Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Nehemiah 9". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/nehemiah-9.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Nehemiah 9". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, NEHEMIA 9De tiende dag van de zevende maand, tussen het feest van de gedachtenis van het geklank, Hoofdst. 8:3 en het Loofhuttenfeest, Nehemiah 9:15, was bestemd om de verzoendag te zijn, wij hebben alle reden om te denken dat die dag nauwgezet werd waargenomen, hoewel er geen melding van wordt gemaakt. Maar hier hebben wij een bericht van een vasten, dat veertien dagen later gehouden werd, met betrekking tot de tegenwoordige stand van hun zaken, en evenals de verzoendag was het een dag van verootmoediging. Er is een tijd om te wenen, zowel als een tijd om te lachen. Wij hebben hier het bericht
I. Hoe dit vasten werd gehouden, Nehemiah 9:1..
II. Wat de onderwerpen waren van gebed tot God, dat bij deze gelegenheid gedaan werd, waarin zij dankerkentenis deden van Gods goedertierenheden en een boetvaardige belijdenis van hun zonde, en zich met ootmoed onderwierpen aan de rechtvaardige hand van God in de oordelen, die over hen gebracht werden, en eindigden met een plechtig besluit van vernieuwde gehoorzaamheid, Nehemiah 9:4.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, NEHEMIA 9De tiende dag van de zevende maand, tussen het feest van de gedachtenis van het geklank, Hoofdst. 8:3 en het Loofhuttenfeest, Nehemiah 9:15, was bestemd om de verzoendag te zijn, wij hebben alle reden om te denken dat die dag nauwgezet werd waargenomen, hoewel er geen melding van wordt gemaakt. Maar hier hebben wij een bericht van een vasten, dat veertien dagen later gehouden werd, met betrekking tot de tegenwoordige stand van hun zaken, en evenals de verzoendag was het een dag van verootmoediging. Er is een tijd om te wenen, zowel als een tijd om te lachen. Wij hebben hier het bericht
I. Hoe dit vasten werd gehouden, Nehemiah 9:1..
II. Wat de onderwerpen waren van gebed tot God, dat bij deze gelegenheid gedaan werd, waarin zij dankerkentenis deden van Gods goedertierenheden en een boetvaardige belijdenis van hun zonde, en zich met ootmoed onderwierpen aan de rechtvaardige hand van God in de oordelen, die over hen gebracht werden, en eindigden met een plechtig besluit van vernieuwde gehoorzaamheid, Nehemiah 9:4.
Verzen 1-3
Nehemia 9:1-3Wij hebben hier een algemeen bericht van een openbaar vasten gehouden door de kinderen Israëls, waarschijnlijk op bevel van Nehemia door en met het advies en de instemming van de hoofden van de vaderen. Het was een vasten, door mensen verordineerd, maar zulk een vasten als God verkiest, want,
1. Het was een dag om de ziel te kwellen Jeremiah 58:5. Waarschijnlijk zijn zij in de voorhoven des tempels bijeengekomen, en daar verschenen zij, bedekt met zakken, in de houding van rouwbedrijvenden, met aarde op hun hoofd, Nehemiah 9:1. Door deze uitwendige tekenen van smart en verootmoediging gaven zij eer aan God, namen zij voor zich de beschaamdheid des aangezichts, en wekten zij elkaar op tot berouw en bekering. Zij werden weerhouden van te wenen, Nehemiah 8:10, maar nu werd hun gezegd te wenen. De vreugde van onze heilige feesten moet plaats maken voor de smart van ons plechtig vasten, als dit gekomen is. Alles is schoon op zijn tijd.
2. Het was een dag "om de knopen van de goddeloosheid los te" "maken," en dat is het vasten hetwelk God verkiest, Isaiah 58:6. Zonder dit is ons gaan in zak en as slechts scherts of spotternij. Omdat het zaad Israëls een heilig zaad was, gewijd aan God en voortreffelijker dan hun naburen, hebben zij zich afgescheiden van alle vreemden met wie zij zich hadden vermengd en zich hadden verzwagerd, Nehemiah 9:2. Ezra had hen enige jaren tevoren gescheiden van hun vreemde vrouwen, maar zij waren weer in dezelfde zonde gevallen, en hadden of huwelijken met hen aangegaan, of vriendschapsbetrekkingen met hen aangeknoopt, en waren in zo'n vertrouwelijker omgang met hen gekomen, dat het hun tot een strik werd. Maar nu scheidden zij zich af van de vreemde kinderen, zowel als van de vreemde vrouwen. Zij die zich door gebed en verbond bij God willen voegen, moeten scheiden van de zonden en van de zondaren, want wat gemeenschap heeft het licht met de duisternis?
3. Het was een dag van gemeenschapsoefening met God, zij hebben "Hem," ja "Hem gevast," Zacheria 7:5..
a. Zij spraken totHem in het gebed, offerden Hem hun Godvruchtige aandoeningen in hun belijdenis van zonde en hun aanbidding van Hem als de Heere en hun God. Vasten zonder gebed is een lichaam zonder een ziel.
b. Door Zijn woord hoorden zij Hem spreken tot hen, want zij lazen in het boek van de wet, hetgeen zeer gepast is op vastendagen, opdat wij in de spiegel van de wet onze gebreken en verontreinigingen zien zullen, en zullen weten wat wij hebben te erkennen en wat wij moeten verbeteren. Het woord zal het gebed leiden en opwekken, want door het woord komt de Geest onze zwakheden te hulp.
Merk op, hoe de tijd gelijkelijk verdeeld was tussen deze twee. Drie uren-want dat is het vierde gedeelte van een dag-brachten zij door met het lezen, verklaren en toepassen van de Schrift, en drie uren met het belijdenis doen van hun zonde en met gebed, zodat zij zes uren achter elkaar bleven en al die tijd doorbrachten in plechtige Godsdienstige handelingen zonder te zeggen: Zie wat een vermoeidheid! Door die afwisseling in hun Godsdienstoefening werd zij minder eentonig, en gelijk het woord, dat zij lazen hun stof gaf voor gebed, zo heeft het gebed hun het woord nog meer nuttig doen zijn. Bisschop Patrick denkt dat zij al de twaalf uren van de dag in Godsdienstoefeningen doorbrachten, dat zij van zes uur tot negen uur in de morgen lazen, en dan van negen tot twaalf uur baden, van twaalf tot drie uur wederom lazen, en van drie uur tot zes uur in de avond weer baden. Het werk van een vastendag is een goed werk, en daarom moeten wij pogen om een dagwerk ervan tot een goeden dag werk te maken.
Verzen 1-3
Nehemia 9:1-3Wij hebben hier een algemeen bericht van een openbaar vasten gehouden door de kinderen Israëls, waarschijnlijk op bevel van Nehemia door en met het advies en de instemming van de hoofden van de vaderen. Het was een vasten, door mensen verordineerd, maar zulk een vasten als God verkiest, want,
1. Het was een dag om de ziel te kwellen Jeremiah 58:5. Waarschijnlijk zijn zij in de voorhoven des tempels bijeengekomen, en daar verschenen zij, bedekt met zakken, in de houding van rouwbedrijvenden, met aarde op hun hoofd, Nehemiah 9:1. Door deze uitwendige tekenen van smart en verootmoediging gaven zij eer aan God, namen zij voor zich de beschaamdheid des aangezichts, en wekten zij elkaar op tot berouw en bekering. Zij werden weerhouden van te wenen, Nehemiah 8:10, maar nu werd hun gezegd te wenen. De vreugde van onze heilige feesten moet plaats maken voor de smart van ons plechtig vasten, als dit gekomen is. Alles is schoon op zijn tijd.
2. Het was een dag "om de knopen van de goddeloosheid los te" "maken," en dat is het vasten hetwelk God verkiest, Isaiah 58:6. Zonder dit is ons gaan in zak en as slechts scherts of spotternij. Omdat het zaad Israëls een heilig zaad was, gewijd aan God en voortreffelijker dan hun naburen, hebben zij zich afgescheiden van alle vreemden met wie zij zich hadden vermengd en zich hadden verzwagerd, Nehemiah 9:2. Ezra had hen enige jaren tevoren gescheiden van hun vreemde vrouwen, maar zij waren weer in dezelfde zonde gevallen, en hadden of huwelijken met hen aangegaan, of vriendschapsbetrekkingen met hen aangeknoopt, en waren in zo'n vertrouwelijker omgang met hen gekomen, dat het hun tot een strik werd. Maar nu scheidden zij zich af van de vreemde kinderen, zowel als van de vreemde vrouwen. Zij die zich door gebed en verbond bij God willen voegen, moeten scheiden van de zonden en van de zondaren, want wat gemeenschap heeft het licht met de duisternis?
3. Het was een dag van gemeenschapsoefening met God, zij hebben "Hem," ja "Hem gevast," Zacheria 7:5..
a. Zij spraken totHem in het gebed, offerden Hem hun Godvruchtige aandoeningen in hun belijdenis van zonde en hun aanbidding van Hem als de Heere en hun God. Vasten zonder gebed is een lichaam zonder een ziel.
b. Door Zijn woord hoorden zij Hem spreken tot hen, want zij lazen in het boek van de wet, hetgeen zeer gepast is op vastendagen, opdat wij in de spiegel van de wet onze gebreken en verontreinigingen zien zullen, en zullen weten wat wij hebben te erkennen en wat wij moeten verbeteren. Het woord zal het gebed leiden en opwekken, want door het woord komt de Geest onze zwakheden te hulp.
Merk op, hoe de tijd gelijkelijk verdeeld was tussen deze twee. Drie uren-want dat is het vierde gedeelte van een dag-brachten zij door met het lezen, verklaren en toepassen van de Schrift, en drie uren met het belijdenis doen van hun zonde en met gebed, zodat zij zes uren achter elkaar bleven en al die tijd doorbrachten in plechtige Godsdienstige handelingen zonder te zeggen: Zie wat een vermoeidheid! Door die afwisseling in hun Godsdienstoefening werd zij minder eentonig, en gelijk het woord, dat zij lazen hun stof gaf voor gebed, zo heeft het gebed hun het woord nog meer nuttig doen zijn. Bisschop Patrick denkt dat zij al de twaalf uren van de dag in Godsdienstoefeningen doorbrachten, dat zij van zes uur tot negen uur in de morgen lazen, en dan van negen tot twaalf uur baden, van twaalf tot drie uur wederom lazen, en van drie uur tot zes uur in de avond weer baden. Het werk van een vastendag is een goed werk, en daarom moeten wij pogen om een dagwerk ervan tot een goeden dag werk te maken.
Verzen 4-38
Nehemia 9:4-38Wij hebben hier een bericht hoe het werk op deze vastendag gedaan werd.
I. De namen van de leraren, die dienst deden. Zij worden tweemaal opgegeven, Nehemiah 9:4, Nehemiah 9:6, met slechts enige verandering in de namen. Hetzij dat zij de een na de ander gebeden hebben naar de regel door de apostel gegeven: Gij "kunt allen, de een na de ander," "profeteren," 1 Corinthiers 14:31, of, naar sommigen denken, er waren acht onderscheidene vergaderingen op enige afstand van elkaar, en ieder van deze werd geleid door een Leviet.
II. Het werk zelf, dat zij deden.
1. Zij baden tot God, riepen tot Hem met luider stem, Nehemiah 9:4, om vergeving van Israëls zonden en om Gods gunst over hen. Zij riepen luid, niet opdat God hen te beter zou horen zoals de aanbidders van Bal gedaan hebben maar opdat het volk hen zou kunnen horen en om hun vurigheid van geest op te wekken.
2. Zij loofden God, want God te loven is niet ongepast of ontijdig op een vastendag, in al onze Godsdienstige verrichtingen moet het ons doel en streven zijn aan God de eer te geven van Zijn naam.
De inhoud van hun gebeden wordt ons hier meegedeeld, hetzij dat die vooraf opgesteld werd als een leidraad voor de Levieten, waarover zij dan konden uitweiden, of later herdacht als de hoofden, waarbij zij in hun gebed uitvoerig stilstonden, maar dit is niet zeker. Ongetwijfeld werd veel meer gezegd dan hier wordt meegedeeld, want anders zou het belijdenis doen van zonde en het aanbidden van God niet het vierde deel van een dag in beslag hebben genomen, en nog veel minder twee vierde delen.
In dit plechtig spreken tot God hebben wij:
A. Een eerbiedige aanbidding van God als een volmaakt en hoogheerlijk Wezen, en de bron van alle bestaan, Nehemiah 9:5, Nehemiah 9:6. De vergadering wordt uitgenodigd om haar instemming hiermede te kennen te geven door op te staan en zo wendt de leraar zich tot God: Geloofd zij de Naam Uwer heerlijkheid. God wordt hier aangebeden:
a. Als de ene, eniglevende en ware God Gij alleen zijt JHWH, uit Uzelf bestaande en onafhankelijk, buiten U is er geen God.
b. Als de Schepper aller dingen. Gij hebt gemaakt de hemel, de aarde en de zeeën en alles wat er in is. Het eerste artikel van ons geloof wordt gepast tot het eerste artikel gemaakt van onze lof.
c. Als de groten beschermer van de gehele schepping: "Gij onderhoudt alle schepselen, waaraan Gij het aanzijn hebt gegeven." Gods voorzienig verzorgen strekt zich uit over de hoogste wezens, want zij hebben het nodig, en over de geringsten, want zij worden door Hem niet veronachtzaamd. Wat God gemaakt heeft zal Hij bewaren, wat Hij doet zal in eeuwigheid zijn, Ecclesiastes 3:14. d. Als het voorwerp van van de schepselen lof, het heir van de hemelen, de wereld van de heilige engelen, aanbidt U, Nehemiah 9:6. Maar Uw naam is verhoogd boven allen lof en prijs, hij heeft de lof van de schepselen niet nodig, ook wordt door die lof niets toegevoegd aan zijn heerlijkheid. Het beste loven van Gods naam, zelfs dat van de engelen zelf, blijft nog ver achter bij wat hij waardig is. Hij is niet slechts verheven boven onze lof, maar boven alle lof. Voeg al de lof van hemel en aarde tezamen, en dan is nog het duizendste deel niet gezegd van hetgeen van de heerlijkheid Gods zou kunnen en moeten gezegd worden. Onze goedheid raakt niet tot Hem.
B. Een dankbare erkentenis van Gods gunsten aan Israël bewezen, waarvan velen hier ordelijk voor Zijn aangezicht opgesomd worden, en zeer ter zake, want:
a. Wij moeten alle gelegenheden te baat nemen om de goedertierenheden des Heeren te vermelden, en in elk gebed moeten wij Hem dank bewijzen.
b. Als wij onze zonden belijden, dan is het goed om te letten op de goedertierenheden van God als verzwaringen van onze zonden, opdat wij des te meer verootmoedigd en beschaamd zullen zijn en ons bij de schandelijke naam van ondankbaren zullen noemen.
c. Als wij in de tijd van de benauwdheid tot God gaan, om genade en hulp van Hem te verkrijgen, dat is het een aanmoediging voor ons geloof en onze hoop, om terug te zien op onze eigen en van onze vaderen ervaring, "Heere, Gij hebt ons vroeger wlgedaan, zal dit dan nu ongedaan worden gemaakt? Zijt Gij niet nog dezelfde God?
Laat ons kort de bijzondere voorbeelden nagaan van Gods goedertierenheden jegens Israël, die hier weer verhaald worden.
Ten eerste. De roeping van Abraham, Nehemiah 9:7. God heeft hem vele gunsten bewezen. "Gij hebt hem verkoren." Zijn genade in hem was machtig om hem uit Ur van de Chaldeën te brengen en, door hem de naam Abraham te geven, heeft Hij hem geëerd als de Zijne en hem verzekerd dat hij de vader van vele volken zal worden. "Aanschouwt Abraham, uw vader." Isaiah 51:2, en ziet in hem vrije genade verheerlijkt.
Ten tweede. Het verbond, dat God met hem gemaakt heeft, om aan hem en zijn zaad het land Kanan te geven, een type van het betere land, Nehemiah 9:8. En dit verbond was vast, want God heeft Abrahams hart getrouw bevonden voor Zijn aangezicht, en Hij heeft het getrouw bevonden omdat Hij het getrouw gemaakt had (want het geloof is niet van ons, het is Gods gave), en daarom vervulde Hij Zijn woorden. want bij de oprechten houdt Hij zich oprecht en waar Hij een getrouw hart vindt, zal Hij een getrouw God worden bevonden.
Ten derde. De verlossing van Israël uit Egypte, Nehemiah 9:9. Het was een geschikte tijd om die thans te gedenken, nu zij smeekten om de voltooiing van hun verlossing uit Babel. Toen werden zij verlost uit mededogen met hun benauwdheid, in antwoord op hun geroep, en om de hoogmoed en onbeschaamdheid van hun vervolgers tegen te staan, waarin zij trots gehandeld hebben, heeft God getoond "boven hen te zijn," Exodus 18:11, en zo verkreeg Hij zich een naam, want Hij zei: "Ik zal verheerlijkt worden aan" "Farao, " zelfs tot op de huidige dag wordt de naam van God verheerlijkt voor dat wonder. Het werd gedaan door een wonder, tekenen en wonderen werden gedaan om het tot stand te brengen, hun verlossing was het verderf van hun vijanden, zij werden in de diepte geworpen, even onherstelbaar als een steen in sterke wateren.
Ten vierde. Hun geleid worden in de woestijn door een wolk en vuurkolom, die hun de weg wees, waarin zij zouden wandelen, het teken gaf wanneer zij moesten verreizen en wanneer zij moesten rusten, al hun pleisterplaatsen regelde, Nehemiah 9:12. Zij was ook een zichtbaar teken van Gods tegenwoordigheid onder hen om hen te leiden en te behoeden. Zij maken hier nogmaals melding van, Nehemiah 9:19 opmerkende dat, hoewel zij door hun zonden God er toe hadden kunnen brengen om zich van hen terug te trekken en hen over te laten om in de woestijn te verdwalen en om te komen, Hij hen in Zijn menigvuldige goedertierenheid toch is blijven leiden, de wolk en vuurkolom niet van hen heeft weggenomen. Als zegeningen, die wij verbeurd hebben, ons niet worden ontnomen, dan zijn wij gehouden en verplicht om er dubbel denkbaar voor te wezen.
Ten vijfde. De overvloedige voorziening, die er voor hen gemaakt was in de woestijn, opdat zij niet zouden omkomen van honger. Gij hebt hun brood uit de hemel gegeven, en hun water uit de steenrots voortgebracht, Nehemiah 9:15, en om hun moed levendig te houden, een belofte gegeven, dat zij zullen ingaan in Kanan om het erfelijk te bezitten. Zij hadden spijs en drank geschikt voedsel op de weg, en het goede land aan het einde van hun reis, wat wilden zij meer? Ook dit wordt herhaald, Nehemiah 9:20, Nehemiah 9:21, als hetgeen voor hen aanhield in weerwil van hun zonden, Veertig jaren hebt Gij hen onderhouden. Nooit was een volk zolang gekoesterd en verpleegd, en zo teder, er werd wonderlijk voor hen gezorgd, in zo'n lange tijd zijn hun klederen niet verouderd, en, hoewel hun weg ruw was, zijn hun voeten niet gezwollen, want zij werden als op arendsvleugelen gedragen.
Ten zesde. De wetgeving op de berg Sinaï. Dat was de grootste gunst, die hun werd bewezen, en de grootste eer, die hun werd aangedaan. De Wetgever was groot en heerlijk Nehemiah 9:13. "Gij zondt niet slechts, maar zijt zelf nedergekomen, en hebt met hen" "gesproken," Deuteronomy 4:33. De wet, die gegeven was, was zeer goed, geen volk op aarde had z "rechtmatige rechten en" "getrouwe wetten, goede inzettingen en geboden," Deuteronomy 4:8. De zedelijke en rechterlijke voorschriften waren waar en recht, gegrond op de natuurlijke billijkheid en de eeuwige redenen van goed en kwaad, en zelfs de ceremoniële inzettingen waren goed, tekenen van Gods goedheid jegens hen en typen van de Evangeliegenade. Er wordt bijzonder nota genomen van de wet van het vierde gebod als een grote gunst jegens hen. Gij hebt hun Uw heiligen sabbat bekend gemaakt, hetgeen een teken was van Gods bijzondere gunst jegens hen, hen onderscheidende van de heidenen, die van God waren afgevallen, en dit aloude gedeelte van de geopenbaarde Godsdienst geheel hadden verloren en tevens een middel was om hun gemeenschap met God te onderhouden. En met de wet en de sabbat gaf Hij Zijn goeden Geest om hen te onderwijzen, Nehemiah 9:20. Behalve de wet op de berg Sinai gegeven, waren de vijf boeken van Mozes, die hij, van de Heilige Geest gedreven zijnde, heeft geschreven, een voortdurend onderricht voor hen, inzonderheid het boek van Deuteronomium waarin Gods Geest hen door Mozes ten volle onderricht gaf. Bezaleël was "vervuld met de Geest Gods," Exodus 31:3, ook Jozua, Numbers 27:18, en Kaleb.
Ten zevende. Dat zij in het bezit werden gesteld van Kanan, dat goede land, en van koninkrijken en volken, Nehemiah 9:22. Zij werden zo vermenigvuldigd, dat zij het konden bevolken, Nehemiah 9:23, en zij waren zo zegevierend, dat zij er meester van werden, Nehemiah 9:24, de volken werden in hun handen gegeven, om met hen te doen naar hun welgevallen, hun voeten op de nek van hun koningen te zetten, zo hun dit behaagde. Aldus verkregen zij een gelukkige vestiging, Nehemiah 9:25. Beschouw hun steden gij ziet ze wl versterkt. Beschouw hun huizen, gij bevindt ze fraai en wl voorzien van allerlei rijke goederen. Neem het land in ogenschouw. en gij zult zeggen dat gij nooit zo'n vet land gezien hebt, zo wl voorzien van wijngaarden en olijfgaarden. Dit alles vonden zij voor hen gereed liggen, en zo verlustigden zij zich in de gaven van Gods grote goedheid. Zij konden niet wensen meer welgesteld en gelukkig te zijn dan zij waren of hadden kunnen wezen in Kanan, indien zij niet door hun zonden die gunsten hadden verbeurd en verloren.
Ten achtste. Gods grote bereidwilligheid om hun zonden te vergeven en verlossing voor hen te werken, als zij door hun tergingen Zijn oordelen over zich hadden gebracht. Toen zij in de woestijn waren, bevonden zij Hem een God van vergeving, Nehemiah 9:17, die daar Zijn naam had uitgeroepen: als vergevende de ongerechtigheid, de overtreding en de zonde, die de macht heeft om te vergeven, gewillig is om te vergeven en er in roemt. Hoewel zij Hem verlieten, heeft Hij hen niet verlaten, zoals Hij rechtvaardiglijk gekund had, maar bestendigde Zijn zorg en gunst over hen. Later toen zij in Kanan gevestigd waren, hebben zij zich door hun zonden verkocht in de hand van hun vijanden, maar op hun onderwerping en nederig smeken gaf Hij hun verlossers, Nehemiah 9:27, de richters, door wie God menige grote verlossing voor hen gewrocht heeft, als zij op de rand van het verderf waren gekomen. Dit deed Hij, niet om enigerlei verdienste van hen, want zij verdienden niets dan kwaad, maar om Zijn menigvuldige goedertierenheid.
Ten negende. De vermaningen en waarschuwingen, die Hij hun gaf door Zijn profeten. Als Hij hen verloste uit hun benauwdheid, betuigde Hij tegen hun zonden, Nehemiah 9:28, Nehemiah 9:29, opdat zij hun verlossingen niet zouden beschouwen als een door de vingers zien van hun goddeloosheid. Hetgeen bedoeld was met al het getuigen van de profeten tegen hen was hen terug te brengen tot Gods wet, hen hun hals te doen leggen onder haar juk, en hen te doen wandelen naar haar regel. Het doel van onze Evangeliebediening is de mensen tot God te brengen, door hen te brengen tot Zijn wet, niet hen tot ons te brengen, door hen te brengen tot enigerlei wet van ons. Dit hebben wij wederom in Nehemiah 9:30, Gij betuigdet tegen hen door Uw Geest, door de dienst van Uw profeten. Het getuigenis van de profeten was het getuigenis des Geestes in de profeten, en het was de Geest van Christus in hen, 1 Peter 1:10, 1 Peter 1:11. Zij spraken, "door de Heiligen Geest gedreven zijnde" en wat zij zeiden moet als zodanig worden aangenomen. God gaf hun Zijn Geest om hen te onderwijzen, Nehemiah 9:20, daar zij echter dat onderwijzen niet aannamen, heeft Hij door Zijn Geest tegen hen getuigd. Als wij ons door Gods woord niet laten onderwijzen en regeren, dan zal het ons beschuldigen en oordelen. God zendt profeten uit mededogen met Zijn volk, 2 Chronicles 36:15, opdat Hij geen oordelen zou behoeven te zenden.
Ten tiende. Zijn lankmoedigheid en het verzachten van Zijn bestraffingen. Vele jaren heeft Hij het over hen uitgesteld, afkerig ervan zijnde om hen te straffen. Hij heeft hen niet vernield noch hen verlaten, Nehemiah 9:31. Had Hij hen verlaten, zij zouden vernield zijn, maar Hij heeft al Zijn toorn niet tegen hen opgewekt, want Hij bedoelde hun bekering, niet hun verderf.
Aldus vermenigvuldigen, aldus verheerlijken zij de voorbeelden van Gods goedertierenheid over Israël, en dat behoren ook wij te doen opdat de goedheid van God, recht door ons beschouwd en overwogen, ons leide tot berouw en onze slechtheid overwinne, hoe dankbaarder wij zijn voor Gods goedertierenheden, hoe meer verootmoedigd wij zullen zijn wegens onze zonden. C. Hier is een boetvaardige belijdenis van zonde, van hun eigen zonden en van de zonden van hun vaderen. De vermelding daarvan gaat gepaard met het gedenken van Gods gunsten, opdat Gods goedheid in weerwil van hun tergingen zoveel schitterender zou blijken, en hun zonden, niettegenstaande Zijn gunsten, in zoveel zwarter kleur zouden verschijnen. Vele passages in deze bekentenis van zonde en genade zijn genomen uit Ezechiël 20:5-26, zoals blijken zal uit een vergelijking van deze verzen met die, want het woord Gods is nuttig om ons te besturen in ons gebed en, door hetgeen Hij tot ons zegt, kunnen wij leren wat wij tot Hem moeten zeggen.
a. Zij beginnen met de zonden van Israël in de woestijn. Zij, namelijk onze vaders, ( zo zou het beter gelezen kunnen worden), hebben trots gehandeld-hoewel zij, in aanmerking genomen hoe kortgeleden zij uit de slavernij waren gekomen, geheel geen reden hadden om trots te zijn-en zij hebben hun nek verhard, Nehemiah 9:16. Hoogmoed ligt op de bodem van van de mensen hardnekkigheid en ongehoorzaamheid, zij achten het beneden zich om hun hals te buigen onder Gods juk, en een daad van grootheid en voornaamheid om hun eigen wil te stellen tegenover de wil van God zelf. Er waren twee dingen, waarop zij niet behoorlijk acht hebben geslagen, anders hadden zij niet gedaan zoals zij deden. Het woord Gods hoorden zij, maar zij luisterden niet naar Gods geboden. En de werken Gods zagen zij, maar zij letten niet op Zijn wonderen. Indien zij ze behoorlijk als wonderen hadden aangemerkt, zij zouden uit een beginsel van geloof en heilig ontzag gehoorzaamd hebben: indien zij ze als goedertierenheden, als zegeningen hadden beschouwd, zij zouden gehoorzaamd hebben uit een beginsel van dankbaarheid en heilige liefde. Maar als de mensen noch van Gods inzettingen noch van de leidingen van Zijn voorzienigheid een recht gebruik maken, wat kan dan van hen verwacht worden? Er worden hier twee grote zonden genoemd waaraan zij zich in de woestijn schuldig hadden gemaakt: het plan maken tot een terugkeer:
Ten eerste. Tot de slavernij in Egypte, waaraan zij, om de wille van knoflook en uien, de voorkeur gaven boven de heerlijke vrijheid van het Israël van God, die met enige moeilijkheid en ongerief gepaard ging. In hun weerspannigheid hebben zij een hoofd gesteld om weer te keren tot hun dienstbaarheid, in mistrouwen van Gods macht en minachting van Zijn goede belofte, Nehemiah 9:17.
Ten tweede. Tot de afgoderij van Egypte, zij hebben zich een gegoten kalf gemaakt, en waren dom genoeg om te zeggen: Dit is uw God.
b. Vervolgens bewenen zij de zonden van hun vaderen nadat zij in het bezit van Kanan waren gesteld. Hoewel zij in wellust hebben geleefd door Gods grote goedheid heeft dit toch niet bij hen overmocht om hen dicht bij Hem te houden, want zij zijn weerspannig geworden en hebben grote lasteren gedaan, Nehemiah 9:26. Want,
Ten eerste. Zij mishandelden Gods profeten, doodden hen, omdat zij tegen hen betuigden, om hen te doen wederkeren tot God, Nehemiah 9:26, de grootste weldaad aldus met het grootste kwaad vergeldende.
Ten tweede. Zij misbruikten de gunsten, als zij rust hadden, deden zij weer kwaad, Nehemiah 9:20, zodat noch hun benauwdheid noch hun verlossing uit de benauwdheid iets bij hen uitgewerkt heeft. Vrees noch liefde vermocht hen bij hun plicht te houden. c. Eindelijk naderen zij dichter bij hun eigen tijd, en betreuren de zonden, die de oordelen over hen gebracht hebben, onder welke zij zuchten en waarvan zij slechts ten dele verlost zijn: Wij hebben goddelooslijk gehandeld, Nehemiah 9:33, onze koningen, onze vorsten, onze priesters en onze vaders, waren allen schuldig, en wij in hen, Nehemiah 9:34. Van twee dingen beschuldigen zij zichzelf en hun veders als de oorzaak van hun benauwdheid.
Ten eerste. Een minachting van de goede wet, die God hun gegeven heeft. Zij hebben Uw wet niet gedaan, zij hebben gezondigd tegen de voorschriften van de Goddelijke wijsheid en de eisen van de Goddelijke soevereiniteit, hoewel hun gezegd was hoeveel het tot hun voordeel en welzijn zou wezen om er zich naar te gedragen, want de mens, die ze doet, zal er door leven, Nehemiah 9:29. Toch wilden zij ze niet doen en hebben dus feitelijk gezegd dat zij niet wilden leven, deze korte omschrijving van het verbond: "Doe dit, en leef, is" ontleend aan Ezechiël 20:13, en wordt aangehaald in Galatians 3:12, om te bewijzen dat "de wet niet uit het" "geloof is, " toen was het niet, zoals nu: "Geloof en leef, " maar "zij" "hebben hun schouder teruggetrokken. Zij" gaven voor hun schouders te stellen onder de last van Gods wet, hun schouders onder het werk te stellen, maar het bleken schouders te zijn, die zich terugtrokken, spoedig gingen zij weg, want zij wilden er niet bij blij van, toen het er toe kwam om te beginnen, deinsden zij terug en wilden niet horen, zij hadden een afvallig hart. En hoewel God hen door Zijn profeten riep om tot Hem weer te keren, neigden zij het oor niet, Nehemiah 9:30, Hij heeft Zijn hand uitgestrekt en er was niemand, die opmerkte,
Ten tweede. Een minachting van het goede land, dat God hun gegeven had, Nehemiah 9:35. "Onze koningen hebben U niet gediend in zijn koninkrijk, hun macht niet gebruikt ter ondersteuning van de Godsdienst, ons volk heeft U niet gediend in het gebruik van de gaven van Uwe grote goedheid, en in dat ruime en vette land, dat Gij hun niet slechts door Uwe schenking gegeven hebt, maar voor hun aangezicht gegeven hebt door de verdrijving van de inboorlingen en de volkomen overwinning, die zij over hen behaald hebben." Zij, die in hun eigen land God niet dienen wilden, werden dienstbaar gemaakt aan hun vijanden in een vreemd land, zo als gedreigd was, Deuteronomy 28:47, Deuteronomy 28:48. Het is jammer dat een goed land slechte inwoners heeft, maar zo was het met Sodom vetheid en zatheid maken de mensen dikwijls trots en zinnelijk.
D. Hier is een nederige voorstelling van de oordelen Gods, onder welke zij geweest waren en nu nog zijn.
a. Vroegere oordelen worden herdacht als verzwaringen van hun zonde, daar zij er zich niet door lieten waarschuwen. In de dagen van de richteren hebben hun vijanden hen benauwd, Nehemiah 9:27, en als zij weer kwaad deden heeft God hen weer verlaten in de hand van hun vijanden, die hen niet hadden kunnen aanraken indien God hen niet had overgegeven, maar als God hen verliet, dan hadden zij heerschappij over hen.
b. Hun tegenwoordige rampspoedige toestand wordt God voorgelegd, Nehemiah 9:36. Wij zijn heden knechten. Vrijgeboren Israëlieten worden tot slaven gemaakt, en het land, dat zij geruime tijd als een vrij leengoed des hemels in bezit hebben gehad, moesten zij nu slechts als vazallen van de koningen van Perzië houden. Een treurige verandering! Maar zie welk werk de zonde doet. Zij waren verplicht tot persoonlijke diensten, zij heersen over onze lichamen, alles wat zij hadden, hadden zij in onzekerheid, zij werden slechts als per gratie in het land geduld, en de grondbelasting, die zij hadden te betalen, was zo hoog dat zij met de hoogste pacht gelijkstond, zodat al de inkomsten des lands feitelijk de koning toevloeiden en zij er ternauwernood het levensonderhoud voor zich en hun gezin uit hadden. Zij erkennen eerlijk en rondborstig dat dit de straf was voor hun zonden, armoede en slavernij zijn de vruchten van de zonde, het is zonde, die al onze benauwdheid over ons brengt.
E. Hier is hun gebed tot God onder deze rampen.
a. Bij wijze van verzoek, dat de moeite niet gering moge gehouden worden, Nehemiah 9:32. Dit is het enige verzoek in geheel dit gebed. De moeite, de benauwdheid, was algemeen, zij is gekomen over hun koningen, hun vorsten, hun priesters, hun profeten hun vaderen, en over geheel hun volk, allen hadden zij gedeeld in de zonde, Nehemiah 9:34, en nu deelden zij allen in het oordeel. Zij was van lange duur, van de tijd van de koningen van Assyrië die de tien stammen gevankelijk weggevoerd hebben, tot op deze dag, "Heere, laat dit alles niet gering schijnen, niet waardig om acht op te worden geslagen, of niet nodig om geholpen en verlicht te worden." Zij schrijven God niet voor wat Hij voor hen doen zal, maar laten het aan Hem over, slechts begerende dat het Hem mocht behagen er kennis van te nemen, gedenkende dat Hij, toen Hij de verdrukking van Zijn volk zag in Egypte, nederkwam om hen te verlossen, Exodus 3:7, Exodus 3:8. In dit verzoek hebben zij het oog op God als een, die te vrezen is, want Hij is groot, de machtige en de vreeslijke God, en als n op wie vertrouwd moet worden, want Hij is onze God in verbond met ons, en een God, die het verbond en de weldadigheid houdt.
b. Bij wijze van bekentenis evenwel, dat het in werkelijkheid minder was dan zij hadden verdiend, Nehemiah 9:33. Zij erkennen Gods gerechtigheid in al hun moeite, dat Hij hun geen onrecht gedaan heeft. "Wij hebben goddelooslijk gedaan door Uw wetten te overtreden, en daarom hebt Gij recht gedaan door al deze ellende over ons te brengen." Het betaamt ons, als wij onder de bestraffingen zijn van Gods voorzienigheid, al zijn die ook nog zo streng en al duren zij ook nog zo lang, God te rechtvaardigen en onszelf te oordelen want Hij is "rein in Zijn richten," Psalms 51:6.
F. Hier is het resultaat, de slotsom van geheel deze zaak, na deze uitvoerige voorstelling van hun toestand, komen zij eindelijk tot dit besluit, dat zij willen terugkeren tot God en hun plicht en zich zullen verbinden om nooit God te verlaten, maar zich altijd aan hun plicht te houden. "Vanwege dit alles maken wij een vast verbond met God, uit aanmerking van ons herhaald afwijken van God, zullen wij ons nu vaster dan ooit aan Hem verbinden. Omdat wij zo zwaar geboet hebben voor zonde, zullen wij er ons nu vast en gestadig tegen stellen opdat wij nooit meer terugtrekken."
Merk op: Dit verbond werd gemaakt na ernstig beraad het is het gevolg van een aaneenschakeling van gepaste denkbeelden, en is alzo een redelijke dienst. Het werd gemaakt met grote plechtigheid, het was geschreven in perpetuam rei memoriam-dat het ter eeuwige gedachtenis zal zijn, het werd verzegeld en in de geschiedenis vermeld, opdat het tegen hen zou getuigen, zo zij er ontrouw aan werden. Het werd gemaakt met aller instemming. "Wij maken het, wij stemmen er allen mee in, opdat wij elkanders handen sterken. Het werd gemaakt met vasten wil. "Het is een vast verbond, zonder voorbehoud van het te mogen herroepen. Wij willen er mee leven en sterven, er nooit van afgaan."
Sommigen van de vorsten, priesters en Levieten werden verkoren om de vertegenwoordigers te zijn van de vergadering en het te ondertekenen en te verzegelen voor en in naam van al de overigen. Nu werd de belofte vervuld betreffende de Joden, dat zij, als zij uit de gevangenschap zullen zijn wedergekeerd, "de Heere toegevoegd" "zullen worden met een eeuwig verbond, dat niet zal worden vergeten," Jeremiah 50:5, en Isaiah 44:5, dat zij "met" "hun hand zullen schrijven: ik ben des Heeren." Wie een eerlijk gemoed heeft, zal niet terugdeinzen voor een sterke verbintenis, en zij, die de bedriegelijkheid kennen van hun eigen hart, zullen niet denken dat zij onnodig is.
Verzen 4-38
Nehemia 9:4-38Wij hebben hier een bericht hoe het werk op deze vastendag gedaan werd.
I. De namen van de leraren, die dienst deden. Zij worden tweemaal opgegeven, Nehemiah 9:4, Nehemiah 9:6, met slechts enige verandering in de namen. Hetzij dat zij de een na de ander gebeden hebben naar de regel door de apostel gegeven: Gij "kunt allen, de een na de ander," "profeteren," 1 Corinthiers 14:31, of, naar sommigen denken, er waren acht onderscheidene vergaderingen op enige afstand van elkaar, en ieder van deze werd geleid door een Leviet.
II. Het werk zelf, dat zij deden.
1. Zij baden tot God, riepen tot Hem met luider stem, Nehemiah 9:4, om vergeving van Israëls zonden en om Gods gunst over hen. Zij riepen luid, niet opdat God hen te beter zou horen zoals de aanbidders van Bal gedaan hebben maar opdat het volk hen zou kunnen horen en om hun vurigheid van geest op te wekken.
2. Zij loofden God, want God te loven is niet ongepast of ontijdig op een vastendag, in al onze Godsdienstige verrichtingen moet het ons doel en streven zijn aan God de eer te geven van Zijn naam.
De inhoud van hun gebeden wordt ons hier meegedeeld, hetzij dat die vooraf opgesteld werd als een leidraad voor de Levieten, waarover zij dan konden uitweiden, of later herdacht als de hoofden, waarbij zij in hun gebed uitvoerig stilstonden, maar dit is niet zeker. Ongetwijfeld werd veel meer gezegd dan hier wordt meegedeeld, want anders zou het belijdenis doen van zonde en het aanbidden van God niet het vierde deel van een dag in beslag hebben genomen, en nog veel minder twee vierde delen.
In dit plechtig spreken tot God hebben wij:
A. Een eerbiedige aanbidding van God als een volmaakt en hoogheerlijk Wezen, en de bron van alle bestaan, Nehemiah 9:5, Nehemiah 9:6. De vergadering wordt uitgenodigd om haar instemming hiermede te kennen te geven door op te staan en zo wendt de leraar zich tot God: Geloofd zij de Naam Uwer heerlijkheid. God wordt hier aangebeden:
a. Als de ene, eniglevende en ware God Gij alleen zijt JHWH, uit Uzelf bestaande en onafhankelijk, buiten U is er geen God.
b. Als de Schepper aller dingen. Gij hebt gemaakt de hemel, de aarde en de zeeën en alles wat er in is. Het eerste artikel van ons geloof wordt gepast tot het eerste artikel gemaakt van onze lof.
c. Als de groten beschermer van de gehele schepping: "Gij onderhoudt alle schepselen, waaraan Gij het aanzijn hebt gegeven." Gods voorzienig verzorgen strekt zich uit over de hoogste wezens, want zij hebben het nodig, en over de geringsten, want zij worden door Hem niet veronachtzaamd. Wat God gemaakt heeft zal Hij bewaren, wat Hij doet zal in eeuwigheid zijn, Ecclesiastes 3:14. d. Als het voorwerp van van de schepselen lof, het heir van de hemelen, de wereld van de heilige engelen, aanbidt U, Nehemiah 9:6. Maar Uw naam is verhoogd boven allen lof en prijs, hij heeft de lof van de schepselen niet nodig, ook wordt door die lof niets toegevoegd aan zijn heerlijkheid. Het beste loven van Gods naam, zelfs dat van de engelen zelf, blijft nog ver achter bij wat hij waardig is. Hij is niet slechts verheven boven onze lof, maar boven alle lof. Voeg al de lof van hemel en aarde tezamen, en dan is nog het duizendste deel niet gezegd van hetgeen van de heerlijkheid Gods zou kunnen en moeten gezegd worden. Onze goedheid raakt niet tot Hem.
B. Een dankbare erkentenis van Gods gunsten aan Israël bewezen, waarvan velen hier ordelijk voor Zijn aangezicht opgesomd worden, en zeer ter zake, want:
a. Wij moeten alle gelegenheden te baat nemen om de goedertierenheden des Heeren te vermelden, en in elk gebed moeten wij Hem dank bewijzen.
b. Als wij onze zonden belijden, dan is het goed om te letten op de goedertierenheden van God als verzwaringen van onze zonden, opdat wij des te meer verootmoedigd en beschaamd zullen zijn en ons bij de schandelijke naam van ondankbaren zullen noemen.
c. Als wij in de tijd van de benauwdheid tot God gaan, om genade en hulp van Hem te verkrijgen, dat is het een aanmoediging voor ons geloof en onze hoop, om terug te zien op onze eigen en van onze vaderen ervaring, "Heere, Gij hebt ons vroeger wlgedaan, zal dit dan nu ongedaan worden gemaakt? Zijt Gij niet nog dezelfde God?
Laat ons kort de bijzondere voorbeelden nagaan van Gods goedertierenheden jegens Israël, die hier weer verhaald worden.
Ten eerste. De roeping van Abraham, Nehemiah 9:7. God heeft hem vele gunsten bewezen. "Gij hebt hem verkoren." Zijn genade in hem was machtig om hem uit Ur van de Chaldeën te brengen en, door hem de naam Abraham te geven, heeft Hij hem geëerd als de Zijne en hem verzekerd dat hij de vader van vele volken zal worden. "Aanschouwt Abraham, uw vader." Isaiah 51:2, en ziet in hem vrije genade verheerlijkt.
Ten tweede. Het verbond, dat God met hem gemaakt heeft, om aan hem en zijn zaad het land Kanan te geven, een type van het betere land, Nehemiah 9:8. En dit verbond was vast, want God heeft Abrahams hart getrouw bevonden voor Zijn aangezicht, en Hij heeft het getrouw bevonden omdat Hij het getrouw gemaakt had (want het geloof is niet van ons, het is Gods gave), en daarom vervulde Hij Zijn woorden. want bij de oprechten houdt Hij zich oprecht en waar Hij een getrouw hart vindt, zal Hij een getrouw God worden bevonden.
Ten derde. De verlossing van Israël uit Egypte, Nehemiah 9:9. Het was een geschikte tijd om die thans te gedenken, nu zij smeekten om de voltooiing van hun verlossing uit Babel. Toen werden zij verlost uit mededogen met hun benauwdheid, in antwoord op hun geroep, en om de hoogmoed en onbeschaamdheid van hun vervolgers tegen te staan, waarin zij trots gehandeld hebben, heeft God getoond "boven hen te zijn," Exodus 18:11, en zo verkreeg Hij zich een naam, want Hij zei: "Ik zal verheerlijkt worden aan" "Farao, " zelfs tot op de huidige dag wordt de naam van God verheerlijkt voor dat wonder. Het werd gedaan door een wonder, tekenen en wonderen werden gedaan om het tot stand te brengen, hun verlossing was het verderf van hun vijanden, zij werden in de diepte geworpen, even onherstelbaar als een steen in sterke wateren.
Ten vierde. Hun geleid worden in de woestijn door een wolk en vuurkolom, die hun de weg wees, waarin zij zouden wandelen, het teken gaf wanneer zij moesten verreizen en wanneer zij moesten rusten, al hun pleisterplaatsen regelde, Nehemiah 9:12. Zij was ook een zichtbaar teken van Gods tegenwoordigheid onder hen om hen te leiden en te behoeden. Zij maken hier nogmaals melding van, Nehemiah 9:19 opmerkende dat, hoewel zij door hun zonden God er toe hadden kunnen brengen om zich van hen terug te trekken en hen over te laten om in de woestijn te verdwalen en om te komen, Hij hen in Zijn menigvuldige goedertierenheid toch is blijven leiden, de wolk en vuurkolom niet van hen heeft weggenomen. Als zegeningen, die wij verbeurd hebben, ons niet worden ontnomen, dan zijn wij gehouden en verplicht om er dubbel denkbaar voor te wezen.
Ten vijfde. De overvloedige voorziening, die er voor hen gemaakt was in de woestijn, opdat zij niet zouden omkomen van honger. Gij hebt hun brood uit de hemel gegeven, en hun water uit de steenrots voortgebracht, Nehemiah 9:15, en om hun moed levendig te houden, een belofte gegeven, dat zij zullen ingaan in Kanan om het erfelijk te bezitten. Zij hadden spijs en drank geschikt voedsel op de weg, en het goede land aan het einde van hun reis, wat wilden zij meer? Ook dit wordt herhaald, Nehemiah 9:20, Nehemiah 9:21, als hetgeen voor hen aanhield in weerwil van hun zonden, Veertig jaren hebt Gij hen onderhouden. Nooit was een volk zolang gekoesterd en verpleegd, en zo teder, er werd wonderlijk voor hen gezorgd, in zo'n lange tijd zijn hun klederen niet verouderd, en, hoewel hun weg ruw was, zijn hun voeten niet gezwollen, want zij werden als op arendsvleugelen gedragen.
Ten zesde. De wetgeving op de berg Sinaï. Dat was de grootste gunst, die hun werd bewezen, en de grootste eer, die hun werd aangedaan. De Wetgever was groot en heerlijk Nehemiah 9:13. "Gij zondt niet slechts, maar zijt zelf nedergekomen, en hebt met hen" "gesproken," Deuteronomy 4:33. De wet, die gegeven was, was zeer goed, geen volk op aarde had z "rechtmatige rechten en" "getrouwe wetten, goede inzettingen en geboden," Deuteronomy 4:8. De zedelijke en rechterlijke voorschriften waren waar en recht, gegrond op de natuurlijke billijkheid en de eeuwige redenen van goed en kwaad, en zelfs de ceremoniële inzettingen waren goed, tekenen van Gods goedheid jegens hen en typen van de Evangeliegenade. Er wordt bijzonder nota genomen van de wet van het vierde gebod als een grote gunst jegens hen. Gij hebt hun Uw heiligen sabbat bekend gemaakt, hetgeen een teken was van Gods bijzondere gunst jegens hen, hen onderscheidende van de heidenen, die van God waren afgevallen, en dit aloude gedeelte van de geopenbaarde Godsdienst geheel hadden verloren en tevens een middel was om hun gemeenschap met God te onderhouden. En met de wet en de sabbat gaf Hij Zijn goeden Geest om hen te onderwijzen, Nehemiah 9:20. Behalve de wet op de berg Sinai gegeven, waren de vijf boeken van Mozes, die hij, van de Heilige Geest gedreven zijnde, heeft geschreven, een voortdurend onderricht voor hen, inzonderheid het boek van Deuteronomium waarin Gods Geest hen door Mozes ten volle onderricht gaf. Bezaleël was "vervuld met de Geest Gods," Exodus 31:3, ook Jozua, Numbers 27:18, en Kaleb.
Ten zevende. Dat zij in het bezit werden gesteld van Kanan, dat goede land, en van koninkrijken en volken, Nehemiah 9:22. Zij werden zo vermenigvuldigd, dat zij het konden bevolken, Nehemiah 9:23, en zij waren zo zegevierend, dat zij er meester van werden, Nehemiah 9:24, de volken werden in hun handen gegeven, om met hen te doen naar hun welgevallen, hun voeten op de nek van hun koningen te zetten, zo hun dit behaagde. Aldus verkregen zij een gelukkige vestiging, Nehemiah 9:25. Beschouw hun steden gij ziet ze wl versterkt. Beschouw hun huizen, gij bevindt ze fraai en wl voorzien van allerlei rijke goederen. Neem het land in ogenschouw. en gij zult zeggen dat gij nooit zo'n vet land gezien hebt, zo wl voorzien van wijngaarden en olijfgaarden. Dit alles vonden zij voor hen gereed liggen, en zo verlustigden zij zich in de gaven van Gods grote goedheid. Zij konden niet wensen meer welgesteld en gelukkig te zijn dan zij waren of hadden kunnen wezen in Kanan, indien zij niet door hun zonden die gunsten hadden verbeurd en verloren.
Ten achtste. Gods grote bereidwilligheid om hun zonden te vergeven en verlossing voor hen te werken, als zij door hun tergingen Zijn oordelen over zich hadden gebracht. Toen zij in de woestijn waren, bevonden zij Hem een God van vergeving, Nehemiah 9:17, die daar Zijn naam had uitgeroepen: als vergevende de ongerechtigheid, de overtreding en de zonde, die de macht heeft om te vergeven, gewillig is om te vergeven en er in roemt. Hoewel zij Hem verlieten, heeft Hij hen niet verlaten, zoals Hij rechtvaardiglijk gekund had, maar bestendigde Zijn zorg en gunst over hen. Later toen zij in Kanan gevestigd waren, hebben zij zich door hun zonden verkocht in de hand van hun vijanden, maar op hun onderwerping en nederig smeken gaf Hij hun verlossers, Nehemiah 9:27, de richters, door wie God menige grote verlossing voor hen gewrocht heeft, als zij op de rand van het verderf waren gekomen. Dit deed Hij, niet om enigerlei verdienste van hen, want zij verdienden niets dan kwaad, maar om Zijn menigvuldige goedertierenheid.
Ten negende. De vermaningen en waarschuwingen, die Hij hun gaf door Zijn profeten. Als Hij hen verloste uit hun benauwdheid, betuigde Hij tegen hun zonden, Nehemiah 9:28, Nehemiah 9:29, opdat zij hun verlossingen niet zouden beschouwen als een door de vingers zien van hun goddeloosheid. Hetgeen bedoeld was met al het getuigen van de profeten tegen hen was hen terug te brengen tot Gods wet, hen hun hals te doen leggen onder haar juk, en hen te doen wandelen naar haar regel. Het doel van onze Evangeliebediening is de mensen tot God te brengen, door hen te brengen tot Zijn wet, niet hen tot ons te brengen, door hen te brengen tot enigerlei wet van ons. Dit hebben wij wederom in Nehemiah 9:30, Gij betuigdet tegen hen door Uw Geest, door de dienst van Uw profeten. Het getuigenis van de profeten was het getuigenis des Geestes in de profeten, en het was de Geest van Christus in hen, 1 Peter 1:10, 1 Peter 1:11. Zij spraken, "door de Heiligen Geest gedreven zijnde" en wat zij zeiden moet als zodanig worden aangenomen. God gaf hun Zijn Geest om hen te onderwijzen, Nehemiah 9:20, daar zij echter dat onderwijzen niet aannamen, heeft Hij door Zijn Geest tegen hen getuigd. Als wij ons door Gods woord niet laten onderwijzen en regeren, dan zal het ons beschuldigen en oordelen. God zendt profeten uit mededogen met Zijn volk, 2 Chronicles 36:15, opdat Hij geen oordelen zou behoeven te zenden.
Ten tiende. Zijn lankmoedigheid en het verzachten van Zijn bestraffingen. Vele jaren heeft Hij het over hen uitgesteld, afkerig ervan zijnde om hen te straffen. Hij heeft hen niet vernield noch hen verlaten, Nehemiah 9:31. Had Hij hen verlaten, zij zouden vernield zijn, maar Hij heeft al Zijn toorn niet tegen hen opgewekt, want Hij bedoelde hun bekering, niet hun verderf.
Aldus vermenigvuldigen, aldus verheerlijken zij de voorbeelden van Gods goedertierenheid over Israël, en dat behoren ook wij te doen opdat de goedheid van God, recht door ons beschouwd en overwogen, ons leide tot berouw en onze slechtheid overwinne, hoe dankbaarder wij zijn voor Gods goedertierenheden, hoe meer verootmoedigd wij zullen zijn wegens onze zonden. C. Hier is een boetvaardige belijdenis van zonde, van hun eigen zonden en van de zonden van hun vaderen. De vermelding daarvan gaat gepaard met het gedenken van Gods gunsten, opdat Gods goedheid in weerwil van hun tergingen zoveel schitterender zou blijken, en hun zonden, niettegenstaande Zijn gunsten, in zoveel zwarter kleur zouden verschijnen. Vele passages in deze bekentenis van zonde en genade zijn genomen uit Ezechiël 20:5-26, zoals blijken zal uit een vergelijking van deze verzen met die, want het woord Gods is nuttig om ons te besturen in ons gebed en, door hetgeen Hij tot ons zegt, kunnen wij leren wat wij tot Hem moeten zeggen.
a. Zij beginnen met de zonden van Israël in de woestijn. Zij, namelijk onze vaders, ( zo zou het beter gelezen kunnen worden), hebben trots gehandeld-hoewel zij, in aanmerking genomen hoe kortgeleden zij uit de slavernij waren gekomen, geheel geen reden hadden om trots te zijn-en zij hebben hun nek verhard, Nehemiah 9:16. Hoogmoed ligt op de bodem van van de mensen hardnekkigheid en ongehoorzaamheid, zij achten het beneden zich om hun hals te buigen onder Gods juk, en een daad van grootheid en voornaamheid om hun eigen wil te stellen tegenover de wil van God zelf. Er waren twee dingen, waarop zij niet behoorlijk acht hebben geslagen, anders hadden zij niet gedaan zoals zij deden. Het woord Gods hoorden zij, maar zij luisterden niet naar Gods geboden. En de werken Gods zagen zij, maar zij letten niet op Zijn wonderen. Indien zij ze behoorlijk als wonderen hadden aangemerkt, zij zouden uit een beginsel van geloof en heilig ontzag gehoorzaamd hebben: indien zij ze als goedertierenheden, als zegeningen hadden beschouwd, zij zouden gehoorzaamd hebben uit een beginsel van dankbaarheid en heilige liefde. Maar als de mensen noch van Gods inzettingen noch van de leidingen van Zijn voorzienigheid een recht gebruik maken, wat kan dan van hen verwacht worden? Er worden hier twee grote zonden genoemd waaraan zij zich in de woestijn schuldig hadden gemaakt: het plan maken tot een terugkeer:
Ten eerste. Tot de slavernij in Egypte, waaraan zij, om de wille van knoflook en uien, de voorkeur gaven boven de heerlijke vrijheid van het Israël van God, die met enige moeilijkheid en ongerief gepaard ging. In hun weerspannigheid hebben zij een hoofd gesteld om weer te keren tot hun dienstbaarheid, in mistrouwen van Gods macht en minachting van Zijn goede belofte, Nehemiah 9:17.
Ten tweede. Tot de afgoderij van Egypte, zij hebben zich een gegoten kalf gemaakt, en waren dom genoeg om te zeggen: Dit is uw God.
b. Vervolgens bewenen zij de zonden van hun vaderen nadat zij in het bezit van Kanan waren gesteld. Hoewel zij in wellust hebben geleefd door Gods grote goedheid heeft dit toch niet bij hen overmocht om hen dicht bij Hem te houden, want zij zijn weerspannig geworden en hebben grote lasteren gedaan, Nehemiah 9:26. Want,
Ten eerste. Zij mishandelden Gods profeten, doodden hen, omdat zij tegen hen betuigden, om hen te doen wederkeren tot God, Nehemiah 9:26, de grootste weldaad aldus met het grootste kwaad vergeldende.
Ten tweede. Zij misbruikten de gunsten, als zij rust hadden, deden zij weer kwaad, Nehemiah 9:20, zodat noch hun benauwdheid noch hun verlossing uit de benauwdheid iets bij hen uitgewerkt heeft. Vrees noch liefde vermocht hen bij hun plicht te houden. c. Eindelijk naderen zij dichter bij hun eigen tijd, en betreuren de zonden, die de oordelen over hen gebracht hebben, onder welke zij zuchten en waarvan zij slechts ten dele verlost zijn: Wij hebben goddelooslijk gehandeld, Nehemiah 9:33, onze koningen, onze vorsten, onze priesters en onze vaders, waren allen schuldig, en wij in hen, Nehemiah 9:34. Van twee dingen beschuldigen zij zichzelf en hun veders als de oorzaak van hun benauwdheid.
Ten eerste. Een minachting van de goede wet, die God hun gegeven heeft. Zij hebben Uw wet niet gedaan, zij hebben gezondigd tegen de voorschriften van de Goddelijke wijsheid en de eisen van de Goddelijke soevereiniteit, hoewel hun gezegd was hoeveel het tot hun voordeel en welzijn zou wezen om er zich naar te gedragen, want de mens, die ze doet, zal er door leven, Nehemiah 9:29. Toch wilden zij ze niet doen en hebben dus feitelijk gezegd dat zij niet wilden leven, deze korte omschrijving van het verbond: "Doe dit, en leef, is" ontleend aan Ezechiël 20:13, en wordt aangehaald in Galatians 3:12, om te bewijzen dat "de wet niet uit het" "geloof is, " toen was het niet, zoals nu: "Geloof en leef, " maar "zij" "hebben hun schouder teruggetrokken. Zij" gaven voor hun schouders te stellen onder de last van Gods wet, hun schouders onder het werk te stellen, maar het bleken schouders te zijn, die zich terugtrokken, spoedig gingen zij weg, want zij wilden er niet bij blij van, toen het er toe kwam om te beginnen, deinsden zij terug en wilden niet horen, zij hadden een afvallig hart. En hoewel God hen door Zijn profeten riep om tot Hem weer te keren, neigden zij het oor niet, Nehemiah 9:30, Hij heeft Zijn hand uitgestrekt en er was niemand, die opmerkte,
Ten tweede. Een minachting van het goede land, dat God hun gegeven had, Nehemiah 9:35. "Onze koningen hebben U niet gediend in zijn koninkrijk, hun macht niet gebruikt ter ondersteuning van de Godsdienst, ons volk heeft U niet gediend in het gebruik van de gaven van Uwe grote goedheid, en in dat ruime en vette land, dat Gij hun niet slechts door Uwe schenking gegeven hebt, maar voor hun aangezicht gegeven hebt door de verdrijving van de inboorlingen en de volkomen overwinning, die zij over hen behaald hebben." Zij, die in hun eigen land God niet dienen wilden, werden dienstbaar gemaakt aan hun vijanden in een vreemd land, zo als gedreigd was, Deuteronomy 28:47, Deuteronomy 28:48. Het is jammer dat een goed land slechte inwoners heeft, maar zo was het met Sodom vetheid en zatheid maken de mensen dikwijls trots en zinnelijk.
D. Hier is een nederige voorstelling van de oordelen Gods, onder welke zij geweest waren en nu nog zijn.
a. Vroegere oordelen worden herdacht als verzwaringen van hun zonde, daar zij er zich niet door lieten waarschuwen. In de dagen van de richteren hebben hun vijanden hen benauwd, Nehemiah 9:27, en als zij weer kwaad deden heeft God hen weer verlaten in de hand van hun vijanden, die hen niet hadden kunnen aanraken indien God hen niet had overgegeven, maar als God hen verliet, dan hadden zij heerschappij over hen.
b. Hun tegenwoordige rampspoedige toestand wordt God voorgelegd, Nehemiah 9:36. Wij zijn heden knechten. Vrijgeboren Israëlieten worden tot slaven gemaakt, en het land, dat zij geruime tijd als een vrij leengoed des hemels in bezit hebben gehad, moesten zij nu slechts als vazallen van de koningen van Perzië houden. Een treurige verandering! Maar zie welk werk de zonde doet. Zij waren verplicht tot persoonlijke diensten, zij heersen over onze lichamen, alles wat zij hadden, hadden zij in onzekerheid, zij werden slechts als per gratie in het land geduld, en de grondbelasting, die zij hadden te betalen, was zo hoog dat zij met de hoogste pacht gelijkstond, zodat al de inkomsten des lands feitelijk de koning toevloeiden en zij er ternauwernood het levensonderhoud voor zich en hun gezin uit hadden. Zij erkennen eerlijk en rondborstig dat dit de straf was voor hun zonden, armoede en slavernij zijn de vruchten van de zonde, het is zonde, die al onze benauwdheid over ons brengt.
E. Hier is hun gebed tot God onder deze rampen.
a. Bij wijze van verzoek, dat de moeite niet gering moge gehouden worden, Nehemiah 9:32. Dit is het enige verzoek in geheel dit gebed. De moeite, de benauwdheid, was algemeen, zij is gekomen over hun koningen, hun vorsten, hun priesters, hun profeten hun vaderen, en over geheel hun volk, allen hadden zij gedeeld in de zonde, Nehemiah 9:34, en nu deelden zij allen in het oordeel. Zij was van lange duur, van de tijd van de koningen van Assyrië die de tien stammen gevankelijk weggevoerd hebben, tot op deze dag, "Heere, laat dit alles niet gering schijnen, niet waardig om acht op te worden geslagen, of niet nodig om geholpen en verlicht te worden." Zij schrijven God niet voor wat Hij voor hen doen zal, maar laten het aan Hem over, slechts begerende dat het Hem mocht behagen er kennis van te nemen, gedenkende dat Hij, toen Hij de verdrukking van Zijn volk zag in Egypte, nederkwam om hen te verlossen, Exodus 3:7, Exodus 3:8. In dit verzoek hebben zij het oog op God als een, die te vrezen is, want Hij is groot, de machtige en de vreeslijke God, en als n op wie vertrouwd moet worden, want Hij is onze God in verbond met ons, en een God, die het verbond en de weldadigheid houdt.
b. Bij wijze van bekentenis evenwel, dat het in werkelijkheid minder was dan zij hadden verdiend, Nehemiah 9:33. Zij erkennen Gods gerechtigheid in al hun moeite, dat Hij hun geen onrecht gedaan heeft. "Wij hebben goddelooslijk gedaan door Uw wetten te overtreden, en daarom hebt Gij recht gedaan door al deze ellende over ons te brengen." Het betaamt ons, als wij onder de bestraffingen zijn van Gods voorzienigheid, al zijn die ook nog zo streng en al duren zij ook nog zo lang, God te rechtvaardigen en onszelf te oordelen want Hij is "rein in Zijn richten," Psalms 51:6.
F. Hier is het resultaat, de slotsom van geheel deze zaak, na deze uitvoerige voorstelling van hun toestand, komen zij eindelijk tot dit besluit, dat zij willen terugkeren tot God en hun plicht en zich zullen verbinden om nooit God te verlaten, maar zich altijd aan hun plicht te houden. "Vanwege dit alles maken wij een vast verbond met God, uit aanmerking van ons herhaald afwijken van God, zullen wij ons nu vaster dan ooit aan Hem verbinden. Omdat wij zo zwaar geboet hebben voor zonde, zullen wij er ons nu vast en gestadig tegen stellen opdat wij nooit meer terugtrekken."
Merk op: Dit verbond werd gemaakt na ernstig beraad het is het gevolg van een aaneenschakeling van gepaste denkbeelden, en is alzo een redelijke dienst. Het werd gemaakt met grote plechtigheid, het was geschreven in perpetuam rei memoriam-dat het ter eeuwige gedachtenis zal zijn, het werd verzegeld en in de geschiedenis vermeld, opdat het tegen hen zou getuigen, zo zij er ontrouw aan werden. Het werd gemaakt met aller instemming. "Wij maken het, wij stemmen er allen mee in, opdat wij elkanders handen sterken. Het werd gemaakt met vasten wil. "Het is een vast verbond, zonder voorbehoud van het te mogen herroepen. Wij willen er mee leven en sterven, er nooit van afgaan."
Sommigen van de vorsten, priesters en Levieten werden verkoren om de vertegenwoordigers te zijn van de vergadering en het te ondertekenen en te verzegelen voor en in naam van al de overigen. Nu werd de belofte vervuld betreffende de Joden, dat zij, als zij uit de gevangenschap zullen zijn wedergekeerd, "de Heere toegevoegd" "zullen worden met een eeuwig verbond, dat niet zal worden vergeten," Jeremiah 50:5, en Isaiah 44:5, dat zij "met" "hun hand zullen schrijven: ik ben des Heeren." Wie een eerlijk gemoed heeft, zal niet terugdeinzen voor een sterke verbintenis, en zij, die de bedriegelijkheid kennen van hun eigen hart, zullen niet denken dat zij onnodig is.