Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Obadja 1

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, OBADJA 1

OBADJA

EEN VERKLARING MET PRAKTISCHE OPMERKINGEN VAN HET BOEK VAN DEN PROFEET OBADJA.

Dit is het kortste van alle boeken des Ouden Testaments, het kleinste, en toch mag het niet voorbijgezien worden noch mag men er gering over denken, want deze penning draagt des keizers beeld en opschrift; het draagt het goddelijke stempel. In ene korte preek, in een klein boekje, kan veel over God voorkomen, en zij kunnen veel goeds uitwerken, multum in parvo, veel in weinig woorden. Norris zegt:"Als de engelen boeken moesten schrijven, dan zouden we weinig folianten hebben." Wat kort is, kan zeer krachtig zijn. Dit boek is getiteld: Het gezicht van Obadja. Wie deze Obadja was, blijkt uit geen enkel Schriftwoord. Sommigen der ouden meenden, dat hij dezelfde was, die hofmeester in Achabs huis was, 1 Kings 18:3; en indien zij gelijk hebben, dan heeft hij inderdaad eens profeten loon gekregen voor het voeden en verbergen der profeten, waar hij zelf tot profeet geroepen werd. Doch dit is ene mening, waarvoor geen grond bestaat. Deze Obadja is waarschijnlijk uit later tijd; sommigen denken, dat hij een tijdgenoot is van Hosea, Joël en Amos; weer anderen houden het voor zeker, dat hij leefde omstreeks den tijd van de verwoesting van Jeruzalem, toen de kinderen Edoms zich zo onmenselijk verheugden over dien ondergang. Toch was, wat hij schreef, hetgeen hij zag: het is zijn gezicht. Waarschijnlijk was er veel meer, dat hij gesproken heeft, door goddelijke inspiratie daartoe gedreven, maar dit is alles wat God hem deed schrijven, en al hetgeen hij schrijft heeft betrekking op Edom. Het is dwaas van sommigen der Joden te menen, dat, omdat hij slechts profeteert ten aanzien van Edom, hij zelf een Edomiet van geboorte was, doch een proseliet van den Joodsen godsdienst. Andere profeten profeteerden tegen Edom, en sommigen onder hen schijnen in hun voorzeggingen tegen Edom wat aan zijne profetieën te hebben ontleend, zoals blijkt uit Jeremiah 49:7 enz.; Ezechiël 25:12 enz. In den mond van twee of drie getuigen zal alle woord bestaan. Dit boek handelt geheel en al over Edom, een volk nauw verbonden en dicht grenzend aan Israël en toch een vijand van Jacobs zaad, een volk, dat de vijandschap van hun vader Ezau voor Jacob had overgeërfd. Na de inleiding, Obadiah 1:1, treffen we hier aan,

I. Bedreigingen tegen Edom en wel.

1. Dat hun trotsheid zou worden vernederd, Obadiah 1:2.

2. Dat hun schatten zouden worden geroofd, Obadiah 1:5.

3. Dat hun wijsheid tot dwaasheid zoude worden, Obadiah 1:8.

4. Dat hun slecht gedrag jegens Israëls God zou gewroken worden, vers l0-15.

II. Beloften vol genade en gunst aan Israël. Israël zal weer worden hersteld en in ere komen en over de Edomieten zegevieren, zijn land en dat van andere naburen erfelijk bezittend, Obadiah 1:17, en het koninkrijk van de Messias zal opkomen door het grote heil, dat aangebracht zal worden. Obadiah 1:21.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, OBADJA 1

OBADJA

EEN VERKLARING MET PRAKTISCHE OPMERKINGEN VAN HET BOEK VAN DEN PROFEET OBADJA.

Dit is het kortste van alle boeken des Ouden Testaments, het kleinste, en toch mag het niet voorbijgezien worden noch mag men er gering over denken, want deze penning draagt des keizers beeld en opschrift; het draagt het goddelijke stempel. In ene korte preek, in een klein boekje, kan veel over God voorkomen, en zij kunnen veel goeds uitwerken, multum in parvo, veel in weinig woorden. Norris zegt:"Als de engelen boeken moesten schrijven, dan zouden we weinig folianten hebben." Wat kort is, kan zeer krachtig zijn. Dit boek is getiteld: Het gezicht van Obadja. Wie deze Obadja was, blijkt uit geen enkel Schriftwoord. Sommigen der ouden meenden, dat hij dezelfde was, die hofmeester in Achabs huis was, 1 Kings 18:3; en indien zij gelijk hebben, dan heeft hij inderdaad eens profeten loon gekregen voor het voeden en verbergen der profeten, waar hij zelf tot profeet geroepen werd. Doch dit is ene mening, waarvoor geen grond bestaat. Deze Obadja is waarschijnlijk uit later tijd; sommigen denken, dat hij een tijdgenoot is van Hosea, Joël en Amos; weer anderen houden het voor zeker, dat hij leefde omstreeks den tijd van de verwoesting van Jeruzalem, toen de kinderen Edoms zich zo onmenselijk verheugden over dien ondergang. Toch was, wat hij schreef, hetgeen hij zag: het is zijn gezicht. Waarschijnlijk was er veel meer, dat hij gesproken heeft, door goddelijke inspiratie daartoe gedreven, maar dit is alles wat God hem deed schrijven, en al hetgeen hij schrijft heeft betrekking op Edom. Het is dwaas van sommigen der Joden te menen, dat, omdat hij slechts profeteert ten aanzien van Edom, hij zelf een Edomiet van geboorte was, doch een proseliet van den Joodsen godsdienst. Andere profeten profeteerden tegen Edom, en sommigen onder hen schijnen in hun voorzeggingen tegen Edom wat aan zijne profetieën te hebben ontleend, zoals blijkt uit Jeremiah 49:7 enz.; Ezechiël 25:12 enz. In den mond van twee of drie getuigen zal alle woord bestaan. Dit boek handelt geheel en al over Edom, een volk nauw verbonden en dicht grenzend aan Israël en toch een vijand van Jacobs zaad, een volk, dat de vijandschap van hun vader Ezau voor Jacob had overgeërfd. Na de inleiding, Obadiah 1:1, treffen we hier aan,

I. Bedreigingen tegen Edom en wel.

1. Dat hun trotsheid zou worden vernederd, Obadiah 1:2.

2. Dat hun schatten zouden worden geroofd, Obadiah 1:5.

3. Dat hun wijsheid tot dwaasheid zoude worden, Obadiah 1:8.

4. Dat hun slecht gedrag jegens Israëls God zou gewroken worden, vers l0-15.

II. Beloften vol genade en gunst aan Israël. Israël zal weer worden hersteld en in ere komen en over de Edomieten zegevieren, zijn land en dat van andere naburen erfelijk bezittend, Obadiah 1:17, en het koninkrijk van de Messias zal opkomen door het grote heil, dat aangebracht zal worden. Obadiah 1:21.

Verzen 1-21

Obadja 1-21

Edom is het volk, tegen hetwelk deze profetie gericht wordt en waaronder sommigen verstaan al de vijanden van Israël, die vroeg of laat ten onder gebracht zullen worden. De rabbijnen denken bij Edom aan Rome. Zij zien er het christelijke Rome in en koesteren er als zodanig een onverzoenlijke vijandschap tegen. Doch, indien wij onder die naam het antichristelijk Rome verstaan, zullen we gedeelten genoeg vinden, die daarop toegepast kunnen worden. En hoewel Edom werd getuchtigd ten tijde van de Maccabeën, zoals het voordien werd vernederd door Josafat, schijnt zijn verwoesting toch evenals van Ezau's verwerping, type te moeten zijn van, en te zien op de vernietiging van de vijanden van de kerk, die het Evangelie belijdt, want alzo zullen al Gods vijanden omkomen. We vinden in Isaiah 34:5 het zwaard des Heeren, neerdalende op Edom, om aan te duiden de algemene dag van Gods vergelding voor Sions twistzaak, Obadiah 1:8. Sommigen hebben terecht opgemerkt, dat het voor het Israëlietische volk een grote bezoeking moest zijn geweest, als zij zichzelf, de kinderen van de beminde Jacob, in moeite zagen, en de Edomieten, het zaad van de gehate Ezau, niet slechts toenemend in welvaart, maar ook nog zich verblijdend over hun verdriet, en daarom maakt God hun de verwoesting van Edom bekend, die totaal en volkomen zou zijn, en die tot hun bekering leiden zou. Nu mogen we hier opmerken,

I. Een oorlogsverklaring aan Edom, Obadiah 1:1 :Wij hebben een gerucht gehoord, of liever een bevel, van de Heer, de God van de legerscharen, Hij heeft het bevelwoord gegeven, het is Zijn raad en besluit, waaraan men niets veranderen kan en waartegen verzetten niet baat, dat allen, die Zijn volk kwaad doen, zeer zeker kwaad over zichzelf brengen. We hebben een gerucht gehoord, dat God is opgestaan uit Zijn heilige woning en Zijn troon gereed maakt om te richten, en er is een gezant gezonden onder de heidenen, een heraut liever, de een of andere dienaar of boodschapper van de Voorzienigheid, om de volken te ontstellen, of de profeten des Heeren op te wekken die elk volk Zijn last gaven. Degenen, die God gebruikt, roepen elkaar toe: Staat op, schudt uzelf en elkaar wakker, en laat ons opstaan tegen Edom ten strijde. De verbonden strijdkrachten onder Nebukadnezar vuurden zichzelf elkaar aldus aan om samen af te dalen naar dit land: Vergadert u en komt aan tegen haar, zo luidt het in de gelijke profetie over Edom in Jeremiah 49:14.

Merk op: Als God bloedig werk te doen heeft onder de vijanden van Zijn kerk, zal hij vinden en geschikt maken beide, handen en harten, om dit te doen.

II. Een voorzegging over de goede afloop van die oorlog. Edom zal zeker onderworpen, geplunderd en neergestoten worden, want alles, waarop het vertrouwde, zal het ontvallen en van geen nut zijn en evenzo zullen alle vijanden van Gods kerk in die dingen teleurgesteld worden, waarin zij hun steun zochten.

1. Vertrouwen ze op de plaats, die zij innemen in de rij van volken op hun invloed over hen en de belangstelling in hen? Dat zal alles minder worden, Obadiah 1:2 :Zie, Ik heb u klein gemaakt onder de heidenen, zodat geen enkele van uw naburen naar uw vriendschap zal streven of een verbond met u zal wensen aan te gaan, gij zijt zeer veracht onder hen en men ziet op u neer met minachting, als op een dwaas en ontrouw volk. En aldus heeft de trotsheid uws harten u bedrogen, Obadiah 1:3. Let er op: a. Zulken, die goed van zichzelf denken, zijn geneigd te menen dat anderen ook zo over hen denken, doch als dit op de proef wordt gesteld, dan bemerken ze, dat ze zich vergist hebben, en aldus bedriegt hun trotsheid hen en richt hen ten gronde.

b. God kan gemakkelijk diegenen neerwerpen, die zichzelf hebben verheven, en Hij zal een middel vinden om dit te doen, want Hij weerstaat de hovaardige, wij zien dan ook menigmaal zulken, die eens zeer groot schenen en erg gevierd en bewonderd worden, vernederd en veracht.

2. Stellen zij hun vertrouwen op de natuurlijke zowel als op de kunstmatige verdedigingsmiddelen van hun land en verblijden ze zich over de voordelen, die ze daardoor bezitten? Deze zullen hen ook bedriegen. Zij woonden in de kloven van de steenrotsen als een adelaar in zijn nest en hun woning was hoog, niet slechts boven hun naburen verheven, waarop zij trots waren, maar ook versterkt tegen hun vijanden waardoor zij zich veilig voelden, zo hoog was hun woning, dat zij buiten bereik van enig gevaar lag. Merk nu eens op:

a. Wat Edom zegt in de trotsheid zijns harten: Wie zou mij ter aarde neerstorten? Edom spreekt hier een vertrouwen op eigen kracht uit, en tevens een verwachting van Gods oordelen, alsof de Almachtige Edom niet zou kunnen overwinnen. Wat betreft alle zijn tegenpartijders zelfs God zelf, blaast die aan, Psalms 10:5 doet hen allen op Edom aankomen. Hun vader Ezau had zijn eerstgeboorterecht verkocht, en toch verhieven zij zichzelf alsof aan hen nog steeds had behoord de uitnemendheid van de waardigheid en macht. Velen verbeuren hun voorrechten en beroemen zich er toch nog op. Omdat Edom hoog is en verheven, verbeeldt het zich, dat niemand het neer kan storten. Let er op, dat vleselijke gerustheid een zonde is, die de mensen het allergemakkelijkst begaan in de dagen van overdaad, macht en voorspoed, en die hen, evengoed als andere zonden, rijp maakt voor hun val en deze nog vergroot, als hij komt.

b. Wat God hierop antwoordt, Obadiah 1:4. Als de mensen de Almachtige durven uitdagen, neemt Hij die uitdaging aan: Wie zou mij ter aarde neerstorten? vraagt Edom. "Ik zal het doen", antwoordt God. "Al verhief gij u gelijk de arend, die zich hoog verheft en zijn nest in hoge plaatsen bouwt, ja zelfs, al stelde gij uw nest tussen de sterren, dat is hoger dan ooit een arend vloog, dit bestaat slechts in uw eigen verbeelding, en van daar zal Ik u neerstoten. Dit troffen we ook aan in Jeremiah 49:15, Jeremiah 49:16.

Merk op: Zondaren zullen zeker beschaamd gemaakt worden over hun trotsheid, als hun vernedering daar is, en over hun gerustheid, wanneer hun valse steunsels hun ontvallen.

3. Vertrouwen ze op hun weelde en schatten, overvloed van geld en goed wordt immers als de zenuw van de oorlog beschouwd? Is hun geld het, waarop ze hun hoop gesteld hebben? Is het hun sterke stad? Naar hun eigen mening is dit zo, maar het geld zal hen eerder blootstellen dan beschermen. Het zal de vijand aanlokken, en hij zal het tot zijn prooi maken en de mensen daarbij om hun rijkdom, verzen 5, 6. Veel, wat hiermee overeenstemt, troffen we aan Jeremiah 49:9, Jeremiah 49:10. Maar in onze tekstwoorden vinden we tussen haakjes: hoe zijt gij uitgeroeid! gij en al uw bezittingen. De profeet voorzegt, maar betreurt, dat de draad van hun welvaart wordt afgesneden. Hoe zijt gij gevallen en hoe groot is uw val! Wat zijt gij gevoelloos geworden! aldus brengt het Chaldeeuwsch het onder woorden. Hoe dwaas zijt gij onder deze verwoesting aanrichtende oordelen, alsof zij niet meer waren dan gewone slagen! Doch hij toont aan, dat het een volkomen ondergang zal wezen en geen gewone ramp, want: a. Het is niets buitengewoons voor hen, die rijk zijn, dat hun wat ontstolen wordt en ze een weinig uit het vele moeten verliezen. Dieven komen op rijken af (want waar het lichaam is, aldaar zullen de arenden vergaderd worden), rovers komen bij nacht en stelen, wat zij nodig hebben, datgene waarop zij het gemunt hebben, zij stelen niet meer dan ze mee kunnen nemen en uit een grote voorraad wordt dit nauwelijks gemist. Zij, die boomgaarden of wijngaarden beroven, voeren slechts mee wat zij geschikt achten, maar zij laten wat druiven, wat fruit voor de eigenaar achter, die misschien gemakkelijk dit verlies draagt en het weer spoedig te boven is. Doch,

b. het zal aldus niet met Edom zijn, zijn welvaart zal geheel weggenomen worden, en niets zal de handen van het verwoestende leger ontsnappen, zelfs het kostbaarste en dat, wat het meeste waarde heeft, niet, Obadiah 1:6. Hoe zijn Ezau's goederen, de goederen, waarop hij zijn hart stelt en waarin hij zijn geluk vindt, zijn goede, zijn beste goederen, hoe zijn deze goederen, die met zoveel zorg verkregen waren en verborgen gehouden werden, hoe zijn ze nu door de vijand nagespeurd en genomen! Hoe zijn zijn verborgene goederen, zijn verborgen schatten geroofd, weggevoerd en opgezocht! Zijn geheime voorraden, die vele jaren verborgen waren geweest, vallen nu de vijand ten buit. Let er op, aardse schatten, hoe goed weggesloten en kunstig verborgen, kunnen niet zo veilig opgeborgen worden, of dieven kunnen doorbreken en ze stelen, het is daarom wijs zichzelf schatten te vergaderen in de hemel.

4. Vertrouwen ze op aangegane verbonden met naburige staten en heersers? Ook dit zal hen bedriegen, Obadiah 1:7. Al uw bondgenoten alle zonder onderscheid, de Ammonieten en de Moabieten en andere voorname bondgenoten, die in vrede met u leefden, die een aanvallend en verdedigend verbond met u sloten, die plechtig verklaarden u niet alleen geen kwaad te zullen doen, maar ook, zoveel in hun vermogen was, u bij te staan, die uw brood aten die door u goed behandeld en onderhouden werden, die leefden van uw goederen, hebben u bedrogen. Hun soldaten hadden vrije toegang in uw land en werden zelfs als hulptroepen in dienst genomen, zij hebben u zelfs tot aan de landpalen uitgeleid, zij bewezen uw gezanten grote eer en brachten hen op hun terugreis zelfs tot de uiterste grenzen van hun land, zij schenen verlangend u te dienen met hun strijdkrachten, als gij er behoefte aan mocht hebben en togen met u af tot aan de grenzen, totdat gij juist slaags zou raken met de invallenden vijand, maar dan:

a. Hebben zij u bedrogen, zij vluchtten weg en trokken terug, toen gij in grote nood waart, en bleken te zijn als een gebroken rietstaf in de hand van de vermoeide reiziger en als uitgedroogde beken, die de dorstige reiziger geen lafenis bieden. Zij boden dus geen steun, noch gaven verademing. Ja zelfs,

b. hebben ze u overwonnen, zij waren te hard voor u in het u opgelegde verdragen door hun bedrieglijken raad hebben ze u ten val gebracht. Ze voerden u het gevaar tegemoet om u daar als een prooi de vijand in handen te doen vallen. Let er op: Zulken, die vlees tot hun arm stellen, zullen zien, dat de mensen zich tegen hen keren. Toch was dit nog niet het ergst.

c. "Zullen zij een gezwel onder u zetten, dat wil zeggen: zij hebben dat onder u gezet tot steun en hulp, tot een fundament om op te bebouwen, tot een kussen om op te rusten, wat niet anders zal blijken te zijn dan een gezwel, een wond, niet door doornen veroorzaakt, maar door zwaarden." Als God onder ons de armen van Zijn macht en liefde uitstrekt, dan zullen die ons steunen en tot kracht zijn, onze Verbondsgod zal ons nooit beschamen. Doch als wij ons betrouwen stellen. op onze bondgenoten en op dat, wat zij onder ons zetten, zullen we dit tot een gezwel en oneer voor ons kunnen zien worden. En let nu op het rechtvaardige vonnis over Edom, hier uitgesproken, omdat hij vertrouwde op hen die hem aldus bedrogen: "Er is geen verstand in hem", immers ware dit niet zo geweest, dan zou hij zich niet, door `t stellen van te veel vertrouwen, in hun macht hebben gegeven.

Merk op: Zij tonen geen verstand te hebben die, wanneer zij aangezet worden op de Schepper te vertrouwen, zichzelf bedriegen door hun oog van de Schepper af, slechts op het schepsel te richten.

5. Vertrouwen ze op het staatsmansbeleid van hun raadslieden? Vers 8 leert, dat ook dit vergeefs is. Edom was beroemd geweest om zijn grote staatslieden, mannen van wetenschap en ondervinding, die aan `t roer van `t bestuur stonden en meesters in staatsmanskunst waren, die in al hun verdragen toonden, dat de scherpte van hun blik die van hun naburen overtrof. Doch nu zijn de raadslieden dwazen geworden, en dit is `t werk van de wijzen God: Zal het te die dage zijn, dat Ik de wijzen uit Edom zal doen vergaan? Als mensen zullen zij vallen door het zwaard, tezamen met de anderen, Psalms 49:11, en hun wijsheid zal hen niet behouden, als wijze mensen zullen ze verdwaasd worden in al hun raadslagen, hun wel overdachte plannen zullen verijdeld worden, de genomen maatregelen niet doeltreffend blijken en juist die plannen, waarbij zij en zichzelf en de algemene belangen meenden te dienen, zullen beider verderf zijn. Aldus vergaat de wijsheid van Theman, zie Jeremiah 49:7. Dit was

a. De gerechte straf over hun dwaasheid om op menselijke hulp hun betrouwen te stellen: Er is geen verstand in hen, Obadiah 1:7. Zij hebben er geen begrip van, op een levende God, een God van waarheid te vertrouwen, maar stellen hun vertrouwen in mensen, die zwak, wispelturig en vals zijn, en daarom zal God hun verstand doen vergaan.

Merk op, dat God zulke mensen verstand ontzegt, die het slechts gebruiken om buiten gevaar en niet om buiten de zonde te blijven. Hij, die dwaas wil zijn, laat hem dwaas blijven.

b. De voorloper van hun ondergang. Een volk is stellig ten ondergang aangewezen, als God voor de ogen van hen, die als raadslieden van de kroon zijn aangewezen, dat verbergt, wat aan de vrede van `t land dienstig is. "Quos Deus vult perdere, eos dementat" -God maakt uitzinnig zulke, die Hij van plan is te verdelgen, Job 12:17.

6. Vertrouwen zij op de sterkte en de moed van hun soldaten? Deze zijn immers niet slechts krachtig gebouwd, maar ze zijn ook mannen van geest en moed, die een vijand het hoofd durven bieden en van geen wijken weten? Maar zie nu Obadiah 1:9 :Uw helden, o Theman! zullen versaagd zijn, de moed zal hun ontbreken opdat een ieder uit Ezau's gebergte door de moord worde uitgeroeid, en niemand ontkome. De zwakke en krachteloze en de ongewapende moet natuurlijk wel vallen in de hand van de verwoester, als de helden versaagd zijn en niet slechts de dag verliezen, maar ook hun leven, omdat zij hun geestkracht verloren hebben. Huilt, gij dennen, dewijl de cederen gevallen zijn, Zacheria 11:2.

Merk op: De machtige dood of ontbinding blijkt dikwijls de dood en ondergang van velen te zijn. Het is vergeefs op machtigen om bescherming zich te verlaten, als wij geen almachtig God hebben, die voor ons is, veel minder nog zal `t ons baten, als wij een almachtig God tegen ons hebben.

Wanneer we nu Edoms oordeel gelezen hebben, hetwelk niets minder inhoudt dan zijn algehele verwoesting, rijst van zelf de vraag: Wel, wat kwaad heeft hij bedreven? Wat is de reden van Gods twistzaak met hem? Vele dingen waren ongetwijfeld niet recht in Edom. De Edomieten waren een zondig volk en een volk vol van ongerechtigheid. Maar die een zonde, die hun ten laste wordt gelegd, die als het ware de maat vol maakt en al dit kwaad over hen brengt, die zonde, waarvan ze hier worden beschuldigd, waarvan ze overtuigd zijn en waarom zij veroordeeld zijn, is het geweld, dat zij hadden gepleegd aan `t volk Gods, Obadiah 1:10 :Het is om het geweld aan uw broeder Jakob, om die oude en overgeërfde wrok, die gij het volk Israëls toedraagt, dat al deze schaamte u zal bedekken en gij zult uitgeroeid worden in eeuwigheid. Let er op, dat onrecht, de mensen aangedaan hoon is voor God de rechtvaardige God, die gerechtigheid liefheeft en het kwade haat. Als de Rechter van de gehele aarde, zal Hij recht doen aan hen, die onrechtvaardig lijden, en wraak doen over dezulken die onrecht doen. Alle geweld, alle ongerechtigheid is zonde, maar dit kwaad wordt nog erger als het zich richt,

1. Tegen iemand van ons eigen volk. Het is geweld, aan uw broeder begaan, uw naaste bloedverwant, voor wie gij behoorde te wezen een goël-een verlosser, die gij volgens plicht moest helpen, als anderen hem onrecht deden. Gij geeft lastering uit en handelt verkeerdelijk tegen de zoon uwer moeder, dit maakt de zonde ontzaglijk groter, Psalms 50:20. Of

2. Nog te meer, als dit kwaad wordt bedreven tegen iemand van `t volk Gods. Uw broeder Jacob is in `t verbond met God en Hem welgevallig. Gij haat hem, die God heeft liefgehad, en omdat God hem heeft liefgehad, hem, wiens zaak God ter harte neemt en met zorgvuldige waakzaamheid zal bepleiten, en in wiens welzijn God zoveel genoegen schept, dat Hij het hem aangedane geweld beschouwt als Hemzelf aangedaan. Wie Jacob aanraakt, raakt de oogappel van Jakobs God aan. Zodat het "crimen laesae majestatis" -hoogverraad is, waarom Edom een onterende straf moet verwachten: Schaamte zal u bedekken, en een straf, die u ten onder brengt, gij zult in eeuwigheid uitgeroeid worden.

In de volgende verzen worden we meer in `t bijzonder bepaald bij:

I. Welk het geweld was, dat Edom beging tegen zijn broeder Jakob, en wat de gronden voor deze beschuldiging zijn. Het blijkt niet, dat de Edomieten zelf een inval in Israël deden doch dit was meer onmacht dan welgezindheid zij waren boos genoeg om dit te doen, maar niet van gelijke kracht. Doch dat, waarvan zij beschuldigd worden, is hun barbaars gedrag jegens Juda en Jeruzalem, toen deze in grote nood waren en verwoest zouden worden, waarschijnlijk door de Chaldeën of bij gelegenheid van de een of andere ramp, die over de doden kwam. Zij schijnen de Joden altijd een kwaad hart te hebben toegedragen. Zie Psalms 137:7 waar de Edomieten dit ook ten laste gelegd wordt, immers daar staat: Heer, gedenk aan de kinderen Edoms, aan de dag van Jeruzalem, die daar zeiden: Ontbloot het, ontbloot het, en zie verder Exodus 25:12. In de verzen 12-14 wordt hun duidelijk voorgehouden wat zij gedaan hebben, waar hun gezegd wordt wat ze niet hadden moeten doen: Gij zou niet gezien hebben, noch had gij door de poort van mijn volks moeten ingegaan zijn.

Merk op: Als we acht slaan op onszelf is het nuttig, dat we onze handelingen toetsen aan `t geen we behoorden gedaan te hebben, ons gedrag plaatsen tegenover het gebod, opdat wij mogen ontdekken, waarin wij gefaald hebben, wat wij hebben gedaan, wat niet behoorde gedaan te worden. Wij behoorden niet te zijn geweest, waar we waren op die tijd, we moesten niet in dit of dat gezelschap hebben vertoefd, hadden niet moeten zeggen, wat we zeiden noch zouden ons die vrijheid veroorloofd mogen hebben, die wij genomen hadden. Als aldus de zonde beschouwd wordt in de spiegel van de wet, zal ze zeer zwart blijken te zijn. Laten we er nu eens op letten: 1. In welke toestand was Juda en Jeruzalem, toen de Edomieten zich zo laaghartig jegens hen gedroegen en hen hoonden?

a. Het was een dag van benauwdheid voor hen, Obadiah 1:12. Een dag van hun verderf, zo luidt het driemaal in Obadiah 1:13. Voor de Edomieten was het een dag van voorspoed en vrede, voor de Israëlieten een dag van benauwdheid en verderf, want gewoonlijk begint het oordeel van het huis Gods. Kinderen worden getuchtigd, doch vreemden laat men met rust

b. Het was ten dage van hun ondergang, Obadiah 1:12, toen beide, stad en land, verwoest werden, ten ondergang gebracht werden.

c. Het was ten dage, dat de vreemden Jeruzalems poorten introkken, toen de stad, na een lang beleg, ontbloot werd en de voorname hoofdlieden van het leger van Babels koning kwamen en zaten in de poorten als rechters van het land, toen zij het lot wierpen over de roof uit Jeruzalem, zoals de soldaten dit deden over de klederen van Christus, om elk van de overwinnaars hun deel toe te wijzen, zowel van de goederen als van het land of wel, zij wierpen `t lot om te beslissen, waar zij hun aanval zouden doen.

d. Het was een dag, dat de uitlanders zijn leger gevangen wegvoerden, Obadiah 1:11, de soldaten krijgsgevangen maakten en ze wegvoerden in armoede en schande naar hun eigen land en wel in zulk een menigte, dat ze waren als een leger.

e. Het was ten dage, dat uw broeder, die lang en rustig in zijn eigen land had gewoond, een vreemdeling werd, een banneling in een vreemd land. Nu de Joden zich in zo'n beklagenswaardige toestand bevonden, was het de plicht van de Edomieten geweest-zij waren toch naburen en broeders-medelijden met hen te hebben en hen te helpen. Zij hadden hen moeten troosten en hen hun sympathie moeten bewijzen. Zij hadden moeten beven bij de gedachte, dat hun beurt nu te komen stond, want als dit aan het groene hout geschiedt, wat zal dan aan het dorre gebeuren? Maar,

2. Zie hoe de Edomieten zich gedroegen jegens hun broeders, die in grote nood waren waarom zij ook hier veroordeeld worden.

a. Zij zagen met welgevallen de smart van `t volk Gods, zij stonden er tegenover, Obadiah 1:11, ver af, toen ze hun buren, die in grote ellende waren hadden ter hulp moeten snellen, en zij moesten niet gezien hebben op de dag van hun broeders, op hun smart, Obadiah 1:12, Obadiah 1:13, met een onverschillig oog, zoals de priester en de Leviet deden, die de gewonde man wel zagen, maar tegenover hem voorbijgingen, zonder dat hun medelijden opgewekt werd. Zij, die gewoon toeschouwer blijven bij het leed en de smart, die hun buren treft, terwijl ze als helper hadden kunnen optreden, zullen veel te verantwoorden hebben Doch dit was niet alles, daar was spot in hun oog, ook voldoening en vermaak. Zij zagen toe en lachten, daar zij Israël in groten nood zagen, zeggend: Aha! zo willen wij het hebben. Het smartelijk schouwspel, dat Jeruzalems ondergang bood, was voedsel voor hun oog, dat zo lang had verlangd dit te aanschouwen.

Merk op: We hebben wel degelijk erop te letten hoe we neerzien op de smarten van onze broeders, kunnen we niet met tederheid en medelijden er op neerzien, dan is `t beter onze blik af te wenden: Gij zou niet gezien hebben, zoals gij deed, op de dag van uw broeder. b. Zij zegevierden over hen en hoonden hen, zij gaven hun verwijten en verheugden zich met hun metgezellen over de smarten van hun broeders. Zij verblijdden zich over de kinderen van Juda ten dage van hun ondergang. Zij waren niet zo wel gemanierd om het vermaak, dat zij in Juda's verwoesting schepten, te verbergen, ook huichelden ze niet, maar kwamen hier openlijk, ruw en brutaalweg voor uit. Zij verblijdden zich over hen, behandelden hen verachtelijk en onbeschaamd. Zulke, die zich kunnen verheugen over anderen, voornamelijk over Israëlieten, ten dage van hun benauwdheid, bezitten de geest van de Edomieten.

c. Zij maakten hun mond groot-(dit is de letterlijke betekenis van het woord) tegen Israël, spraken met verachting over `t lijden van de Israëlieten en met een gevoel van trots over de veiligheid en welvaart van Edom, alsof uit de verschillende toestanden, waarin zij nu verkeerden, mocht worden afgeleid, dat Ezau nu de beminde en de gunsteling des hemels was en Jakob werd gehaat en verworpen. Let er op, dat zij, die zich verheffen en trots worden, wanneer zij de vernederingen en verdrietelijkheden zien, die anderen treffen, moeten verwachten, dat op de een of andere manier voor hen ook een tijd zal komen van bittere nederwerping.

d. Zij gingen zelfs nog verder, want zij gingen door de poort van Gods volk binnen, ten dage van hun verderf en strekten hun handen uit aan Zijn leger. Hoewel ze niet aan de verovering hadden deelgenomen, hielpen ze toch aan `t plunderen en hadden hun deel aan de buit, Obadiah 1:13. Jeruzalem leg ommanteld, en toen gingen zij binnen, haar rijkdom lag verspreid en zij grepen er naar om die voor zichzelf te houden, zich verontschuldigend door te zeggen, dat indien zij niet hun handen er naar uitstrekten, alles toch verloren zou gaan, alsof dit niet was het nemen van wat eens anderen was. Babylon verwoest Jeruzalem, maar doordat Edom aan de buit deel heeft, wordt hij "particeps criminis", deelnemer aan de misdaad en met hem zal afrekening gehouden worden als met een medeplichtige "ex post facto," na het feit.

Merk op: Zij, die zichzelf menen te verrijken met de verliezen van het volk Gods zullen zich slechts armer zien worden, en zij die menen, dat zij alles hun eigendom mogen noemen, wat ten dage van grote benauwdheid onder hun bereik valt, bedriegen zich.

e. Toch deden zij nog erger dingen: niet alleen beroofden zij hun broeders, maar zij vermoordden hen ten dage van hun verderf en strekten hun taanden niet slechts uit aan hun goederen, maar ook aan hun personen, Obadiah 1:14. Toen het zegevierend zwaard van de Chaldeën zijn bloedig werk deed te midden van de Joden, ontvluchtten er velen en waren ver op weg zich door de vlucht te redden, toen de Edomieten verschenen die hen laaghartig tegenhielden, op de wegscheiding stonden, waar verscheiden wegen samenkwamen, om daar de van alle zijden toestromende, bevende Israëlieten, die hun best deden aan de woede van hun vervolgers te ontkomen, op te wachten. Sommigen van hun doodden zij wreed of vermoordden zij laaghartig, anderen namen ze gevangen om ze aan de vervolgers uit te leveren, en dit alles alleen om zich bij deze in de gunst te dringen, omdat die nu de overwinnaars waren. Zij moesten niet zo wreed geweest zijn jegens hen, die aan hun barmhartigheid waren overgegeven en hun nooit enig kwaad hadden gedaan noch waarschijnlijk ooit zouden doen. Zij moesten hen niet hebben verraden, die ze zo schoon in de gelegenheid waren te beschermen, maar zodanig zijn de barmhartigheden des goddelozen. Men kan dit niet lezen of men voelt een sterk gevoel van medelijden in zich opkomen jegens hen, die zo laaghartig behandeld werden, die, toen ze het zwaard van een open vijand ontvluchtten en meenden, buiten zijn bereik te zijn gekomen, in en door het zwaard van een verraderlijker buurman vielen van wie ze geen kwaad duchtten. Ook kan men dit niet lezen zonder in hoge mate verontwaardigd te worden jegens hen, die zo onmenselijk wreed konden zijn tegen degenen, die zozeer `t voorwerp van medelijden hadden moeten vormen.

f. In dit alles voegden ze zich bij de openlijke vijanden en vervolgers van Israël: Gij waart zelfs als een van hun, een medeplichtige even schuldig als de hoofdaanlegers. Hij, die zich bij kwaaddoeners aansluit en hen helpt en aanhitst bij hun boze daden, zal met hen op een lijn worden gesteld, en hij zal zijn loon ontvangen als elk van hun.

II. Wat de schaamte is, die hen voor deze hun geweldenarij bedekken zal.

1. Spoedig zal het hun duidelijk worden, dat de beker rondgaat, de beker van de toorn, en eenmaal zelf in dezelfde ellendige toestand zijnde als waarin het Israël Gods nu is, zullen ze beschaamd zijn, wanneer ze er aan denken, hoe zij in Israëls val behagen schepten Obadiah 1:15. De dag des Heeren is nabij, over alle de heidenen, waarop God met zware beproeving tegemoet zal treden, allen, die Zijn kerk in beroering brachten. Hoewel Gods oordelen een aanvang nemen bij het huis Gods, zo zullen ze daar toch niet eindigen. Niet te weten hoe spoedig ons zelf alles kan overkomen, moest ons volkomen weerhouden, over anderen leed ons te verheugen.

2. Hun vijandschap jegens het volk Gods en het kwaad, dat zij het deden, zal aan hen zelf bezocht worden: Gelijk als gij gedaan hebt, zal u gedaan worden. De rechtvaardige God vergeldt volken, zowel als personen naar hun werken, en de straf is dikwijls precies in overeenstemming met de zonde: zij, die anderen bedrieglijk behandeld hebben, ondergaan eenzelfde lot. De rechtvaardige en ijverige God zal tijd en wijze vinden om het kwaad, Zijn volk aangedaan, op hen, die dit deden, te wreken. Want gelijk gijlieden gedronken hebt op de berg Mijner heiligheid, Obadiah 1:16, dat wil zeggen, want als `t volk, dat God belijdt, dat de berg van Zijn heiligheid bewoont, diep gedronken heeft uit de beker van de smart (en zijn vertoeven op de berg van de heiligheid, zijn behoren tot Sion kon het niet redden) zo zullen alle de heidenen drinken, op hun beurt, uit dezelfde bittere beker. Want, als God kwaad brengt over de stad, die naar Zijn naam wordt genoemd, zullen zij dan ongestraft blijven, die nooit Zijn naam kenden? Zie Jeremiah 25:9 En het is een deel van Edoms last, Jeremiah 49:12, degenen, welker oordeel het niet is de beker te drinken (die reden hadden te menen er vrij te zijn) hebben ganselijk gedronken, en zou Edom, het volk van Gods toorn onschuldig gehouden worden? Neen, maar gij zult ganselijk drinken, de beker van de zwijmeling zal v m de hand van Gods volk genomen en gezet worden in de hand van dien, die u bedroefd heeft, Isaiah 51:22, Isaiah 51:23. Ja, zij kunnen zelfs verwachten, dat ten dage van hun benauwdheid hun toestand erger zal zijn dan die van Israël was, te zijn dage, want,

a. De smarten van Gods volk waren steeds voor een ogenblik en spoedig ten einde, maar Zijn vijanden zullen voortdurend drinken uit de wijn de toorn van Gods, Revelation 14:10.

b. De droesem wordt bewaard voor de goddelozen van de aarde Psalms 75:9, Zij zullen die uitzuigende (volgens de Engelse kanttekening: uitdrukkende) drinken en wel tot de bodem toe.

c. Het volk Gods, hoewel het voor een tijdje zwijmelwijn mocht drinken, Psalms 60:5, zal herstellen en weer tot zichzelf komen, maar de heidenen zullen drinken en zijn alsof zij niet geweest waren, daar zal geen overblijfsel noch herinnering van hen zijn, maar zij zullen geheel verdelgd en uitgeroeid worden. Laat aldus al uw vijanden vergaan, o Heer! Aldus zullen zij omkomen, als zij zich niet bekeren. Nadat met de verdelging van de vijanden van de kerk gedreigd is, welke haar voltooiing in de grote dag van de vergelding zal zien, en dat oordeel, waarvoor Christus eens in de wereld kwam en weder zal komen, aan de vijanden van de kerk voltrokken zal worden, -volgen hier heerlijke beloften aangaande de redding van de kerk, waarmede deze profetie, evenals die van Joël en Amos, besluit. Deze profetie moge gedeeltelijk haar vervulling zien in de terugkeer van de Joden uit Babel, die plaats vond, ondanks de blijdschap, die Edom over hun gevangenschap aan de dag legde, alsof deze eeuwig zou duren, toch vinden deze beloften eerst haar volle vervulling in `t grote heil, door Jezus Christus aangebracht, waarvan alle profeten getuigen. Hier wordt beloofd:

I. Dat er redding zal zijn op de berg Sion die heilige berg, waar God Zijn gezalfde Koning zet, Psalms 2:6 :Op de berg Sions zal ontkoming zijn, Obadiah 1:17. De verstoring zal niet algemeen zijn, zie de Engelse kanttekening. Een overblijfsel uit Israël zal behouden worden op de berg van Mij heiligheid, Obadiah 1:16. God stelde voor de Joden wegen open tot ontkoming, als afschaduwing van onze verlossing door Christus. Maar de berg Sion is de leer van het Heilig Evangelie, waarvan de Nieuwtestamentische wet zal uitgaan, Isaiah 2:3. Daar zal redding aangeboden worden en daar zal er om gebeden worden, aan de kerk des Evangelies zullen allen toegevoegd worden, die zalig zullen worden, en voor dezulken, die in geloof en hoop tot deze berg Sion komen, zal er ontkoming zijn van de toorn, ontheffing van de vloek, verlossing van zonde, dood en hel, terwijl zij, die verre blijven, aan `t verderf prijs gegeven zullen worden.

II. Dat, waar redding bestaat, heiligmaking volgen zal: En hij zal een heiligheid zijn om de kinderen Sions voor te bereiden en geschikt te maken voor deze ontkoming, want waar God glorie wil, daar geeft hij genade. Tijdelijke ontkomingen zijn inderdaad voor ons in genade gewrocht, als zij gepaard gaan met heiligheid, als er in ons een ontvankelijkheid is gewerkt, waardoor wij ze met liefde en dank aan God ontvangen, als wij geheiligd worden, dan zijn zij aan ons geheiligd. Heiligheid zelf is een grote ontkoming en een onderpand van die eeuwige redding, waarnaar wij uitzien. Daar op de berg Sion, in de kerk des Evangelies, zal heiligheid zijn, want dat is het, wat Gods huis in eeuwigheid zal sieren, en het grote plan, in `t Evangelie en deszelfs genade neergelegd, is: heiligheid te planten en te bevorderen. Daar zal zijn de Heilige Geest, daar zullen de heilige ordinantiën zijn, de heilige Jezus zal er wezen en een uitverkoren overblijfsel van geheiligden, in welke en onder welke de heilige God met vreugde wonen wil.

Merk op: Waar heiligheid is daar zal ook ontkoming zijn.

III. Dat deze uitredding en heiliging zich zal verspreiden, meer de overhand zal krijgen en veld winnen in de wereld: Die van de huize Jakobs, zelfs die van deze berg Sion, waar ontkoming is en heiligheid verkregen wordt, zullen hun erfgoederen erfelijk bezitten, dat wil zeggen: de kerk van het Evangelie zal onder de heidenen geplant worden en de aarde vervullen. De apostelen van Christus zullen door hun prediking beslag leggen op de harten van de mensen voor Hem, wiens boodschappers en dienstknechten zij zijn. En als zij de harten bezitten, zullen zij hun erfgoederen erfelijk bezitten, want zij, die zich aan de Heer hebben overgegeven, geven alles wat zij hebben aan Hem. Toen Lydia's hart Christus aannam, stond haar huis voor Zijn dienstknechten open. Toen de heidense volken toegedaan werden tot de volkeren, die zalig werden. bekeerd werden, wandelden in het licht des Heeren, en hun heel rijkheid en eer in het nieuwe Jeruzalem brachten, Revelation 21:24, toen bezaten die van de huize Jakobs hun erfgoederen erfelijk. Dit is gedeeltelijk vervuld door het planten van de Christelijke godsdienst in de wereld en zal meer en meer zijn vervulling zien, waar de troon van Christus Satans zetel verdrijft, en de zegetekenen van Zijn overwinning verrijzen op de puinhopen van het koninkrijk van de boze.

Hier nu wordt voorzegd,

1. Hoe deze erfgoederen zullen worden verkregen en hoe alles wat aan de verkrijging ervan in de weg mocht staan, vernield zal worden Obadiah 1:18. Jacobs huis zal een vuur zijn, en Jozefs huis een vlam, want hun God is, en zal zijn, een verterend vuur, en Ezau's huls zal tot een stoppel zijn, gemakkelijk verslonden en verteerd door dit vuur. Dit heeft haar vervulling gezien,

a. In de bekering van velen door de genade van Christus. Het Evangelie in de huize Jacobs en Ezau's verkondigd en daar aangenomen en beleden, zal als een vuur en vlam zich om harde harten te doen smelten en zacht te maken en het vuil en `t bederf van de zonde weg te nemen, opdat zij gereinigd en gelouterd mogen worden met de geest des oordeels, en door de Geest van de uitbranding. Als Christus komt, zal Hij zijn als het vuur eens goudsmids Malachi 3:1, Malachi 3:2.

b. In de ontsteltenis van al de onboetvaardige, onverzoenlijke vijanden van het Evangelie van Christus, die het tegenstaan en alles wat zij kunnen aanwenden, om de bloei van het koninkrijk van Christus te verhinderen. De dag des Evangelies is een dag, die brandt als een oven, waarop alle hoogmoedigen en al wie goddeloosheid doet een stoppel zalen zijn Malachi 4:1. Jacob en Jozef zullen als een vuur en een vlam zijn, want zij die zich met hen bemoeien om hun schade toe te brengen, zullen ondervinden, dat zij dit tot hun eigen grote schade doen, zij zullen namelijk voor hen zijn als een vurige fakkel onder de schoven, Zacheria 12:6. Het woord Gods in de mond van Zijn dienaren wordt gezegd te zijn als vuur, en het volk als hout om er door verteerd te worden Jeremiah 5:14. En de ongerechtige zal verdaan worden door de Geest van Christus' mond 2 Thessalonians 2:8. Zij, die niet als goud gelouterd worden door het vuur des Evangelies zullen als schuim er door verteerd worden, want het zal zijn of een reuke des doods ten dode of een reuke des levens ten leven. Toen men de afgoden de rug toekeerde en de afgodendienst vaarwel zei, en de weelde en macht van de volkeren in de dienst van Christus en Zijn Evangelie werden gesteld en de buit van de sterken gewapende werd verdeeld door hem die sterker was dan hij, toen verteerde het huis Jacobs en Jozefs het huis Ezau's, zodat er niemand uit overbleef. Dit heeft de Heer gesproken door Zijn profeten en dit deed hij door Zijn apostelen.

2. Hoe ver deze erfgoederen zich zullen uitstrekken, Obadiah 1:19, Obadiah 1:20..Dit wordt in Joodse taal beschreven. Na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap zal aan het land van de Israëlieten nog worden toegevoegd. De gevankelijk weggevoerden van dit leger van de kinderen Israëls, dat wil zeggen: deze Israëlieten, die zo lang in ballingschap hebben doorgebracht, dat ze na hun terugkeer nog steeds kinderen van de ballingschap worden genoemd, deze zullen niet slechts hun eigen land terug verlangen, maar zullen grond winnen op hun naburen, waarvan sommigen proselieten en bij de Joden ingelijfd zullen worden, die door geloofsgenoten te worden ook hun land in bezit krijgen. Wij moeten ons zelf grotelijks verrijkt achten door de bekering van onze naburen tot de vreze Gods en `t geloof in Christus en in hun komen tot ons om samen God te aanbidden. Zulk een toetreding tot onze Christelijke gemeenschap moeten wij van meerder waarde tellen dan een vergroting van ons grondgebied. Of ook, de vroegere bewoners van deze landen, in ballingschap meegevoerd, keerden in `t geheel niet terug naar hun eigendommen en zoodoende konden de kinderen Israëls bezit nemen van wat aan hun grondbezit grensde. Hun aantal zal zo toenemen, dat hun eigen land te eng voor hen worden zal, en nu vervallen de goederen hun naburen aan hen "ob defectum sanguinis" -bij gebrek aan erfgenamen. Zij zullen deelachtig worden wat aan het hun grenst. Die van het zeiden van Kanan zullen het land van Ezau in bezit krijgen, want dit grenst aan `t hunne. Die van de laagte, in `t westen van Kanan, hetwelk een open, vlak land is, zullen het land van hun naburen, van de Filistijnen, ontvangen. Die van Juda, de voornaamste van de twee terugkerende stammen, zullen de velden van Efraïm en Samaria erfelijk bezitten, die vroeger aan de tien stammen behoorden, en Benjamin, de andere stam, zal Gilead in bezit ontvangen, aan de overzijde van de Jordaan gelegen, hetwelk tot de twee en halve stam had behoord. Het koninkrijk van Israël zal zich met dat van Juda verenigen, beide, wat burgerlijke zaken zowel als heilige belangen betreft, en als vrienden en broeders zullen zij elkaar wederkerig bezitten en van elkaar genieten, en beide te samen zullen ze bezitten de Kananieten tot Zarfath toe, dat aan Sidon behoort, en Jeruzalem zal de steden van het zeiden, zelfs tot Sefarad erfelijk bezitten. Zo breidden de Joden naar alle kanten hun grenzen uit. De rabbijnen van de tegenwoordige tijd vertellen hun leerlingen dat zij onder Zarfath en Sefarad Frankrijk en Spanje moeten verstaan, en hierop gronden ze een dwaze ongegronde verwachting, namelijk dat te eniger tijd de Joden over deze landen zullen regeren en zij zien in de Christenen Edomieten, waarover zij eenmaal heerschappij zullen krijgen. Maar de hier gegeven belofte heeft ongetwijfeld een geestelijke betekenis en vond zijn vervulling in de stichting van de Christelijke kerk, het geestelijk Israël, in de wereld en zal meer en meer haar volle vervulling zien in de uitbreiding van en de toebrenging tot deze gemeenschap, totdat het mystieke lichaam volmaakt is. Als predikanten en Christenen hun naburen overhalen tot Christus te komen en zich aan de Heer over te geven dan bezitten zij ze. De bekeerlingen, die Abraham gemaakt heeft, worden genoemd de zielen, die hij verkregen had, Genesis 12:5. De erfelijke bezitting wordt verworven, niet "vi et armis-" door kracht en wapenen, want de wapenen van onze strijd zin niet materieël, maar geestelijk. Door de prediking des Evangelies, gepaard gaande met de macht van de goddelijke genade wordt dit bezit verkregen en bewaard.

IV. Dat het koninkrijk van de Verlosser zal worden gegrondvest en blijven beslaan tot troost van Zijn wettige onderdanen en tot schrik en schande van Zijn vijanden, Obadiah 1:21:.Het koninkrijk zal des Heeren zijn, des Heeren Christus. God zal het Hem geven, door Hem alle dingen in Zijn handen te geven, alle macht in hemel en op aarde. De mensen zullen het Hem geven door zich als een gewillig volk aan Hem te onderwerpen en Hem tot hun hoofd te kiezen. Nu bestaat de taak van de koningen daarin, dat ze hun onderdanen beschermen en de vijanden verdrijven. Christus zal dit doen, Hij zal beide doen: belonen en straffen.

1. De berg Sion zal gered worden, er zullen heilanden op hem komen, de verkondigers van het Evangelie, die heilanden genoemd worden, omdat hun arbeid bestaat in het redden van zich zelf en van hen, die naar hen luisteren, en zo zijn zij mededienstknechten van Christus, maar hun werk zou ijdel zijn, indien Hij door Zijn genade niet medewrocht.

2. Ezau's gebergte zal gericht worden en dezelfde, die als heilanden op de berg Sion opkomen, zullen Ezau's gebergte richten, want het Evangeliewoord in hun mond, dat gelovigen redt, veroordeelt ongelovigen, overtuigt en veroordeelt hen. De dienaren van Christus zijn heitanden op de berg Sions, als zij verkondigen dat hij, die gelooft, zalig zal worden, maar zij richten Ezau's gebergte als zij verkondigen, dat hij, die niet gelooft, verdoemd zal worden. Hiertoe worden zij niet slechts gemachtigd maar hun wordt bevolen dit te prediken, Mark 16:1-16. En in de loop van Gods voorzienigheid wordt Zijn Schrift vervuld. Als God vrienden voor de kerk verwekt, als zij in nood is (zoals Hij richteren verwekte om Israël te bevrijden in de dagen van ouds), dan komen er heilanden op de berg Sions op om hem van ondergang en inzinking te redden. En als de vijanden van de kerk ten onder gebracht zijn en hun macht gebroken is, dan is Ezau's gebergte gericht. En dit zal in elke eeuw plaats grijpen en wel op die manier, die God de geschiktste acht. Wij kunnen er staat op maken, dat de poorten van de hel de kerk niet zullen overweldigen, maar de kerk zal over haar heersen, want het koninkrijk zal des Heeren zijn. De koninkrijken van de aarde zullen Zijns zijn en Hij heeft aangenomen en zal aannemen Zijn grote macht en heerschappij.

Verzen 1-21

Obadja 1-21

Edom is het volk, tegen hetwelk deze profetie gericht wordt en waaronder sommigen verstaan al de vijanden van Israël, die vroeg of laat ten onder gebracht zullen worden. De rabbijnen denken bij Edom aan Rome. Zij zien er het christelijke Rome in en koesteren er als zodanig een onverzoenlijke vijandschap tegen. Doch, indien wij onder die naam het antichristelijk Rome verstaan, zullen we gedeelten genoeg vinden, die daarop toegepast kunnen worden. En hoewel Edom werd getuchtigd ten tijde van de Maccabeën, zoals het voordien werd vernederd door Josafat, schijnt zijn verwoesting toch evenals van Ezau's verwerping, type te moeten zijn van, en te zien op de vernietiging van de vijanden van de kerk, die het Evangelie belijdt, want alzo zullen al Gods vijanden omkomen. We vinden in Isaiah 34:5 het zwaard des Heeren, neerdalende op Edom, om aan te duiden de algemene dag van Gods vergelding voor Sions twistzaak, Obadiah 1:8. Sommigen hebben terecht opgemerkt, dat het voor het Israëlietische volk een grote bezoeking moest zijn geweest, als zij zichzelf, de kinderen van de beminde Jacob, in moeite zagen, en de Edomieten, het zaad van de gehate Ezau, niet slechts toenemend in welvaart, maar ook nog zich verblijdend over hun verdriet, en daarom maakt God hun de verwoesting van Edom bekend, die totaal en volkomen zou zijn, en die tot hun bekering leiden zou. Nu mogen we hier opmerken,

I. Een oorlogsverklaring aan Edom, Obadiah 1:1 :Wij hebben een gerucht gehoord, of liever een bevel, van de Heer, de God van de legerscharen, Hij heeft het bevelwoord gegeven, het is Zijn raad en besluit, waaraan men niets veranderen kan en waartegen verzetten niet baat, dat allen, die Zijn volk kwaad doen, zeer zeker kwaad over zichzelf brengen. We hebben een gerucht gehoord, dat God is opgestaan uit Zijn heilige woning en Zijn troon gereed maakt om te richten, en er is een gezant gezonden onder de heidenen, een heraut liever, de een of andere dienaar of boodschapper van de Voorzienigheid, om de volken te ontstellen, of de profeten des Heeren op te wekken die elk volk Zijn last gaven. Degenen, die God gebruikt, roepen elkaar toe: Staat op, schudt uzelf en elkaar wakker, en laat ons opstaan tegen Edom ten strijde. De verbonden strijdkrachten onder Nebukadnezar vuurden zichzelf elkaar aldus aan om samen af te dalen naar dit land: Vergadert u en komt aan tegen haar, zo luidt het in de gelijke profetie over Edom in Jeremiah 49:14.

Merk op: Als God bloedig werk te doen heeft onder de vijanden van Zijn kerk, zal hij vinden en geschikt maken beide, handen en harten, om dit te doen.

II. Een voorzegging over de goede afloop van die oorlog. Edom zal zeker onderworpen, geplunderd en neergestoten worden, want alles, waarop het vertrouwde, zal het ontvallen en van geen nut zijn en evenzo zullen alle vijanden van Gods kerk in die dingen teleurgesteld worden, waarin zij hun steun zochten.

1. Vertrouwen ze op de plaats, die zij innemen in de rij van volken op hun invloed over hen en de belangstelling in hen? Dat zal alles minder worden, Obadiah 1:2 :Zie, Ik heb u klein gemaakt onder de heidenen, zodat geen enkele van uw naburen naar uw vriendschap zal streven of een verbond met u zal wensen aan te gaan, gij zijt zeer veracht onder hen en men ziet op u neer met minachting, als op een dwaas en ontrouw volk. En aldus heeft de trotsheid uws harten u bedrogen, Obadiah 1:3. Let er op: a. Zulken, die goed van zichzelf denken, zijn geneigd te menen dat anderen ook zo over hen denken, doch als dit op de proef wordt gesteld, dan bemerken ze, dat ze zich vergist hebben, en aldus bedriegt hun trotsheid hen en richt hen ten gronde.

b. God kan gemakkelijk diegenen neerwerpen, die zichzelf hebben verheven, en Hij zal een middel vinden om dit te doen, want Hij weerstaat de hovaardige, wij zien dan ook menigmaal zulken, die eens zeer groot schenen en erg gevierd en bewonderd worden, vernederd en veracht.

2. Stellen zij hun vertrouwen op de natuurlijke zowel als op de kunstmatige verdedigingsmiddelen van hun land en verblijden ze zich over de voordelen, die ze daardoor bezitten? Deze zullen hen ook bedriegen. Zij woonden in de kloven van de steenrotsen als een adelaar in zijn nest en hun woning was hoog, niet slechts boven hun naburen verheven, waarop zij trots waren, maar ook versterkt tegen hun vijanden waardoor zij zich veilig voelden, zo hoog was hun woning, dat zij buiten bereik van enig gevaar lag. Merk nu eens op:

a. Wat Edom zegt in de trotsheid zijns harten: Wie zou mij ter aarde neerstorten? Edom spreekt hier een vertrouwen op eigen kracht uit, en tevens een verwachting van Gods oordelen, alsof de Almachtige Edom niet zou kunnen overwinnen. Wat betreft alle zijn tegenpartijders zelfs God zelf, blaast die aan, Psalms 10:5 doet hen allen op Edom aankomen. Hun vader Ezau had zijn eerstgeboorterecht verkocht, en toch verhieven zij zichzelf alsof aan hen nog steeds had behoord de uitnemendheid van de waardigheid en macht. Velen verbeuren hun voorrechten en beroemen zich er toch nog op. Omdat Edom hoog is en verheven, verbeeldt het zich, dat niemand het neer kan storten. Let er op, dat vleselijke gerustheid een zonde is, die de mensen het allergemakkelijkst begaan in de dagen van overdaad, macht en voorspoed, en die hen, evengoed als andere zonden, rijp maakt voor hun val en deze nog vergroot, als hij komt.

b. Wat God hierop antwoordt, Obadiah 1:4. Als de mensen de Almachtige durven uitdagen, neemt Hij die uitdaging aan: Wie zou mij ter aarde neerstorten? vraagt Edom. "Ik zal het doen", antwoordt God. "Al verhief gij u gelijk de arend, die zich hoog verheft en zijn nest in hoge plaatsen bouwt, ja zelfs, al stelde gij uw nest tussen de sterren, dat is hoger dan ooit een arend vloog, dit bestaat slechts in uw eigen verbeelding, en van daar zal Ik u neerstoten. Dit troffen we ook aan in Jeremiah 49:15, Jeremiah 49:16.

Merk op: Zondaren zullen zeker beschaamd gemaakt worden over hun trotsheid, als hun vernedering daar is, en over hun gerustheid, wanneer hun valse steunsels hun ontvallen.

3. Vertrouwen ze op hun weelde en schatten, overvloed van geld en goed wordt immers als de zenuw van de oorlog beschouwd? Is hun geld het, waarop ze hun hoop gesteld hebben? Is het hun sterke stad? Naar hun eigen mening is dit zo, maar het geld zal hen eerder blootstellen dan beschermen. Het zal de vijand aanlokken, en hij zal het tot zijn prooi maken en de mensen daarbij om hun rijkdom, verzen 5, 6. Veel, wat hiermee overeenstemt, troffen we aan Jeremiah 49:9, Jeremiah 49:10. Maar in onze tekstwoorden vinden we tussen haakjes: hoe zijt gij uitgeroeid! gij en al uw bezittingen. De profeet voorzegt, maar betreurt, dat de draad van hun welvaart wordt afgesneden. Hoe zijt gij gevallen en hoe groot is uw val! Wat zijt gij gevoelloos geworden! aldus brengt het Chaldeeuwsch het onder woorden. Hoe dwaas zijt gij onder deze verwoesting aanrichtende oordelen, alsof zij niet meer waren dan gewone slagen! Doch hij toont aan, dat het een volkomen ondergang zal wezen en geen gewone ramp, want: a. Het is niets buitengewoons voor hen, die rijk zijn, dat hun wat ontstolen wordt en ze een weinig uit het vele moeten verliezen. Dieven komen op rijken af (want waar het lichaam is, aldaar zullen de arenden vergaderd worden), rovers komen bij nacht en stelen, wat zij nodig hebben, datgene waarop zij het gemunt hebben, zij stelen niet meer dan ze mee kunnen nemen en uit een grote voorraad wordt dit nauwelijks gemist. Zij, die boomgaarden of wijngaarden beroven, voeren slechts mee wat zij geschikt achten, maar zij laten wat druiven, wat fruit voor de eigenaar achter, die misschien gemakkelijk dit verlies draagt en het weer spoedig te boven is. Doch,

b. het zal aldus niet met Edom zijn, zijn welvaart zal geheel weggenomen worden, en niets zal de handen van het verwoestende leger ontsnappen, zelfs het kostbaarste en dat, wat het meeste waarde heeft, niet, Obadiah 1:6. Hoe zijn Ezau's goederen, de goederen, waarop hij zijn hart stelt en waarin hij zijn geluk vindt, zijn goede, zijn beste goederen, hoe zijn deze goederen, die met zoveel zorg verkregen waren en verborgen gehouden werden, hoe zijn ze nu door de vijand nagespeurd en genomen! Hoe zijn zijn verborgene goederen, zijn verborgen schatten geroofd, weggevoerd en opgezocht! Zijn geheime voorraden, die vele jaren verborgen waren geweest, vallen nu de vijand ten buit. Let er op, aardse schatten, hoe goed weggesloten en kunstig verborgen, kunnen niet zo veilig opgeborgen worden, of dieven kunnen doorbreken en ze stelen, het is daarom wijs zichzelf schatten te vergaderen in de hemel.

4. Vertrouwen ze op aangegane verbonden met naburige staten en heersers? Ook dit zal hen bedriegen, Obadiah 1:7. Al uw bondgenoten alle zonder onderscheid, de Ammonieten en de Moabieten en andere voorname bondgenoten, die in vrede met u leefden, die een aanvallend en verdedigend verbond met u sloten, die plechtig verklaarden u niet alleen geen kwaad te zullen doen, maar ook, zoveel in hun vermogen was, u bij te staan, die uw brood aten die door u goed behandeld en onderhouden werden, die leefden van uw goederen, hebben u bedrogen. Hun soldaten hadden vrije toegang in uw land en werden zelfs als hulptroepen in dienst genomen, zij hebben u zelfs tot aan de landpalen uitgeleid, zij bewezen uw gezanten grote eer en brachten hen op hun terugreis zelfs tot de uiterste grenzen van hun land, zij schenen verlangend u te dienen met hun strijdkrachten, als gij er behoefte aan mocht hebben en togen met u af tot aan de grenzen, totdat gij juist slaags zou raken met de invallenden vijand, maar dan:

a. Hebben zij u bedrogen, zij vluchtten weg en trokken terug, toen gij in grote nood waart, en bleken te zijn als een gebroken rietstaf in de hand van de vermoeide reiziger en als uitgedroogde beken, die de dorstige reiziger geen lafenis bieden. Zij boden dus geen steun, noch gaven verademing. Ja zelfs,

b. hebben ze u overwonnen, zij waren te hard voor u in het u opgelegde verdragen door hun bedrieglijken raad hebben ze u ten val gebracht. Ze voerden u het gevaar tegemoet om u daar als een prooi de vijand in handen te doen vallen. Let er op: Zulken, die vlees tot hun arm stellen, zullen zien, dat de mensen zich tegen hen keren. Toch was dit nog niet het ergst.

c. "Zullen zij een gezwel onder u zetten, dat wil zeggen: zij hebben dat onder u gezet tot steun en hulp, tot een fundament om op te bebouwen, tot een kussen om op te rusten, wat niet anders zal blijken te zijn dan een gezwel, een wond, niet door doornen veroorzaakt, maar door zwaarden." Als God onder ons de armen van Zijn macht en liefde uitstrekt, dan zullen die ons steunen en tot kracht zijn, onze Verbondsgod zal ons nooit beschamen. Doch als wij ons betrouwen stellen. op onze bondgenoten en op dat, wat zij onder ons zetten, zullen we dit tot een gezwel en oneer voor ons kunnen zien worden. En let nu op het rechtvaardige vonnis over Edom, hier uitgesproken, omdat hij vertrouwde op hen die hem aldus bedrogen: "Er is geen verstand in hem", immers ware dit niet zo geweest, dan zou hij zich niet, door `t stellen van te veel vertrouwen, in hun macht hebben gegeven.

Merk op: Zij tonen geen verstand te hebben die, wanneer zij aangezet worden op de Schepper te vertrouwen, zichzelf bedriegen door hun oog van de Schepper af, slechts op het schepsel te richten.

5. Vertrouwen ze op het staatsmansbeleid van hun raadslieden? Vers 8 leert, dat ook dit vergeefs is. Edom was beroemd geweest om zijn grote staatslieden, mannen van wetenschap en ondervinding, die aan `t roer van `t bestuur stonden en meesters in staatsmanskunst waren, die in al hun verdragen toonden, dat de scherpte van hun blik die van hun naburen overtrof. Doch nu zijn de raadslieden dwazen geworden, en dit is `t werk van de wijzen God: Zal het te die dage zijn, dat Ik de wijzen uit Edom zal doen vergaan? Als mensen zullen zij vallen door het zwaard, tezamen met de anderen, Psalms 49:11, en hun wijsheid zal hen niet behouden, als wijze mensen zullen ze verdwaasd worden in al hun raadslagen, hun wel overdachte plannen zullen verijdeld worden, de genomen maatregelen niet doeltreffend blijken en juist die plannen, waarbij zij en zichzelf en de algemene belangen meenden te dienen, zullen beider verderf zijn. Aldus vergaat de wijsheid van Theman, zie Jeremiah 49:7. Dit was

a. De gerechte straf over hun dwaasheid om op menselijke hulp hun betrouwen te stellen: Er is geen verstand in hen, Obadiah 1:7. Zij hebben er geen begrip van, op een levende God, een God van waarheid te vertrouwen, maar stellen hun vertrouwen in mensen, die zwak, wispelturig en vals zijn, en daarom zal God hun verstand doen vergaan.

Merk op, dat God zulke mensen verstand ontzegt, die het slechts gebruiken om buiten gevaar en niet om buiten de zonde te blijven. Hij, die dwaas wil zijn, laat hem dwaas blijven.

b. De voorloper van hun ondergang. Een volk is stellig ten ondergang aangewezen, als God voor de ogen van hen, die als raadslieden van de kroon zijn aangewezen, dat verbergt, wat aan de vrede van `t land dienstig is. "Quos Deus vult perdere, eos dementat" -God maakt uitzinnig zulke, die Hij van plan is te verdelgen, Job 12:17.

6. Vertrouwen zij op de sterkte en de moed van hun soldaten? Deze zijn immers niet slechts krachtig gebouwd, maar ze zijn ook mannen van geest en moed, die een vijand het hoofd durven bieden en van geen wijken weten? Maar zie nu Obadiah 1:9 :Uw helden, o Theman! zullen versaagd zijn, de moed zal hun ontbreken opdat een ieder uit Ezau's gebergte door de moord worde uitgeroeid, en niemand ontkome. De zwakke en krachteloze en de ongewapende moet natuurlijk wel vallen in de hand van de verwoester, als de helden versaagd zijn en niet slechts de dag verliezen, maar ook hun leven, omdat zij hun geestkracht verloren hebben. Huilt, gij dennen, dewijl de cederen gevallen zijn, Zacheria 11:2.

Merk op: De machtige dood of ontbinding blijkt dikwijls de dood en ondergang van velen te zijn. Het is vergeefs op machtigen om bescherming zich te verlaten, als wij geen almachtig God hebben, die voor ons is, veel minder nog zal `t ons baten, als wij een almachtig God tegen ons hebben.

Wanneer we nu Edoms oordeel gelezen hebben, hetwelk niets minder inhoudt dan zijn algehele verwoesting, rijst van zelf de vraag: Wel, wat kwaad heeft hij bedreven? Wat is de reden van Gods twistzaak met hem? Vele dingen waren ongetwijfeld niet recht in Edom. De Edomieten waren een zondig volk en een volk vol van ongerechtigheid. Maar die een zonde, die hun ten laste wordt gelegd, die als het ware de maat vol maakt en al dit kwaad over hen brengt, die zonde, waarvan ze hier worden beschuldigd, waarvan ze overtuigd zijn en waarom zij veroordeeld zijn, is het geweld, dat zij hadden gepleegd aan `t volk Gods, Obadiah 1:10 :Het is om het geweld aan uw broeder Jakob, om die oude en overgeërfde wrok, die gij het volk Israëls toedraagt, dat al deze schaamte u zal bedekken en gij zult uitgeroeid worden in eeuwigheid. Let er op, dat onrecht, de mensen aangedaan hoon is voor God de rechtvaardige God, die gerechtigheid liefheeft en het kwade haat. Als de Rechter van de gehele aarde, zal Hij recht doen aan hen, die onrechtvaardig lijden, en wraak doen over dezulken die onrecht doen. Alle geweld, alle ongerechtigheid is zonde, maar dit kwaad wordt nog erger als het zich richt,

1. Tegen iemand van ons eigen volk. Het is geweld, aan uw broeder begaan, uw naaste bloedverwant, voor wie gij behoorde te wezen een goël-een verlosser, die gij volgens plicht moest helpen, als anderen hem onrecht deden. Gij geeft lastering uit en handelt verkeerdelijk tegen de zoon uwer moeder, dit maakt de zonde ontzaglijk groter, Psalms 50:20. Of

2. Nog te meer, als dit kwaad wordt bedreven tegen iemand van `t volk Gods. Uw broeder Jacob is in `t verbond met God en Hem welgevallig. Gij haat hem, die God heeft liefgehad, en omdat God hem heeft liefgehad, hem, wiens zaak God ter harte neemt en met zorgvuldige waakzaamheid zal bepleiten, en in wiens welzijn God zoveel genoegen schept, dat Hij het hem aangedane geweld beschouwt als Hemzelf aangedaan. Wie Jacob aanraakt, raakt de oogappel van Jakobs God aan. Zodat het "crimen laesae majestatis" -hoogverraad is, waarom Edom een onterende straf moet verwachten: Schaamte zal u bedekken, en een straf, die u ten onder brengt, gij zult in eeuwigheid uitgeroeid worden.

In de volgende verzen worden we meer in `t bijzonder bepaald bij:

I. Welk het geweld was, dat Edom beging tegen zijn broeder Jakob, en wat de gronden voor deze beschuldiging zijn. Het blijkt niet, dat de Edomieten zelf een inval in Israël deden doch dit was meer onmacht dan welgezindheid zij waren boos genoeg om dit te doen, maar niet van gelijke kracht. Doch dat, waarvan zij beschuldigd worden, is hun barbaars gedrag jegens Juda en Jeruzalem, toen deze in grote nood waren en verwoest zouden worden, waarschijnlijk door de Chaldeën of bij gelegenheid van de een of andere ramp, die over de doden kwam. Zij schijnen de Joden altijd een kwaad hart te hebben toegedragen. Zie Psalms 137:7 waar de Edomieten dit ook ten laste gelegd wordt, immers daar staat: Heer, gedenk aan de kinderen Edoms, aan de dag van Jeruzalem, die daar zeiden: Ontbloot het, ontbloot het, en zie verder Exodus 25:12. In de verzen 12-14 wordt hun duidelijk voorgehouden wat zij gedaan hebben, waar hun gezegd wordt wat ze niet hadden moeten doen: Gij zou niet gezien hebben, noch had gij door de poort van mijn volks moeten ingegaan zijn.

Merk op: Als we acht slaan op onszelf is het nuttig, dat we onze handelingen toetsen aan `t geen we behoorden gedaan te hebben, ons gedrag plaatsen tegenover het gebod, opdat wij mogen ontdekken, waarin wij gefaald hebben, wat wij hebben gedaan, wat niet behoorde gedaan te worden. Wij behoorden niet te zijn geweest, waar we waren op die tijd, we moesten niet in dit of dat gezelschap hebben vertoefd, hadden niet moeten zeggen, wat we zeiden noch zouden ons die vrijheid veroorloofd mogen hebben, die wij genomen hadden. Als aldus de zonde beschouwd wordt in de spiegel van de wet, zal ze zeer zwart blijken te zijn. Laten we er nu eens op letten: 1. In welke toestand was Juda en Jeruzalem, toen de Edomieten zich zo laaghartig jegens hen gedroegen en hen hoonden?

a. Het was een dag van benauwdheid voor hen, Obadiah 1:12. Een dag van hun verderf, zo luidt het driemaal in Obadiah 1:13. Voor de Edomieten was het een dag van voorspoed en vrede, voor de Israëlieten een dag van benauwdheid en verderf, want gewoonlijk begint het oordeel van het huis Gods. Kinderen worden getuchtigd, doch vreemden laat men met rust

b. Het was ten dage van hun ondergang, Obadiah 1:12, toen beide, stad en land, verwoest werden, ten ondergang gebracht werden.

c. Het was ten dage, dat de vreemden Jeruzalems poorten introkken, toen de stad, na een lang beleg, ontbloot werd en de voorname hoofdlieden van het leger van Babels koning kwamen en zaten in de poorten als rechters van het land, toen zij het lot wierpen over de roof uit Jeruzalem, zoals de soldaten dit deden over de klederen van Christus, om elk van de overwinnaars hun deel toe te wijzen, zowel van de goederen als van het land of wel, zij wierpen `t lot om te beslissen, waar zij hun aanval zouden doen.

d. Het was een dag, dat de uitlanders zijn leger gevangen wegvoerden, Obadiah 1:11, de soldaten krijgsgevangen maakten en ze wegvoerden in armoede en schande naar hun eigen land en wel in zulk een menigte, dat ze waren als een leger.

e. Het was ten dage, dat uw broeder, die lang en rustig in zijn eigen land had gewoond, een vreemdeling werd, een banneling in een vreemd land. Nu de Joden zich in zo'n beklagenswaardige toestand bevonden, was het de plicht van de Edomieten geweest-zij waren toch naburen en broeders-medelijden met hen te hebben en hen te helpen. Zij hadden hen moeten troosten en hen hun sympathie moeten bewijzen. Zij hadden moeten beven bij de gedachte, dat hun beurt nu te komen stond, want als dit aan het groene hout geschiedt, wat zal dan aan het dorre gebeuren? Maar,

2. Zie hoe de Edomieten zich gedroegen jegens hun broeders, die in grote nood waren waarom zij ook hier veroordeeld worden.

a. Zij zagen met welgevallen de smart van `t volk Gods, zij stonden er tegenover, Obadiah 1:11, ver af, toen ze hun buren, die in grote ellende waren hadden ter hulp moeten snellen, en zij moesten niet gezien hebben op de dag van hun broeders, op hun smart, Obadiah 1:12, Obadiah 1:13, met een onverschillig oog, zoals de priester en de Leviet deden, die de gewonde man wel zagen, maar tegenover hem voorbijgingen, zonder dat hun medelijden opgewekt werd. Zij, die gewoon toeschouwer blijven bij het leed en de smart, die hun buren treft, terwijl ze als helper hadden kunnen optreden, zullen veel te verantwoorden hebben Doch dit was niet alles, daar was spot in hun oog, ook voldoening en vermaak. Zij zagen toe en lachten, daar zij Israël in groten nood zagen, zeggend: Aha! zo willen wij het hebben. Het smartelijk schouwspel, dat Jeruzalems ondergang bood, was voedsel voor hun oog, dat zo lang had verlangd dit te aanschouwen.

Merk op: We hebben wel degelijk erop te letten hoe we neerzien op de smarten van onze broeders, kunnen we niet met tederheid en medelijden er op neerzien, dan is `t beter onze blik af te wenden: Gij zou niet gezien hebben, zoals gij deed, op de dag van uw broeder. b. Zij zegevierden over hen en hoonden hen, zij gaven hun verwijten en verheugden zich met hun metgezellen over de smarten van hun broeders. Zij verblijdden zich over de kinderen van Juda ten dage van hun ondergang. Zij waren niet zo wel gemanierd om het vermaak, dat zij in Juda's verwoesting schepten, te verbergen, ook huichelden ze niet, maar kwamen hier openlijk, ruw en brutaalweg voor uit. Zij verblijdden zich over hen, behandelden hen verachtelijk en onbeschaamd. Zulke, die zich kunnen verheugen over anderen, voornamelijk over Israëlieten, ten dage van hun benauwdheid, bezitten de geest van de Edomieten.

c. Zij maakten hun mond groot-(dit is de letterlijke betekenis van het woord) tegen Israël, spraken met verachting over `t lijden van de Israëlieten en met een gevoel van trots over de veiligheid en welvaart van Edom, alsof uit de verschillende toestanden, waarin zij nu verkeerden, mocht worden afgeleid, dat Ezau nu de beminde en de gunsteling des hemels was en Jakob werd gehaat en verworpen. Let er op, dat zij, die zich verheffen en trots worden, wanneer zij de vernederingen en verdrietelijkheden zien, die anderen treffen, moeten verwachten, dat op de een of andere manier voor hen ook een tijd zal komen van bittere nederwerping.

d. Zij gingen zelfs nog verder, want zij gingen door de poort van Gods volk binnen, ten dage van hun verderf en strekten hun handen uit aan Zijn leger. Hoewel ze niet aan de verovering hadden deelgenomen, hielpen ze toch aan `t plunderen en hadden hun deel aan de buit, Obadiah 1:13. Jeruzalem leg ommanteld, en toen gingen zij binnen, haar rijkdom lag verspreid en zij grepen er naar om die voor zichzelf te houden, zich verontschuldigend door te zeggen, dat indien zij niet hun handen er naar uitstrekten, alles toch verloren zou gaan, alsof dit niet was het nemen van wat eens anderen was. Babylon verwoest Jeruzalem, maar doordat Edom aan de buit deel heeft, wordt hij "particeps criminis", deelnemer aan de misdaad en met hem zal afrekening gehouden worden als met een medeplichtige "ex post facto," na het feit.

Merk op: Zij, die zichzelf menen te verrijken met de verliezen van het volk Gods zullen zich slechts armer zien worden, en zij die menen, dat zij alles hun eigendom mogen noemen, wat ten dage van grote benauwdheid onder hun bereik valt, bedriegen zich.

e. Toch deden zij nog erger dingen: niet alleen beroofden zij hun broeders, maar zij vermoordden hen ten dage van hun verderf en strekten hun taanden niet slechts uit aan hun goederen, maar ook aan hun personen, Obadiah 1:14. Toen het zegevierend zwaard van de Chaldeën zijn bloedig werk deed te midden van de Joden, ontvluchtten er velen en waren ver op weg zich door de vlucht te redden, toen de Edomieten verschenen die hen laaghartig tegenhielden, op de wegscheiding stonden, waar verscheiden wegen samenkwamen, om daar de van alle zijden toestromende, bevende Israëlieten, die hun best deden aan de woede van hun vervolgers te ontkomen, op te wachten. Sommigen van hun doodden zij wreed of vermoordden zij laaghartig, anderen namen ze gevangen om ze aan de vervolgers uit te leveren, en dit alles alleen om zich bij deze in de gunst te dringen, omdat die nu de overwinnaars waren. Zij moesten niet zo wreed geweest zijn jegens hen, die aan hun barmhartigheid waren overgegeven en hun nooit enig kwaad hadden gedaan noch waarschijnlijk ooit zouden doen. Zij moesten hen niet hebben verraden, die ze zo schoon in de gelegenheid waren te beschermen, maar zodanig zijn de barmhartigheden des goddelozen. Men kan dit niet lezen of men voelt een sterk gevoel van medelijden in zich opkomen jegens hen, die zo laaghartig behandeld werden, die, toen ze het zwaard van een open vijand ontvluchtten en meenden, buiten zijn bereik te zijn gekomen, in en door het zwaard van een verraderlijker buurman vielen van wie ze geen kwaad duchtten. Ook kan men dit niet lezen zonder in hoge mate verontwaardigd te worden jegens hen, die zo onmenselijk wreed konden zijn tegen degenen, die zozeer `t voorwerp van medelijden hadden moeten vormen.

f. In dit alles voegden ze zich bij de openlijke vijanden en vervolgers van Israël: Gij waart zelfs als een van hun, een medeplichtige even schuldig als de hoofdaanlegers. Hij, die zich bij kwaaddoeners aansluit en hen helpt en aanhitst bij hun boze daden, zal met hen op een lijn worden gesteld, en hij zal zijn loon ontvangen als elk van hun.

II. Wat de schaamte is, die hen voor deze hun geweldenarij bedekken zal.

1. Spoedig zal het hun duidelijk worden, dat de beker rondgaat, de beker van de toorn, en eenmaal zelf in dezelfde ellendige toestand zijnde als waarin het Israël Gods nu is, zullen ze beschaamd zijn, wanneer ze er aan denken, hoe zij in Israëls val behagen schepten Obadiah 1:15. De dag des Heeren is nabij, over alle de heidenen, waarop God met zware beproeving tegemoet zal treden, allen, die Zijn kerk in beroering brachten. Hoewel Gods oordelen een aanvang nemen bij het huis Gods, zo zullen ze daar toch niet eindigen. Niet te weten hoe spoedig ons zelf alles kan overkomen, moest ons volkomen weerhouden, over anderen leed ons te verheugen.

2. Hun vijandschap jegens het volk Gods en het kwaad, dat zij het deden, zal aan hen zelf bezocht worden: Gelijk als gij gedaan hebt, zal u gedaan worden. De rechtvaardige God vergeldt volken, zowel als personen naar hun werken, en de straf is dikwijls precies in overeenstemming met de zonde: zij, die anderen bedrieglijk behandeld hebben, ondergaan eenzelfde lot. De rechtvaardige en ijverige God zal tijd en wijze vinden om het kwaad, Zijn volk aangedaan, op hen, die dit deden, te wreken. Want gelijk gijlieden gedronken hebt op de berg Mijner heiligheid, Obadiah 1:16, dat wil zeggen, want als `t volk, dat God belijdt, dat de berg van Zijn heiligheid bewoont, diep gedronken heeft uit de beker van de smart (en zijn vertoeven op de berg van de heiligheid, zijn behoren tot Sion kon het niet redden) zo zullen alle de heidenen drinken, op hun beurt, uit dezelfde bittere beker. Want, als God kwaad brengt over de stad, die naar Zijn naam wordt genoemd, zullen zij dan ongestraft blijven, die nooit Zijn naam kenden? Zie Jeremiah 25:9 En het is een deel van Edoms last, Jeremiah 49:12, degenen, welker oordeel het niet is de beker te drinken (die reden hadden te menen er vrij te zijn) hebben ganselijk gedronken, en zou Edom, het volk van Gods toorn onschuldig gehouden worden? Neen, maar gij zult ganselijk drinken, de beker van de zwijmeling zal v m de hand van Gods volk genomen en gezet worden in de hand van dien, die u bedroefd heeft, Isaiah 51:22, Isaiah 51:23. Ja, zij kunnen zelfs verwachten, dat ten dage van hun benauwdheid hun toestand erger zal zijn dan die van Israël was, te zijn dage, want,

a. De smarten van Gods volk waren steeds voor een ogenblik en spoedig ten einde, maar Zijn vijanden zullen voortdurend drinken uit de wijn de toorn van Gods, Revelation 14:10.

b. De droesem wordt bewaard voor de goddelozen van de aarde Psalms 75:9, Zij zullen die uitzuigende (volgens de Engelse kanttekening: uitdrukkende) drinken en wel tot de bodem toe.

c. Het volk Gods, hoewel het voor een tijdje zwijmelwijn mocht drinken, Psalms 60:5, zal herstellen en weer tot zichzelf komen, maar de heidenen zullen drinken en zijn alsof zij niet geweest waren, daar zal geen overblijfsel noch herinnering van hen zijn, maar zij zullen geheel verdelgd en uitgeroeid worden. Laat aldus al uw vijanden vergaan, o Heer! Aldus zullen zij omkomen, als zij zich niet bekeren. Nadat met de verdelging van de vijanden van de kerk gedreigd is, welke haar voltooiing in de grote dag van de vergelding zal zien, en dat oordeel, waarvoor Christus eens in de wereld kwam en weder zal komen, aan de vijanden van de kerk voltrokken zal worden, -volgen hier heerlijke beloften aangaande de redding van de kerk, waarmede deze profetie, evenals die van Joël en Amos, besluit. Deze profetie moge gedeeltelijk haar vervulling zien in de terugkeer van de Joden uit Babel, die plaats vond, ondanks de blijdschap, die Edom over hun gevangenschap aan de dag legde, alsof deze eeuwig zou duren, toch vinden deze beloften eerst haar volle vervulling in `t grote heil, door Jezus Christus aangebracht, waarvan alle profeten getuigen. Hier wordt beloofd:

I. Dat er redding zal zijn op de berg Sion die heilige berg, waar God Zijn gezalfde Koning zet, Psalms 2:6 :Op de berg Sions zal ontkoming zijn, Obadiah 1:17. De verstoring zal niet algemeen zijn, zie de Engelse kanttekening. Een overblijfsel uit Israël zal behouden worden op de berg van Mij heiligheid, Obadiah 1:16. God stelde voor de Joden wegen open tot ontkoming, als afschaduwing van onze verlossing door Christus. Maar de berg Sion is de leer van het Heilig Evangelie, waarvan de Nieuwtestamentische wet zal uitgaan, Isaiah 2:3. Daar zal redding aangeboden worden en daar zal er om gebeden worden, aan de kerk des Evangelies zullen allen toegevoegd worden, die zalig zullen worden, en voor dezulken, die in geloof en hoop tot deze berg Sion komen, zal er ontkoming zijn van de toorn, ontheffing van de vloek, verlossing van zonde, dood en hel, terwijl zij, die verre blijven, aan `t verderf prijs gegeven zullen worden.

II. Dat, waar redding bestaat, heiligmaking volgen zal: En hij zal een heiligheid zijn om de kinderen Sions voor te bereiden en geschikt te maken voor deze ontkoming, want waar God glorie wil, daar geeft hij genade. Tijdelijke ontkomingen zijn inderdaad voor ons in genade gewrocht, als zij gepaard gaan met heiligheid, als er in ons een ontvankelijkheid is gewerkt, waardoor wij ze met liefde en dank aan God ontvangen, als wij geheiligd worden, dan zijn zij aan ons geheiligd. Heiligheid zelf is een grote ontkoming en een onderpand van die eeuwige redding, waarnaar wij uitzien. Daar op de berg Sion, in de kerk des Evangelies, zal heiligheid zijn, want dat is het, wat Gods huis in eeuwigheid zal sieren, en het grote plan, in `t Evangelie en deszelfs genade neergelegd, is: heiligheid te planten en te bevorderen. Daar zal zijn de Heilige Geest, daar zullen de heilige ordinantiën zijn, de heilige Jezus zal er wezen en een uitverkoren overblijfsel van geheiligden, in welke en onder welke de heilige God met vreugde wonen wil.

Merk op: Waar heiligheid is daar zal ook ontkoming zijn.

III. Dat deze uitredding en heiliging zich zal verspreiden, meer de overhand zal krijgen en veld winnen in de wereld: Die van de huize Jakobs, zelfs die van deze berg Sion, waar ontkoming is en heiligheid verkregen wordt, zullen hun erfgoederen erfelijk bezitten, dat wil zeggen: de kerk van het Evangelie zal onder de heidenen geplant worden en de aarde vervullen. De apostelen van Christus zullen door hun prediking beslag leggen op de harten van de mensen voor Hem, wiens boodschappers en dienstknechten zij zijn. En als zij de harten bezitten, zullen zij hun erfgoederen erfelijk bezitten, want zij, die zich aan de Heer hebben overgegeven, geven alles wat zij hebben aan Hem. Toen Lydia's hart Christus aannam, stond haar huis voor Zijn dienstknechten open. Toen de heidense volken toegedaan werden tot de volkeren, die zalig werden. bekeerd werden, wandelden in het licht des Heeren, en hun heel rijkheid en eer in het nieuwe Jeruzalem brachten, Revelation 21:24, toen bezaten die van de huize Jakobs hun erfgoederen erfelijk. Dit is gedeeltelijk vervuld door het planten van de Christelijke godsdienst in de wereld en zal meer en meer zijn vervulling zien, waar de troon van Christus Satans zetel verdrijft, en de zegetekenen van Zijn overwinning verrijzen op de puinhopen van het koninkrijk van de boze.

Hier nu wordt voorzegd,

1. Hoe deze erfgoederen zullen worden verkregen en hoe alles wat aan de verkrijging ervan in de weg mocht staan, vernield zal worden Obadiah 1:18. Jacobs huis zal een vuur zijn, en Jozefs huis een vlam, want hun God is, en zal zijn, een verterend vuur, en Ezau's huls zal tot een stoppel zijn, gemakkelijk verslonden en verteerd door dit vuur. Dit heeft haar vervulling gezien,

a. In de bekering van velen door de genade van Christus. Het Evangelie in de huize Jacobs en Ezau's verkondigd en daar aangenomen en beleden, zal als een vuur en vlam zich om harde harten te doen smelten en zacht te maken en het vuil en `t bederf van de zonde weg te nemen, opdat zij gereinigd en gelouterd mogen worden met de geest des oordeels, en door de Geest van de uitbranding. Als Christus komt, zal Hij zijn als het vuur eens goudsmids Malachi 3:1, Malachi 3:2.

b. In de ontsteltenis van al de onboetvaardige, onverzoenlijke vijanden van het Evangelie van Christus, die het tegenstaan en alles wat zij kunnen aanwenden, om de bloei van het koninkrijk van Christus te verhinderen. De dag des Evangelies is een dag, die brandt als een oven, waarop alle hoogmoedigen en al wie goddeloosheid doet een stoppel zalen zijn Malachi 4:1. Jacob en Jozef zullen als een vuur en een vlam zijn, want zij die zich met hen bemoeien om hun schade toe te brengen, zullen ondervinden, dat zij dit tot hun eigen grote schade doen, zij zullen namelijk voor hen zijn als een vurige fakkel onder de schoven, Zacheria 12:6. Het woord Gods in de mond van Zijn dienaren wordt gezegd te zijn als vuur, en het volk als hout om er door verteerd te worden Jeremiah 5:14. En de ongerechtige zal verdaan worden door de Geest van Christus' mond 2 Thessalonians 2:8. Zij, die niet als goud gelouterd worden door het vuur des Evangelies zullen als schuim er door verteerd worden, want het zal zijn of een reuke des doods ten dode of een reuke des levens ten leven. Toen men de afgoden de rug toekeerde en de afgodendienst vaarwel zei, en de weelde en macht van de volkeren in de dienst van Christus en Zijn Evangelie werden gesteld en de buit van de sterken gewapende werd verdeeld door hem die sterker was dan hij, toen verteerde het huis Jacobs en Jozefs het huis Ezau's, zodat er niemand uit overbleef. Dit heeft de Heer gesproken door Zijn profeten en dit deed hij door Zijn apostelen.

2. Hoe ver deze erfgoederen zich zullen uitstrekken, Obadiah 1:19, Obadiah 1:20..Dit wordt in Joodse taal beschreven. Na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap zal aan het land van de Israëlieten nog worden toegevoegd. De gevankelijk weggevoerden van dit leger van de kinderen Israëls, dat wil zeggen: deze Israëlieten, die zo lang in ballingschap hebben doorgebracht, dat ze na hun terugkeer nog steeds kinderen van de ballingschap worden genoemd, deze zullen niet slechts hun eigen land terug verlangen, maar zullen grond winnen op hun naburen, waarvan sommigen proselieten en bij de Joden ingelijfd zullen worden, die door geloofsgenoten te worden ook hun land in bezit krijgen. Wij moeten ons zelf grotelijks verrijkt achten door de bekering van onze naburen tot de vreze Gods en `t geloof in Christus en in hun komen tot ons om samen God te aanbidden. Zulk een toetreding tot onze Christelijke gemeenschap moeten wij van meerder waarde tellen dan een vergroting van ons grondgebied. Of ook, de vroegere bewoners van deze landen, in ballingschap meegevoerd, keerden in `t geheel niet terug naar hun eigendommen en zoodoende konden de kinderen Israëls bezit nemen van wat aan hun grondbezit grensde. Hun aantal zal zo toenemen, dat hun eigen land te eng voor hen worden zal, en nu vervallen de goederen hun naburen aan hen "ob defectum sanguinis" -bij gebrek aan erfgenamen. Zij zullen deelachtig worden wat aan het hun grenst. Die van het zeiden van Kanan zullen het land van Ezau in bezit krijgen, want dit grenst aan `t hunne. Die van de laagte, in `t westen van Kanan, hetwelk een open, vlak land is, zullen het land van hun naburen, van de Filistijnen, ontvangen. Die van Juda, de voornaamste van de twee terugkerende stammen, zullen de velden van Efraïm en Samaria erfelijk bezitten, die vroeger aan de tien stammen behoorden, en Benjamin, de andere stam, zal Gilead in bezit ontvangen, aan de overzijde van de Jordaan gelegen, hetwelk tot de twee en halve stam had behoord. Het koninkrijk van Israël zal zich met dat van Juda verenigen, beide, wat burgerlijke zaken zowel als heilige belangen betreft, en als vrienden en broeders zullen zij elkaar wederkerig bezitten en van elkaar genieten, en beide te samen zullen ze bezitten de Kananieten tot Zarfath toe, dat aan Sidon behoort, en Jeruzalem zal de steden van het zeiden, zelfs tot Sefarad erfelijk bezitten. Zo breidden de Joden naar alle kanten hun grenzen uit. De rabbijnen van de tegenwoordige tijd vertellen hun leerlingen dat zij onder Zarfath en Sefarad Frankrijk en Spanje moeten verstaan, en hierop gronden ze een dwaze ongegronde verwachting, namelijk dat te eniger tijd de Joden over deze landen zullen regeren en zij zien in de Christenen Edomieten, waarover zij eenmaal heerschappij zullen krijgen. Maar de hier gegeven belofte heeft ongetwijfeld een geestelijke betekenis en vond zijn vervulling in de stichting van de Christelijke kerk, het geestelijk Israël, in de wereld en zal meer en meer haar volle vervulling zien in de uitbreiding van en de toebrenging tot deze gemeenschap, totdat het mystieke lichaam volmaakt is. Als predikanten en Christenen hun naburen overhalen tot Christus te komen en zich aan de Heer over te geven dan bezitten zij ze. De bekeerlingen, die Abraham gemaakt heeft, worden genoemd de zielen, die hij verkregen had, Genesis 12:5. De erfelijke bezitting wordt verworven, niet "vi et armis-" door kracht en wapenen, want de wapenen van onze strijd zin niet materieël, maar geestelijk. Door de prediking des Evangelies, gepaard gaande met de macht van de goddelijke genade wordt dit bezit verkregen en bewaard.

IV. Dat het koninkrijk van de Verlosser zal worden gegrondvest en blijven beslaan tot troost van Zijn wettige onderdanen en tot schrik en schande van Zijn vijanden, Obadiah 1:21:.Het koninkrijk zal des Heeren zijn, des Heeren Christus. God zal het Hem geven, door Hem alle dingen in Zijn handen te geven, alle macht in hemel en op aarde. De mensen zullen het Hem geven door zich als een gewillig volk aan Hem te onderwerpen en Hem tot hun hoofd te kiezen. Nu bestaat de taak van de koningen daarin, dat ze hun onderdanen beschermen en de vijanden verdrijven. Christus zal dit doen, Hij zal beide doen: belonen en straffen.

1. De berg Sion zal gered worden, er zullen heilanden op hem komen, de verkondigers van het Evangelie, die heilanden genoemd worden, omdat hun arbeid bestaat in het redden van zich zelf en van hen, die naar hen luisteren, en zo zijn zij mededienstknechten van Christus, maar hun werk zou ijdel zijn, indien Hij door Zijn genade niet medewrocht.

2. Ezau's gebergte zal gericht worden en dezelfde, die als heilanden op de berg Sion opkomen, zullen Ezau's gebergte richten, want het Evangeliewoord in hun mond, dat gelovigen redt, veroordeelt ongelovigen, overtuigt en veroordeelt hen. De dienaren van Christus zijn heitanden op de berg Sions, als zij verkondigen dat hij, die gelooft, zalig zal worden, maar zij richten Ezau's gebergte als zij verkondigen, dat hij, die niet gelooft, verdoemd zal worden. Hiertoe worden zij niet slechts gemachtigd maar hun wordt bevolen dit te prediken, Mark 16:1-16. En in de loop van Gods voorzienigheid wordt Zijn Schrift vervuld. Als God vrienden voor de kerk verwekt, als zij in nood is (zoals Hij richteren verwekte om Israël te bevrijden in de dagen van ouds), dan komen er heilanden op de berg Sions op om hem van ondergang en inzinking te redden. En als de vijanden van de kerk ten onder gebracht zijn en hun macht gebroken is, dan is Ezau's gebergte gericht. En dit zal in elke eeuw plaats grijpen en wel op die manier, die God de geschiktste acht. Wij kunnen er staat op maken, dat de poorten van de hel de kerk niet zullen overweldigen, maar de kerk zal over haar heersen, want het koninkrijk zal des Heeren zijn. De koninkrijken van de aarde zullen Zijns zijn en Hij heeft aangenomen en zal aannemen Zijn grote macht en heerschappij.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Obadiah 1". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/obadiah-1.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile