Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Micah 2". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/micah-2.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Micah 2". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, MICHA 2In dit hoofdstuk hebben wij,
I. De zonde, waarvan Israël wordt beschuldigd: begerigheid en verdrukking, oneerlijke en onwettige praktijken, Micah 2:1,Micah 2:2, daar zelfs met vrouwen, kinderen en andere weerlozen, wreed en barbaars gehandeld werd, Micah 2:8,Micah 2:9. Verzet tegen Gods profeten en pogingen om hen het zwijgen op te leggen, Micah 2:6,Micah 2:7. En vermaak in hun valse profeten, Micah 2:11.
II. De oordelen, waarmede ze om deze zonden bedreigd worden, opdat ze vernederd, verarmd, Micah 2:3, en verbannen werden, Micah 2:10.
III. Genadevolle beloften van troost voor de goeden onder hen, in de Messias, Micah 2:12, Micah 2:13. Deze inhoud is die van de meeste hoofdstukken van deze en van andere profetieën.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, MICHA 2In dit hoofdstuk hebben wij,
I. De zonde, waarvan Israël wordt beschuldigd: begerigheid en verdrukking, oneerlijke en onwettige praktijken, Micah 2:1,Micah 2:2, daar zelfs met vrouwen, kinderen en andere weerlozen, wreed en barbaars gehandeld werd, Micah 2:8,Micah 2:9. Verzet tegen Gods profeten en pogingen om hen het zwijgen op te leggen, Micah 2:6,Micah 2:7. En vermaak in hun valse profeten, Micah 2:11.
II. De oordelen, waarmede ze om deze zonden bedreigd worden, opdat ze vernederd, verarmd, Micah 2:3, en verbannen werden, Micah 2:10.
III. Genadevolle beloften van troost voor de goeden onder hen, in de Messias, Micah 2:12, Micah 2:13. Deze inhoud is die van de meeste hoofdstukken van deze en van andere profetieën.
Verzen 1-13
Micha 2:1-13Hier is,
I. Het onrecht van de mensen, als hij het kwaad van de zonde bedrijft, Micah 2:1, Micah 2:2. God verschijnt aan dit volk om het te verderven, en laat hen weten waarom Hij met hen twist. Het is de zonde, die al zo vaak vermeld is als een zonde, die gelijk vele andere het verderf van geslachten en volken ten gevolge heeft, de zonde van de verdrukking. Laat ons die nagaan.
1. Zij begeren vurig datgene wat niet van hun is, dat is de wortel van de bitterheid, de wortel van alle kwaad, Micah 2:2. Zij begeren akkers en huizen, gelijk Achab Naboths wijngaard. "0, dat het huis of de akker van die of die het mijne was. Het ligt zo gunstig voor mijn bezit, en ik zou er beter voor zorgen dan de tegenwoordige eigenaar, het komt mij meer toe dan hem."
2. Zij denken en denken na, op welke wijze ze hun begeerte kunnen verkrijgen, Micah 2:4. Zij bedenken ongerechtigheid met een grote mate dier gevloekte listigheid, zij spannen een net om hun doel te bereiken en zich toch niet bloot te stellen of in gevaar te komen of hun goede naam te verliezen. Zij werken kwaad, zij werken het uit in hun hoofd, in hun gezinnen, zij geven er al hun aandacht aan en vinden er al hun vermaak in, als ware het iets kostelijks. Zij zijn even zeker van welslagen (zo wijs achten zij hun eigen plannen en maatregelen) als ware het reeds volbracht. Zie, het is kwaad onheil te veroorzaken door overijling, maar veel erger het met voorbedachte rade uit te voeren, na plannen gemaakt en die overwogen te hebben. En wanneer de list en veinzing van de oude slang met haar gif verschijnt, dan is de goddeloosheid wel volkomen. Zij bedenken het op hun bed, wanneer zij moeten slapen, de zorg om een boos plan houdt hun ogen wakker. Op hun bed, wanneer zij Gods weldaden moesten gedenken, en in hun hart op hun leger moesten spreken, dan overdenken zij ongerechtigheid. Het is van groot belang, de ure van afzondering en stilte goed te gebruiken.
3. Zij misbruiken hun macht om uit te voeren wat ze bedacht en besloten hebben, omdat het in de macht van hun hand staat, zij vinden, dat ze het met behulp van hun rijkdom, het gezag en de invloed, die ze bezitten, kunnen ten uitvoer brengen, dat niemand het wagen zal hen tegen te staan of ter verantwoording te roepen. Dit, menen zij, zal hen rechtvaardigen en alles goed doen aflopen. Zie, het is de fout van velen, dat zij geloven te mogen doen wat zij kunnen doen, terwijl toch geen macht gegeven is om te verderven maar alleen om op te bouwen en te stichten.
4. Zij zijn volijverig en waakzaam bij de uitvoering van de ongerechtigheid, die ze beraamd hebben, wanneer de zaak in hun gedachten tot rijpheid is gekomen, op hun leger of bij de dag, dan verliezen zij geen tijd, maar zodra de morgen aanbreekt, voeren zij het uit. Zij staan vroeg op om hun doel te vervolgen, en wat kwaad hun hand vindt om te doen, dat doen zij met al hun macht. Dat maakt menigeen beschaamd, die het goede traag en zonder energie doet. Laat het nooit gezegd kunnen worden dat wij in de dienst van God en de naaste tot morgen uitstellen wat heden gedaan kan worden.
5. Zij staan nergens voor, als zij hun doel willen bereiken, wat zij begeren, nemen zij ook weg, als zij kunnen, en, a. Zij zorgen, wanneer zij onrecht doen, dat het nooit te erg of te publiek wordt, zij nemen andermans land met geweld, niet alleen door bedrog of onderhandse praktijken of onder een schone schijn, maar ook gewelddadig en met een hoge hand.
b. Zij geven er niet om, wie zij verongelijken of hoever de ongerechtigheid zich uitstrekt, die zij bedrijven willen, zij doen geweld aan de man en zijn huis, zij beroven en ruïneren degenen, die een talrijk gezin hebben te onderhouden, en het deert hen niet, zo zij die met vrouw en kinderen tot de bedelstaf brengen. Zij doen geweld aan een ieder en zijn erfenis, zij nemen van iemand weg datgene, waarop hij een onbetwistbaar recht heeft, daar het de erfenis van zijn vaderen is, dat ze slechts in leen hebben om het hun kinderen na te laten. Die verdrukkers bekommeren er zich niet over, hoevelen verarmen, mits zij zichzelf verrijken kunnen. Zie, als de begerigheid in het hart heerst, dan wordt gewoonlijk alle mededogen gebannen, als iemand de wereld liefheeft, dan is de liefde des Vaders niet in hem, en evenmin de liefde tot de naaste.
II. De rechtvaardigheid Gods moet deze zonde met straf vergelden, Micah 2:3. Daarom, alzo zegt de Heer, de rechtvaardige God, die tussen mens en mens richt en een wreker is van degenen, die onrecht doen. Ziet, Ik denk een kwaad over dit geslacht, dat is: tegen het ganse koninkrijk, het huis Israëls en vooral tegen diegenen, die zich aan wreedheid en verdrukking hebben schuldig gemaakt. Zij hebben in ongerechtigheid kwaad tegen hun broeders bedacht en God zal in gerechtigheid kwaad tegen hen bedenken. De oneindige Wijsheid zal de straf van hun zonde zo bestellen, dat ze zeker en onvermijdelijk zal komen, zeer streng, ja ondragelijk, zeer opmerkelijk en kenmerkend, zodat ieder moet opmerken, dat de straf op de zonde past. Hoe meer goddeloze list in de zonde tot uiting komt, zoveel groter heilige wijsheid en gepastheid zal de straf kenmerken, want de Heer zal bekend worden door de oordelen, die Hij uitricht, Hij zal erin erkend worden.
1. Hij vindt ze zeer zeker en vol vertrouwen, dat ze op de n of andere wijze het oordeel zullen ontkomen, of, indien ze er al onder vallen het zullen afschudden en weer vrij worden, en daarom zegt hij hun: Een kwaad, waaruit gij uw halzen niet zult uittrekken. Het waren kinderen Belials, die het gemakkelijke juk van Gods geboden niet konden dragen, maar deze banden verscheurden en deze touwen van zich wierpen. Daarom zal God hun het zware juk van Zijn oordelen opleggen, en zij zullen niet instaat zijn, hun hals daaraan te onttrekken, wie niet geregeerd wil wezen, zal overwonnen worden.
2. Hij vindt ze zeer trots en fier, en daarom zegt hij hun aan, dat zij niet met stijve nek, niet zo rechtop zullen gaan, met uitgestrekte hals, lonkende met de ogen, al gaande en trippelende daarhenen treden, Isaiah 3:16. Want het zal een boze tijd zijn, alle gebeurtenissen vernederend en smaad brengend, zoals de stoutste geest niet zou hebben durven uitdenken.
3. Hij vindt ze heel vrolijk en opgeruimd, en zegt hun derhalve, dat zij enige tonen lager zullen zingen, dat hun lachen in rouw en hun vreugde in droefheid zal verkeerd worden, Micah 2:4. Te die dage, als God komt om u voor uw verdrukking te tuchtigen, zal men een spreekwoord over u opnemen, en men zal met een klagelijke klacht klagen, met een klaaglied van de klaagliederen (gelijk er letterlijk staat), een allerdroefste klaagzang, gelijk het Hooglied, of Lied van de liederen een hooggestemde zang is. Hun vijanden zullen hen honen en met hun smart spotten, zij zullen een spreekwoord over henlieden opnemen. Hun vrienden zullen over hen treuren en hun klaagzang ter harte nemen, en dit zal het algemene geroep zijn: "Wij zijn totaal verwoest, het is met ons gedaan", Zie, degenen, die in hun voorspoed het hooghartigst en zekerst waren, zijn gewoonlijk in hun tegenspoed het meest neergeslagen en het eerst geneigd tot wanhoop. 4. Hij vindt ze zeer rijk in huizen en land, die ze door onderdrukking verkregen hebben en daarom zegt hij hun, dat die alle hun zullen ontnomen worden.
a. Zij zullen in hun wanhoop alles opgeven, zij zullen zeggen: Wij zijn nu eenmaal verwoest, Hij verwisselt het deel van Mijn volk, zodat het niet meer het hunne is, maar door hun vijanden genomen en bezeten. Hoe ontwendt Hij mij! Hoe plotseling! met welk een macht! Wat onrechtvaardig door ons verkregen wordt, zal niet lang het onze blijven, de rechtvaardige God zal het wegnemen. Hij deelt uit in Zijn toorn, afwendende onze akkers en ze gevende in de hand van vreemdelingen. Wee dengenen, van wie God zich afwendt! De (Engelse) kantt. leest: Inplaats van ze terug te geven, heeft Hij onze akkers verdeeld. In plaats van ons weer in het bezit van onze landgoederen te stellen, heeft Hij ze bevestigd in het bezit van degenen die ze van ons hebben genomen Zie het is billijk van God, dat degenen, die valselijk en met geweld tegenover anderen gehandeld hebben, zelf ook valselijk en met geweld behandeld worden.
b. God zal bevestigen wat zij in wanhoop zeggen, Micah 2:5. Zo zal het zijn: Daarom zult gij niemand hebben die het snoer werpe in het lot in de gemeente des Heeren, niemand om erfenissen te delen, omdat er geen erfenissen te delen zijn, geen gerechtshoven om aanspraken op landerijen te beoordelen, of twisten tussen eigenaars te beslechten, of daarover het lot te werpen, als in Jozua's tijd, want het zal alles in des vijands hand zijn.
Dit land, dat hun meest ontnomen zijn, waarop zij een onvervreemdbaar recht hadden, en waarvan zij het gebruik genoten, was het land van de gemeente van de Heer, of liever: de gemeente van de Heer had het ten erfenis ontvangen en woonde erin. Het was het Heilige Land, en zoveel grievender viel het, eruit geworpen te worden. Zie, dat moeten als de grootste rampen beschouwd worden, die ons van de gemeente van de Heer afsnijden, en ons de zegeningen van Zijn dienst ontroven.
Hier wordt het volk Israëls van twee zonden beschuldigd, en voor ieder derzelve met oordelen bedreigd, elk juist passende bij die zonde-de vervolging van Gods profeten en de verdrukking van Gods armen.
I. De profeten des Heeren worden vervolgd, hun getuigenis verboden en tot zwijgen gebracht, een zonde, die God uitermate tot toorn verwekt, want het is niet alleen een hoon in het aangezicht van Zijn gezag over ons, maar tevens in de ingewanden van Zijn barmhartigheid, want het zenden van Zijn profeten is een zeker en kostelijk teken van Zijn goedertierenheid. Merk hier nu op:
1. Welke moeilijkheden en tegenstand het volk Gods profeten in de weg legde: Profeteert gijlieden niet, zeggen zij, als in Isaiah 30:10. Zij zeiden tot de zieners: "Ziet niet, vermoeit ons niet met het verhaal van wat gij gezien hebt, en brengt ons zulke vreselijke tijdingen niet". Zij moesten dus of niet profeteren of alleen aangename tijdingen. Het woord, hier door profeteren vertaald, betekent hier druipen, want de woorden van de profeten dropen van de hemel gelijk dauw. Zie, degenen, die van geen bekering willen weten, willen ook van geen bestraffing weten, en doen alles wat zij kunnen om trouwe dienaren tot zwijgen te brengen. Amos werd verboden te profeteren Amos 7:10 enz. Daarom nemen zij hun adem weg, omdat zij geen ander middel kennen om hun mond te stoppen, want zolang zij leven, zullen zij prediken en degenen pijnigen, die op de aarde wonen, gelijk de twee getuigen deden, Revelation 11:10. Sommigen lezen: Profeteert niet, laat die profeteren (zo luidt ook onze vertaling). Laat niet degenen profeteren, die ons op onze fouten wijzen en ons bedreigen, maar laat die profeteren, die ons vleien en ons van vrede spreken. Zij zeggen niet, dat ze heel geen predikers begeren, maar zij willen zulke, die naar hun hart spreken en hun zonde niet bestraffen. Hiervan worden zij beschuldigd Micah 2:11, dat ze, terwijl ze de ware profeten tot ergernis waren en het stilzwijgen opleiden, voorgewende profeten steunden en bemoedigden, en tegen Gods getrouwe profeten ophitsten. Zo er iemand is, die met wind omgaat en valselijk liegt, bewerende de Geest Gods te hebben, terwijl hij werkelijk door een geest van de dwaling, een geest van de misleiding, wordt gedreven, zelf wetende, dat God hem niet onderricht noch gezonden heeft, en toch zegt: Ik zal u profeteren voor wijn en voor sterken drank, -dat is een profeet van dit volk, dat is iemand naar hun hart, die hun zeggen en verzekeren zal, dat er geen zonde of gevaar aanwezig is in de goddeloze weg, die zij bewandelen. Zulk een man begeren zij tot profeet, die niet alleen met hen meegaat in hun uitspattingen en drinkgelagen, maar ook nog beweert, dat hij die zinnelijkheid door zijn profetie heiligt en ze zo in zekerheid en zondigen lust verhardt. Zie, het is niet vreemd, dat mensen, die zelf goddeloos zijn en in overdaad leven, naar predikers uitzien, die zijn gelijk zij zelf, want dat doet hen tenslotte menen, dat God ten enenmale is gelijk zij, Psalms 50:21. Maar hoe worden heilige dingen ontheiligd, wanneer ze voor zulke lage doeleinden worden misbruikt, wanneer zelfs de profetie in dienst wordt gesteld van zulk een wulpse en onreine menigte! Zo was de dienstknecht, die, toen zijn Heer vertoefde te komen, Zijn mededienstknechten begon te staan en te eten en te drinker met de dronkaards.
2. Hoe hun daaromtrent de les gelezen wordt, Micah 2:7. O gij, die Jacobs huis geheten zijt! Is dan de Geest des Heeren verkort Past het u, zo te spreken en zo te doen? Wilt gij die profetie doen verstommen, en verbieden, in Gods naam te spreken? Zie, het is een eren een voorrecht, het huis Jacobs te heten. Gij wordt een Jood genoemd, Romans 2:17. Maar als zij, die met die naam genoemd worden, ontaarden, blijken zij gewoonlijk de slechtste mensen te zijn en de grootste vijanden van Gods profeten. De Joden, die het huis Jacobs geheten waren, toonden zich de heetste vervolgers van de eerste Evangeliepredikers. Hierover redeneert de profeet met deze vijanden van Gods Woord en toont hun,
a. Hoe ze daardoor God, de God van de heilige profeten honen. Is dan de Geest des Heeren verkort? Wanneer gij de profeten des Heeren tot zwijgen brengt, zo doet ge wat ge kunt om ook de Geest des Heeren het zwijgen op te leggen. Kunt gij de Geest des Heeren uw gevangene en uw dienaar maken? Wilt gij Hem voorschrijven wat Hij tot u spreken zal, en Hem verbieden, te spreken wat u mishaagt? Indien gij de profeten al verhindert te spreken, de Geest des Heeren vindt andere middelen en wegen om uw consciëntie te treffen. Kan uw ongeloof de goddelijke raadslagen vernietigen?
b. Welk een smaad dat was voor hun belijdenis als Joden. Gij zijt Jakobs huis geheten en dat is u een eer, maar is dit zijn doen? Zijn dit handelingen, uw vader Jacob waardig? Treedt gij zo in zijn voetstappen? Neen, indien gij waarlijk zijn kinderen waart, zo zou gij zijn werken doen, maar nu zoekt gij tot zwijgen te brengen en te doden iemand, die u de waarheid zegt, in Gods naam, dat deed Abraham dat deed Jacob niet, John 8:39, John 8:40. Of: zijn dit Gods werken? Zijn dit daden, die Hem welgevallig kunnen zijn? Zijn dit handelingen van Zijn volk? Neen, gij weet, dat het niet zo is, al zijn sommigen zo wonderblind en verdwaasd, dat zij menen, wanneer zij Gods dienaren ombrengen, Hem daarmede een dienst te doen, John 16:2.
c. Laat hen bedenken, hoe onredelijk en ongerijmd hun doen reeds op zich zelf is: Doen Mijn woorden geen goed bij allen die recht wandelt? Ja, zeker doen zij, het is een beroep op het geslacht van de oprechten. Roep nu, zal er iemand zijn, die u antwoordde? en tot wie van de heilige zult gij u keren? Job 5:1. Keer u tot wie gij wilt, en gij zult vinden, dat zij allen hierin overeenstemmen, dat de woorden Gods goed doen bij die, welke recht wandelen. En gij verzet u tegen hetgeen goed doet, zoals een goede prediking? Daarin verongelijkt gij God, die de woorden van de profeten de Zijne noemt (zij zijn Mijn woorden), en die daardoor voor Zijn mensenkinderen alleen het goede bedoelt en zoekt? Psalms 119:68. Gij wilt de grote Weldoener verhinderen goed te doen? Gij wilt het licht van de wereld onder een korenmaat verbergen? Gij kunt evengoed tot de zon zeggen: Schijn niet, als tot de zieners: Ziet niet. Hierin verongelijkt gij de zielen van de mensen en berooft hen van de zegen, die de woorden Gods voor hen brengen. Zie, zij zijn niet alleen vijanden Gods, maar ook van de mensen, zij zijn vijanden van hun land, die goede predikers de mond snoeren en de kennis van de genademiddelen verhinderen. Want het is gewis tot algemeen voordeel van staten en volken, zo de godsdienst wordt bevorderd. Gods woorden doen goed bij degenen, die recht wandelen. Het is de eigenschap van de rechtvaardigen, dat zij in oprechtheid wandelen, Psalms 15:2. Het is hun troost, dat de woorden Gods goed zijn en hun goed doen, dat sterkt en verkwikt hen. Gods woorden zijn goede woorden voor goede mensen en spreken hun van aangename dingen. Maar degenen, die zich tegen de woorden Gods verzetten en de profeten het zwijgen opleggen, en, om zichzelf te rechtvaardigen, beweren, dat Gods woorden onvruchtbaar en onaangenaam voor hen zijn en hun geen goed doen, noch iets goeds profeteren maar kwaad, gelijk Achab zich ten aanzien van Micha beklaagde, -hun antwoordt de profeet, dat zulks hun eigen schuld is, zij zijn er zelf de oorzaak van. Zij zouden ze zeer goed vinden, als ze maar bereid waren er een goed gebruik van te maken. Als zij maar echt wilden wandelen, gelijk behoort, en zich zo ontvankelijk maken voor troost, dan zou ook hun het woord Gods goed doen. Doe het goede, en gij zult lof hebben.
3. Waarmede zij om die zonde bedreigd worden. God zal ook hun zelfbedrog wegnemen en,
a. Zij zullen beroofd worden van de zegen van een getrouwe prediking. Terwijl zij zeggen: Profeteert niet, zal God hen bij hun woord houden, en zij zullen hun niet profeteren, hun zonde zal hun straf zijn. Indien de mens Gods dienaren tot zwijgen wil brengen, dan is het billijk, dat God hen niet meer laat spreken gelijk met Ezechiël geschied is, en te zeggen zij zullen u geen vermaners en leidslieden meer zijn. Laat de geneesheer de patiënt niet langer behandelen, die toch niet genezen wil worden en niet doet wat voorgeschreven wordt Zij zullen hun niet meer profeteren, en dan zullen zij zich schamen. Gelijk het de taak van de overheid is, zo is het ook die van de predikers, de mensen die verkeerd handelen, te beschamen, Judges 18:7, opdat zij, over hun dwaasheid beschaamd, ervan terugkeren. Maar wanneer God ze overgeeft aan onbeschaamdheid en schaamteloosheid in de zonde, dan zegt Hij tot de profeten: Zij zijn vergezeld met de afgoden: laat hem varen, Hosea 4:17.
b. Zij zullen overgeleverd worden aan de blinde leiding van ontrouwe predikers. Wij kunnen Micah 2:11 als een bedreiging opvatten. Zo daar iemand is die vals liegt, een leugengeest in de mond hebbende gelijk eenmaal Achabs profeten, die zijn hand in zijn goddeloze wegen sterkt, die is een profeet des volks, dat is: God laat dit volk aan zulke profeten over om naar hen te luisteren. Als zij bedrogen willen zijn, laat ze bedrogen worden omdat zij de waarheid Gods in de liefde niet willen betrachten, zal God hun zenden een kracht van de dwaling, dat zij de leugen zouden geloven, 2 Thessalonians 2:10, 2 Thessalonians 2:11. Zij zullen zulke profeten hebben als die profeteren voor wijn en sterken drank, die hun profetisch ambt misbruiken en veil hebben voor een fles wijn of bier, die de zondaars in hun zonde doen indommelen, en hun lusten alle vrijheid laten. Door dezulken geleid te worden is een zo droevig oordeel als maar mogelijk is en een even treurig voorteken van de naderende ondergang, als het voor een bijzonder persoon is, onder de invloed van een schuldig geweten te staan. II. Gods armen verdrukken is de tweede zonde, die hun ten laste wordt gelegd, gelijk tevoren, Micah 2:1,Micah 2:2 want het is een dubbel hatelijke en honende zonde tegen God.
Merk op,
1. Hoe die zonde beschreven wordt, Micah 2:8, Micah 2:9. Toen zij Gods profeten deden zwijgen, braken ze uit in allerlei goddeloosheid, want welke banden zullen hen bedwingen, die voor Gods woord geen eerbied hebben? Zij, die tevoren tegen de vijanden des volks opstonden om hun vaderland te verdedigen en zich daarin dapper onderscheidden, staan nu op als vijanden des volks, en, in plaats van het te verdedigen, verderven ze het en doen meer kwaad (gelijk gemeenlijk zulke adders in de ingewanden van een staat doen) dan een vijand zou vermogen. Zij maakten van mannen, vrouwen en kinderen hun buit.
a. Van mannen, die langs de weg reisden, die gerust voorbijgingen, terug komende van de strijd, die heel geen boze bedoelingen hadden, maar vreedzaam hun zaken nagingen, dezulken vervolgden zij, als waren die een boosaardig, lastig volk en hun stroopten zij een mantel af, dat is zij ontnamen hun onder- en opperkleed, namen weg hun kleed, en wilden ook de rok nemen. Zo barbaars gingen ze nu met de stillen in de lande om, die, omdat zij niemand leed deden, onbevreesd en een gemakkelijke prooi waren.
b. Van vrouwen, wier geslacht haar op bescherming had doen hopen, Micah 2:9. De vrouwen Mijns volks verdrijft gij, elk een uit het huis van haar vermakingen. Zij eten de huizen van de weduwen op, Matthew 23:4, en ontnamen haar zo het bezit ervan, het waren aangename huizen, waarop zij bijzonder gesteld waren. Het was onmenselijk, op die wijze met vrouwen te handelen, maar wat hun zonde vooral verzwaarde, was dat het vrouwen waren van Gods volk, van wie zij wisten, dat ze onder Gods bescherming stonden.
c. Van kinderen, wier leeftijd op tere behandeling aanspraak geeft. Van haar kinderen neemt gij Mijn sieraad in eeuwigheid. Het was de heerlijkheid van de kinderen onder Israël, dat zij vrij waren, maar zij maakten er slaven van, dat zij in Gods huis geboren waren en dus een recht op deszelfs voorrechten hadden, maar zij verkochten ze aan vreemdelingen, zonden ze naar afgodische landen, waar zij voor altijd die heerlijkheid kwijt waren. Hun verdrukkers bedoelden ten minste hun gevangenschap eeuwig te maken. Zie, de rechtvaardige God zal zeker alle onrecht aan weduwen en vaderlozen wreken, die juist om hun hulpeloosheid en verlatenheid, niet anders dan een rechtvaardige behandeling kunnen verwachten.
2. Welk vonnis over hen uitgesproken wordt, Micah 2:10. Maakt u dan op en gaat henen, bereidt u, dit land te verlaten, want gij zult er met geweld uit verdreven worden, gelijk gij de vrouwen en kinderen van Mijn volk uit hun bezittingen verdreven hebt, het kan en zal de rust niet zijn, gelijk het Mijn voornemen was, dat land te maken, Psalms 95:11. Gij zult er noch geluk smaken noch duurzaam wonen, omdat het verontreinigd is door uw goddeloosheid. De zonde verontreinigt een land, en de zondaars moeten geen rust verwachten in een land, dat zij verontreinigd hebben, het zal ze uitspuwen, gelijk het van ouds de Kananieten heeft uitgespuwd, toen zij het met hun gruwelen verontreinigd hadden, Leviticus 18:27. Ja, gij zult niet alleen gedwongen worden dit land te verlaten, maar het zal u verderven, en dat met een geweldige verderving. Gij zult of er uitgeworpen worden of er in verdorven worden. Wij kunnen dit op onze tegenwoordige toestand in deze wereld toepassen, ze is verdorven, er is door zondige lusten heel wat bederf in de wereld, en daarom moesten wij opstaan en er uit gaan, ons op een afstand van dat bederf houden en ons zelf onbevlekt van de wereld bewaren. Het is niet het land van onze rust, daarvoor was het nooit bestemd. Alleen als een doorgang, niet als ons deel, een herberg en niet ons tehuis. Hier hebben wij geen blijvende stad, Laat ons derhalve opstaan en van hier gaan. Laat ons er los van en er boven verheven zijn, en bedenken, dat wij de blijvende stad boven zoeken.
Verzen 1-13
Micha 2:1-13Hier is,
I. Het onrecht van de mensen, als hij het kwaad van de zonde bedrijft, Micah 2:1, Micah 2:2. God verschijnt aan dit volk om het te verderven, en laat hen weten waarom Hij met hen twist. Het is de zonde, die al zo vaak vermeld is als een zonde, die gelijk vele andere het verderf van geslachten en volken ten gevolge heeft, de zonde van de verdrukking. Laat ons die nagaan.
1. Zij begeren vurig datgene wat niet van hun is, dat is de wortel van de bitterheid, de wortel van alle kwaad, Micah 2:2. Zij begeren akkers en huizen, gelijk Achab Naboths wijngaard. "0, dat het huis of de akker van die of die het mijne was. Het ligt zo gunstig voor mijn bezit, en ik zou er beter voor zorgen dan de tegenwoordige eigenaar, het komt mij meer toe dan hem."
2. Zij denken en denken na, op welke wijze ze hun begeerte kunnen verkrijgen, Micah 2:4. Zij bedenken ongerechtigheid met een grote mate dier gevloekte listigheid, zij spannen een net om hun doel te bereiken en zich toch niet bloot te stellen of in gevaar te komen of hun goede naam te verliezen. Zij werken kwaad, zij werken het uit in hun hoofd, in hun gezinnen, zij geven er al hun aandacht aan en vinden er al hun vermaak in, als ware het iets kostelijks. Zij zijn even zeker van welslagen (zo wijs achten zij hun eigen plannen en maatregelen) als ware het reeds volbracht. Zie, het is kwaad onheil te veroorzaken door overijling, maar veel erger het met voorbedachte rade uit te voeren, na plannen gemaakt en die overwogen te hebben. En wanneer de list en veinzing van de oude slang met haar gif verschijnt, dan is de goddeloosheid wel volkomen. Zij bedenken het op hun bed, wanneer zij moeten slapen, de zorg om een boos plan houdt hun ogen wakker. Op hun bed, wanneer zij Gods weldaden moesten gedenken, en in hun hart op hun leger moesten spreken, dan overdenken zij ongerechtigheid. Het is van groot belang, de ure van afzondering en stilte goed te gebruiken.
3. Zij misbruiken hun macht om uit te voeren wat ze bedacht en besloten hebben, omdat het in de macht van hun hand staat, zij vinden, dat ze het met behulp van hun rijkdom, het gezag en de invloed, die ze bezitten, kunnen ten uitvoer brengen, dat niemand het wagen zal hen tegen te staan of ter verantwoording te roepen. Dit, menen zij, zal hen rechtvaardigen en alles goed doen aflopen. Zie, het is de fout van velen, dat zij geloven te mogen doen wat zij kunnen doen, terwijl toch geen macht gegeven is om te verderven maar alleen om op te bouwen en te stichten.
4. Zij zijn volijverig en waakzaam bij de uitvoering van de ongerechtigheid, die ze beraamd hebben, wanneer de zaak in hun gedachten tot rijpheid is gekomen, op hun leger of bij de dag, dan verliezen zij geen tijd, maar zodra de morgen aanbreekt, voeren zij het uit. Zij staan vroeg op om hun doel te vervolgen, en wat kwaad hun hand vindt om te doen, dat doen zij met al hun macht. Dat maakt menigeen beschaamd, die het goede traag en zonder energie doet. Laat het nooit gezegd kunnen worden dat wij in de dienst van God en de naaste tot morgen uitstellen wat heden gedaan kan worden.
5. Zij staan nergens voor, als zij hun doel willen bereiken, wat zij begeren, nemen zij ook weg, als zij kunnen, en, a. Zij zorgen, wanneer zij onrecht doen, dat het nooit te erg of te publiek wordt, zij nemen andermans land met geweld, niet alleen door bedrog of onderhandse praktijken of onder een schone schijn, maar ook gewelddadig en met een hoge hand.
b. Zij geven er niet om, wie zij verongelijken of hoever de ongerechtigheid zich uitstrekt, die zij bedrijven willen, zij doen geweld aan de man en zijn huis, zij beroven en ruïneren degenen, die een talrijk gezin hebben te onderhouden, en het deert hen niet, zo zij die met vrouw en kinderen tot de bedelstaf brengen. Zij doen geweld aan een ieder en zijn erfenis, zij nemen van iemand weg datgene, waarop hij een onbetwistbaar recht heeft, daar het de erfenis van zijn vaderen is, dat ze slechts in leen hebben om het hun kinderen na te laten. Die verdrukkers bekommeren er zich niet over, hoevelen verarmen, mits zij zichzelf verrijken kunnen. Zie, als de begerigheid in het hart heerst, dan wordt gewoonlijk alle mededogen gebannen, als iemand de wereld liefheeft, dan is de liefde des Vaders niet in hem, en evenmin de liefde tot de naaste.
II. De rechtvaardigheid Gods moet deze zonde met straf vergelden, Micah 2:3. Daarom, alzo zegt de Heer, de rechtvaardige God, die tussen mens en mens richt en een wreker is van degenen, die onrecht doen. Ziet, Ik denk een kwaad over dit geslacht, dat is: tegen het ganse koninkrijk, het huis Israëls en vooral tegen diegenen, die zich aan wreedheid en verdrukking hebben schuldig gemaakt. Zij hebben in ongerechtigheid kwaad tegen hun broeders bedacht en God zal in gerechtigheid kwaad tegen hen bedenken. De oneindige Wijsheid zal de straf van hun zonde zo bestellen, dat ze zeker en onvermijdelijk zal komen, zeer streng, ja ondragelijk, zeer opmerkelijk en kenmerkend, zodat ieder moet opmerken, dat de straf op de zonde past. Hoe meer goddeloze list in de zonde tot uiting komt, zoveel groter heilige wijsheid en gepastheid zal de straf kenmerken, want de Heer zal bekend worden door de oordelen, die Hij uitricht, Hij zal erin erkend worden.
1. Hij vindt ze zeer zeker en vol vertrouwen, dat ze op de n of andere wijze het oordeel zullen ontkomen, of, indien ze er al onder vallen het zullen afschudden en weer vrij worden, en daarom zegt hij hun: Een kwaad, waaruit gij uw halzen niet zult uittrekken. Het waren kinderen Belials, die het gemakkelijke juk van Gods geboden niet konden dragen, maar deze banden verscheurden en deze touwen van zich wierpen. Daarom zal God hun het zware juk van Zijn oordelen opleggen, en zij zullen niet instaat zijn, hun hals daaraan te onttrekken, wie niet geregeerd wil wezen, zal overwonnen worden.
2. Hij vindt ze zeer trots en fier, en daarom zegt hij hun aan, dat zij niet met stijve nek, niet zo rechtop zullen gaan, met uitgestrekte hals, lonkende met de ogen, al gaande en trippelende daarhenen treden, Isaiah 3:16. Want het zal een boze tijd zijn, alle gebeurtenissen vernederend en smaad brengend, zoals de stoutste geest niet zou hebben durven uitdenken.
3. Hij vindt ze heel vrolijk en opgeruimd, en zegt hun derhalve, dat zij enige tonen lager zullen zingen, dat hun lachen in rouw en hun vreugde in droefheid zal verkeerd worden, Micah 2:4. Te die dage, als God komt om u voor uw verdrukking te tuchtigen, zal men een spreekwoord over u opnemen, en men zal met een klagelijke klacht klagen, met een klaaglied van de klaagliederen (gelijk er letterlijk staat), een allerdroefste klaagzang, gelijk het Hooglied, of Lied van de liederen een hooggestemde zang is. Hun vijanden zullen hen honen en met hun smart spotten, zij zullen een spreekwoord over henlieden opnemen. Hun vrienden zullen over hen treuren en hun klaagzang ter harte nemen, en dit zal het algemene geroep zijn: "Wij zijn totaal verwoest, het is met ons gedaan", Zie, degenen, die in hun voorspoed het hooghartigst en zekerst waren, zijn gewoonlijk in hun tegenspoed het meest neergeslagen en het eerst geneigd tot wanhoop. 4. Hij vindt ze zeer rijk in huizen en land, die ze door onderdrukking verkregen hebben en daarom zegt hij hun, dat die alle hun zullen ontnomen worden.
a. Zij zullen in hun wanhoop alles opgeven, zij zullen zeggen: Wij zijn nu eenmaal verwoest, Hij verwisselt het deel van Mijn volk, zodat het niet meer het hunne is, maar door hun vijanden genomen en bezeten. Hoe ontwendt Hij mij! Hoe plotseling! met welk een macht! Wat onrechtvaardig door ons verkregen wordt, zal niet lang het onze blijven, de rechtvaardige God zal het wegnemen. Hij deelt uit in Zijn toorn, afwendende onze akkers en ze gevende in de hand van vreemdelingen. Wee dengenen, van wie God zich afwendt! De (Engelse) kantt. leest: Inplaats van ze terug te geven, heeft Hij onze akkers verdeeld. In plaats van ons weer in het bezit van onze landgoederen te stellen, heeft Hij ze bevestigd in het bezit van degenen die ze van ons hebben genomen Zie het is billijk van God, dat degenen, die valselijk en met geweld tegenover anderen gehandeld hebben, zelf ook valselijk en met geweld behandeld worden.
b. God zal bevestigen wat zij in wanhoop zeggen, Micah 2:5. Zo zal het zijn: Daarom zult gij niemand hebben die het snoer werpe in het lot in de gemeente des Heeren, niemand om erfenissen te delen, omdat er geen erfenissen te delen zijn, geen gerechtshoven om aanspraken op landerijen te beoordelen, of twisten tussen eigenaars te beslechten, of daarover het lot te werpen, als in Jozua's tijd, want het zal alles in des vijands hand zijn.
Dit land, dat hun meest ontnomen zijn, waarop zij een onvervreemdbaar recht hadden, en waarvan zij het gebruik genoten, was het land van de gemeente van de Heer, of liever: de gemeente van de Heer had het ten erfenis ontvangen en woonde erin. Het was het Heilige Land, en zoveel grievender viel het, eruit geworpen te worden. Zie, dat moeten als de grootste rampen beschouwd worden, die ons van de gemeente van de Heer afsnijden, en ons de zegeningen van Zijn dienst ontroven.
Hier wordt het volk Israëls van twee zonden beschuldigd, en voor ieder derzelve met oordelen bedreigd, elk juist passende bij die zonde-de vervolging van Gods profeten en de verdrukking van Gods armen.
I. De profeten des Heeren worden vervolgd, hun getuigenis verboden en tot zwijgen gebracht, een zonde, die God uitermate tot toorn verwekt, want het is niet alleen een hoon in het aangezicht van Zijn gezag over ons, maar tevens in de ingewanden van Zijn barmhartigheid, want het zenden van Zijn profeten is een zeker en kostelijk teken van Zijn goedertierenheid. Merk hier nu op:
1. Welke moeilijkheden en tegenstand het volk Gods profeten in de weg legde: Profeteert gijlieden niet, zeggen zij, als in Isaiah 30:10. Zij zeiden tot de zieners: "Ziet niet, vermoeit ons niet met het verhaal van wat gij gezien hebt, en brengt ons zulke vreselijke tijdingen niet". Zij moesten dus of niet profeteren of alleen aangename tijdingen. Het woord, hier door profeteren vertaald, betekent hier druipen, want de woorden van de profeten dropen van de hemel gelijk dauw. Zie, degenen, die van geen bekering willen weten, willen ook van geen bestraffing weten, en doen alles wat zij kunnen om trouwe dienaren tot zwijgen te brengen. Amos werd verboden te profeteren Amos 7:10 enz. Daarom nemen zij hun adem weg, omdat zij geen ander middel kennen om hun mond te stoppen, want zolang zij leven, zullen zij prediken en degenen pijnigen, die op de aarde wonen, gelijk de twee getuigen deden, Revelation 11:10. Sommigen lezen: Profeteert niet, laat die profeteren (zo luidt ook onze vertaling). Laat niet degenen profeteren, die ons op onze fouten wijzen en ons bedreigen, maar laat die profeteren, die ons vleien en ons van vrede spreken. Zij zeggen niet, dat ze heel geen predikers begeren, maar zij willen zulke, die naar hun hart spreken en hun zonde niet bestraffen. Hiervan worden zij beschuldigd Micah 2:11, dat ze, terwijl ze de ware profeten tot ergernis waren en het stilzwijgen opleiden, voorgewende profeten steunden en bemoedigden, en tegen Gods getrouwe profeten ophitsten. Zo er iemand is, die met wind omgaat en valselijk liegt, bewerende de Geest Gods te hebben, terwijl hij werkelijk door een geest van de dwaling, een geest van de misleiding, wordt gedreven, zelf wetende, dat God hem niet onderricht noch gezonden heeft, en toch zegt: Ik zal u profeteren voor wijn en voor sterken drank, -dat is een profeet van dit volk, dat is iemand naar hun hart, die hun zeggen en verzekeren zal, dat er geen zonde of gevaar aanwezig is in de goddeloze weg, die zij bewandelen. Zulk een man begeren zij tot profeet, die niet alleen met hen meegaat in hun uitspattingen en drinkgelagen, maar ook nog beweert, dat hij die zinnelijkheid door zijn profetie heiligt en ze zo in zekerheid en zondigen lust verhardt. Zie, het is niet vreemd, dat mensen, die zelf goddeloos zijn en in overdaad leven, naar predikers uitzien, die zijn gelijk zij zelf, want dat doet hen tenslotte menen, dat God ten enenmale is gelijk zij, Psalms 50:21. Maar hoe worden heilige dingen ontheiligd, wanneer ze voor zulke lage doeleinden worden misbruikt, wanneer zelfs de profetie in dienst wordt gesteld van zulk een wulpse en onreine menigte! Zo was de dienstknecht, die, toen zijn Heer vertoefde te komen, Zijn mededienstknechten begon te staan en te eten en te drinker met de dronkaards.
2. Hoe hun daaromtrent de les gelezen wordt, Micah 2:7. O gij, die Jacobs huis geheten zijt! Is dan de Geest des Heeren verkort Past het u, zo te spreken en zo te doen? Wilt gij die profetie doen verstommen, en verbieden, in Gods naam te spreken? Zie, het is een eren een voorrecht, het huis Jacobs te heten. Gij wordt een Jood genoemd, Romans 2:17. Maar als zij, die met die naam genoemd worden, ontaarden, blijken zij gewoonlijk de slechtste mensen te zijn en de grootste vijanden van Gods profeten. De Joden, die het huis Jacobs geheten waren, toonden zich de heetste vervolgers van de eerste Evangeliepredikers. Hierover redeneert de profeet met deze vijanden van Gods Woord en toont hun,
a. Hoe ze daardoor God, de God van de heilige profeten honen. Is dan de Geest des Heeren verkort? Wanneer gij de profeten des Heeren tot zwijgen brengt, zo doet ge wat ge kunt om ook de Geest des Heeren het zwijgen op te leggen. Kunt gij de Geest des Heeren uw gevangene en uw dienaar maken? Wilt gij Hem voorschrijven wat Hij tot u spreken zal, en Hem verbieden, te spreken wat u mishaagt? Indien gij de profeten al verhindert te spreken, de Geest des Heeren vindt andere middelen en wegen om uw consciëntie te treffen. Kan uw ongeloof de goddelijke raadslagen vernietigen?
b. Welk een smaad dat was voor hun belijdenis als Joden. Gij zijt Jakobs huis geheten en dat is u een eer, maar is dit zijn doen? Zijn dit handelingen, uw vader Jacob waardig? Treedt gij zo in zijn voetstappen? Neen, indien gij waarlijk zijn kinderen waart, zo zou gij zijn werken doen, maar nu zoekt gij tot zwijgen te brengen en te doden iemand, die u de waarheid zegt, in Gods naam, dat deed Abraham dat deed Jacob niet, John 8:39, John 8:40. Of: zijn dit Gods werken? Zijn dit daden, die Hem welgevallig kunnen zijn? Zijn dit handelingen van Zijn volk? Neen, gij weet, dat het niet zo is, al zijn sommigen zo wonderblind en verdwaasd, dat zij menen, wanneer zij Gods dienaren ombrengen, Hem daarmede een dienst te doen, John 16:2.
c. Laat hen bedenken, hoe onredelijk en ongerijmd hun doen reeds op zich zelf is: Doen Mijn woorden geen goed bij allen die recht wandelt? Ja, zeker doen zij, het is een beroep op het geslacht van de oprechten. Roep nu, zal er iemand zijn, die u antwoordde? en tot wie van de heilige zult gij u keren? Job 5:1. Keer u tot wie gij wilt, en gij zult vinden, dat zij allen hierin overeenstemmen, dat de woorden Gods goed doen bij die, welke recht wandelen. En gij verzet u tegen hetgeen goed doet, zoals een goede prediking? Daarin verongelijkt gij God, die de woorden van de profeten de Zijne noemt (zij zijn Mijn woorden), en die daardoor voor Zijn mensenkinderen alleen het goede bedoelt en zoekt? Psalms 119:68. Gij wilt de grote Weldoener verhinderen goed te doen? Gij wilt het licht van de wereld onder een korenmaat verbergen? Gij kunt evengoed tot de zon zeggen: Schijn niet, als tot de zieners: Ziet niet. Hierin verongelijkt gij de zielen van de mensen en berooft hen van de zegen, die de woorden Gods voor hen brengen. Zie, zij zijn niet alleen vijanden Gods, maar ook van de mensen, zij zijn vijanden van hun land, die goede predikers de mond snoeren en de kennis van de genademiddelen verhinderen. Want het is gewis tot algemeen voordeel van staten en volken, zo de godsdienst wordt bevorderd. Gods woorden doen goed bij degenen, die recht wandelen. Het is de eigenschap van de rechtvaardigen, dat zij in oprechtheid wandelen, Psalms 15:2. Het is hun troost, dat de woorden Gods goed zijn en hun goed doen, dat sterkt en verkwikt hen. Gods woorden zijn goede woorden voor goede mensen en spreken hun van aangename dingen. Maar degenen, die zich tegen de woorden Gods verzetten en de profeten het zwijgen opleggen, en, om zichzelf te rechtvaardigen, beweren, dat Gods woorden onvruchtbaar en onaangenaam voor hen zijn en hun geen goed doen, noch iets goeds profeteren maar kwaad, gelijk Achab zich ten aanzien van Micha beklaagde, -hun antwoordt de profeet, dat zulks hun eigen schuld is, zij zijn er zelf de oorzaak van. Zij zouden ze zeer goed vinden, als ze maar bereid waren er een goed gebruik van te maken. Als zij maar echt wilden wandelen, gelijk behoort, en zich zo ontvankelijk maken voor troost, dan zou ook hun het woord Gods goed doen. Doe het goede, en gij zult lof hebben.
3. Waarmede zij om die zonde bedreigd worden. God zal ook hun zelfbedrog wegnemen en,
a. Zij zullen beroofd worden van de zegen van een getrouwe prediking. Terwijl zij zeggen: Profeteert niet, zal God hen bij hun woord houden, en zij zullen hun niet profeteren, hun zonde zal hun straf zijn. Indien de mens Gods dienaren tot zwijgen wil brengen, dan is het billijk, dat God hen niet meer laat spreken gelijk met Ezechiël geschied is, en te zeggen zij zullen u geen vermaners en leidslieden meer zijn. Laat de geneesheer de patiënt niet langer behandelen, die toch niet genezen wil worden en niet doet wat voorgeschreven wordt Zij zullen hun niet meer profeteren, en dan zullen zij zich schamen. Gelijk het de taak van de overheid is, zo is het ook die van de predikers, de mensen die verkeerd handelen, te beschamen, Judges 18:7, opdat zij, over hun dwaasheid beschaamd, ervan terugkeren. Maar wanneer God ze overgeeft aan onbeschaamdheid en schaamteloosheid in de zonde, dan zegt Hij tot de profeten: Zij zijn vergezeld met de afgoden: laat hem varen, Hosea 4:17.
b. Zij zullen overgeleverd worden aan de blinde leiding van ontrouwe predikers. Wij kunnen Micah 2:11 als een bedreiging opvatten. Zo daar iemand is die vals liegt, een leugengeest in de mond hebbende gelijk eenmaal Achabs profeten, die zijn hand in zijn goddeloze wegen sterkt, die is een profeet des volks, dat is: God laat dit volk aan zulke profeten over om naar hen te luisteren. Als zij bedrogen willen zijn, laat ze bedrogen worden omdat zij de waarheid Gods in de liefde niet willen betrachten, zal God hun zenden een kracht van de dwaling, dat zij de leugen zouden geloven, 2 Thessalonians 2:10, 2 Thessalonians 2:11. Zij zullen zulke profeten hebben als die profeteren voor wijn en sterken drank, die hun profetisch ambt misbruiken en veil hebben voor een fles wijn of bier, die de zondaars in hun zonde doen indommelen, en hun lusten alle vrijheid laten. Door dezulken geleid te worden is een zo droevig oordeel als maar mogelijk is en een even treurig voorteken van de naderende ondergang, als het voor een bijzonder persoon is, onder de invloed van een schuldig geweten te staan. II. Gods armen verdrukken is de tweede zonde, die hun ten laste wordt gelegd, gelijk tevoren, Micah 2:1,Micah 2:2 want het is een dubbel hatelijke en honende zonde tegen God.
Merk op,
1. Hoe die zonde beschreven wordt, Micah 2:8, Micah 2:9. Toen zij Gods profeten deden zwijgen, braken ze uit in allerlei goddeloosheid, want welke banden zullen hen bedwingen, die voor Gods woord geen eerbied hebben? Zij, die tevoren tegen de vijanden des volks opstonden om hun vaderland te verdedigen en zich daarin dapper onderscheidden, staan nu op als vijanden des volks, en, in plaats van het te verdedigen, verderven ze het en doen meer kwaad (gelijk gemeenlijk zulke adders in de ingewanden van een staat doen) dan een vijand zou vermogen. Zij maakten van mannen, vrouwen en kinderen hun buit.
a. Van mannen, die langs de weg reisden, die gerust voorbijgingen, terug komende van de strijd, die heel geen boze bedoelingen hadden, maar vreedzaam hun zaken nagingen, dezulken vervolgden zij, als waren die een boosaardig, lastig volk en hun stroopten zij een mantel af, dat is zij ontnamen hun onder- en opperkleed, namen weg hun kleed, en wilden ook de rok nemen. Zo barbaars gingen ze nu met de stillen in de lande om, die, omdat zij niemand leed deden, onbevreesd en een gemakkelijke prooi waren.
b. Van vrouwen, wier geslacht haar op bescherming had doen hopen, Micah 2:9. De vrouwen Mijns volks verdrijft gij, elk een uit het huis van haar vermakingen. Zij eten de huizen van de weduwen op, Matthew 23:4, en ontnamen haar zo het bezit ervan, het waren aangename huizen, waarop zij bijzonder gesteld waren. Het was onmenselijk, op die wijze met vrouwen te handelen, maar wat hun zonde vooral verzwaarde, was dat het vrouwen waren van Gods volk, van wie zij wisten, dat ze onder Gods bescherming stonden.
c. Van kinderen, wier leeftijd op tere behandeling aanspraak geeft. Van haar kinderen neemt gij Mijn sieraad in eeuwigheid. Het was de heerlijkheid van de kinderen onder Israël, dat zij vrij waren, maar zij maakten er slaven van, dat zij in Gods huis geboren waren en dus een recht op deszelfs voorrechten hadden, maar zij verkochten ze aan vreemdelingen, zonden ze naar afgodische landen, waar zij voor altijd die heerlijkheid kwijt waren. Hun verdrukkers bedoelden ten minste hun gevangenschap eeuwig te maken. Zie, de rechtvaardige God zal zeker alle onrecht aan weduwen en vaderlozen wreken, die juist om hun hulpeloosheid en verlatenheid, niet anders dan een rechtvaardige behandeling kunnen verwachten.
2. Welk vonnis over hen uitgesproken wordt, Micah 2:10. Maakt u dan op en gaat henen, bereidt u, dit land te verlaten, want gij zult er met geweld uit verdreven worden, gelijk gij de vrouwen en kinderen van Mijn volk uit hun bezittingen verdreven hebt, het kan en zal de rust niet zijn, gelijk het Mijn voornemen was, dat land te maken, Psalms 95:11. Gij zult er noch geluk smaken noch duurzaam wonen, omdat het verontreinigd is door uw goddeloosheid. De zonde verontreinigt een land, en de zondaars moeten geen rust verwachten in een land, dat zij verontreinigd hebben, het zal ze uitspuwen, gelijk het van ouds de Kananieten heeft uitgespuwd, toen zij het met hun gruwelen verontreinigd hadden, Leviticus 18:27. Ja, gij zult niet alleen gedwongen worden dit land te verlaten, maar het zal u verderven, en dat met een geweldige verderving. Gij zult of er uitgeworpen worden of er in verdorven worden. Wij kunnen dit op onze tegenwoordige toestand in deze wereld toepassen, ze is verdorven, er is door zondige lusten heel wat bederf in de wereld, en daarom moesten wij opstaan en er uit gaan, ons op een afstand van dat bederf houden en ons zelf onbevlekt van de wereld bewaren. Het is niet het land van onze rust, daarvoor was het nooit bestemd. Alleen als een doorgang, niet als ons deel, een herberg en niet ons tehuis. Hier hebben wij geen blijvende stad, Laat ons derhalve opstaan en van hier gaan. Laat ons er los van en er boven verheven zijn, en bedenken, dat wij de blijvende stad boven zoeken.