Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Numeri 30

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, NUMERI 30

In dit hoofdstuk hebben wij een wet betreffende geloften. waarvan aan het einde van het vorige hoofdstuk melding is gemaakt.

I. Er wordt ten algemenen regel gesteld, dat alle geloften zorgvuldig en nauwkeurig betaald moeten worden, Numbers 30:1, Numbers 30:2.

II. Enkele uitzonderingen op die regel.

1. Dat de geloften van dochters niet verbindend zijn, tenzij haar vader er in toestemt, Numbers 30:3.

2. Dat de geloften van vrouwen niet verbindend zijn, tenzij haar echtgenoten er in toestemmen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, NUMERI 30

In dit hoofdstuk hebben wij een wet betreffende geloften. waarvan aan het einde van het vorige hoofdstuk melding is gemaakt.

I. Er wordt ten algemenen regel gesteld, dat alle geloften zorgvuldig en nauwkeurig betaald moeten worden, Numbers 30:1, Numbers 30:2.

II. Enkele uitzonderingen op die regel.

1. Dat de geloften van dochters niet verbindend zijn, tenzij haar vader er in toestemt, Numbers 30:3.

2. Dat de geloften van vrouwen niet verbindend zijn, tenzij haar echtgenoten er in toestemmen.

Verzen 1-2

Numeri 30:1-2

Deze wet werd overgegeven aan de hoofden van de stammen, opdat zij hen, die onder hun zorg en hoede waren, zouden onderrichten en hun de wet zouden verklaren, hun nodige waarschuwingen zouden geven, en, zo het geval zich voordeed, hen ter verantwoording zouden roepen wegens het niet nakomen van hun geloften. De hoofden van de stammen hadden misschien bij een voorval van dien aard Mozes geraadpleegd, en begeerd om door hem de wil van God te kennen, en hier wordt hun die nu meegedeeld. Dit is de zaak, die de Heere geboden heeft betreffende geloften, en het gebod is nog van kracht.

1. Het geval, dat hier verondersteld wordt, is dat iemand de Heere een gelofte doet, en er Zijn eer en heerlijkheid mee op het oog heeft. Er wordt verondersteld dat hetgeen in de gelofte beloofd wordt, iets wettigs is, want niemand kan door zijn eigen gelofte verplicht zijn datgene te doen wat door een Goddelijk voorschrift verboden is te doen. Maar er wordt verondersteld dat het iets is, waartoe hij voordat hij de gelofte gedaan was, niet in die trap of mate reeds verplicht was. Iemand zou de gelofte kunnen doen, om op zekere tijden deze of die offeranden te offeren, een zekere som gelds aan de armen te geven, zich van deze of die spijzen en dranken, welke door de wet geoorloofd zijn, te onthouden, te vasten en zijn ziel te verootmoedigen, (gespecificeerd in Numbers 30:13) op andere dagen, buiten en behalve de verzoendag. Vele dergelijke geloften zouden gedaan kunnen worden, hetzij in een buitengewone warmte van heilige ijver, of in verootmoediging wegens een begane zonde, of ter verkrijging van een begeerde zegen, of uit dankbaarheid voor ontvangen zegeningen. Het is zeer nuttig dergelijke geloften te doen, mits zij in oprechtheid gedaan worden en met de nodige voorzichtigheid. Geloften (zeggen de Joodse wetgeleerden) zijn de heg van de afscheiding, dat is: een heining om de Godsdienst. Hij, die een gelofte doet, wordt hier gezegd zijn ziel met een verbintenis te verbinden. Het is een gelofte aan God, die een geest is, en aan Hem moet de ziel met al haar krachten verbonden zijn. Een belofte aan de mens is een verbintenis op zijn goed, zijn bezitting, maar een belofte aan God is een verbintenis op zijn ziel. Onze sacramentele geloften, die ons tot niets meer verplichten dan tot hetgeen tevoren reeds onze plicht was, en die noch door vader, noch door echtgenoot teniet kunnen gedaan worden, zijn verbintenissen op de ziel, en door deze moeten wij ons verbonden gevoelen tegen alle zonde, en verbonden om geheel de wil van God te doen. Onze gelegenheidsgeloften betreffende hetgeen tevoren "in onze macht was", Acts 5:4, zijn, als zij gedaan zijn, ook" verbintenissen van de ziel."

2. Het gebod luidt dat deze geloften nauwgezet gehouden moeten worden. Zijn woord zal hij niet ontheiligen, al zou hij ook later van gedachte of zin veranderen, maar alles, dat uit zijn mond gegaan is, zal hij doen. Het doen van geloften is een inzetting Gods, als wij geloften doen in geveinsdheid, dan ontheiligen wij die inzetting. Duidelijk en beslist wordt gezegd: "Het is beter, dat gij niet belooft, dan dat gij belooft" "en niet betaalt", Ecclesiastes 5:5. "Dwaalt niet, God laat zich niet" "bespotten". Zijn beloften aan ons zijn "ja en amen", laat de onze aan Hem niet zijn "ja en neen."

Verzen 1-2

Numeri 30:1-2

Deze wet werd overgegeven aan de hoofden van de stammen, opdat zij hen, die onder hun zorg en hoede waren, zouden onderrichten en hun de wet zouden verklaren, hun nodige waarschuwingen zouden geven, en, zo het geval zich voordeed, hen ter verantwoording zouden roepen wegens het niet nakomen van hun geloften. De hoofden van de stammen hadden misschien bij een voorval van dien aard Mozes geraadpleegd, en begeerd om door hem de wil van God te kennen, en hier wordt hun die nu meegedeeld. Dit is de zaak, die de Heere geboden heeft betreffende geloften, en het gebod is nog van kracht.

1. Het geval, dat hier verondersteld wordt, is dat iemand de Heere een gelofte doet, en er Zijn eer en heerlijkheid mee op het oog heeft. Er wordt verondersteld dat hetgeen in de gelofte beloofd wordt, iets wettigs is, want niemand kan door zijn eigen gelofte verplicht zijn datgene te doen wat door een Goddelijk voorschrift verboden is te doen. Maar er wordt verondersteld dat het iets is, waartoe hij voordat hij de gelofte gedaan was, niet in die trap of mate reeds verplicht was. Iemand zou de gelofte kunnen doen, om op zekere tijden deze of die offeranden te offeren, een zekere som gelds aan de armen te geven, zich van deze of die spijzen en dranken, welke door de wet geoorloofd zijn, te onthouden, te vasten en zijn ziel te verootmoedigen, (gespecificeerd in Numbers 30:13) op andere dagen, buiten en behalve de verzoendag. Vele dergelijke geloften zouden gedaan kunnen worden, hetzij in een buitengewone warmte van heilige ijver, of in verootmoediging wegens een begane zonde, of ter verkrijging van een begeerde zegen, of uit dankbaarheid voor ontvangen zegeningen. Het is zeer nuttig dergelijke geloften te doen, mits zij in oprechtheid gedaan worden en met de nodige voorzichtigheid. Geloften (zeggen de Joodse wetgeleerden) zijn de heg van de afscheiding, dat is: een heining om de Godsdienst. Hij, die een gelofte doet, wordt hier gezegd zijn ziel met een verbintenis te verbinden. Het is een gelofte aan God, die een geest is, en aan Hem moet de ziel met al haar krachten verbonden zijn. Een belofte aan de mens is een verbintenis op zijn goed, zijn bezitting, maar een belofte aan God is een verbintenis op zijn ziel. Onze sacramentele geloften, die ons tot niets meer verplichten dan tot hetgeen tevoren reeds onze plicht was, en die noch door vader, noch door echtgenoot teniet kunnen gedaan worden, zijn verbintenissen op de ziel, en door deze moeten wij ons verbonden gevoelen tegen alle zonde, en verbonden om geheel de wil van God te doen. Onze gelegenheidsgeloften betreffende hetgeen tevoren "in onze macht was", Acts 5:4, zijn, als zij gedaan zijn, ook" verbintenissen van de ziel."

2. Het gebod luidt dat deze geloften nauwgezet gehouden moeten worden. Zijn woord zal hij niet ontheiligen, al zou hij ook later van gedachte of zin veranderen, maar alles, dat uit zijn mond gegaan is, zal hij doen. Het doen van geloften is een inzetting Gods, als wij geloften doen in geveinsdheid, dan ontheiligen wij die inzetting. Duidelijk en beslist wordt gezegd: "Het is beter, dat gij niet belooft, dan dat gij belooft" "en niet betaalt", Ecclesiastes 5:5. "Dwaalt niet, God laat zich niet" "bespotten". Zijn beloften aan ons zijn "ja en amen", laat de onze aan Hem niet zijn "ja en neen."

Verzen 3-16

Numeri 30:3-16

Hier wordt verondersteld dat alle personen, die sui juris zijn, dat is: over zichzelf kunnen beschikken en ook gezond zijn van zinnen en van geheugen, verplicht zijn na te komen al wat zij beloven, dat wettig en mogelijk is, maar als de persoon, die een gelofte doet onder de heerschappij en ter beschikking van iemand anders is, dan verandert de zaak.

Er worden hier twee gevallen, die veel op elkaar gelijken, gesteld en beslist.

I. Het geval van een dochter in het huis van haar vader, en sommigen denken, en met veel waarschijnlijkheid, dat het zich ook uitstrekte tot een zoon, zolang hij thuis was bij zijn vader en onder voogden en leermeesters stond. Of de uitzondering zich zover uitstrekt, zou ik niet kunnen zeggen. Non est distinguendum, ubi lex non distinguit. Wij mogen geen onderscheidingen maken, die de wet niet maakt. De regel is algemeen. Als iemand een gelofte doet, moet hij haar betalen. Maar voor een dochter is de gelofte onzeker, totdat haar vader er kennis van draagt, er (naar verondersteld wordt) van haarzelf de mededeling van heeft ontvangen, want als zij tot zijn kennis komt is het in zijn macht haar f te bekrachtigen of teniet te doen. Maar ten gunste van de gelofte:

1. Zal zelfs zijn stilzwijgen volstaan om haar te bekrachtigen, Numbers 30:4. Indien haar vader tegen haar zal stilzwijgen, zo zullen al haar geloften bestaan. Qui facet consentire videtur Stilzwijgen geeft toestemming. Hiermede staat hij aan zijn dochter de vrijheid toe, die zij zich genomen heeft, en zolang hij niets zegt tegen haar gelofte, is zij er door verbonden. Maar:

2. Zijn protest er tegen zal haar volkomen tenietdoen, omdat het mogelijk is, dat zodanige gelofte nadelig is voor de zaken van de familie,'s vaders maatregelen zou verstoren, de voorziening, die gemaakt is voor zijn tafel, in verwarring zou brengen, (als de gelofte betrekking had op spijzen) of de voorziening zou verminderen, die hij voor zijn kinderen gemaakt heeft, indien de gelofte meer onkosten meebrengt, dan hij instaat is te dragen. In elk geval was het een schending van zijn vaderlijk gezag over zijn kind, indien hij dus haar gelofte breekt, dan gaat zij vrij uit, de Heere zal het haar vergeven, dat is: de schuld van haar gelofte geschonden te hebben zal niet op haar rusten. Zij toonde haar goede wil door de gelofte te doen, en zo haar bedoelingen er mee oprecht waren, dan zal zij aangenomen worden, en haar vader te gehoorzamen zal geacht worden beter te zijn dan offerande. Dit toont aan welk een eerbied kinderen aan hun ouders zijn verschuldigd, en hoe zij hen behoren te eren en gehoorzaamheid te betonen. Het is in het belang van het publiek, dat het vaderlijk gezag gesteund moet worden, want als kinderen gestijfd worden in hun ongehoorzaamheid tegen hun ouders, (zoals dit geschiedde door de inzettingen van de ouden, Matthew 15:5, Matthew 15:6) dan worden zij spoedig in andere dingen kinderen Belials. Indien deze wet zich al niet uitstrekt (zoals sommigen gedacht hebben) tot het huwen van de kinderen zonder de toestemming van hun ouders, waardoor het in de macht van de ouders zou zijn het huwelijk teniet te doen, en er de verplichting van op te heffen, dan bewijst zij toch voorzeker wel het zondige er van, en legt aan de kinderen die aldus dwaas gehandeld hebben, de verplichting op er berouw van te tonen, en zich voor God en hun ouders te verootmoedigen.

II. Het geval betreffende een huisvrouw is hieraan tamelijk gelijk. Wat betreft een weduwe of een gescheiden vrouw, zij heeft vader noch echtgenoot om macht over haar uit te oefenen, zodat alle geloften, waarmee zij haar ziel verbonden heeft, over haar bestaan, Numbers 30:9. Het is op haar gevaar zo zij er zich aan onttrekt, maar een echtgenote, die niets heeft, dat zij strikt genomen, het hare kan noemen, dan met goedvinden van haar man, kan, zonder dat goedvinden, geen gelofte doen.

1. De wet is duidelijk voor een vrouw een echtgenote, die dit nog lang na haar gelofte blijft. Indien haar echtgenoot zijn toestemming geeft tot haar belofte, al is het alleen maar door zijn stilzwijgen, dan zal haar gelofte bestaan, Numbers 30:6, Numbers 30:7. Indien hij haar gelofte breekt, dan zal, wijl haar verplichting ten opzichte van hetgeen zij beloofd had, zuiver en alleen uit haar eigen daad voortkwam, en niet uit een daaraan voorafgaand gebod van God haar plicht jegens haar echtgenoot in de plaats er van komen, want aan hem behoort zij onderdanig te zijn, als de Heere, en nu is het zo ver van haar plicht om haar gelofte te betalen, dat het haar zonde zou wezen om haar man ongehoorzaam te zijn, wiens toestemming zij wellicht had moeten vragen voor zij de gelofte deed, en daarom heeft zij vergeving nodig, Numbers 30:8.

2. De wet is dezelfde in het geval dat een vrouw spoedig daarna weduwe wordt, of een scheidbrief ontvangt. Indien zij terugkeert naar haars vaders huis, dan komt zij er wel niet zo terug, dat zij wederom onder zijn gezag staat, zodat hij macht zou hebben haar geloften teniet te doen, Numbers 30:9, maar indien de gelofte gedaan werd, toen zij nog in het huis van haar man was, en haar man die gelofte brak, dan was zij teniet gedaan, voor altijd van nul en gener waarde gemaakt, en zij keert niet terug onder de wet van haar gelofte, als zij van de wet van haar man is losgemaakt. Dat schijnt de bepaalde betekenis te wezen van Numbers 30:10 want anders zouden die verzen slechts een herhaling bevatten van Numbers 30:6. Maar er wordt bijgevoegd in Numbers 30:15, dat de man, zo hij de geloften van zijn vrouw tenietdoet haar ongerechtigheid zal dragen, dat is: indien de gelofte die zij gedaan heeft, wezenlijk goed was voor de eer Gods en het heil van haar eigen ziel, en de man deze gelofte breekt uit geldgierigheid of wrevel, of om slechts zijn gezag te tonen dan is zij wel van de verplichting ontheven van haar gelofte, maar hij zal zeer veel te verantwoorden hebben.

Nu is het hier zeer opmerkelijk hoe zorgvuldig de wet Gods te rade gaat met de goede orde in de huisgezinnen, het gezag ophoudt van de meerdere, en plicht en eerbied gebiedt aan de mindere. Het is betamelijk dat ieder man zijn eigen huis regeert, zijn vrouw en kinderen in onderdanigheid houdt met alle stemmigheid, en liever dan dat deze grote regel zal verbroken worden, of aan de mindere leden van het gezin aanmoediging zou worden gegeven om deze banden te verbreken, wilde God zelf afstand doen van Zijn recht, en de verplichting zelfs van een plechtige gelofte opheffen, zozeer versterkt de Godsdienst de banden tussen alle betrekkingen, en verzekert het welzijn van de maatschappelijke samenleving en daarin zijn de geslachten van de aarde gezegend.

Verzen 3-16

Numeri 30:3-16

Hier wordt verondersteld dat alle personen, die sui juris zijn, dat is: over zichzelf kunnen beschikken en ook gezond zijn van zinnen en van geheugen, verplicht zijn na te komen al wat zij beloven, dat wettig en mogelijk is, maar als de persoon, die een gelofte doet onder de heerschappij en ter beschikking van iemand anders is, dan verandert de zaak.

Er worden hier twee gevallen, die veel op elkaar gelijken, gesteld en beslist.

I. Het geval van een dochter in het huis van haar vader, en sommigen denken, en met veel waarschijnlijkheid, dat het zich ook uitstrekte tot een zoon, zolang hij thuis was bij zijn vader en onder voogden en leermeesters stond. Of de uitzondering zich zover uitstrekt, zou ik niet kunnen zeggen. Non est distinguendum, ubi lex non distinguit. Wij mogen geen onderscheidingen maken, die de wet niet maakt. De regel is algemeen. Als iemand een gelofte doet, moet hij haar betalen. Maar voor een dochter is de gelofte onzeker, totdat haar vader er kennis van draagt, er (naar verondersteld wordt) van haarzelf de mededeling van heeft ontvangen, want als zij tot zijn kennis komt is het in zijn macht haar f te bekrachtigen of teniet te doen. Maar ten gunste van de gelofte:

1. Zal zelfs zijn stilzwijgen volstaan om haar te bekrachtigen, Numbers 30:4. Indien haar vader tegen haar zal stilzwijgen, zo zullen al haar geloften bestaan. Qui facet consentire videtur Stilzwijgen geeft toestemming. Hiermede staat hij aan zijn dochter de vrijheid toe, die zij zich genomen heeft, en zolang hij niets zegt tegen haar gelofte, is zij er door verbonden. Maar:

2. Zijn protest er tegen zal haar volkomen tenietdoen, omdat het mogelijk is, dat zodanige gelofte nadelig is voor de zaken van de familie,'s vaders maatregelen zou verstoren, de voorziening, die gemaakt is voor zijn tafel, in verwarring zou brengen, (als de gelofte betrekking had op spijzen) of de voorziening zou verminderen, die hij voor zijn kinderen gemaakt heeft, indien de gelofte meer onkosten meebrengt, dan hij instaat is te dragen. In elk geval was het een schending van zijn vaderlijk gezag over zijn kind, indien hij dus haar gelofte breekt, dan gaat zij vrij uit, de Heere zal het haar vergeven, dat is: de schuld van haar gelofte geschonden te hebben zal niet op haar rusten. Zij toonde haar goede wil door de gelofte te doen, en zo haar bedoelingen er mee oprecht waren, dan zal zij aangenomen worden, en haar vader te gehoorzamen zal geacht worden beter te zijn dan offerande. Dit toont aan welk een eerbied kinderen aan hun ouders zijn verschuldigd, en hoe zij hen behoren te eren en gehoorzaamheid te betonen. Het is in het belang van het publiek, dat het vaderlijk gezag gesteund moet worden, want als kinderen gestijfd worden in hun ongehoorzaamheid tegen hun ouders, (zoals dit geschiedde door de inzettingen van de ouden, Matthew 15:5, Matthew 15:6) dan worden zij spoedig in andere dingen kinderen Belials. Indien deze wet zich al niet uitstrekt (zoals sommigen gedacht hebben) tot het huwen van de kinderen zonder de toestemming van hun ouders, waardoor het in de macht van de ouders zou zijn het huwelijk teniet te doen, en er de verplichting van op te heffen, dan bewijst zij toch voorzeker wel het zondige er van, en legt aan de kinderen die aldus dwaas gehandeld hebben, de verplichting op er berouw van te tonen, en zich voor God en hun ouders te verootmoedigen.

II. Het geval betreffende een huisvrouw is hieraan tamelijk gelijk. Wat betreft een weduwe of een gescheiden vrouw, zij heeft vader noch echtgenoot om macht over haar uit te oefenen, zodat alle geloften, waarmee zij haar ziel verbonden heeft, over haar bestaan, Numbers 30:9. Het is op haar gevaar zo zij er zich aan onttrekt, maar een echtgenote, die niets heeft, dat zij strikt genomen, het hare kan noemen, dan met goedvinden van haar man, kan, zonder dat goedvinden, geen gelofte doen.

1. De wet is duidelijk voor een vrouw een echtgenote, die dit nog lang na haar gelofte blijft. Indien haar echtgenoot zijn toestemming geeft tot haar belofte, al is het alleen maar door zijn stilzwijgen, dan zal haar gelofte bestaan, Numbers 30:6, Numbers 30:7. Indien hij haar gelofte breekt, dan zal, wijl haar verplichting ten opzichte van hetgeen zij beloofd had, zuiver en alleen uit haar eigen daad voortkwam, en niet uit een daaraan voorafgaand gebod van God haar plicht jegens haar echtgenoot in de plaats er van komen, want aan hem behoort zij onderdanig te zijn, als de Heere, en nu is het zo ver van haar plicht om haar gelofte te betalen, dat het haar zonde zou wezen om haar man ongehoorzaam te zijn, wiens toestemming zij wellicht had moeten vragen voor zij de gelofte deed, en daarom heeft zij vergeving nodig, Numbers 30:8.

2. De wet is dezelfde in het geval dat een vrouw spoedig daarna weduwe wordt, of een scheidbrief ontvangt. Indien zij terugkeert naar haars vaders huis, dan komt zij er wel niet zo terug, dat zij wederom onder zijn gezag staat, zodat hij macht zou hebben haar geloften teniet te doen, Numbers 30:9, maar indien de gelofte gedaan werd, toen zij nog in het huis van haar man was, en haar man die gelofte brak, dan was zij teniet gedaan, voor altijd van nul en gener waarde gemaakt, en zij keert niet terug onder de wet van haar gelofte, als zij van de wet van haar man is losgemaakt. Dat schijnt de bepaalde betekenis te wezen van Numbers 30:10 want anders zouden die verzen slechts een herhaling bevatten van Numbers 30:6. Maar er wordt bijgevoegd in Numbers 30:15, dat de man, zo hij de geloften van zijn vrouw tenietdoet haar ongerechtigheid zal dragen, dat is: indien de gelofte die zij gedaan heeft, wezenlijk goed was voor de eer Gods en het heil van haar eigen ziel, en de man deze gelofte breekt uit geldgierigheid of wrevel, of om slechts zijn gezag te tonen dan is zij wel van de verplichting ontheven van haar gelofte, maar hij zal zeer veel te verantwoorden hebben.

Nu is het hier zeer opmerkelijk hoe zorgvuldig de wet Gods te rade gaat met de goede orde in de huisgezinnen, het gezag ophoudt van de meerdere, en plicht en eerbied gebiedt aan de mindere. Het is betamelijk dat ieder man zijn eigen huis regeert, zijn vrouw en kinderen in onderdanigheid houdt met alle stemmigheid, en liever dan dat deze grote regel zal verbroken worden, of aan de mindere leden van het gezin aanmoediging zou worden gegeven om deze banden te verbreken, wilde God zelf afstand doen van Zijn recht, en de verplichting zelfs van een plechtige gelofte opheffen, zozeer versterkt de Godsdienst de banden tussen alle betrekkingen, en verzekert het welzijn van de maatschappelijke samenleving en daarin zijn de geslachten van de aarde gezegend.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Numbers 30". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/numbers-30.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile