Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Amos 9

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, AMOS 9

In dit hoofdstuk hebben wij,

I. Het oordeel, waarmee gedreigd wordt, en waaraan de zondaars niet zullen ontkomen, Amos 9:1, waarmee de Almachtige hen treffen zal, Amos 9:5, Amos 9:6, dat het volk Israël verdiend heeft als een zondig volk, Amos 9:7, Amos 9:8, en toch zal het niet de volkomen ondergang van hun volk zijn, Amos 9:8, want een overblijfsel van goede mensen zal ontkomen Amos 9:9, maar de goddelozen zullen omkomen, Amos 9:10.

II. De belofte van genade, die in het laatste van de dagen geschonken zal worden, Amos 9:11, zoals blijkt uit de toepassing er van op de dagen van de Messias, Acts 15:16. En met die troostrijke beloften, na al de voorafgaande vermaningen en bedreigingen, besluit het boek.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, AMOS 9

In dit hoofdstuk hebben wij,

I. Het oordeel, waarmee gedreigd wordt, en waaraan de zondaars niet zullen ontkomen, Amos 9:1, waarmee de Almachtige hen treffen zal, Amos 9:5, Amos 9:6, dat het volk Israël verdiend heeft als een zondig volk, Amos 9:7, Amos 9:8, en toch zal het niet de volkomen ondergang van hun volk zijn, Amos 9:8, want een overblijfsel van goede mensen zal ontkomen Amos 9:9, maar de goddelozen zullen omkomen, Amos 9:10.

II. De belofte van genade, die in het laatste van de dagen geschonken zal worden, Amos 9:11, zoals blijkt uit de toepassing er van op de dagen van de Messias, Acts 15:16. En met die troostrijke beloften, na al de voorafgaande vermaningen en bedreigingen, besluit het boek.

Verzen 1-15

Amos 9:1-15

Wij zien hier, hoe de rechtvaardigheid Gods het vonnis velt over een godtergend volk.

1. Met hoeveel plechtigheid het vonnis geveld wordt. De profeet zag in een gezicht de Heer op het altaar staan, Amos 9:1, het brandofferaltaar, want de Heer heeft een slachtoffer en zeer velen moeten vallen als het slachtoffer van Zijn rechtvaardigheid. Hij is niet meer tussen de cherubim en het verzoendeksel, maar staat op het altaar, de rechterstoel, waarop het vuur van God placht neer te delen, om de offers te verteren. Hij staat op het altaar, om te laten zien, dat de reden van Zijn twist met dit volk hun ontheiliging van Zijn heilige dingen was, hier staat Hij om de smaad van Zijn altaar te wreken, en eveneens om te betekenen, dat de zonde van het huis Israëls, als die van het huis van Eli, in van de eeuwigheid niet verzoend zal worden door slachtoffer of door spijsoffer, I Samuël 3:14. Hij staat op het altaar om het offeren te beletten. Het bevel, dat nu gegeven wordt, is: Sla die knoop, sla hem met een slag, dat de posten beven, doorkloof ze in het hoofd, allen, niet een uitgezonderd, werp de poort van Gods huis neer, of van de voorhoven van Zijn huis, ten teken hiervan, dat Hij het verlaat, en het in de steek laat, en dan zal het oordeel van alle kanten over het huis komen. Of het betekent de verwoesting, in de eerste plaats van hen, die voor het volk de deurposten van de verdediging moeten zijn, zodat het na hen verbreking als een stad zonder poorten en grendels is. Sla de koning, die als de knoop is dat vorsten, die als de posten zijn, beven, doorkloof ze in het hoofd, houw ze neer, allen zonder uitzondering als hout voor het vuur, Ik zal hun achterste met het zwaard doden hun nakomelingschap, hen en hun familie, of hun minste, hen en allen, die onder hen staan, of: Ik zal ze allen slaan, hen en allen, die van hen over zijn, tot de laatste man toe, de slachting zal algemeen zijn. Er is geen kans om te blijven leven voor degenen, van wie God gezegd heeft: Ik zal ze doden, en wie zal bestaan voor zijn zwaard?

2. De doeltreffende maatregelen, die genomen worden, opdat niemand aan de uitvoering van dit vonnis ontkomt. Daarover wordt hier uitgeweid, tot waarschuwing voor allen, die de Heer tot ijver verwekken. Zondaars moeten het weten en beven, er valt evenmin te vlieden voor God, als met Hem te twisten. Als Zijn oordelen met een last komen, zullen zij evenzeer de snelle inhalen, die er aan denkt te ontkomen, als de sterke overweldigen, die er tegen bestand denkt te zijn, Amos 9:3. Die van hen vlieden en het op een lopen zetten, zullen spoedig buiten adem zijn, en zullen niet buiten bereik van het gevaar komen, want de goddelozen vlieden waar geen vervolger is, maar zij kunnen niet ontvlieden, als God hen vervolgt als vlieden zij ook snel van Zijn hand. Ja de ontkomende onder hen, die denkt dat hij ontkomen is, zal niet behouden worden. Het kwaad zal de zondaars vervolgen en hen inhalen. Daarover wordt hier uitgeweid, dat, waar de zondaars ook een schuilplaats zoeken tegen Gods rechtvaardigheid, zij hen achterhalen zal, en dat hun toevlucht een toevlucht van de leugen zal blijken. Wat David zegt van Godsalomtegenwoordigheid, Psalms 139:7, wordt hier gezegd van de uitgebreidheid van Gods macht en rechtvaardigheid.

a. De hel zelf zal hen niet kunnen verbergen, Amos 9:2 : "Al groeven zij tot in de hel, tot in het middelpunt van de aarde, of de duisterste schuilhoeken daarvan, toch zal Mijn hand ze van daar halen, en ze te voorschijn brengen om ze tot openbare gedenktekenen van de goddelijke rechtvaardigheid te maken." Voor de rechtvaardige is het graf een schuilplaats tegen de boosheid van de wereld, Job 3:17, maar voor de goddeloze zal het geen schuilplaats zijn tegen de rechtvaardigheid van God, van daar zal Gods hand ze halen, als zij op de grote dag zullen opstaan tot versmaadheden en tot eeuwige afgrijzing. b. De hemel zal hen niet buiten het bereik van Gods oordelen plaatsen, evenmin als de hel hen verbergen kan evenmin zal de hemel het doen. Al klommen zij in de hemel in hun trots en zelfbedrog toch zal Ik ze van daar doen neerdalen. Die God door Zijn genade in de hemel brengt, zullen nimmermeer neerdalen, maar die zelf daarin opklimmen in hun verwatenheid en zelfvertrouwen, zullen nederdalen en van schaamte vervuld worden.

c. De hoogte van Karmel, n van de hoogste delen van het stof van de aarde in dat land, zal hen niet beschermen: al verstopten zij zich daar, waar zij zich verbeelden, dat niemand hen zoeken zal, toch zal Ik ze naspeuren en van daar halen, noch de dichtste bossen, noch de donkerste holen op de hoogte van Karmel, zal hen kunnen verbergen.

d. De grond van de zee zal hen niet kunnen verbergen, al denken zij zich daar te verstoppen, zelfs daar zullen Gods oordelen hen vinden, en hen treffen: Van daar zal Ik een slang gebieden, die zal ze bijten, de kronkelende slang, de draak, die in zee is, Isaiah 27:1. Oordeel en dood zullen zij vinden, waar zij een schuilplaats en bescherming hoopten te vinden, duiken zal hen even weinig baten als klimmen.

e. Ver verwijderde landen zullen hen niet als vrienden behandelen, en kleine oordelen zullen hen niet vrijstellen van grotere, Amos 9:4 :Al gingen zij in gevangenis voor het aangezicht van hun vijanden, die hen naar verafgelegen plaatsen voeren, en hen onder hun eigen volk verstrooien waaronder zij verloren schijnen te gaan, toch zal het hun niet baten: Ik zal van daar het zwaard gebieden, dat het hen dode, het zwaard van de vijand, of elkaars zwaarden. Als God oordeelt, zal Hij overwinnen. Wat dit alles veroorzaakt, hun ontkoming onmogelijk en hun ondergang onvermijdelijk maakt, is, dat God Zijn oog tegen hen zetten zal ten kwade en niet ten goede. Zijn ogen zijn in alle plaatsen, op alle mensen en op alle wegen van mensen, op sommigen ten goede, om zich sterk te houden voor hen, maar op anderen ten kwade om acht te geven op hun zonden, Job 13:27, en iedere gelegenheid waar te nemen hen voor hun zonden te straffen. Ongelukkig inderdaad is het lot van degenen, tegen wie Gods leiding en al haar beschikkingen, tot hun nadeel werken.

3. Welk een groot en machtig God het is, die dit vonnis over hen velt, en de uitvoering er van in Zijn eigen hand neemt. Bedreigingen zijn min of meer geducht naar gelang van de macht van hem, die dreigt. Wij lachen in machteloze toorn, maar dat is Gods toorn niet, Zijn toorn is almachtig. Wie kent Zijn kracht? Wat Hij tevoren gezegd had, dat Hij zou doen, wordt hier herhaald, Amos 8:8 dat Hij het land aanroeren zou, dat het versmolt, en, dat allen, die er in wonen, treuren zouden, dat het oordeel geheel oprijzen zou als een rivier, en, dat het land verdrinken en onder water lopen zou, als door de rivier van Egypte, Amos 9:5. Maar is Hij in staat Zijn woord gestand te doen? Ja zeker is Hij dat, Hij roert het land aan en het smelt, Hij roert de bergen aan en zij roken, Hij kan het met het grootste gemak doen, want,

a. Hij is de Heer van de heerscharen, die op zich neemt het te doen, de God, die alle macht in handen heeft, en alle schepsel tot Zijn dienst en bevel, die ze alle gemaakt heeft, en hun verschillende eigenschappen gegeven, en van hen en hun kracht gebruik maakt naar believen. Zeer ongelukkig is het lot van hen, die de Heer van de heerscharen tot tegenstander hebben, want zij hebben heerscharen tegen zich, de hele schepping is met hen in oorlog.

b. Hij is de Schepper en Bestuurder van de hogere wereld: Hij is het, die Zijn opperzalen in de hemel bouwt de hemelsferen boven elkander, als zovele verdiepingen van een hoog en statig paleis. Zij zijn Zijne, want Hij heeft ze gebouwd in de beginne, toen Hij zeide: Daar zij een uitspansel, en hij maakte dat uitspansel, en Hij bouwt ze nog steeds, bij voortduring, niet, dat zij herstel nodig hebben, maar door Zijn bestuur houdt Hij ze nog steeds in stand, Zijn macht vormt de zeilen des hemels, waardoor hij gedragen wordt. Hij, die over die opperzalen gebiedt, moet zeker gevreesd worden, want van daar, als uit een kasteel, kan Hij bliksemen op Zijn vijanden, of grote hagelstenen op hen werpen, als op de Kananieten, of de sterren, het meubilair van die opperzalen, uit haar loopplaatsen doen strijden tegen hen, als tegen Sisera.

c. Hij heeft eveneens het bestuur en gebieden over de lagere wereld, waarin wij wonen, de aardbol, beide zee en aarde, zodat Hij hen tegenkomen zal op iedere weg, waarop Zijn vijanden denken te ontsnappen, en hen overwinnen, als zij tegenstand bieden. Menen zij Hem te land te kunnen bevechten? Hij heeft Zijn bende op de aarde geplunderd, Zijn keurbende, die tot Zijn beschikking staat en waarvan Hij gebruik maakt tot bescherming van Zijn onderdanen en tot kastijding van Zijn vijanden. Alle schepselen op aarde vormen een bundel, zoals in de kanttekening staat, een pijlenbundel, waaruit Hij neemt wat Hem behaagt om de vervolgers te treffen, Psalms 7:14. Zij zijn allen n leger, n lichaam, zo nauw zien zij verbonden en met zoveel eenheid en eenstemmigheid handelen zij tot bereiking van het doel van hun Schepper. Menen zij Hem ter zee te kunnen bevechten? Hij zal hem daar te sterk zijn, want Hij heeft de wateren van de zee tot Zijn beschikking, zelfs de golven, de meest onstuimige, oproerige wateren, gehoorzamen Hem. Hij roept de wateren van de zee in de loop van Zijn gewone leiding, Hij doet de dampen opklimmen uit de zee, giet ze uit op de aardbodem, als regen, de kleine regen en de grote regen van Zijn kracht, dit werd tevoren vermeld als een reden om de Heer te zoeken, Amos 5:8, en Hem tot onze Vriend te maken, zoals het hier wordt genoemd als een reden om Hem te vrezen en om Hem niet tot onze vijand te begeren.

4. Hoe rechtvaardig het is, dat God dit vonnis over het volk van Israël velt. Hij vernietigt ze niet door een daad van soevereiniteit, maar door een daad van rechtvaardigheid, want, Amos 9:8, het is een zondig koninkrijk, en de ogen des Heeren zijn er op en zien, dat het zo is, Hij ziet hoe zondig het is, en daarom zal Hij het van de aardbodem verdelgen. Als die koninkrijken, die in naam en belijdenis heilige koninkrijken waren en koninkrijken van priesters, zoals Israël, zondige koninkrijken worden, dan kan men niet anders verwachten dan dat ze afgesneden en aan bun lot overgelaten worden. Zondige koninkrijken, zondige geslachten en zondige personen moeten weten, dat de ogen des Heeren op hen zijn en al hun goddeloosheid zien en er aantekening van houden voor de dag van afrekening en vergelding. En zie nu, hoe weinig dit koninkrijk bij God in tel is, daar het een zondig koninkrijk is, Amos 9:7.

A. Van de betrekking, waarin Hij tot hen stond: Zijt gij Mij niet als de kinderen van de Moren, gij kinderen Israëls? Een droeve verandering! De kinderen Israëls worden als de kinderen van de Moren.

a. Dat waren zij zelf reeds, dat was hun zonde. Het is iets, dat grotelijks betreurd moet worden, dat de kinderen Israëls dikwijls als de kinderen van de Moren worden, de kinderen van godzalige ouders ontaarden en worden het omgekeerde van degenen, die voor hen geweest zijn. Die welopgevoed, en onderwezen waren in de kennis en vreze des Heeren, en een goed begin maakten en veel beloofden, werpen hun belijdenis overboord en worden zo slecht als de ergsten. Hoe is het goud verdonkerd!

b. Zij waren het in Gods oog, en dat was hun straf. Hij telde ze niet meer, al waren zij kinderen Israëls, dan of zij kinderen van de Moren waren. Wij lezen in de aanhef van Psalms 7:1 van een kusch, wat door sommigen als Moor verstaan wordt, en toch was hij een Benjaminiet. Die door geboorte en belijdenis kinderen Israëls zijn, worden, als zij ontaarden, goddeloos en verachtelijk, en zijn voor God niets meer dan de kinderen van de Moren. Dit betekent de verwerping van de ongelovige Joden in de dagen van de Messias omdat zij de leer van Christus niet omhelsden werd het koninkrijk Gods van hen genomen, zij werden beroofd van hun kerk en uit het verbond geworpen, zij werden ais kinderen van de Moren, Hij verwerpt hen, en hun diensten.

B. Zie hoe licht Hij de gunsten telt, die Hij hun geschonken had, zij dachten, dat Hij hen niet kon en niet zou verwerpen, en hen op een lijn stellen met andere volken, omdat Hij voor hen gedaan had, hetgeen Hij voor andere vorken niet gedaan had, waardoor Hij naar hun mening aan hen gebonden was, zodat Hij hen nimmer verlaten kon. "Neen", zegt Hij, "de aan u bewezen gunsten onderscheiden u niet zozeer als gij wel denkt: Heb Ik Israël niet opgevoerd uit Egypteland? Dat heb Ik gedaan, het is zooi maar Ik heb eveneens de Filistijnen uit Kafthor, of Cappadocië gebracht, waar zij inboorlingen, of gevangenen, of beide waren, zij werden genoemd het overblijfsel van het eiland, of land Kaftor, Jeremiah 47:4, en de Filistijnen en de Kaftorieten worden tezamen genoemd, Genesis 10:14. Op gelijke wijze werden de Syriërs opgevoerd van Kir, toen zij daarheen weggevoerd waren, 2 Kings 16:9. Als Gods Israël de bijzonderheid van Zijn heiligheid verliest, verliest het de bijzonderheid van Zijn voorrechten, en wat bedoeld was als een gunst van bijzondere genade zal in een ander licht komen te staan, zal van karakter veranderen, en zal een daad van algemene genade worden, als de gelovigen zich gelijk maken aan de wereld, zal God hen met de wereld op een lijn stellen. En, als wij niet leven in overeenstemming met de verplichting, die wij aan Gods gunsten hebben, verbeuren wij de eer en de troost er van.

5. Hoe goedgunstig God scheiding zal maken tussen het kostelijke en het snoode ten dage van de vergelding. Hoewel de goddeloze Israëlieten zullen zijn als de goddeloze Moren, en hun naam van Israëlieten hun niet baten zal, toch zullen de vrome Israëlieten niet als de goddeloze zijn, neen, de Rechter van de ganse aarde zal recht doen, verre van te doden de rechtvaardige met de goddeloze, Genesis 18:25. Zijn ogen zijn tegen dit zondig koninkrijk, om er diegenen uit te zoeken, die zich rein gehouden hebben en tegen de storm oproeien, die zuchten en kermen om de gruwelen van hun land, zij zullen een teken ontvangen ter behoudenis, zodat de verwoesting niet volkomen zal zijn: Ik zal het huis Jakobs niet ganselijk verdelgen, niet allen tegelijk, goeden en bozen tezamen, maar Ik zal onderscheid maken, zoals een rechtvaardig rechter betaamt. Het huis van Israël zal geschud worden gelijk als zaad in een zeef, zij zullen met snelheid heen en weer gedreven, gestoten en geschud worden, maar steeds in Gods handen, in Zijn beide handen, zoals de zeef in de handen van de zifter Amos 9:9 :Ik zal het huis Israëls onder alle de heidenen schudden. En overal waar zij geschud en verstrooid zijn, zal God het oog op hen hebben, en zorgen, scheiding te maken tussen het koren en het kaf, wat zijn bedoeling was met het ziften.

a. Van de rechtvaardigen onder hen, die als deugdelijk koren zijn, zal geen een omkomen, zij zullen verlost worden van of door de gemeenschappelijke rampen van het koninkrijk, niet een steentje zal er ter aarde vallen, zodat het vergeten en zoek raakt, want het goede koren is zwaar in vergelijking met het kaf. Welke schuddingen er ook in de wereld mogen zijn, God zorgt en zal op doeltreffende wijze zorgen, dat niemand, die in waarheid de Zijne is, waarlijk ongelukkig is.

b. De goddelozen onder hen, die verhard zijn in hun zonden, zullen allen omkomen, Amos 9:10. Zie welk een toppunt van goddeloosheid zij hebben bereikt. Zij zeggen: Het kwaad zal ons niet genaken, noch ons voorkomen. Zij denken, dat zij onschuldig zijn, en geen straf verdienen, of dat de belijdenis, die zij doen van hun verhouding tot God hen van straf ontheffen en er tegen beveiligen zal, of dat zij in staat zullen zijn de oordelen van God het hoofd te bieden, dat zij zo snel er aan zullen ontvlieden, dat zij hen niet zullen genaken, of dat zij zo waakzaam er tegen op hun hoede zullen zijn, dat zij hen niet zullen voorkomen of verrassen. Hoop op straffeloosheid is de bedrieglijke toevlucht van de onboetvaardige. Maar zie waartoe het tenslotte komen zal: Alle zondaars, die zichzelf aldus vleien en God honen, zullen door het zwaard sterven, het oorlogszwaard, dat voor hen het zwaard van de goddelijke wraak zal zijn, ja, al zijn het ook de zondaars van Mijn volk, want hun belijdenis zal hen niet beschermen. Het kwaad is dikwijls het dichtst bij hen, die het het verst van zich afschuiven.

Van Hem, van Wie alle profeten getuigenis geven, geeft ook deze profeet, hier aan het slot getuigenis, en spreekt van die dag, die dagen, die zullen komen, waarin God grote dingen zal doen voor Zijn kerk, door de oprichting van het koninkrijk van de Messias, welks verwerping door de Joden in de voorgaande verzen voorspeld werd, en tevens om die reden de verwerping van de Joden zelf. De belofte hier wordt toegepast op de planting van de christelijke kerk, waarin zij vervuld is, Acts 15:15. Beloofd wordt,

I. Dat door de Messias het koninkrijk van David zal hersteld worden, Amos 9:11, de tabernakel van David wordt het genoemd, dat is Zijn huis en geslacht, dat, hoewel groot en stevig, toch, in vergelijking met het koninkrijk van de hemelen, gering en onvast was als een tent. De strijdende kerk, in haar tegenwoordige staat, wonende als in herderstenten om te weiden, als in soldatententen om te strijden, is de tabernakel van David. Gods tabernakel wordt die van David genoemd, omdat David verlangde in eeuwigheden in Gods tabernakel te verkeren, Psalms 61:5.

1. Deze tenten waren vervallen en omgevallen, het koninklijke geslacht was zo verarmd zijn macht verkort, zijn eer bevlekt en in `t stof geworpen, want velen van dat geslacht waren ontaard, en verloren in de gevangenschap hun koninklijke vaardigheid. Grote bressen werden er in gemaakt en ten slotte werd het in puin gelegd. Zo was het met de kerk van de Joden, in haar laatste tijd verloor zij haar heerlijkheid, zij was als een vernielde en verscheurde tent, ten opzichte, beide van zuiverheid en voorspoed.

2. Door Jezus Christus werden deze tabernakeles opgericht en herbouwd. In Hem had Davids verbond met God zijn vervulling, en de heerlijkheid van dat huis, die niet alleen bezwalkt, maar geheel gezonken was, herleefde, de scheuren werden gedicht en wat aan haar afgebroken was, weer opgericht als in de dagen van ouds, ja, de geestelijke heerlijkheid van het geslacht van Christus overtrof ver de tijdelijke heerlijkheid van het geslacht van David, toen dat het toppunt van zijn bloei had bereikt. In Hem had Gods verbond met Israël eveneens zijn vervulling, en in de kerk van het Evangelie werd Gods tabernakel onder de mensen wederom opgericht, en uit de puinhopen van de Joodse staat opgebouwd. Dat wordt aangehaald op de eerste kerkvergadering te Jeruzalem ten opzichte van de roeping van de heidenen, om uit hen een volk aan te nemen voor Zijn naam. Zo lang de wereld bestaat, zal God er een kerk hebben, en als zij op de een plaats en onder het een volk instort, zal zij elders weer opgericht worden.

II. Dat dat koninkrijk uitgebreid zal worden en zijn gebied zich ver zal uitstrekken door de toetreding van vele landen, Amos 9:12, dat het huis van David het overblijfsel van Edom, en alle de heidenen bezitten zal, dat wil zeggen, dat Christus ze hem geven zal tot zijn erfdeel, en de einden van de aarde tot zijn bezitting, Psalms 2:8. Die vreemdelingen en vijanden geweest waren zullen gewillige getrouwe onderdanen worden van de Zone Davids, zullen tot de kerk worden toegedaan, of dezulken van hen die naar Mijn naam genoemd worden, spreekt de Heer, dat is, die tot de uitverkiezing van de genade behoren en verordend zijn tot het eeuwige leven, Acts 13:48, want het geldt zowel van de heidenen als van de Joden, dat de uitverkorenen het verkregen hebben, en de anderen verhard zijn geworden, Romans 11:7. Christus is gestorven, opdat Hij de kinderen Gods die verstrooid waren, bijeen zou vergaderen, die naar Mijn naam genoemd worden, zoals hier staat. De belofte is voor allen die daar verre zijn, namelijk zovelen als er de Heer onze God toe roepen zal, Acts 2:39 Jakobus verklaart dit als een belofte, dat de overblijvende mensen de Heer zoeken zullen, en alle de heidenen, over welke Mijn naam aangeroepen is. Maar kan op deze belofte staat gemaakt worden? Ja, de Heer zegt het, de Heer doet het, die het doen kan, die besloten heeft het te doen, Wiens machtige genade gebezigd wordt om het te doen, en bij Wie zeggen en doen niet twee zijn, zoals bij ons.

III. Dat in het koninkrijk van de Messias rijkdom en overvloed zal zijn van alle goede dingen, die het land voortbrengt, Amos 9:13 : De ploeger zal de maaier genaken, dat wil zeggen: er zal ieder jaar zo'n overvloedige oogst zijn, en zoveel koren binnen te halen, dat hij de hele zomer duren zal, tot aan de herfst toe, als wanneer het tijd is om opnieuw te beginnen te ploegen, en op dezelfde wijze zal de druivenoogst duren tot de zaaitijd, en er zal zo'n overvloed van druiven zijn, dat ook de bergen van zoete wijn zullen druipen in de vaten van de plukkers, en de heuvels, die naakt en kaal waren, zullen vochtig worden en smelten van de vetheid en vruchtbaarheid van de grond. Vergelijk dit met Joel 2:24 en 3:18. Dit moet zeker verstaan worden van de overvloed van geestelijke zegeningen in hemelse dingen, waarmede allen gezegend zijn en zullen worden, die in oprechtheid tot Christus en de kerk zijn toegedaan, zij zullen overvloedig vervuld worden van de goedheid van Gods huls van de genade en vertroostingen van Zijn Geest zij zullen brood hebben, het brood des levens om hun hart te sterken, en de wijn van de goddelijke vertroostingen om hen vrolijk te maken-inderdaad spijs en drank-, kortom alle weldaden die tot de zielen van de mensen komen van het Woord en de Geest van God. Deze waren lang beperkt geweest tot de wijngaard van de Joodse kerk, goddelijke openbaring en de kracht, die er mee gepaard gaat, werden alleen binnen die kring gevonden, maar in de tijden van het Evangelie zullen de bergen en heuvels van de heidenwereld met deze voorrechten verrijkt worden, door de prediking van het Evangelie van Christus en de belijdenis er van, in welks kracht zij die zullen ontvangen. Toen zeer velen tot het geloof in Christus bekeerd werden, en volken ineens geboren, toen Hij de verkondigers van het Evangelie ten allen tijde deed triomferen in de voorspoed van hun prediking, toen genaakte de ploeger de maaier, en toen de kerken van de heidenen rijk werden in alle rede en in alle kennis, en in alle soorten van geestelijke gaven, 1 Corinthiers 1:5, toen dropen de bergen van zoeten wijn.

IV. Dat het koninkrijk van de Messias dichtbevolkt zal zijn, het land zal vervuld zijn, en de steden eveneens, er zullen monden zijn voor deze spijze, Amos 9:14. Die gevankelijk weggevoerd waren zullen uit hun gevangenschap teruggebracht worden, hun vijanden zullen niet in staat zijn hen vast te houden in het land van hun gevangenschap, ook zullen zij niet geneigd zijn zich daar te vestigen, maar het overblijfsel zal terugkeren, en zal de verwoeste steden herbouwen en bewonen. Zij zullen zich tot christelijke kerken vormen en de zuivere leer, eredienst en tucht onder hen instellen, naar de keur van het Evangelie, waarbij de steden van Christus zelfbestuur hebben ontvangen, en zij zullen de weldaad en de troost durven genieten, zij zullen wijngaarden planten en hoven maken. Al druipen de bergen en heuvels van wijn, en zijn de voorrechten van de kerk van het Evangelie gemeengoed geworden, toch zullen zij omheinen voor zichzelf, niet om deze voorrechten tot een monopolie te maken, maar om zich deze voorrechten toe te eigenen en te gebruiken, in gemeenschap met anderen, en zij zullen derzelver wijn drinken en derzelver vrucht eten, namelijk van hun eigen wijngaarden en hoven, want die in godsdienstzaken zich inspannen zoals men besloot te doen inzake wijngaarden en hoven, zullen er beide, het voordeel en het genoegen van hebben. Het wenden van de gevangenis van Gods Israël, dat hier beloofd wordt, kan slaan op de vernietiging van de ceremoniëele wet, die voor Gods volk lang een juk van de dienstbaarheid was geweest, en hun brengen in de vrijheid, waarmede Christus Zijn kerk heeft vrijgemaakt, Galatians 5:1.

V. Dat het koninkrijk van de Messias zo diep wortel zal schieten in de wereld, dat het nimmer ontworteld worden kan, Amos 9:15 : Ik zal ze in hun land planten. Gods geestelijk Israël zal door de rechterhand van God zelf geplant worden, in het land, voor hen bestemd en zij zullen niet meer worden uitgerukt, zoals de vroegere Joodse kerk. God zal er hen voor bewaren, dat zij zichzelf er uitwerpen door een volkomen afval en zal beletten, dat zij er uitgeworpen worden door de boosheid van hun vijanden, de kerk moge onteerd zijn zij zal God niet geheel verlaten, zij moge vervolgd worden, maar zij zal niet geheel door God verlaten worden, zodat de poorten de hel door verleiding noch door verschrikking haar overweldigen zullen. Twee dingen verzekeren de voortduring van de kerk:

1. Gods schenking aan haar: Het is het land, dat Ik hun gegeven heb, en God handhaaft en bevestigt Zijn schenkingen. Het deel, dat Hij Zijn volk gegeven heeft, is het goede deel, dat nimmer van hen genomen zal worden, Hij herroept Zijn schenking niet en alle machten van de wereld en van de hel zullen die niet krachteloos maken.

2. Haar invloed bij Hem: Hij is de Heer uw God, die het gezegd heeft, en Zijn woord gestand zal doen, de Uwe, o Israël! die in eeuwigheid regeren zal als de Uwe van geslacht tot geslacht. En omdat Hij leeft, zal de kerk eveneens leven.

Verzen 1-15

Amos 9:1-15

Wij zien hier, hoe de rechtvaardigheid Gods het vonnis velt over een godtergend volk.

1. Met hoeveel plechtigheid het vonnis geveld wordt. De profeet zag in een gezicht de Heer op het altaar staan, Amos 9:1, het brandofferaltaar, want de Heer heeft een slachtoffer en zeer velen moeten vallen als het slachtoffer van Zijn rechtvaardigheid. Hij is niet meer tussen de cherubim en het verzoendeksel, maar staat op het altaar, de rechterstoel, waarop het vuur van God placht neer te delen, om de offers te verteren. Hij staat op het altaar, om te laten zien, dat de reden van Zijn twist met dit volk hun ontheiliging van Zijn heilige dingen was, hier staat Hij om de smaad van Zijn altaar te wreken, en eveneens om te betekenen, dat de zonde van het huis Israëls, als die van het huis van Eli, in van de eeuwigheid niet verzoend zal worden door slachtoffer of door spijsoffer, I Samuël 3:14. Hij staat op het altaar om het offeren te beletten. Het bevel, dat nu gegeven wordt, is: Sla die knoop, sla hem met een slag, dat de posten beven, doorkloof ze in het hoofd, allen, niet een uitgezonderd, werp de poort van Gods huis neer, of van de voorhoven van Zijn huis, ten teken hiervan, dat Hij het verlaat, en het in de steek laat, en dan zal het oordeel van alle kanten over het huis komen. Of het betekent de verwoesting, in de eerste plaats van hen, die voor het volk de deurposten van de verdediging moeten zijn, zodat het na hen verbreking als een stad zonder poorten en grendels is. Sla de koning, die als de knoop is dat vorsten, die als de posten zijn, beven, doorkloof ze in het hoofd, houw ze neer, allen zonder uitzondering als hout voor het vuur, Ik zal hun achterste met het zwaard doden hun nakomelingschap, hen en hun familie, of hun minste, hen en allen, die onder hen staan, of: Ik zal ze allen slaan, hen en allen, die van hen over zijn, tot de laatste man toe, de slachting zal algemeen zijn. Er is geen kans om te blijven leven voor degenen, van wie God gezegd heeft: Ik zal ze doden, en wie zal bestaan voor zijn zwaard?

2. De doeltreffende maatregelen, die genomen worden, opdat niemand aan de uitvoering van dit vonnis ontkomt. Daarover wordt hier uitgeweid, tot waarschuwing voor allen, die de Heer tot ijver verwekken. Zondaars moeten het weten en beven, er valt evenmin te vlieden voor God, als met Hem te twisten. Als Zijn oordelen met een last komen, zullen zij evenzeer de snelle inhalen, die er aan denkt te ontkomen, als de sterke overweldigen, die er tegen bestand denkt te zijn, Amos 9:3. Die van hen vlieden en het op een lopen zetten, zullen spoedig buiten adem zijn, en zullen niet buiten bereik van het gevaar komen, want de goddelozen vlieden waar geen vervolger is, maar zij kunnen niet ontvlieden, als God hen vervolgt als vlieden zij ook snel van Zijn hand. Ja de ontkomende onder hen, die denkt dat hij ontkomen is, zal niet behouden worden. Het kwaad zal de zondaars vervolgen en hen inhalen. Daarover wordt hier uitgeweid, dat, waar de zondaars ook een schuilplaats zoeken tegen Gods rechtvaardigheid, zij hen achterhalen zal, en dat hun toevlucht een toevlucht van de leugen zal blijken. Wat David zegt van Godsalomtegenwoordigheid, Psalms 139:7, wordt hier gezegd van de uitgebreidheid van Gods macht en rechtvaardigheid.

a. De hel zelf zal hen niet kunnen verbergen, Amos 9:2 : "Al groeven zij tot in de hel, tot in het middelpunt van de aarde, of de duisterste schuilhoeken daarvan, toch zal Mijn hand ze van daar halen, en ze te voorschijn brengen om ze tot openbare gedenktekenen van de goddelijke rechtvaardigheid te maken." Voor de rechtvaardige is het graf een schuilplaats tegen de boosheid van de wereld, Job 3:17, maar voor de goddeloze zal het geen schuilplaats zijn tegen de rechtvaardigheid van God, van daar zal Gods hand ze halen, als zij op de grote dag zullen opstaan tot versmaadheden en tot eeuwige afgrijzing. b. De hemel zal hen niet buiten het bereik van Gods oordelen plaatsen, evenmin als de hel hen verbergen kan evenmin zal de hemel het doen. Al klommen zij in de hemel in hun trots en zelfbedrog toch zal Ik ze van daar doen neerdalen. Die God door Zijn genade in de hemel brengt, zullen nimmermeer neerdalen, maar die zelf daarin opklimmen in hun verwatenheid en zelfvertrouwen, zullen nederdalen en van schaamte vervuld worden.

c. De hoogte van Karmel, n van de hoogste delen van het stof van de aarde in dat land, zal hen niet beschermen: al verstopten zij zich daar, waar zij zich verbeelden, dat niemand hen zoeken zal, toch zal Ik ze naspeuren en van daar halen, noch de dichtste bossen, noch de donkerste holen op de hoogte van Karmel, zal hen kunnen verbergen.

d. De grond van de zee zal hen niet kunnen verbergen, al denken zij zich daar te verstoppen, zelfs daar zullen Gods oordelen hen vinden, en hen treffen: Van daar zal Ik een slang gebieden, die zal ze bijten, de kronkelende slang, de draak, die in zee is, Isaiah 27:1. Oordeel en dood zullen zij vinden, waar zij een schuilplaats en bescherming hoopten te vinden, duiken zal hen even weinig baten als klimmen.

e. Ver verwijderde landen zullen hen niet als vrienden behandelen, en kleine oordelen zullen hen niet vrijstellen van grotere, Amos 9:4 :Al gingen zij in gevangenis voor het aangezicht van hun vijanden, die hen naar verafgelegen plaatsen voeren, en hen onder hun eigen volk verstrooien waaronder zij verloren schijnen te gaan, toch zal het hun niet baten: Ik zal van daar het zwaard gebieden, dat het hen dode, het zwaard van de vijand, of elkaars zwaarden. Als God oordeelt, zal Hij overwinnen. Wat dit alles veroorzaakt, hun ontkoming onmogelijk en hun ondergang onvermijdelijk maakt, is, dat God Zijn oog tegen hen zetten zal ten kwade en niet ten goede. Zijn ogen zijn in alle plaatsen, op alle mensen en op alle wegen van mensen, op sommigen ten goede, om zich sterk te houden voor hen, maar op anderen ten kwade om acht te geven op hun zonden, Job 13:27, en iedere gelegenheid waar te nemen hen voor hun zonden te straffen. Ongelukkig inderdaad is het lot van degenen, tegen wie Gods leiding en al haar beschikkingen, tot hun nadeel werken.

3. Welk een groot en machtig God het is, die dit vonnis over hen velt, en de uitvoering er van in Zijn eigen hand neemt. Bedreigingen zijn min of meer geducht naar gelang van de macht van hem, die dreigt. Wij lachen in machteloze toorn, maar dat is Gods toorn niet, Zijn toorn is almachtig. Wie kent Zijn kracht? Wat Hij tevoren gezegd had, dat Hij zou doen, wordt hier herhaald, Amos 8:8 dat Hij het land aanroeren zou, dat het versmolt, en, dat allen, die er in wonen, treuren zouden, dat het oordeel geheel oprijzen zou als een rivier, en, dat het land verdrinken en onder water lopen zou, als door de rivier van Egypte, Amos 9:5. Maar is Hij in staat Zijn woord gestand te doen? Ja zeker is Hij dat, Hij roert het land aan en het smelt, Hij roert de bergen aan en zij roken, Hij kan het met het grootste gemak doen, want,

a. Hij is de Heer van de heerscharen, die op zich neemt het te doen, de God, die alle macht in handen heeft, en alle schepsel tot Zijn dienst en bevel, die ze alle gemaakt heeft, en hun verschillende eigenschappen gegeven, en van hen en hun kracht gebruik maakt naar believen. Zeer ongelukkig is het lot van hen, die de Heer van de heerscharen tot tegenstander hebben, want zij hebben heerscharen tegen zich, de hele schepping is met hen in oorlog.

b. Hij is de Schepper en Bestuurder van de hogere wereld: Hij is het, die Zijn opperzalen in de hemel bouwt de hemelsferen boven elkander, als zovele verdiepingen van een hoog en statig paleis. Zij zijn Zijne, want Hij heeft ze gebouwd in de beginne, toen Hij zeide: Daar zij een uitspansel, en hij maakte dat uitspansel, en Hij bouwt ze nog steeds, bij voortduring, niet, dat zij herstel nodig hebben, maar door Zijn bestuur houdt Hij ze nog steeds in stand, Zijn macht vormt de zeilen des hemels, waardoor hij gedragen wordt. Hij, die over die opperzalen gebiedt, moet zeker gevreesd worden, want van daar, als uit een kasteel, kan Hij bliksemen op Zijn vijanden, of grote hagelstenen op hen werpen, als op de Kananieten, of de sterren, het meubilair van die opperzalen, uit haar loopplaatsen doen strijden tegen hen, als tegen Sisera.

c. Hij heeft eveneens het bestuur en gebieden over de lagere wereld, waarin wij wonen, de aardbol, beide zee en aarde, zodat Hij hen tegenkomen zal op iedere weg, waarop Zijn vijanden denken te ontsnappen, en hen overwinnen, als zij tegenstand bieden. Menen zij Hem te land te kunnen bevechten? Hij heeft Zijn bende op de aarde geplunderd, Zijn keurbende, die tot Zijn beschikking staat en waarvan Hij gebruik maakt tot bescherming van Zijn onderdanen en tot kastijding van Zijn vijanden. Alle schepselen op aarde vormen een bundel, zoals in de kanttekening staat, een pijlenbundel, waaruit Hij neemt wat Hem behaagt om de vervolgers te treffen, Psalms 7:14. Zij zijn allen n leger, n lichaam, zo nauw zien zij verbonden en met zoveel eenheid en eenstemmigheid handelen zij tot bereiking van het doel van hun Schepper. Menen zij Hem ter zee te kunnen bevechten? Hij zal hem daar te sterk zijn, want Hij heeft de wateren van de zee tot Zijn beschikking, zelfs de golven, de meest onstuimige, oproerige wateren, gehoorzamen Hem. Hij roept de wateren van de zee in de loop van Zijn gewone leiding, Hij doet de dampen opklimmen uit de zee, giet ze uit op de aardbodem, als regen, de kleine regen en de grote regen van Zijn kracht, dit werd tevoren vermeld als een reden om de Heer te zoeken, Amos 5:8, en Hem tot onze Vriend te maken, zoals het hier wordt genoemd als een reden om Hem te vrezen en om Hem niet tot onze vijand te begeren.

4. Hoe rechtvaardig het is, dat God dit vonnis over het volk van Israël velt. Hij vernietigt ze niet door een daad van soevereiniteit, maar door een daad van rechtvaardigheid, want, Amos 9:8, het is een zondig koninkrijk, en de ogen des Heeren zijn er op en zien, dat het zo is, Hij ziet hoe zondig het is, en daarom zal Hij het van de aardbodem verdelgen. Als die koninkrijken, die in naam en belijdenis heilige koninkrijken waren en koninkrijken van priesters, zoals Israël, zondige koninkrijken worden, dan kan men niet anders verwachten dan dat ze afgesneden en aan bun lot overgelaten worden. Zondige koninkrijken, zondige geslachten en zondige personen moeten weten, dat de ogen des Heeren op hen zijn en al hun goddeloosheid zien en er aantekening van houden voor de dag van afrekening en vergelding. En zie nu, hoe weinig dit koninkrijk bij God in tel is, daar het een zondig koninkrijk is, Amos 9:7.

A. Van de betrekking, waarin Hij tot hen stond: Zijt gij Mij niet als de kinderen van de Moren, gij kinderen Israëls? Een droeve verandering! De kinderen Israëls worden als de kinderen van de Moren.

a. Dat waren zij zelf reeds, dat was hun zonde. Het is iets, dat grotelijks betreurd moet worden, dat de kinderen Israëls dikwijls als de kinderen van de Moren worden, de kinderen van godzalige ouders ontaarden en worden het omgekeerde van degenen, die voor hen geweest zijn. Die welopgevoed, en onderwezen waren in de kennis en vreze des Heeren, en een goed begin maakten en veel beloofden, werpen hun belijdenis overboord en worden zo slecht als de ergsten. Hoe is het goud verdonkerd!

b. Zij waren het in Gods oog, en dat was hun straf. Hij telde ze niet meer, al waren zij kinderen Israëls, dan of zij kinderen van de Moren waren. Wij lezen in de aanhef van Psalms 7:1 van een kusch, wat door sommigen als Moor verstaan wordt, en toch was hij een Benjaminiet. Die door geboorte en belijdenis kinderen Israëls zijn, worden, als zij ontaarden, goddeloos en verachtelijk, en zijn voor God niets meer dan de kinderen van de Moren. Dit betekent de verwerping van de ongelovige Joden in de dagen van de Messias omdat zij de leer van Christus niet omhelsden werd het koninkrijk Gods van hen genomen, zij werden beroofd van hun kerk en uit het verbond geworpen, zij werden ais kinderen van de Moren, Hij verwerpt hen, en hun diensten.

B. Zie hoe licht Hij de gunsten telt, die Hij hun geschonken had, zij dachten, dat Hij hen niet kon en niet zou verwerpen, en hen op een lijn stellen met andere volken, omdat Hij voor hen gedaan had, hetgeen Hij voor andere vorken niet gedaan had, waardoor Hij naar hun mening aan hen gebonden was, zodat Hij hen nimmer verlaten kon. "Neen", zegt Hij, "de aan u bewezen gunsten onderscheiden u niet zozeer als gij wel denkt: Heb Ik Israël niet opgevoerd uit Egypteland? Dat heb Ik gedaan, het is zooi maar Ik heb eveneens de Filistijnen uit Kafthor, of Cappadocië gebracht, waar zij inboorlingen, of gevangenen, of beide waren, zij werden genoemd het overblijfsel van het eiland, of land Kaftor, Jeremiah 47:4, en de Filistijnen en de Kaftorieten worden tezamen genoemd, Genesis 10:14. Op gelijke wijze werden de Syriërs opgevoerd van Kir, toen zij daarheen weggevoerd waren, 2 Kings 16:9. Als Gods Israël de bijzonderheid van Zijn heiligheid verliest, verliest het de bijzonderheid van Zijn voorrechten, en wat bedoeld was als een gunst van bijzondere genade zal in een ander licht komen te staan, zal van karakter veranderen, en zal een daad van algemene genade worden, als de gelovigen zich gelijk maken aan de wereld, zal God hen met de wereld op een lijn stellen. En, als wij niet leven in overeenstemming met de verplichting, die wij aan Gods gunsten hebben, verbeuren wij de eer en de troost er van.

5. Hoe goedgunstig God scheiding zal maken tussen het kostelijke en het snoode ten dage van de vergelding. Hoewel de goddeloze Israëlieten zullen zijn als de goddeloze Moren, en hun naam van Israëlieten hun niet baten zal, toch zullen de vrome Israëlieten niet als de goddeloze zijn, neen, de Rechter van de ganse aarde zal recht doen, verre van te doden de rechtvaardige met de goddeloze, Genesis 18:25. Zijn ogen zijn tegen dit zondig koninkrijk, om er diegenen uit te zoeken, die zich rein gehouden hebben en tegen de storm oproeien, die zuchten en kermen om de gruwelen van hun land, zij zullen een teken ontvangen ter behoudenis, zodat de verwoesting niet volkomen zal zijn: Ik zal het huis Jakobs niet ganselijk verdelgen, niet allen tegelijk, goeden en bozen tezamen, maar Ik zal onderscheid maken, zoals een rechtvaardig rechter betaamt. Het huis van Israël zal geschud worden gelijk als zaad in een zeef, zij zullen met snelheid heen en weer gedreven, gestoten en geschud worden, maar steeds in Gods handen, in Zijn beide handen, zoals de zeef in de handen van de zifter Amos 9:9 :Ik zal het huis Israëls onder alle de heidenen schudden. En overal waar zij geschud en verstrooid zijn, zal God het oog op hen hebben, en zorgen, scheiding te maken tussen het koren en het kaf, wat zijn bedoeling was met het ziften.

a. Van de rechtvaardigen onder hen, die als deugdelijk koren zijn, zal geen een omkomen, zij zullen verlost worden van of door de gemeenschappelijke rampen van het koninkrijk, niet een steentje zal er ter aarde vallen, zodat het vergeten en zoek raakt, want het goede koren is zwaar in vergelijking met het kaf. Welke schuddingen er ook in de wereld mogen zijn, God zorgt en zal op doeltreffende wijze zorgen, dat niemand, die in waarheid de Zijne is, waarlijk ongelukkig is.

b. De goddelozen onder hen, die verhard zijn in hun zonden, zullen allen omkomen, Amos 9:10. Zie welk een toppunt van goddeloosheid zij hebben bereikt. Zij zeggen: Het kwaad zal ons niet genaken, noch ons voorkomen. Zij denken, dat zij onschuldig zijn, en geen straf verdienen, of dat de belijdenis, die zij doen van hun verhouding tot God hen van straf ontheffen en er tegen beveiligen zal, of dat zij in staat zullen zijn de oordelen van God het hoofd te bieden, dat zij zo snel er aan zullen ontvlieden, dat zij hen niet zullen genaken, of dat zij zo waakzaam er tegen op hun hoede zullen zijn, dat zij hen niet zullen voorkomen of verrassen. Hoop op straffeloosheid is de bedrieglijke toevlucht van de onboetvaardige. Maar zie waartoe het tenslotte komen zal: Alle zondaars, die zichzelf aldus vleien en God honen, zullen door het zwaard sterven, het oorlogszwaard, dat voor hen het zwaard van de goddelijke wraak zal zijn, ja, al zijn het ook de zondaars van Mijn volk, want hun belijdenis zal hen niet beschermen. Het kwaad is dikwijls het dichtst bij hen, die het het verst van zich afschuiven.

Van Hem, van Wie alle profeten getuigenis geven, geeft ook deze profeet, hier aan het slot getuigenis, en spreekt van die dag, die dagen, die zullen komen, waarin God grote dingen zal doen voor Zijn kerk, door de oprichting van het koninkrijk van de Messias, welks verwerping door de Joden in de voorgaande verzen voorspeld werd, en tevens om die reden de verwerping van de Joden zelf. De belofte hier wordt toegepast op de planting van de christelijke kerk, waarin zij vervuld is, Acts 15:15. Beloofd wordt,

I. Dat door de Messias het koninkrijk van David zal hersteld worden, Amos 9:11, de tabernakel van David wordt het genoemd, dat is Zijn huis en geslacht, dat, hoewel groot en stevig, toch, in vergelijking met het koninkrijk van de hemelen, gering en onvast was als een tent. De strijdende kerk, in haar tegenwoordige staat, wonende als in herderstenten om te weiden, als in soldatententen om te strijden, is de tabernakel van David. Gods tabernakel wordt die van David genoemd, omdat David verlangde in eeuwigheden in Gods tabernakel te verkeren, Psalms 61:5.

1. Deze tenten waren vervallen en omgevallen, het koninklijke geslacht was zo verarmd zijn macht verkort, zijn eer bevlekt en in `t stof geworpen, want velen van dat geslacht waren ontaard, en verloren in de gevangenschap hun koninklijke vaardigheid. Grote bressen werden er in gemaakt en ten slotte werd het in puin gelegd. Zo was het met de kerk van de Joden, in haar laatste tijd verloor zij haar heerlijkheid, zij was als een vernielde en verscheurde tent, ten opzichte, beide van zuiverheid en voorspoed.

2. Door Jezus Christus werden deze tabernakeles opgericht en herbouwd. In Hem had Davids verbond met God zijn vervulling, en de heerlijkheid van dat huis, die niet alleen bezwalkt, maar geheel gezonken was, herleefde, de scheuren werden gedicht en wat aan haar afgebroken was, weer opgericht als in de dagen van ouds, ja, de geestelijke heerlijkheid van het geslacht van Christus overtrof ver de tijdelijke heerlijkheid van het geslacht van David, toen dat het toppunt van zijn bloei had bereikt. In Hem had Gods verbond met Israël eveneens zijn vervulling, en in de kerk van het Evangelie werd Gods tabernakel onder de mensen wederom opgericht, en uit de puinhopen van de Joodse staat opgebouwd. Dat wordt aangehaald op de eerste kerkvergadering te Jeruzalem ten opzichte van de roeping van de heidenen, om uit hen een volk aan te nemen voor Zijn naam. Zo lang de wereld bestaat, zal God er een kerk hebben, en als zij op de een plaats en onder het een volk instort, zal zij elders weer opgericht worden.

II. Dat dat koninkrijk uitgebreid zal worden en zijn gebied zich ver zal uitstrekken door de toetreding van vele landen, Amos 9:12, dat het huis van David het overblijfsel van Edom, en alle de heidenen bezitten zal, dat wil zeggen, dat Christus ze hem geven zal tot zijn erfdeel, en de einden van de aarde tot zijn bezitting, Psalms 2:8. Die vreemdelingen en vijanden geweest waren zullen gewillige getrouwe onderdanen worden van de Zone Davids, zullen tot de kerk worden toegedaan, of dezulken van hen die naar Mijn naam genoemd worden, spreekt de Heer, dat is, die tot de uitverkiezing van de genade behoren en verordend zijn tot het eeuwige leven, Acts 13:48, want het geldt zowel van de heidenen als van de Joden, dat de uitverkorenen het verkregen hebben, en de anderen verhard zijn geworden, Romans 11:7. Christus is gestorven, opdat Hij de kinderen Gods die verstrooid waren, bijeen zou vergaderen, die naar Mijn naam genoemd worden, zoals hier staat. De belofte is voor allen die daar verre zijn, namelijk zovelen als er de Heer onze God toe roepen zal, Acts 2:39 Jakobus verklaart dit als een belofte, dat de overblijvende mensen de Heer zoeken zullen, en alle de heidenen, over welke Mijn naam aangeroepen is. Maar kan op deze belofte staat gemaakt worden? Ja, de Heer zegt het, de Heer doet het, die het doen kan, die besloten heeft het te doen, Wiens machtige genade gebezigd wordt om het te doen, en bij Wie zeggen en doen niet twee zijn, zoals bij ons.

III. Dat in het koninkrijk van de Messias rijkdom en overvloed zal zijn van alle goede dingen, die het land voortbrengt, Amos 9:13 : De ploeger zal de maaier genaken, dat wil zeggen: er zal ieder jaar zo'n overvloedige oogst zijn, en zoveel koren binnen te halen, dat hij de hele zomer duren zal, tot aan de herfst toe, als wanneer het tijd is om opnieuw te beginnen te ploegen, en op dezelfde wijze zal de druivenoogst duren tot de zaaitijd, en er zal zo'n overvloed van druiven zijn, dat ook de bergen van zoete wijn zullen druipen in de vaten van de plukkers, en de heuvels, die naakt en kaal waren, zullen vochtig worden en smelten van de vetheid en vruchtbaarheid van de grond. Vergelijk dit met Joel 2:24 en 3:18. Dit moet zeker verstaan worden van de overvloed van geestelijke zegeningen in hemelse dingen, waarmede allen gezegend zijn en zullen worden, die in oprechtheid tot Christus en de kerk zijn toegedaan, zij zullen overvloedig vervuld worden van de goedheid van Gods huls van de genade en vertroostingen van Zijn Geest zij zullen brood hebben, het brood des levens om hun hart te sterken, en de wijn van de goddelijke vertroostingen om hen vrolijk te maken-inderdaad spijs en drank-, kortom alle weldaden die tot de zielen van de mensen komen van het Woord en de Geest van God. Deze waren lang beperkt geweest tot de wijngaard van de Joodse kerk, goddelijke openbaring en de kracht, die er mee gepaard gaat, werden alleen binnen die kring gevonden, maar in de tijden van het Evangelie zullen de bergen en heuvels van de heidenwereld met deze voorrechten verrijkt worden, door de prediking van het Evangelie van Christus en de belijdenis er van, in welks kracht zij die zullen ontvangen. Toen zeer velen tot het geloof in Christus bekeerd werden, en volken ineens geboren, toen Hij de verkondigers van het Evangelie ten allen tijde deed triomferen in de voorspoed van hun prediking, toen genaakte de ploeger de maaier, en toen de kerken van de heidenen rijk werden in alle rede en in alle kennis, en in alle soorten van geestelijke gaven, 1 Corinthiers 1:5, toen dropen de bergen van zoeten wijn.

IV. Dat het koninkrijk van de Messias dichtbevolkt zal zijn, het land zal vervuld zijn, en de steden eveneens, er zullen monden zijn voor deze spijze, Amos 9:14. Die gevankelijk weggevoerd waren zullen uit hun gevangenschap teruggebracht worden, hun vijanden zullen niet in staat zijn hen vast te houden in het land van hun gevangenschap, ook zullen zij niet geneigd zijn zich daar te vestigen, maar het overblijfsel zal terugkeren, en zal de verwoeste steden herbouwen en bewonen. Zij zullen zich tot christelijke kerken vormen en de zuivere leer, eredienst en tucht onder hen instellen, naar de keur van het Evangelie, waarbij de steden van Christus zelfbestuur hebben ontvangen, en zij zullen de weldaad en de troost durven genieten, zij zullen wijngaarden planten en hoven maken. Al druipen de bergen en heuvels van wijn, en zijn de voorrechten van de kerk van het Evangelie gemeengoed geworden, toch zullen zij omheinen voor zichzelf, niet om deze voorrechten tot een monopolie te maken, maar om zich deze voorrechten toe te eigenen en te gebruiken, in gemeenschap met anderen, en zij zullen derzelver wijn drinken en derzelver vrucht eten, namelijk van hun eigen wijngaarden en hoven, want die in godsdienstzaken zich inspannen zoals men besloot te doen inzake wijngaarden en hoven, zullen er beide, het voordeel en het genoegen van hebben. Het wenden van de gevangenis van Gods Israël, dat hier beloofd wordt, kan slaan op de vernietiging van de ceremoniëele wet, die voor Gods volk lang een juk van de dienstbaarheid was geweest, en hun brengen in de vrijheid, waarmede Christus Zijn kerk heeft vrijgemaakt, Galatians 5:1.

V. Dat het koninkrijk van de Messias zo diep wortel zal schieten in de wereld, dat het nimmer ontworteld worden kan, Amos 9:15 : Ik zal ze in hun land planten. Gods geestelijk Israël zal door de rechterhand van God zelf geplant worden, in het land, voor hen bestemd en zij zullen niet meer worden uitgerukt, zoals de vroegere Joodse kerk. God zal er hen voor bewaren, dat zij zichzelf er uitwerpen door een volkomen afval en zal beletten, dat zij er uitgeworpen worden door de boosheid van hun vijanden, de kerk moge onteerd zijn zij zal God niet geheel verlaten, zij moge vervolgd worden, maar zij zal niet geheel door God verlaten worden, zodat de poorten de hel door verleiding noch door verschrikking haar overweldigen zullen. Twee dingen verzekeren de voortduring van de kerk:

1. Gods schenking aan haar: Het is het land, dat Ik hun gegeven heb, en God handhaaft en bevestigt Zijn schenkingen. Het deel, dat Hij Zijn volk gegeven heeft, is het goede deel, dat nimmer van hen genomen zal worden, Hij herroept Zijn schenking niet en alle machten van de wereld en van de hel zullen die niet krachteloos maken.

2. Haar invloed bij Hem: Hij is de Heer uw God, die het gezegd heeft, en Zijn woord gestand zal doen, de Uwe, o Israël! die in eeuwigheid regeren zal als de Uwe van geslacht tot geslacht. En omdat Hij leeft, zal de kerk eveneens leven.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Amos 9". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/amos-9.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile