Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Numbers 26". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/numbers-26.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Numbers 26". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, NUMERI 26Dit boek wordt Numeri genoemd naar de tellingen van de kinderen Israëls, waarvan het mededeling doet. Eenmaal werden zij geteld aan de berg Sinai in het eerste jaar nadat zij uit Egypte waren getogen waarvan wij het bericht hadden in Numbers 1:1 en 2. En nu worden zij voor de tweede maal geteld in de vlakke velden van Moab, even v r zij Kanan binnentrokken, en daarvan hebben wij een bericht in dit hoofdstuk.
I. Er worden orders voor gegeven, Numbers 26:1.
II. Een register van de geslachten en getallen van iedere stam, Numbers 26:5, en de som totaal, Numbers 26:51.
III. Er worden regels aangeduid volgens welke het land onder hen verdeeld moest worden, Numbers 26:52.
IV. De geslachten en getallen van de Levieten afzonderlijk, Numbers 26:57.
V. Er wordt nota genomen van de vervulling van de bedreiging met de dood van hen die het eerst geteld werden, Numbers 26:63, en hierop schijnt bij deze telling bijzonder acht geslagen te zijn.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, NUMERI 26Dit boek wordt Numeri genoemd naar de tellingen van de kinderen Israëls, waarvan het mededeling doet. Eenmaal werden zij geteld aan de berg Sinai in het eerste jaar nadat zij uit Egypte waren getogen waarvan wij het bericht hadden in Numbers 1:1 en 2. En nu worden zij voor de tweede maal geteld in de vlakke velden van Moab, even v r zij Kanan binnentrokken, en daarvan hebben wij een bericht in dit hoofdstuk.
I. Er worden orders voor gegeven, Numbers 26:1.
II. Een register van de geslachten en getallen van iedere stam, Numbers 26:5, en de som totaal, Numbers 26:51.
III. Er worden regels aangeduid volgens welke het land onder hen verdeeld moest worden, Numbers 26:52.
IV. De geslachten en getallen van de Levieten afzonderlijk, Numbers 26:57.
V. Er wordt nota genomen van de vervulling van de bedreiging met de dood van hen die het eerst geteld werden, Numbers 26:63, en hierop schijnt bij deze telling bijzonder acht geslagen te zijn.
Verzen 1-4
Numeri 26:1-4Merk hier op:
1. Dat Mozes het volk niet anders geteld heeft, dan wanneer God het hem gebood. David heeft het in zijn tijd gedaan zonder een gebod van God, en het is hem duur te staan gekomen. God was Israëls koning, en Hij wilde niet, dat die daad van gezag gedaan zou worden, dan op Zijn uitdrukkelijk bevel. Mozes had nu misschien gehoord van de zegen, die Bileam, zeer tegen zijn zin en wil, genoodzaakt was geweest over Israël uit te spreken, en in het bijzonder van zijn nota nemen van hun aantal en dit getuigenis van hun kracht en heerlijkheid, afgelegd door een tegenstander, behaagt hem wel, ofschoon hij het juiste getal van het volk niet kent, voordat God hem nu zegt er de som van op te nemen.
2. Eleazar wordt hem voor die opdracht toegevoegd, zoals Aaron het tevoren geweest is, waardoor God Eleazar eerde voor de oudsten van zijn volk en hem bevestigde in de opvolging.
3. Het was terstond na de plaag, dat die telling bevolen werd, om te tonen dat God in Zijn gerechtigheid wel met hen gestreden heeft in die alles-wegvagende pestilentie, maar toch geen einde met hen gemaakt had, noch hen geheel en al zou verstoten. Gods Israël zal niet aan het verderf worden prijsgegeven al worden zij ook streng gekastijd.
4. Zij moesten nu dezelfde methode volgen als bij de eerste telling, alleen diegenen tellende die ten heire uittrekken, want dat was de dienst, die zij thans hadden te volbrengen.
Verzen 1-4
Numeri 26:1-4Merk hier op:
1. Dat Mozes het volk niet anders geteld heeft, dan wanneer God het hem gebood. David heeft het in zijn tijd gedaan zonder een gebod van God, en het is hem duur te staan gekomen. God was Israëls koning, en Hij wilde niet, dat die daad van gezag gedaan zou worden, dan op Zijn uitdrukkelijk bevel. Mozes had nu misschien gehoord van de zegen, die Bileam, zeer tegen zijn zin en wil, genoodzaakt was geweest over Israël uit te spreken, en in het bijzonder van zijn nota nemen van hun aantal en dit getuigenis van hun kracht en heerlijkheid, afgelegd door een tegenstander, behaagt hem wel, ofschoon hij het juiste getal van het volk niet kent, voordat God hem nu zegt er de som van op te nemen.
2. Eleazar wordt hem voor die opdracht toegevoegd, zoals Aaron het tevoren geweest is, waardoor God Eleazar eerde voor de oudsten van zijn volk en hem bevestigde in de opvolging.
3. Het was terstond na de plaag, dat die telling bevolen werd, om te tonen dat God in Zijn gerechtigheid wel met hen gestreden heeft in die alles-wegvagende pestilentie, maar toch geen einde met hen gemaakt had, noch hen geheel en al zou verstoten. Gods Israël zal niet aan het verderf worden prijsgegeven al worden zij ook streng gekastijd.
4. Zij moesten nu dezelfde methode volgen als bij de eerste telling, alleen diegenen tellende die ten heire uittrekken, want dat was de dienst, die zij thans hadden te volbrengen.
Verzen 5-51
Numeri 26:5-51Dit is het register van de stammen zoals zij nu ingeschreven waren, naar dezelfde orde waarmee zij in Numbers 1:1 geteld waren.
Merk hier op:
1. Dat van elke stam de geslachten vermeld worden, dat is: van de afstammelingen van de verschillende zonen van de patriarchen tot wier eer zij naar hun naam genoemd zijn. De geslachten van de twaalf stammen worden aldus geteld: van Dan slechts een geslacht, want Dan heeft maar een zoon gehad, en toch was die stam de talrijkste van alle, behalve die van Juda, Numbers 26:42, Numbers 26:43. Zijn begin was gering, maar zijn laatste is zeer vermeerderd geworden. Zebulon was verdeeld in drie geslachten, Efraïm in vier, Issaschar in vier, Nafthali in vier en Ruben in vier, Juda Simeon en Aser hadden ieder vijf geslachten. Gad en Benjamin hadden ieder zeven geslachten, en Manasse had acht. Benjamin heeft tien zonen naar Egypte gebracht. Genesis 46:21, maar drie van hen zijn of kinderloos gestorven, of hun geslachten zijn uitgestorven, want wij vinden hier van slechts zeven de namen bewaard, en die gehele stam behoort niet tot de talrijkste, want in de opbouw van geslachten en volken bindt Gods voorzienigheid zich niet aan hetgeen ons waarschijnlijk voorkomt. De onvruchtbare heeft zeven gebaard, en die vele kinderen had is krachteloos geworden 1 Samuel 2:5.
2. De getallen van elke stam. Als wij deze getallen vergelijken met die, welke voortkwamen uit hun telling bij de berg Sinai, dan vinden wij dat de som totaal bijna gelijk is. Thans bedraagt de gehele som achttien honderd en twintig minder dan toen, en toch is van zeven stammen het getal toegenomen. Juda nam toe met negentien honderd, Issaschar met negen duizend negen honderd, Zebulon met drie duizend een honderd, Manasse met twintig duizend vijf honderd, Benjamin met tien duizend twee honderd, Dan met zeventien honderd Aser met elf duizend negen honderd. Maar die toeneming werd meer dan opgewogen door de afneming van de vijf andere stammen. Ruben nam af met twee duizend zeven honderd en zeventig, Simeon met zeven en dertig duizend een honderd, Gad met vijf duizend een honderd en vijftig, Efraïm met acht duizend en Nafthali met acht duizend. Hierin hebben wij op te merken:
a. Dat alle drie stammen, welke gelegerd waren onder de banier van Juda, die de voorvader was van Christus, zijn toegenomen, want Zijn kerk zal gebouwd en vermeerderd worden.
b. Dat geen van de stammen zo sterk was toegenomen als die van Manasse die bij de vorige telling de kleinste van al de stammen was, slechts twee en dertig duizend twee honderd bedroeg, terwijl hij hier een van de grootste is, en zijn broeder Efraïm, die daar talrijk was, is nu hier een van de minsten. Jakob had zijn handen kruiselings op hun hoofden gelegd, en Efraïm boven Manasse gesteld waarop de Efraïmieten zich misschien verhovaardigd hebben, zodat zij hun broeders, de Manassieten, gingen vertreden, maar toen de Heere zag, dat Manasse veracht was, heeft Hij hem aldus uitermate doen vermenigvuldigen want het is Zijn heerlijkheid de zwakken te hulp te komen en hen die neergeworpen zijn, op te richten.
c. Dat geen van de stammen zo sterk afnam als die van Simeon, van negen en vijftig duizend drie honderd, verminderde hij op twee en twintig duizend twee honderd dus bijna tot op een derde van hetgeen hij geweest is. Een geheel geslacht van die stam (namelijk dat van Ohad, vermeld in Exodus 6:14, was uitgestorven in de woestijn. Vandaar dat Simeon niet genoemd wordt in de zegen van Mozes, Deuteronomy 33:1, en dat het erfdeel van die stam in Kanan onaanzienlijk was, het was slechts onder het snoer van de kinderen van Juda, Joshua 19:9. Sommigen maken de gissing dat de meesten van de vier en twintig duizend, die aan de plaag gestorven zijn om de ongerechtigheid van Peor, tot die stam behoorden, want Zimri, die een aanvoerder was in die ongerechtigheid, was een overste van die stam, velen van zijn stamgenoten zullen dus door zijn invloed zijn verderfenissen zijn nagevolgd.
3. In het bericht van de stam van Ruben wordt melding gemaakt van de rebellie van Dathan en Abiram, die van die stam hadden een bondgenootschap met Korach, een Leviet Numbers 26:9. Hoewel de geschiedenis er van slechts enige hoofdstukken vroeger uitvoerig verhaald is, wordt er hier toch weer melding van gemaakt, als gepast om bij het nageslacht in herinnering te blijven, er aan te denken telkenmale als zij hun stamboom aanzagen en behagen vonden in de oudheid van hun geslachten en de heerlijkheid van hun voorouders, opdat zij zich een zaad van kwaaddoeners zouden noemen. Twee dingen worden hier van hen gezegd:
a. Dat zij vermaard of beroemd waren in de vergadering, Numbers 26:9. Waarschijnlijk waren zij merkwaardig wegens hun vernuft, hun werkzaamheid en hun geschiktheid voor zaken. Deze Dathan en Abiram hadden ter bestemder tijd onder God en Mozes tot eer kunnen komen, maar hun eerzuchtig gemoed bracht hen er toe om tegen God en Mozes te strijden, en toen zij twistten met de een, twistten zij ook met de ander. En wat was het gevolg?
b. Dat zij, die beroemd hadden kunnen worden, berucht werden, zij werden tot een teken, Numbers 26:10. Zij zijn tot gedenktekenen gemaakt van de Goddelijke gerechtigheid, in hun verderf toonde God zich heerlijk in heiligheid, en zo werden zij gesteld tot een waarschuwing aan anderen in alle eeuwen, om zich te wachten om in de voetstappen te treden van hun hoogmoed en rebellie. Er wordt hier nota genomen van de bewaring van de kinderen van Korach, Numbers 26:11, zij stierven niet, zoals de kinderen van Dathan en Abiram, ongetwijfeld omdat zij zich rein gehouden hebben van de besmetting, en zich niet bij de opstand wilden voegen, neen, zelfs niet met hun eigen vader. Indien wij niet delen in de zonde van de zondaren, dan zullen wij ook niet delen in hun plagen. Deze kinderen van Korach waren later van grote dienst voor de kerk, daar zij door David aangesteld werden als zangers in het huis des Heeren, vandaar dat vele psalmen gezegd worden te zijn voor de kinderen van Korach, en misschien moesten zij zolang daarna zijn naam dragen, veeleer dan die van een hunner andere voorvaderen, als een waarschuwing aan henzelf en als een voorbeeld van de macht van God die deze keurige vruchten uit die bittere wortel heeft doen voortkomen. De kinderen van geslachten, die geschandvlekt waren, moeten er naar streven om door hoge deugden de schande van hun vaderen af te wissen.
Verzen 5-51
Numeri 26:5-51Dit is het register van de stammen zoals zij nu ingeschreven waren, naar dezelfde orde waarmee zij in Numbers 1:1 geteld waren.
Merk hier op:
1. Dat van elke stam de geslachten vermeld worden, dat is: van de afstammelingen van de verschillende zonen van de patriarchen tot wier eer zij naar hun naam genoemd zijn. De geslachten van de twaalf stammen worden aldus geteld: van Dan slechts een geslacht, want Dan heeft maar een zoon gehad, en toch was die stam de talrijkste van alle, behalve die van Juda, Numbers 26:42, Numbers 26:43. Zijn begin was gering, maar zijn laatste is zeer vermeerderd geworden. Zebulon was verdeeld in drie geslachten, Efraïm in vier, Issaschar in vier, Nafthali in vier en Ruben in vier, Juda Simeon en Aser hadden ieder vijf geslachten. Gad en Benjamin hadden ieder zeven geslachten, en Manasse had acht. Benjamin heeft tien zonen naar Egypte gebracht. Genesis 46:21, maar drie van hen zijn of kinderloos gestorven, of hun geslachten zijn uitgestorven, want wij vinden hier van slechts zeven de namen bewaard, en die gehele stam behoort niet tot de talrijkste, want in de opbouw van geslachten en volken bindt Gods voorzienigheid zich niet aan hetgeen ons waarschijnlijk voorkomt. De onvruchtbare heeft zeven gebaard, en die vele kinderen had is krachteloos geworden 1 Samuel 2:5.
2. De getallen van elke stam. Als wij deze getallen vergelijken met die, welke voortkwamen uit hun telling bij de berg Sinai, dan vinden wij dat de som totaal bijna gelijk is. Thans bedraagt de gehele som achttien honderd en twintig minder dan toen, en toch is van zeven stammen het getal toegenomen. Juda nam toe met negentien honderd, Issaschar met negen duizend negen honderd, Zebulon met drie duizend een honderd, Manasse met twintig duizend vijf honderd, Benjamin met tien duizend twee honderd, Dan met zeventien honderd Aser met elf duizend negen honderd. Maar die toeneming werd meer dan opgewogen door de afneming van de vijf andere stammen. Ruben nam af met twee duizend zeven honderd en zeventig, Simeon met zeven en dertig duizend een honderd, Gad met vijf duizend een honderd en vijftig, Efraïm met acht duizend en Nafthali met acht duizend. Hierin hebben wij op te merken:
a. Dat alle drie stammen, welke gelegerd waren onder de banier van Juda, die de voorvader was van Christus, zijn toegenomen, want Zijn kerk zal gebouwd en vermeerderd worden.
b. Dat geen van de stammen zo sterk was toegenomen als die van Manasse die bij de vorige telling de kleinste van al de stammen was, slechts twee en dertig duizend twee honderd bedroeg, terwijl hij hier een van de grootste is, en zijn broeder Efraïm, die daar talrijk was, is nu hier een van de minsten. Jakob had zijn handen kruiselings op hun hoofden gelegd, en Efraïm boven Manasse gesteld waarop de Efraïmieten zich misschien verhovaardigd hebben, zodat zij hun broeders, de Manassieten, gingen vertreden, maar toen de Heere zag, dat Manasse veracht was, heeft Hij hem aldus uitermate doen vermenigvuldigen want het is Zijn heerlijkheid de zwakken te hulp te komen en hen die neergeworpen zijn, op te richten.
c. Dat geen van de stammen zo sterk afnam als die van Simeon, van negen en vijftig duizend drie honderd, verminderde hij op twee en twintig duizend twee honderd dus bijna tot op een derde van hetgeen hij geweest is. Een geheel geslacht van die stam (namelijk dat van Ohad, vermeld in Exodus 6:14, was uitgestorven in de woestijn. Vandaar dat Simeon niet genoemd wordt in de zegen van Mozes, Deuteronomy 33:1, en dat het erfdeel van die stam in Kanan onaanzienlijk was, het was slechts onder het snoer van de kinderen van Juda, Joshua 19:9. Sommigen maken de gissing dat de meesten van de vier en twintig duizend, die aan de plaag gestorven zijn om de ongerechtigheid van Peor, tot die stam behoorden, want Zimri, die een aanvoerder was in die ongerechtigheid, was een overste van die stam, velen van zijn stamgenoten zullen dus door zijn invloed zijn verderfenissen zijn nagevolgd.
3. In het bericht van de stam van Ruben wordt melding gemaakt van de rebellie van Dathan en Abiram, die van die stam hadden een bondgenootschap met Korach, een Leviet Numbers 26:9. Hoewel de geschiedenis er van slechts enige hoofdstukken vroeger uitvoerig verhaald is, wordt er hier toch weer melding van gemaakt, als gepast om bij het nageslacht in herinnering te blijven, er aan te denken telkenmale als zij hun stamboom aanzagen en behagen vonden in de oudheid van hun geslachten en de heerlijkheid van hun voorouders, opdat zij zich een zaad van kwaaddoeners zouden noemen. Twee dingen worden hier van hen gezegd:
a. Dat zij vermaard of beroemd waren in de vergadering, Numbers 26:9. Waarschijnlijk waren zij merkwaardig wegens hun vernuft, hun werkzaamheid en hun geschiktheid voor zaken. Deze Dathan en Abiram hadden ter bestemder tijd onder God en Mozes tot eer kunnen komen, maar hun eerzuchtig gemoed bracht hen er toe om tegen God en Mozes te strijden, en toen zij twistten met de een, twistten zij ook met de ander. En wat was het gevolg?
b. Dat zij, die beroemd hadden kunnen worden, berucht werden, zij werden tot een teken, Numbers 26:10. Zij zijn tot gedenktekenen gemaakt van de Goddelijke gerechtigheid, in hun verderf toonde God zich heerlijk in heiligheid, en zo werden zij gesteld tot een waarschuwing aan anderen in alle eeuwen, om zich te wachten om in de voetstappen te treden van hun hoogmoed en rebellie. Er wordt hier nota genomen van de bewaring van de kinderen van Korach, Numbers 26:11, zij stierven niet, zoals de kinderen van Dathan en Abiram, ongetwijfeld omdat zij zich rein gehouden hebben van de besmetting, en zich niet bij de opstand wilden voegen, neen, zelfs niet met hun eigen vader. Indien wij niet delen in de zonde van de zondaren, dan zullen wij ook niet delen in hun plagen. Deze kinderen van Korach waren later van grote dienst voor de kerk, daar zij door David aangesteld werden als zangers in het huis des Heeren, vandaar dat vele psalmen gezegd worden te zijn voor de kinderen van Korach, en misschien moesten zij zolang daarna zijn naam dragen, veeleer dan die van een hunner andere voorvaderen, als een waarschuwing aan henzelf en als een voorbeeld van de macht van God die deze keurige vruchten uit die bittere wortel heeft doen voortkomen. De kinderen van geslachten, die geschandvlekt waren, moeten er naar streven om door hoge deugden de schande van hun vaderen af te wissen.
Verzen 52-56
Numeri 26:52-56Mocht iemand vragen waarom er zo bijzonder rekening gehouden werd van de stammen en geslachten en van getal van het volk van Israël dan is hier het antwoord: naar hun toeneming werden zij bedeeld, niet door de gewone voorzienigheid Gods, maar naar belofte, en ter ere van de Goddelijke openbaring, wil God, dat er nota zal genomen worden van de vervulling van de belofte, zowel in hun toeneming als in hun erfdeel. Toen Mozes het volk had geteld, heeft God niet gezegd: Door deze zal het land veroverd worden, maar, dit als aangenomen beschouwende, zegt Hij hem: Aan deze zal het land uitgedeeld worden, zij, die nu ingeschreven zijn als de zonen Israëls, zullen toegelaten worden als erfgenamen van het land Kanan. Nu wordt bij de verdeling van het land onder deze stammen:
1. Aan Mozes de algemene regel van de billijkheid voorgeschreven, namelijk dat hij aan velen meer moest geven en aan weinigen minder, Numbers 26:54. Maar helaas, zover was hij van aan anderen te geven, dat hij zelf niets zal ontvangen, maar deze aanwijzing, die hem gegeven werd, was bestemd voor Jozua, zijn opvolger.
2. De toepassing van deze algemene regel moest geschieden door het lot Numbers 26:55. Niettegenstaande het aldus aan de wijsheid van hun vorst schijnt overgelaten, blijft de zaak toch ter eindbeslissing aan de voorzienigheid Gods, waarin zij hebben te berusten, al zou die nog zozeer ingaan tegen hun staatkunde en hun neiging, het land nochtans zal door het lot gedeeld worden. Als de God van de volkeren, en de God van Israël in het bijzonder, behoudt Hij zich voor de bepaling van hun woning te verordenen. En zo heeft Christus, onze Jozua, toen men Hem drong de plaats van een van Zijn discipelen te bepalen aan Zijn rechterhand, en die van een anderen aan Zijn linkerhand in Zijn koninkrijk, de soevereiniteit Zijns Vaders erkend in het beschikken hierover: Het staat bij Mij niet te geven. Jozua moet over de erfdelen in Kanan niet beschikken naar zijn eigen wil of neiging, het zal gegeven worden hun aan wie het bereid is van Mijn Vader.
Verzen 52-56
Numeri 26:52-56Mocht iemand vragen waarom er zo bijzonder rekening gehouden werd van de stammen en geslachten en van getal van het volk van Israël dan is hier het antwoord: naar hun toeneming werden zij bedeeld, niet door de gewone voorzienigheid Gods, maar naar belofte, en ter ere van de Goddelijke openbaring, wil God, dat er nota zal genomen worden van de vervulling van de belofte, zowel in hun toeneming als in hun erfdeel. Toen Mozes het volk had geteld, heeft God niet gezegd: Door deze zal het land veroverd worden, maar, dit als aangenomen beschouwende, zegt Hij hem: Aan deze zal het land uitgedeeld worden, zij, die nu ingeschreven zijn als de zonen Israëls, zullen toegelaten worden als erfgenamen van het land Kanan. Nu wordt bij de verdeling van het land onder deze stammen:
1. Aan Mozes de algemene regel van de billijkheid voorgeschreven, namelijk dat hij aan velen meer moest geven en aan weinigen minder, Numbers 26:54. Maar helaas, zover was hij van aan anderen te geven, dat hij zelf niets zal ontvangen, maar deze aanwijzing, die hem gegeven werd, was bestemd voor Jozua, zijn opvolger.
2. De toepassing van deze algemene regel moest geschieden door het lot Numbers 26:55. Niettegenstaande het aldus aan de wijsheid van hun vorst schijnt overgelaten, blijft de zaak toch ter eindbeslissing aan de voorzienigheid Gods, waarin zij hebben te berusten, al zou die nog zozeer ingaan tegen hun staatkunde en hun neiging, het land nochtans zal door het lot gedeeld worden. Als de God van de volkeren, en de God van Israël in het bijzonder, behoudt Hij zich voor de bepaling van hun woning te verordenen. En zo heeft Christus, onze Jozua, toen men Hem drong de plaats van een van Zijn discipelen te bepalen aan Zijn rechterhand, en die van een anderen aan Zijn linkerhand in Zijn koninkrijk, de soevereiniteit Zijns Vaders erkend in het beschikken hierover: Het staat bij Mij niet te geven. Jozua moet over de erfdelen in Kanan niet beschikken naar zijn eigen wil of neiging, het zal gegeven worden hun aan wie het bereid is van Mijn Vader.
Verzen 57-62
Numeri 26:57-62Levi was Gods stam, een stam, die niet met de overigen een erfdeel zou hebben in het land Kanan, en daarom ook niet met de overigen geteld werd, maar op zichzelf. Aldus werden zij geteld aan het begin van dit boek bij de berg Sinai, en daarom vielen zij niet onder het vonnis, uitgesproken over allen, die toen geteld waren, namelijk dat niemand van hen in Kanan zou komen dan Kaleb en Jozua, want van de Levieten, die niet met hen geteld waren, en ook niet met het leger moesten uittrekken, zijn Eleazar en Ithamar, en misschien nog anderen, die toen boven de twintig jaren oud waren zoals blijkt uit hoofdst. 4:16, 28 Kanan binnengegaan, en toch was deze stam bij deze tweede telling slechts met duizend toegenomen, en was nog altijd een van de kleinste stammen. Er wordt hier melding gemaakt van de dood van Nadab en Abihu wegens hun brengen van vreemd vuur voor het aangezicht des Heeren, zoals tevoren van de zonde en de straf van Korach, want deze dingen zijn hun overkomen tot voorbeelden.
Verzen 57-62
Numeri 26:57-62Levi was Gods stam, een stam, die niet met de overigen een erfdeel zou hebben in het land Kanan, en daarom ook niet met de overigen geteld werd, maar op zichzelf. Aldus werden zij geteld aan het begin van dit boek bij de berg Sinai, en daarom vielen zij niet onder het vonnis, uitgesproken over allen, die toen geteld waren, namelijk dat niemand van hen in Kanan zou komen dan Kaleb en Jozua, want van de Levieten, die niet met hen geteld waren, en ook niet met het leger moesten uittrekken, zijn Eleazar en Ithamar, en misschien nog anderen, die toen boven de twintig jaren oud waren zoals blijkt uit hoofdst. 4:16, 28 Kanan binnengegaan, en toch was deze stam bij deze tweede telling slechts met duizend toegenomen, en was nog altijd een van de kleinste stammen. Er wordt hier melding gemaakt van de dood van Nadab en Abihu wegens hun brengen van vreemd vuur voor het aangezicht des Heeren, zoals tevoren van de zonde en de straf van Korach, want deze dingen zijn hun overkomen tot voorbeelden.
Verzen 63-65
Numeri 26:63-65Hetgeen opmerkelijk is in het slot van dit verhaal, is de volvoering van het vonnis, uitgesproken over de murmureerders, Numbers 14:29, dat niet een van hen, die geteld waren, van twintig jaar oud en daarboven, (en dat waren de Levieten niet, want deze waren geteld f van een maand oud, of van dertig jaar tot vijftig) in Kanan zou komen behalve Kaleb en Jozua. Bij de monstering, die nu gehouden werd, zijn ongetwijfeld aan diegenen van iederen stam, die aangesteld waren om de getallen op te nemen bijzondere aanwijzingen gegeven om hun lijsten te vergelijken met de vorige en na te gaan of er van de getelden bij de berg Sinai nog enigen waren overgebleven, en het bleek, dat geen enkel man, die nu geteld was, toen ook geteld was, behalve Kaleb en Jozua, Numbers 26:64, Numbers 26:65. Hierin blijkt:
1. De rechtvaardigheid Gods, en Zijn getrouwheid aan Zijn bedreigingen, als het raadsbesluit eens is uitgegaan. Hij heeft gezworen in Zijn toorn, en wat Hij gezworen heeft, heeft Hij volbracht. Het is beter dat al die dode lichamen, al waren er ook tienmaal meer geweest, ter aarde vallen, dan dat het woord Gods ter aarde valt. Hoewel het opkomend geslacht met hen vermengd was, en velen van de schuldige en veroordeelde misdadigers het vonnis lang overleefd hebben, zelfs tot in het laatste van de veertig jaren, zijn zij toch allen op de een of andere wijze afgesneden, voordat deze telling geschiedde. Zij, die door God veroordeeld zijn, kunnen niet ontkomen, noch door als het ware opgelost te worden in de menigte, noch door uitstel van executie.
2. De goede tijding van God aan dit volkin weerwil van hun tergingen. Hoewel dit murmurerend geslacht uitgeroeid was, heeft God toch een ander geslacht verwekt, dat even talrijk was, zodat, hoewel deze omkwamen, de naam Israël toch niet uitgedelgd was, en het erfdeel van de belofte niet teloorging uit gebrek aan erfgenamen. En hoewel het getal iets minder was dan het bij de berg Sinai geweest is, hadden de thans getelden dit voordeel, dat zij allen mannen waren van middelbaren leeftijd tussen de twintig en de zestig jaren, in de bloei van hun ouderdom voor de dienst. Gedurende de acht en dertig jaren van hun omzwervingen in de woestijn hadden zij gelegenheid om bekend te worden met de wetten en inzettingen Gods, daar zij generlei werk of bezigheid hadden van burgerlijken of militairen aard om hen van die heilige studie af te leiden en Mozes en Aron hebbende, om hen te onderwijzen, alsmede Gods goede Geest, Nehemiah 9:20.
3. De getrouwheid Gods in de vervulling van Zijn belofte aan Kaleb en Jozua. Zij zouden er voor behoed worden om in dit algemene verderf te vallen, en zij zijn er voor behoed. De pijlen des doods, hoewel zij in de duisternis vliegen, vliegen toch niet in `t wilde, ook niet als zij het menigvuldigst vliegen, maar worden naar het bestemde doel gericht, en naar geen ander. Aan allen, die ten leven geschreven zijn, zal hun leven gegeven worden als een buit ook zelfs in de gevaarlijkste tijden. Duizenden mogen vallen aan hun rechterhand, en tien duizend aan hun linkerhand, maar zij zullen ontkomen.
Verzen 63-65
Numeri 26:63-65Hetgeen opmerkelijk is in het slot van dit verhaal, is de volvoering van het vonnis, uitgesproken over de murmureerders, Numbers 14:29, dat niet een van hen, die geteld waren, van twintig jaar oud en daarboven, (en dat waren de Levieten niet, want deze waren geteld f van een maand oud, of van dertig jaar tot vijftig) in Kanan zou komen behalve Kaleb en Jozua. Bij de monstering, die nu gehouden werd, zijn ongetwijfeld aan diegenen van iederen stam, die aangesteld waren om de getallen op te nemen bijzondere aanwijzingen gegeven om hun lijsten te vergelijken met de vorige en na te gaan of er van de getelden bij de berg Sinai nog enigen waren overgebleven, en het bleek, dat geen enkel man, die nu geteld was, toen ook geteld was, behalve Kaleb en Jozua, Numbers 26:64, Numbers 26:65. Hierin blijkt:
1. De rechtvaardigheid Gods, en Zijn getrouwheid aan Zijn bedreigingen, als het raadsbesluit eens is uitgegaan. Hij heeft gezworen in Zijn toorn, en wat Hij gezworen heeft, heeft Hij volbracht. Het is beter dat al die dode lichamen, al waren er ook tienmaal meer geweest, ter aarde vallen, dan dat het woord Gods ter aarde valt. Hoewel het opkomend geslacht met hen vermengd was, en velen van de schuldige en veroordeelde misdadigers het vonnis lang overleefd hebben, zelfs tot in het laatste van de veertig jaren, zijn zij toch allen op de een of andere wijze afgesneden, voordat deze telling geschiedde. Zij, die door God veroordeeld zijn, kunnen niet ontkomen, noch door als het ware opgelost te worden in de menigte, noch door uitstel van executie.
2. De goede tijding van God aan dit volkin weerwil van hun tergingen. Hoewel dit murmurerend geslacht uitgeroeid was, heeft God toch een ander geslacht verwekt, dat even talrijk was, zodat, hoewel deze omkwamen, de naam Israël toch niet uitgedelgd was, en het erfdeel van de belofte niet teloorging uit gebrek aan erfgenamen. En hoewel het getal iets minder was dan het bij de berg Sinai geweest is, hadden de thans getelden dit voordeel, dat zij allen mannen waren van middelbaren leeftijd tussen de twintig en de zestig jaren, in de bloei van hun ouderdom voor de dienst. Gedurende de acht en dertig jaren van hun omzwervingen in de woestijn hadden zij gelegenheid om bekend te worden met de wetten en inzettingen Gods, daar zij generlei werk of bezigheid hadden van burgerlijken of militairen aard om hen van die heilige studie af te leiden en Mozes en Aron hebbende, om hen te onderwijzen, alsmede Gods goede Geest, Nehemiah 9:20.
3. De getrouwheid Gods in de vervulling van Zijn belofte aan Kaleb en Jozua. Zij zouden er voor behoed worden om in dit algemene verderf te vallen, en zij zijn er voor behoed. De pijlen des doods, hoewel zij in de duisternis vliegen, vliegen toch niet in `t wilde, ook niet als zij het menigvuldigst vliegen, maar worden naar het bestemde doel gericht, en naar geen ander. Aan allen, die ten leven geschreven zijn, zal hun leven gegeven worden als een buit ook zelfs in de gevaarlijkste tijden. Duizenden mogen vallen aan hun rechterhand, en tien duizend aan hun linkerhand, maar zij zullen ontkomen.