Heeren, zal onze sterkte wezen, Nehemiah 8:11, en daarom zal de rechtvaardige in eeuwigheid niet bewogen worden. Zij, die een bevestigde deugd hebben, hebben een bevestigden vrede, een geluk, dat hun door niets ontroofd kan worden, zij hebben een eeuwige grondvest, Proverbs 10:25.
2. Verderf en verwoesting zijn de stellige gevolgen van goddeloosheid. De goddelozen zullen niet alleen het aardrijk niet beërven, hoewel zij er hun schat in opleggen, maar zij zullen de aarde niet eens bewonen, Gods oordelen zullen hen uitroeien, verstoring, snelle en zekere verwoesting, is voor de werkers van de ongerechtigheid, verwoesting van het aangezicht des Heeren en de heerlijkheid van Zijn macht. Ja meer, die weg des Heeren, die de sterkte is van de oprechten is vertering en verschrikking voor de werkers van de ongerechtigheid, hetzelfde Evangelie dat voor de een een reuk des levens is ten leven is voor de ander een reuk des doods ten dode dezelfde beschikking van Gods voorzienigheid zal de een vertederen en de ander verharden, Hosea 14:10.
Verzen 31-32
Spreuken 10:31-32Hier, evenals tevoren, worden de mensen geoordeeld uit hun woorden, en naar die woorden zijn, zullen zij gerechtvaardigd of veroordeeld worden, Matthew 12:37.
1. Het is beide het bewijs en de lof van iemands wijsheid, dat hij goed en verstandig spreekt. Een Godvruchtige zal in zijn gesprekken wijsheid voortbrengen tot nut en voordeel van anderen. God geeft hem wijsheid tot loon van zijn rechtvaardigheid, Ecclesiastes 2:26, en uit dankbaarheid voor die gave, en in gerechtigheid jegens de gever, doet hij er goed mede, en zo zal hij met zijn wijze en vrome gesprekken velen stichten. Hij weet wat welgevallig, wat aangenaam is, welke woorden en gesprekken Gode welbehaaglijk zijn, (want daarop legt hij zich meer toe dan om het gezelschap genoegen te doen) en wat beide aan de spreker en de hoorders aangenaam zal zijn, wat hem betaamt, en hun tot nut is, en dat zal hij spreken.
2. Het is de zonde, en zal het verderf wezen van een goddeloze, dat zijn gesprekken goddeloos zijn, gelijk hij zelf is. De mond van de goddelozen spreekt enkel verkeerdheid, wat mishaagt aan God, en tergend is voor hen met wie hij spreekt. En wat is er het gevolg van? Wel, de tong van de verkeerdheden zal uitgeroeid worden even gewis als de vleiende lippen afgesneden zullen worden, Psalms 12:4.
Verzen 31-32
Spreuken 10:31-32Hier, evenals tevoren, worden de mensen geoordeeld uit hun woorden, en naar die woorden zijn, zullen zij gerechtvaardigd of veroordeeld worden, Matthew 12:37.
1. Het is beide het bewijs en de lof van iemands wijsheid, dat hij goed en verstandig spreekt. Een Godvruchtige zal in zijn gesprekken wijsheid voortbrengen tot nut en voordeel van anderen. God geeft hem wijsheid tot loon van zijn rechtvaardigheid, Ecclesiastes 2:26, en uit dankbaarheid voor die gave, en in gerechtigheid jegens de gever, doet hij er goed mede, en zo zal hij met zijn wijze en vrome gesprekken velen stichten. Hij weet wat welgevallig, wat aangenaam is, welke woorden en gesprekken Gode welbehaaglijk zijn, (want daarop legt hij zich meer toe dan om het gezelschap genoegen te doen) en wat beide aan de spreker en de hoorders aangenaam zal zijn, wat hem betaamt, en hun tot nut is, en dat zal hij spreken.
2. Het is de zonde, en zal het verderf wezen van een goddeloze, dat zijn gesprekken goddeloos zijn, gelijk hij zelf is. De mond van de goddelozen spreekt enkel verkeerdheid, wat mishaagt aan God, en tergend is voor hen met wie hij spreekt. En wat is er het gevolg van? Wel, de tong van de verkeerdheden zal uitgeroeid worden even gewis als de vleiende lippen afgesneden zullen worden, Psalms 12:4.