Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Numbers 29". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/numbers-29.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Numbers 29". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, NUMERI 29In dit hoofdstuk worden de vuuroffers voorgeschreven welke de Heere gebracht moesten worden op de feesten van de zevende maand.
I. Op de dag des geklanks, op de eerste dag van die maand, Numbers 29:1.
II. Op de verzoendag, op de tiende dag, Numbers 29:7.
III. Op het feest van de loofhutten, op de vijftiende dag en de zeven daarop volgende dagen, Numbers 29:12. En dan het besluit van deze inzettingen, Numbers 29:39.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, NUMERI 29In dit hoofdstuk worden de vuuroffers voorgeschreven welke de Heere gebracht moesten worden op de feesten van de zevende maand.
I. Op de dag des geklanks, op de eerste dag van die maand, Numbers 29:1.
II. Op de verzoendag, op de tiende dag, Numbers 29:7.
III. Op het feest van de loofhutten, op de vijftiende dag en de zeven daarop volgende dagen, Numbers 29:12. En dan het besluit van deze inzettingen, Numbers 29:39.
Verzen 1-11
Numeri 29:1-11Er waren in de zevende maand meer heilige feesten dan in enige andere maand van het jaar, niet slechts omdat zij tot aan de bevrijding van Israël uit Egypte (welke bevrijding in de maand Abib plaats had, daarom is die maand van toen af in alle kerkelijke tijdrekeningen tot het begin van de maanden was gemaakt) de eerste maand geweest is, maar ook omdat zij voor alle burgerlijke rekeningen van het jubeljaar en de jaren van de vrijlating nog de eerste maand bleef en tevens omdat het de rusttijd was tussen oogst en zaaitijd, als zij de meeste vrijen tijd hadden om op te gaan naar het heiligdom, hetgeen te kennen geeft, dat God uit aanmerking van werken van de noodzakelijkheid of van de barmhartigheid wel vrijstelling van de offerdienst wil verlenen, maar dat wij dan ook de tijd, die ons van de beslommeringen des levens overblijft, in de onmiddellijken dienst van God moeten doorbrengen.
1. Wij hebben hier het voorschrift nopens de offers, die op de eerste dag van de maand geofferd moesten worden, op de dag van het geklank, welk een voorbereiding was voor de twee grote feestdagen, die van het heilig treuren op de verzoendag, en die van de heilige vreugde op het feest van de loofhutten. Als de ene plechtige dienst er toe bijdraagt om ons geschikt te maken voor de andere, en zowel de een als de ander ons bereidt voor de hemel, dan wordt aan het doel van de Goddelijke inzettingen beantwoord. De dag des geklanks werd ingesteld, Leviticus 23:24. Hier wordt hun voorgeschreven welke offers zij op die dag moesten brengen, terwijl er daar geen melding van werd gemaakt. Zij, die Gods wil en bedoeling willen kennen in de Schrift, moeten Schrift met Schrift vergelijken, die delen er van samenvoegen, die betrekking hebben op dezelfde zaak, want de laatste openbaringen van het Goddelijk licht verklaren wat duister was, en vullen aan wat er in de vorige ontbrak, opdat de mens Gods volmaakt zij. De offers, die toen geofferd meesten worden, zijn hier in het bijzonder voorgeschreven, Numbers 29:2, en er wordt voor gezorgd dat zij niet in de plaats gesteld zullen worden van de dagelijkse offers en dat van de nieuwe maan. Hiermede wordt te kennen gegeven dat wij geen gelegenheid moeten zoeken om in de dienst van God af te nemen, niet blijde moeten wezen met een voorwendsel om een plicht na te laten, maar ons veeleer moeten verheugen met een gelegenheid om meer dan het gewone te doen in de Godsdienst. Als wij de huisgodsdienst hebben waargenomen, dan moeten wij niet denken dat dit ons nu ontheft van de plicht om in het verborgen Gods aangezicht te zoeken, of dat wij op de dagen als wij naar de kerk gaan geen huisgodsdienst behoeven te hebben, want wij moeten altijd overvloedig zijn in het werk des Heeren.
2. Op de verzoendag. Boven en behalve al de diensten op die dag, waarvan wij de instelling hadden in Leviticus 16:1, en die, naar men zou denken, genoeg moeite en last oplegden wordt hier nog bevolen brandoffers te offeren, Numbers 29:8. Want in ons geloof en onze bekering, de twee grote genadegaven van het Evangelie, die door hetgeen op die dag verricht werd zijn afgeschaduwd, moeten wij het oog hebben op de eer en heerlijkheid Gods, die zuiver en alleen bedoeld was in de brandoffers. Er moest ook een geitebok als zondoffer zijn, behalve het zondoffer van de verzoeningen, Numbers 29:11 hetgeen te kennen geeft, dat er zelfs in onze uitdrukkingen van berouw zoveel fouten en gebreken zijn, dat wij deel moeten hebben in een offer ter verzoening van de schuld zelfs van dat deel van de heilige dingen. Hoewel wij geen berouw moeten hebben van ons berouw, moeten wij er wel berouw van hebben, dat ons berouw niet dieper, niet hartgrondiger was. Ook werd hiermede de onvolkomenheid aangeduid van de offeranden van de wet, en haar ongenoegzaamheid om de zonde weg te nemen, want op dezelfde dag dat het zondoffer van de verzoening gebracht werd, moest nog een ander zondoffer gebracht worden. Maar hetgeen van de wet onmogelijk was, dewijl zij door het vlees krachteloos was, dat heeft Christus gedaan.
Verzen 1-11
Numeri 29:1-11Er waren in de zevende maand meer heilige feesten dan in enige andere maand van het jaar, niet slechts omdat zij tot aan de bevrijding van Israël uit Egypte (welke bevrijding in de maand Abib plaats had, daarom is die maand van toen af in alle kerkelijke tijdrekeningen tot het begin van de maanden was gemaakt) de eerste maand geweest is, maar ook omdat zij voor alle burgerlijke rekeningen van het jubeljaar en de jaren van de vrijlating nog de eerste maand bleef en tevens omdat het de rusttijd was tussen oogst en zaaitijd, als zij de meeste vrijen tijd hadden om op te gaan naar het heiligdom, hetgeen te kennen geeft, dat God uit aanmerking van werken van de noodzakelijkheid of van de barmhartigheid wel vrijstelling van de offerdienst wil verlenen, maar dat wij dan ook de tijd, die ons van de beslommeringen des levens overblijft, in de onmiddellijken dienst van God moeten doorbrengen.
1. Wij hebben hier het voorschrift nopens de offers, die op de eerste dag van de maand geofferd moesten worden, op de dag van het geklank, welk een voorbereiding was voor de twee grote feestdagen, die van het heilig treuren op de verzoendag, en die van de heilige vreugde op het feest van de loofhutten. Als de ene plechtige dienst er toe bijdraagt om ons geschikt te maken voor de andere, en zowel de een als de ander ons bereidt voor de hemel, dan wordt aan het doel van de Goddelijke inzettingen beantwoord. De dag des geklanks werd ingesteld, Leviticus 23:24. Hier wordt hun voorgeschreven welke offers zij op die dag moesten brengen, terwijl er daar geen melding van werd gemaakt. Zij, die Gods wil en bedoeling willen kennen in de Schrift, moeten Schrift met Schrift vergelijken, die delen er van samenvoegen, die betrekking hebben op dezelfde zaak, want de laatste openbaringen van het Goddelijk licht verklaren wat duister was, en vullen aan wat er in de vorige ontbrak, opdat de mens Gods volmaakt zij. De offers, die toen geofferd meesten worden, zijn hier in het bijzonder voorgeschreven, Numbers 29:2, en er wordt voor gezorgd dat zij niet in de plaats gesteld zullen worden van de dagelijkse offers en dat van de nieuwe maan. Hiermede wordt te kennen gegeven dat wij geen gelegenheid moeten zoeken om in de dienst van God af te nemen, niet blijde moeten wezen met een voorwendsel om een plicht na te laten, maar ons veeleer moeten verheugen met een gelegenheid om meer dan het gewone te doen in de Godsdienst. Als wij de huisgodsdienst hebben waargenomen, dan moeten wij niet denken dat dit ons nu ontheft van de plicht om in het verborgen Gods aangezicht te zoeken, of dat wij op de dagen als wij naar de kerk gaan geen huisgodsdienst behoeven te hebben, want wij moeten altijd overvloedig zijn in het werk des Heeren.
2. Op de verzoendag. Boven en behalve al de diensten op die dag, waarvan wij de instelling hadden in Leviticus 16:1, en die, naar men zou denken, genoeg moeite en last oplegden wordt hier nog bevolen brandoffers te offeren, Numbers 29:8. Want in ons geloof en onze bekering, de twee grote genadegaven van het Evangelie, die door hetgeen op die dag verricht werd zijn afgeschaduwd, moeten wij het oog hebben op de eer en heerlijkheid Gods, die zuiver en alleen bedoeld was in de brandoffers. Er moest ook een geitebok als zondoffer zijn, behalve het zondoffer van de verzoeningen, Numbers 29:11 hetgeen te kennen geeft, dat er zelfs in onze uitdrukkingen van berouw zoveel fouten en gebreken zijn, dat wij deel moeten hebben in een offer ter verzoening van de schuld zelfs van dat deel van de heilige dingen. Hoewel wij geen berouw moeten hebben van ons berouw, moeten wij er wel berouw van hebben, dat ons berouw niet dieper, niet hartgrondiger was. Ook werd hiermede de onvolkomenheid aangeduid van de offeranden van de wet, en haar ongenoegzaamheid om de zonde weg te nemen, want op dezelfde dag dat het zondoffer van de verzoening gebracht werd, moest nog een ander zondoffer gebracht worden. Maar hetgeen van de wet onmogelijk was, dewijl zij door het vlees krachteloos was, dat heeft Christus gedaan.
Verzen 12-22
Numeri 29:12-22Kort na de verzoendag, de dag waarop de mensen hun zielen moesten verootmoedigen, volgde het feest van de loofhutten, waarop zij zich voor het aangezicht des Heeren moesten verblijden, want die met tranen zaaien, zullen weldra met gejuich maaien. Aan de vorige wetten betreffende dit feest, die wij hadden in Leviticus 23:34 en verv. zijn hier nog aanwijzingen toegevoegd nopens de vuuroffers, die zij gedurende de zeven dagen van dat feest de Heere moesten offeren, Leviticus 23:36.
Merk hier op:
1. Hun dagen van blijdschap en verheuging moesten dagen zijn van offeranden. Een blijmoedige stemming doet ons geen kwaad, en is geen kwaad teken, als die stemming ons niet ongeschikt maakt voor de plichten van de onmiddellijke dienst van God, maar veeleer ons hart er toe aanspoort en verruimt.
2. Al de dagen van hun wonen in loofhutten moesten zij offeranden offeren. Zolang wij nog hier in de tabernakelstaat zijn, is het ons belang en onze plicht, om voortdurend gemeenschap te onderhouden met God, ook zal het onzekere, het onvaste, van onze toestand ons niet verontschuldigen, als wij de plichten van Gods eredienst veronachtzamen.
3. De offeranden van al die zeven dagen worden, hoewel zij in niets verschilden dan in het getal van de varren, allen afzonderlijk voorgeschreven, hetgeen toch geen ijdele herhaling is, want God wilde hen leren zeer nauwkeurig te zijn in het waarnemen van deze diensten, en in het werk van elke dag het oog van het geloof op de inzetting gericht te houden. Evenzo wordt er door te kennen gegeven dat de herhaling van dezelfde diensten, indien zij verricht worden met een oprecht hart en met het gestadige vuur van Godvruchtige liefde, voor God geen vermoeienis is, en daarom moeten wij er ons ook niet aan ergeren, en zeggen: zie wat een vermoeidheid!
4. Het aantal varren (die het kostbaarste waren van het offer) werd met iedere dag minder. Op de eerste dag van het feest moesten zij er dertien offeren, op de tweede dag slechts twaalf, op de derde dag elf enz, zodat zij op de zevende dag zeven offerden. En hoewel de laatste dag de grote dag was van het feest en met een heilige samenroeping werd gevierd, moesten zij toch slechts n var offeren, en terwijl zij op al de andere dagen twee rammen en veertien lammeren offerden, offerden zij op die dag slechts n ram en zeven lammeren. Zo was het de wil van de wetgever, en dat is reden genoeg voor de wet. Sommigen opperen het denkbeeld dat God hierin de zwakheid aanzag van het vlees, dat geneigd is over de onkosten te morren van de Godsdienst, daarom wordt bevolen dat die al minder en minder moeten worden, opdat zij niet zouden klagen, dat God "hen" "deed dienen met spijsoffer" Isaiah 43:23. Of wel, er wordt hun hiermede te kennen gegeven, dat de bedeling van de wet zal verouden, en ten laatste verdwijnen, en de menigte van hun offers eindigen zal in een groot offer, oneindig kostelijker dan die allen. Het was op de laatste dag van het feest, nadat al die offers geofferd waren, dat onze Heere Jezus stond en riep tot hen, die nog dorstten naar de gerechtigheid, (zich bewust zijnde van de ongenoegzaamheid van deze offers om hen te rechtvaardigen)" tot Hem te komen en te" "drinken", John 7:37.
5. De spijsoffers en drankoffers vergezelden al die offers naar hun getal en naar de wijze. Al is er nog zoveel vlees, is er toch geen maaltijd zonder brood en drank, daarom moeten die nooit weggelaten worden van Gods altaar, dat Zijn tafel was. Wij moeten niet denken dat veel doen in de Godsdienst Gode welbehaaglijk zal zijn, zo wij het niet goed doen en naar de door God bepaalde wijze.
6. Op elke dag moet er een zondoffer zijn, zoals op andere feesten. Onze brandofferen des lofs kunnen Gode niet welbehaaglijk zijn, tenzij wij deel hebben aan het grote zoenoffer door Christus geofferd, toen Hij zich voor ons ten zondoffer heeft gesteld.
7. Zelfs als al die offeranden geofferd werden moet het gedurige brandoffer niet achterwege blijven, noch des morgens noch des avonds, dat moet iedere dag het eerst geofferd worden in de morgen, en het laatst in de avond. Geen buitengewone diensten moeten de vastgestelde oefeningen van de Godsvrucht verdringen.
Eindelijk. Hoewel al deze diensten door de gehele vergadering moesten geschieden, en op algemene onkosten, moesten toch particuliere personen God verheerlijken met hun geloften en vrijwillige offers, Numbers 29:39. Toen God gebood dat zij dit moesten doen, heeft Hij plaats en ruimte gelaten voor edelmoedigheid in hun Godsvrucht, voor zeer veel, dat zij nog mogen doen, geen andere wijze van Godsverering bedenkende, maar overvloedig zijnde in deze, zoals in 2 Chronicles 30:23,2 Chronicles 30:24. Er zijn in Leviticus uitvoerige aanwijzingen gegeven betreffende al de soorten van offeranden, die door particuliere personen gebracht moesten worden, overeenkomstig de leidingen van Gods voorzienigheid met hen. Hoewel ieder Israëliet deel had in deze algemene offers, moet hij toch niet denken dat die in de plaats kunnen komen van zijn geloften en vrijwillige offers. En zo zal het gebed van onze leraren met ons en voor ons ons niet vrijstellen van ook zelf te bidden.
Verzen 12-22
Numeri 29:12-22Kort na de verzoendag, de dag waarop de mensen hun zielen moesten verootmoedigen, volgde het feest van de loofhutten, waarop zij zich voor het aangezicht des Heeren moesten verblijden, want die met tranen zaaien, zullen weldra met gejuich maaien. Aan de vorige wetten betreffende dit feest, die wij hadden in Leviticus 23:34 en verv. zijn hier nog aanwijzingen toegevoegd nopens de vuuroffers, die zij gedurende de zeven dagen van dat feest de Heere moesten offeren, Leviticus 23:36.
Merk hier op:
1. Hun dagen van blijdschap en verheuging moesten dagen zijn van offeranden. Een blijmoedige stemming doet ons geen kwaad, en is geen kwaad teken, als die stemming ons niet ongeschikt maakt voor de plichten van de onmiddellijke dienst van God, maar veeleer ons hart er toe aanspoort en verruimt.
2. Al de dagen van hun wonen in loofhutten moesten zij offeranden offeren. Zolang wij nog hier in de tabernakelstaat zijn, is het ons belang en onze plicht, om voortdurend gemeenschap te onderhouden met God, ook zal het onzekere, het onvaste, van onze toestand ons niet verontschuldigen, als wij de plichten van Gods eredienst veronachtzamen.
3. De offeranden van al die zeven dagen worden, hoewel zij in niets verschilden dan in het getal van de varren, allen afzonderlijk voorgeschreven, hetgeen toch geen ijdele herhaling is, want God wilde hen leren zeer nauwkeurig te zijn in het waarnemen van deze diensten, en in het werk van elke dag het oog van het geloof op de inzetting gericht te houden. Evenzo wordt er door te kennen gegeven dat de herhaling van dezelfde diensten, indien zij verricht worden met een oprecht hart en met het gestadige vuur van Godvruchtige liefde, voor God geen vermoeienis is, en daarom moeten wij er ons ook niet aan ergeren, en zeggen: zie wat een vermoeidheid!
4. Het aantal varren (die het kostbaarste waren van het offer) werd met iedere dag minder. Op de eerste dag van het feest moesten zij er dertien offeren, op de tweede dag slechts twaalf, op de derde dag elf enz, zodat zij op de zevende dag zeven offerden. En hoewel de laatste dag de grote dag was van het feest en met een heilige samenroeping werd gevierd, moesten zij toch slechts n var offeren, en terwijl zij op al de andere dagen twee rammen en veertien lammeren offerden, offerden zij op die dag slechts n ram en zeven lammeren. Zo was het de wil van de wetgever, en dat is reden genoeg voor de wet. Sommigen opperen het denkbeeld dat God hierin de zwakheid aanzag van het vlees, dat geneigd is over de onkosten te morren van de Godsdienst, daarom wordt bevolen dat die al minder en minder moeten worden, opdat zij niet zouden klagen, dat God "hen" "deed dienen met spijsoffer" Isaiah 43:23. Of wel, er wordt hun hiermede te kennen gegeven, dat de bedeling van de wet zal verouden, en ten laatste verdwijnen, en de menigte van hun offers eindigen zal in een groot offer, oneindig kostelijker dan die allen. Het was op de laatste dag van het feest, nadat al die offers geofferd waren, dat onze Heere Jezus stond en riep tot hen, die nog dorstten naar de gerechtigheid, (zich bewust zijnde van de ongenoegzaamheid van deze offers om hen te rechtvaardigen)" tot Hem te komen en te" "drinken", John 7:37.
5. De spijsoffers en drankoffers vergezelden al die offers naar hun getal en naar de wijze. Al is er nog zoveel vlees, is er toch geen maaltijd zonder brood en drank, daarom moeten die nooit weggelaten worden van Gods altaar, dat Zijn tafel was. Wij moeten niet denken dat veel doen in de Godsdienst Gode welbehaaglijk zal zijn, zo wij het niet goed doen en naar de door God bepaalde wijze.
6. Op elke dag moet er een zondoffer zijn, zoals op andere feesten. Onze brandofferen des lofs kunnen Gode niet welbehaaglijk zijn, tenzij wij deel hebben aan het grote zoenoffer door Christus geofferd, toen Hij zich voor ons ten zondoffer heeft gesteld.
7. Zelfs als al die offeranden geofferd werden moet het gedurige brandoffer niet achterwege blijven, noch des morgens noch des avonds, dat moet iedere dag het eerst geofferd worden in de morgen, en het laatst in de avond. Geen buitengewone diensten moeten de vastgestelde oefeningen van de Godsvrucht verdringen.
Eindelijk. Hoewel al deze diensten door de gehele vergadering moesten geschieden, en op algemene onkosten, moesten toch particuliere personen God verheerlijken met hun geloften en vrijwillige offers, Numbers 29:39. Toen God gebood dat zij dit moesten doen, heeft Hij plaats en ruimte gelaten voor edelmoedigheid in hun Godsvrucht, voor zeer veel, dat zij nog mogen doen, geen andere wijze van Godsverering bedenkende, maar overvloedig zijnde in deze, zoals in 2 Chronicles 30:23,2 Chronicles 30:24. Er zijn in Leviticus uitvoerige aanwijzingen gegeven betreffende al de soorten van offeranden, die door particuliere personen gebracht moesten worden, overeenkomstig de leidingen van Gods voorzienigheid met hen. Hoewel ieder Israëliet deel had in deze algemene offers, moet hij toch niet denken dat die in de plaats kunnen komen van zijn geloften en vrijwillige offers. En zo zal het gebed van onze leraren met ons en voor ons ons niet vrijstellen van ook zelf te bidden.