Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Mark 4". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/mark-4.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Mark 4". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, MARKUS 4In dit hoofdstuk hebben wij
I. De gelijkenis van het zaad en den vierderlei grond, Mark 4:1, met de verklaring er van, Mark 4:10, en de toepassing er van, Mark 4:21.
II. De gelijkenis van het zaad, dat langzaam, maar onmerkbaar opwast, Mark 4:26.
III. De gelijkenis van het mostaardzaad, en een bericht in het algemeen van Christus' gelijkenissen, Mark 4:30.
IV. Het wonder van Christus' plotseling stillen van een storm op zee, Mark 4:35.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, MARKUS 4In dit hoofdstuk hebben wij
I. De gelijkenis van het zaad en den vierderlei grond, Mark 4:1, met de verklaring er van, Mark 4:10, en de toepassing er van, Mark 4:21.
II. De gelijkenis van het zaad, dat langzaam, maar onmerkbaar opwast, Mark 4:26.
III. De gelijkenis van het mostaardzaad, en een bericht in het algemeen van Christus' gelijkenissen, Mark 4:30.
IV. Het wonder van Christus' plotseling stillen van een storm op zee, Mark 4:35.
Verzen 1-20
Markus 4:1-20Het voorgaande hoofdstuk begint met Christus' ingaan in de synagoge, Mark 4:1, dit hoofdstuk begint met Christus' leren bij de zee. Aldus bracht Hij afwisseling in Zijne methode, opdat, zo mogelijk, allen bereikt en bearbeid zouden worden. Om genoegen te doen aan de meer beschaafde klasse der maatschappij, de lieden die plaatsen, voorgestoelten, hadden in de synagoge, en niet gaarne elders naar ene prediking zouden luisteren, heeft Hij niet altijd bij de zee gepredikt, maar de vrijheid daartoe hebbende, ging Hij dikwijls in de synagoge en leerde aldaar. Om echter ook de armen, het gemene volk, dat geen plaats in de synagoge kon krijgen, genoegen te doen, heeft Hij daar niet altijd gepredikt, maar begon Hij te leren omtrent de zee, waar zij onder Zijn gehoor konden komen. Alzo zijn wij beiden wijzen en onwijzen schuldenaars, Romans 1:14. Er schijnt nu een nieuwe gerieflijkheid bedacht te zijn, waarvan tevoren geen gebruik was gemaakt, hoewel Hij tevoren reeds bij de zee gepredikt had, Mark 2:13, en dat was, dat Hij stond in een schip, terwijl Zijne hoorders op het land waren, en daar die binnenzee van Tiberias geen getij had, was er ook geen eb en vloed, die stoornis onder hen kon teweegbrengen. Mij dunkt dat dit prediken van Christus in een schip, een voorteken geweest is van Zijn heenzenden van het Evangelie naar de eilanden der volken, en het wegvoeren van het koninkrijk Gods van het Joodse volk naar een volk, dat er meer vruchten van zou voortbrengen. Merk nu op:
1. De manier van leren, door Christus gebruikt voor de schare, Mark 4:2. Hij leerde hen vele dingen, maar het was door gelijkenissen, hetgeen hen uitlokte tot horen, want de mensen hebben gaarne, dat men tot hen spreekt in hun eigen taal, en onverschillige hoorders worden allicht getroffen door ene gelijkenis, ontleend aan de gewone dingen van het dagelijkse leven. Dat zullen zij dan onthouden, als zij de waarheid, die er door opgehelderd moet worden, uit het oog hebben verloren, of haar wellicht nooit hadden gevat. Maar, tenzij zij zich de moeite geven om die waarheid te verstaan, zal de gelijkenis hun slechts tot enig vermaak dienen, want dan zullen zij ziende zien, en niet bemerken, Mark 4:12, en zo was dit dan, terwijl hun nieuwsgierigheid werd bevredigd, de straf voor hun stompzinnigheid. Zij hebben hun ogen moedwillig gesloten voor het licht, en daarom heeft Christus het verborgen in gelijkenissen, die als lantarens zijn met een lichte en een donkere zijde. De lichte zijde werd gekeerd tot hen, die het op zich zelven toepassen en er zich door wilden laten leiden, maar voor hen, die slechts gewillig waren om er voor een wijle als mede te spelen, gaf die lantaren slechts nu en dan ene flikkering van licht, maar liet hen over het geheel in het duister. Het is rechtvaardig in God, te zeggen dat zij, die niet willen zien, ook niet zullen zien, en voor de ogen van hen, die slechts met onverschilligheid om zich heen zien, en nooit met belangstelling en zorg zien op de dingen, die tot hun vrede dienen, die dingen dan ook te verbergen.
II. Zijne wijze van verklaring voor de discipelen, Als Hij alleen was, hebben niet slechts de twaalven, maar ook degenen, die omtrent Hem waren met de twaalven, de gelegenheid waargenomen, om Hem naar de betekenis der gelijkenis te vragen, Mark 4:10. Zij vonden het goed en aangenaam omtrent Christus te zijn, hoe dichter hoe beter, goed, om met de twaalven te zijn, om te gaan met hen, die gemeenzaam omgingen met Hem. En Hij zei hun welk een voorrecht het voor hen was, om bekend gemaakt te worden met de verborgenheid van het koninkrijk Gods, Mark 4:11. De verborgenheid des Heeren was voor hen. Zij werden onderricht door hetgeen, waardoor anderen slechts werden vermaakt, en hun werd het gegeven toe te nemen in kennis door iedere gelijkenis, die zij hoorden, en meer te verstaan van de wijze, waarop Christus Zijn koninkrijk in de wereld bedoelde op te richten, terwijl anderen weggezonden werden zonder meer licht of kennis te hebben ontvangen. Zij, die de verborgenheid van het koninkrijk der hemelen verstaan, moeten erkennen dat het hun gegeven is te verstaan, zij ontvangen zowel het licht als het gezicht van Jezus Christus, die, na Zijne opstanding, beide de Schrift heeft uitgelegd en het verstand heeft geopend. Luke 24:1, 27, 45.. Wij hebben hier in het bijzonder:
1. De gelijkenis van den zaaier, zoals wij haar gehad hebben in Matthew 13:3 en verder. Hij begint, Mark 4:3, met :Hoort toe, en besluit, Mark 4:9, met :Wie oren heeft om te horen, die hore. De woorden van Christus eisen aandacht, en zij, die in Zijn naam spreken, mogen die aandacht gebieden en moeten haar opwekken. Zelfs op hetgeen wij nog niet ten volle verstaan, of nog niet recht verstaan, moeten wij nauwkeurig letten, gelovende dat het verstaanbaar en van groot aanbelang is, en wij het ten laatste ook zullen verstaan. Wij zullen in Christus gezegden meer vinden, dan er eerst in scheen te zijn.
2. De verklaring er van aan de discipelen. Wij hebben hier ene vraag, die Christus hun stelde, eer Hij hun die verklaring gaf, Mark 4:13. Weet gij deze gelijkenis niet? Weet gij er de betekenis niet van? Hoe zult gij al deze gelijkenissen verstaan?
a. "Indien gij deze niet weet, die zo eenvoudig en duidelijk is, hoe zult gij dan andere gelijkenissen verstaan, die moeilijk en duister zijn? Indien gij door deze in verlegenheid wordt gebracht, die zo duidelijk den verschillenden uitslag aanduidt van het gepredikte woord, de uitwerking, die het heeft op de hoorders, die gij zelven gemakkelijk kunt waarnemen, hoe zult gij dan de gelijkenissen verstaan, die later spreken zullen van de verwerping der Joden en de roeping der heidenen, hetgeen iets is, waarvan gij geen denkbeeld hebt?" Het behoort ons op te wekken tot gebed, ons aan te sporen om kennis te verkrijgen, dat er zoveel is, waarbij wij belang hebben om het te weten, en zo wij de eenvoudige waarheden van het Evangelie niet verstaan, hoe zullen wij dan tot de kennis komen van die, welke zoveel moeilijker zijn? Het leven is kort, de kunst is lang. Als wij met de voetgangers hebben gelopen, en zij ons moede gemaakt hebben. hoe zullen wij ons dan mengen met de paarden? Jeremiah 12:5.
b. "Indien gij dit niet weet, dat bestemd is om u ten richtsnoer te zijn bij het horen des woords, opdat gij er nut en voordeel van zult hebben, hoe zult ge dan uw voordeel kunnen doen met hetgeen gij nog verder zult horen? Deze gelijkenis moet u leren acht te geven op het woord, er door bewogen te worden, opdat gij het moogt verstaan. Indien gij dit niet ontvangt, dan zult gij ook den sleutel niet weten te gebruiken, die u opening moet geven van al het overige". Indien wij de regelen n iet verstaan, die wij hebben te volgen om van het woord te kunnen profiteren, hoe zullen wij dan van enigen anderen regel nut en voordeel trekken. Merk op, dat Christus, eer Hij de gelijkenis verklaart, hun aantoont hoe treurig de toekomst was van hen, die niet ingeleid waren in de betekenis van de leer van Christus: Het is u gegeven, maar niet aan hen. Het zal ons helpen om de voorrechten te waarderen, die wij genieten als discipelen van Christus, als wij denken aan den beklagenswaardigen toestand van hen, die deze voorrechten missen, inzonderheid, omdat zij zich buiten den gewonen weg der bekering bevinden, opdat zij zich niet te eniger tijd bekeren, en hun de zonden vergeven worden, Mark 4:12. Alleen aan hen, die bekeerd zijn, zijn hun zonden vergeven, en het is de ellende van onbekeerde zielen, dat zij onder schuld liggen, die niet vergeven is. Hij toont hun welk een schande het was, dat zij zo bijzondere uitlegging nodig hadden van het woord, dat zij hadden gehoord, en in het eerst niet hadden begrepen. Zij, die willen toenemen in kennis, moeten zich bewust worden van hun onwetendheid. Hen aldus er voor toebereid hebbende, geeft Hij hun de verklaring der gelijkenis van den zaaier, gelijk wij die in Mattheus gehad hebben. Laat ons hier opmerken: Ten eerste. Dat op den groten akker der kerk het woord Gods aan allen, zonder onderscheid, uitgedeeld wordt. De zaaier is die het woord zaait, Mark 4:14, het zaait op goed geluk, aan alle wateren, Isaiah 32:20, in allerlei soort van grond, niet wetende waar het vallen zal, of welke vruchten het zal voortbrengen. Hij strooit het uit om het te doen vermenigvuldigen. Voor een wijle heeft Christus zelf gezaaid, toen Hij rondtrok om te leren en te prediken, thans zendt Hij Zijne dienaren en zaait door hun hand. Evangeliepredikers zijn zaaiers, zij hebben de bekwaamheid en voorzichtigheid nodig van den landman, Isaiah 28:24, zij moeten niet zien op wind en wolken, Ecclesiastes 11:4, Ecclesiastes 11:6, zij moeten opzien tot God, die het zaad den zaaier verleent, 2 Corinthians 9:10.
Ten tweede. Dat er van de velen, die het woord des Evangelies horen en lezen, en er mede bekend zijn, vergelijkenderwijs slechts weinigen zijn, die het ontvangen en er de vruchten van voortbrengen. Hier is er van de vier slechts een met wie het goed gaat. Het is treurig te denken, hoeveel van het kostelijke zaad van het woord Gods verloren gaat, tevergeefs wordt gezaaid, maar er komt een dag, wanneer er van verloren leerredenen rekenschap gegeven moet worden. Aan velen, die Christus zelf in hun straten hebben horen prediken, zal hiernamaals gezegd worden van Hem te wijken. Zij dus, voor wie al hun Godsdienst bestaat in horen, alsof dat alleen genoeg is om hen te verlossen en zalig te maken, bedriegen zich zelven en hun verwachting is op zand gebouwd, James 1:22.
Ten derde. Er zijn velen, die voor het ogenblik zeer getroffen worden door het woord, maar er toch geen blijvend nut van ontvangen. De gewaarwordingen hunner ziel, opgewekt door hetgeen zij horen, zijn slechts flikkeringen, en als het geluid van doornen onder een pot. Wij lezen van geveinsden, dat zij lust hebben aan de kennis van Gods wegen, Isaiah 58:2, van Herodes, dat hij Johannes gaarne hoorde, Mark 6:20, van anderen, dat zij zich verheugden in zijn licht, John 5:35 :van hen, voor wie Ezechiël was als een lied der minne, Ezechiël 33:32. En zij, die hier voorgesteld worden door den steenachtigen grond, ontvingen het woord met vreugde, en toch liep het voor hen op niets uit.
Ten vierde. De reden, waarom het woord geen allesbeheersenden, blijvenden indruk maakt op het gemoed des volks, is dat hun hart niet behoorlijk bereid is om het te ontvangen. De schuld ligt aan hen, niet aan het woord. Sommigen zijn zorgeloze, vergeetachtige hoorders, en dezen ontvangen geen goeds uit het woord, het gaat het ene oor in en het andere oor uit. Bij anderen worden hun overtuigingen gesmoord en tot zwijgen gebracht door hun bederf, en zo verliezen zij den goeden indruk, dien het woord op hen gemaakt heeft, zodat er geen blijvend goed uit voortkomt.
Ten vijfde. De duivel houdt zich zeer bezig met loszinnige, zorgeloze hoorders, zoals de vogelen des hemels heen vliegen naar het zaad, dat boven den grond ligt. Als het hart, gelijk de weg, onbeploegd is, niet verootmoedigd, als het open en bloot ligt, om door elke voorbijganger te worden vertreden, zoals het hart van hen, die veel wereldsen omgang hebben, dan is de duivel gelijk de vogelen, hij komt snellijk en draagt het woord weg uit hun hart, eer zij het weten of vermoeden. Wanneer dus die vogelen afkomen op het offer, dan moeten wij er zorg voor dragen, evenals Abram, om ze weg te jagen, Genesis 15:11, opdat, hoewel wij ze niet kunnen beletten om boven ons hoofd te zweven, wij ze toch niet toelaten nesten te maken in ons hart.
Ten zesde. Er zijn velen, die wel niet openlijk geërgerd zijn, zodat zij hun belijdenis verzaken, gelijk die van den steenachtigen grond, maar in het verborgen is de kracht en uitwerking van het woord verstikt, zodat het niets uitricht. Zij volharden in hun onvruchtbare, huichelachtige belijdenis, die niets teweegbrengt, en zo gaan zij even gewis, hoewel onder een meer schonen schijn, afwaarts, naar de hel.
Ten zevende. Indrukken, die niet diep zijn, zijn ook niet duurzaam, zij zullen in tijden van lijden e n beproeving uitslijten, gelijk voetstappen op het zand aan den oever der zee, die uitgewist worden zodra de hoge vloed der vervolging daar is. Als de ongerechtigheid vermenigvuldigd wordt, zal de liefde van velen voor de wegen Gods verkouden. Velen, die in dagen van helderen zonneschijn aan hun belijdenis vasthouden, laten haar los in den storm, en doen als zij, die slechts voor hun genoegen op zee gaan, zodra de wind opsteekt komen zij terug. Het is het verderf, de ondergang der geveinsden, dat zij geen wortel hebben, zij leven niet uit een vast en levend beginsel, zij slaan geen acht op het hartewerk, en zonder dat is de Godsdienst van nul en gener waarde, want hij alleen is een Christen, die het met zijn hart is.
Ten achtste. Velen worden door hun overvloed in de wereld verhinderd om nut en voordeel te trekken uit het woord Gods. Menige goede les van ootmoed, barmhartigheid, zelfverloochening en hemelsgezindheid gaat verloren door dat overwegend behagen in de wereld, waartoe zij zo licht geneigd zijn, aan wie de wereld toelacht. Zo zijn er vele belijders, die anders wel tot iets hadden kunnen komen, maar blijken te zijn als Farao's magere koeien en dunne aren.
Ten negende. Zij, die niet bezwaard en belemmerd worden door de zorgen dezer wereld en de bedrieglijkheid van den rijkdom, kunnen toch het nut en voordeel hunner belijdenis verliezen door de begeerlijkheden der andere dingen. Dit is hier in Markus bijgevoegd, door een ongeregelden lust naar de dingen, die de zinnen behagen en de verbeelding prikkelen. Zij, die slechts weinig van de wereld bezitten, kunnen zich ten verderve brengen door toegeven aan het lichaam.
Ten tiende. Vrucht is hetgeen God verwacht en eist van hen, die van het Evangelie genieten, vrucht overeenkomstig het zaad, ene gemoedsgesteldheid en ene wijze van leven in overeenstemming met het Evangelie, Christelijke genadegaven in dagelijkse beoefening, Christelijke plichten naar behoren volbracht. Dit is vrucht, die ons overvloedig ten goede zal komen.
Eindelijk, Goede vrucht wordt niet anders verwacht dan van goed zaad. Indien het zaad in de goede aarde gezaaid wordt, indien het hart nederig, heilig en hemelsgezind is, dan zal er goede vrucht zijn, en soms zal het zelfs honderdvoudig voortbrengen, een oogst zoals Izaak ingezameld heeft, Genesis 26:12.
Verzen 1-20
Markus 4:1-20Het voorgaande hoofdstuk begint met Christus' ingaan in de synagoge, Mark 4:1, dit hoofdstuk begint met Christus' leren bij de zee. Aldus bracht Hij afwisseling in Zijne methode, opdat, zo mogelijk, allen bereikt en bearbeid zouden worden. Om genoegen te doen aan de meer beschaafde klasse der maatschappij, de lieden die plaatsen, voorgestoelten, hadden in de synagoge, en niet gaarne elders naar ene prediking zouden luisteren, heeft Hij niet altijd bij de zee gepredikt, maar de vrijheid daartoe hebbende, ging Hij dikwijls in de synagoge en leerde aldaar. Om echter ook de armen, het gemene volk, dat geen plaats in de synagoge kon krijgen, genoegen te doen, heeft Hij daar niet altijd gepredikt, maar begon Hij te leren omtrent de zee, waar zij onder Zijn gehoor konden komen. Alzo zijn wij beiden wijzen en onwijzen schuldenaars, Romans 1:14. Er schijnt nu een nieuwe gerieflijkheid bedacht te zijn, waarvan tevoren geen gebruik was gemaakt, hoewel Hij tevoren reeds bij de zee gepredikt had, Mark 2:13, en dat was, dat Hij stond in een schip, terwijl Zijne hoorders op het land waren, en daar die binnenzee van Tiberias geen getij had, was er ook geen eb en vloed, die stoornis onder hen kon teweegbrengen. Mij dunkt dat dit prediken van Christus in een schip, een voorteken geweest is van Zijn heenzenden van het Evangelie naar de eilanden der volken, en het wegvoeren van het koninkrijk Gods van het Joodse volk naar een volk, dat er meer vruchten van zou voortbrengen. Merk nu op:
1. De manier van leren, door Christus gebruikt voor de schare, Mark 4:2. Hij leerde hen vele dingen, maar het was door gelijkenissen, hetgeen hen uitlokte tot horen, want de mensen hebben gaarne, dat men tot hen spreekt in hun eigen taal, en onverschillige hoorders worden allicht getroffen door ene gelijkenis, ontleend aan de gewone dingen van het dagelijkse leven. Dat zullen zij dan onthouden, als zij de waarheid, die er door opgehelderd moet worden, uit het oog hebben verloren, of haar wellicht nooit hadden gevat. Maar, tenzij zij zich de moeite geven om die waarheid te verstaan, zal de gelijkenis hun slechts tot enig vermaak dienen, want dan zullen zij ziende zien, en niet bemerken, Mark 4:12, en zo was dit dan, terwijl hun nieuwsgierigheid werd bevredigd, de straf voor hun stompzinnigheid. Zij hebben hun ogen moedwillig gesloten voor het licht, en daarom heeft Christus het verborgen in gelijkenissen, die als lantarens zijn met een lichte en een donkere zijde. De lichte zijde werd gekeerd tot hen, die het op zich zelven toepassen en er zich door wilden laten leiden, maar voor hen, die slechts gewillig waren om er voor een wijle als mede te spelen, gaf die lantaren slechts nu en dan ene flikkering van licht, maar liet hen over het geheel in het duister. Het is rechtvaardig in God, te zeggen dat zij, die niet willen zien, ook niet zullen zien, en voor de ogen van hen, die slechts met onverschilligheid om zich heen zien, en nooit met belangstelling en zorg zien op de dingen, die tot hun vrede dienen, die dingen dan ook te verbergen.
II. Zijne wijze van verklaring voor de discipelen, Als Hij alleen was, hebben niet slechts de twaalven, maar ook degenen, die omtrent Hem waren met de twaalven, de gelegenheid waargenomen, om Hem naar de betekenis der gelijkenis te vragen, Mark 4:10. Zij vonden het goed en aangenaam omtrent Christus te zijn, hoe dichter hoe beter, goed, om met de twaalven te zijn, om te gaan met hen, die gemeenzaam omgingen met Hem. En Hij zei hun welk een voorrecht het voor hen was, om bekend gemaakt te worden met de verborgenheid van het koninkrijk Gods, Mark 4:11. De verborgenheid des Heeren was voor hen. Zij werden onderricht door hetgeen, waardoor anderen slechts werden vermaakt, en hun werd het gegeven toe te nemen in kennis door iedere gelijkenis, die zij hoorden, en meer te verstaan van de wijze, waarop Christus Zijn koninkrijk in de wereld bedoelde op te richten, terwijl anderen weggezonden werden zonder meer licht of kennis te hebben ontvangen. Zij, die de verborgenheid van het koninkrijk der hemelen verstaan, moeten erkennen dat het hun gegeven is te verstaan, zij ontvangen zowel het licht als het gezicht van Jezus Christus, die, na Zijne opstanding, beide de Schrift heeft uitgelegd en het verstand heeft geopend. Luke 24:1, 27, 45.. Wij hebben hier in het bijzonder:
1. De gelijkenis van den zaaier, zoals wij haar gehad hebben in Matthew 13:3 en verder. Hij begint, Mark 4:3, met :Hoort toe, en besluit, Mark 4:9, met :Wie oren heeft om te horen, die hore. De woorden van Christus eisen aandacht, en zij, die in Zijn naam spreken, mogen die aandacht gebieden en moeten haar opwekken. Zelfs op hetgeen wij nog niet ten volle verstaan, of nog niet recht verstaan, moeten wij nauwkeurig letten, gelovende dat het verstaanbaar en van groot aanbelang is, en wij het ten laatste ook zullen verstaan. Wij zullen in Christus gezegden meer vinden, dan er eerst in scheen te zijn.
2. De verklaring er van aan de discipelen. Wij hebben hier ene vraag, die Christus hun stelde, eer Hij hun die verklaring gaf, Mark 4:13. Weet gij deze gelijkenis niet? Weet gij er de betekenis niet van? Hoe zult gij al deze gelijkenissen verstaan?
a. "Indien gij deze niet weet, die zo eenvoudig en duidelijk is, hoe zult gij dan andere gelijkenissen verstaan, die moeilijk en duister zijn? Indien gij door deze in verlegenheid wordt gebracht, die zo duidelijk den verschillenden uitslag aanduidt van het gepredikte woord, de uitwerking, die het heeft op de hoorders, die gij zelven gemakkelijk kunt waarnemen, hoe zult gij dan de gelijkenissen verstaan, die later spreken zullen van de verwerping der Joden en de roeping der heidenen, hetgeen iets is, waarvan gij geen denkbeeld hebt?" Het behoort ons op te wekken tot gebed, ons aan te sporen om kennis te verkrijgen, dat er zoveel is, waarbij wij belang hebben om het te weten, en zo wij de eenvoudige waarheden van het Evangelie niet verstaan, hoe zullen wij dan tot de kennis komen van die, welke zoveel moeilijker zijn? Het leven is kort, de kunst is lang. Als wij met de voetgangers hebben gelopen, en zij ons moede gemaakt hebben. hoe zullen wij ons dan mengen met de paarden? Jeremiah 12:5.
b. "Indien gij dit niet weet, dat bestemd is om u ten richtsnoer te zijn bij het horen des woords, opdat gij er nut en voordeel van zult hebben, hoe zult ge dan uw voordeel kunnen doen met hetgeen gij nog verder zult horen? Deze gelijkenis moet u leren acht te geven op het woord, er door bewogen te worden, opdat gij het moogt verstaan. Indien gij dit niet ontvangt, dan zult gij ook den sleutel niet weten te gebruiken, die u opening moet geven van al het overige". Indien wij de regelen n iet verstaan, die wij hebben te volgen om van het woord te kunnen profiteren, hoe zullen wij dan van enigen anderen regel nut en voordeel trekken. Merk op, dat Christus, eer Hij de gelijkenis verklaart, hun aantoont hoe treurig de toekomst was van hen, die niet ingeleid waren in de betekenis van de leer van Christus: Het is u gegeven, maar niet aan hen. Het zal ons helpen om de voorrechten te waarderen, die wij genieten als discipelen van Christus, als wij denken aan den beklagenswaardigen toestand van hen, die deze voorrechten missen, inzonderheid, omdat zij zich buiten den gewonen weg der bekering bevinden, opdat zij zich niet te eniger tijd bekeren, en hun de zonden vergeven worden, Mark 4:12. Alleen aan hen, die bekeerd zijn, zijn hun zonden vergeven, en het is de ellende van onbekeerde zielen, dat zij onder schuld liggen, die niet vergeven is. Hij toont hun welk een schande het was, dat zij zo bijzondere uitlegging nodig hadden van het woord, dat zij hadden gehoord, en in het eerst niet hadden begrepen. Zij, die willen toenemen in kennis, moeten zich bewust worden van hun onwetendheid. Hen aldus er voor toebereid hebbende, geeft Hij hun de verklaring der gelijkenis van den zaaier, gelijk wij die in Mattheus gehad hebben. Laat ons hier opmerken: Ten eerste. Dat op den groten akker der kerk het woord Gods aan allen, zonder onderscheid, uitgedeeld wordt. De zaaier is die het woord zaait, Mark 4:14, het zaait op goed geluk, aan alle wateren, Isaiah 32:20, in allerlei soort van grond, niet wetende waar het vallen zal, of welke vruchten het zal voortbrengen. Hij strooit het uit om het te doen vermenigvuldigen. Voor een wijle heeft Christus zelf gezaaid, toen Hij rondtrok om te leren en te prediken, thans zendt Hij Zijne dienaren en zaait door hun hand. Evangeliepredikers zijn zaaiers, zij hebben de bekwaamheid en voorzichtigheid nodig van den landman, Isaiah 28:24, zij moeten niet zien op wind en wolken, Ecclesiastes 11:4, Ecclesiastes 11:6, zij moeten opzien tot God, die het zaad den zaaier verleent, 2 Corinthians 9:10.
Ten tweede. Dat er van de velen, die het woord des Evangelies horen en lezen, en er mede bekend zijn, vergelijkenderwijs slechts weinigen zijn, die het ontvangen en er de vruchten van voortbrengen. Hier is er van de vier slechts een met wie het goed gaat. Het is treurig te denken, hoeveel van het kostelijke zaad van het woord Gods verloren gaat, tevergeefs wordt gezaaid, maar er komt een dag, wanneer er van verloren leerredenen rekenschap gegeven moet worden. Aan velen, die Christus zelf in hun straten hebben horen prediken, zal hiernamaals gezegd worden van Hem te wijken. Zij dus, voor wie al hun Godsdienst bestaat in horen, alsof dat alleen genoeg is om hen te verlossen en zalig te maken, bedriegen zich zelven en hun verwachting is op zand gebouwd, James 1:22.
Ten derde. Er zijn velen, die voor het ogenblik zeer getroffen worden door het woord, maar er toch geen blijvend nut van ontvangen. De gewaarwordingen hunner ziel, opgewekt door hetgeen zij horen, zijn slechts flikkeringen, en als het geluid van doornen onder een pot. Wij lezen van geveinsden, dat zij lust hebben aan de kennis van Gods wegen, Isaiah 58:2, van Herodes, dat hij Johannes gaarne hoorde, Mark 6:20, van anderen, dat zij zich verheugden in zijn licht, John 5:35 :van hen, voor wie Ezechiël was als een lied der minne, Ezechiël 33:32. En zij, die hier voorgesteld worden door den steenachtigen grond, ontvingen het woord met vreugde, en toch liep het voor hen op niets uit.
Ten vierde. De reden, waarom het woord geen allesbeheersenden, blijvenden indruk maakt op het gemoed des volks, is dat hun hart niet behoorlijk bereid is om het te ontvangen. De schuld ligt aan hen, niet aan het woord. Sommigen zijn zorgeloze, vergeetachtige hoorders, en dezen ontvangen geen goeds uit het woord, het gaat het ene oor in en het andere oor uit. Bij anderen worden hun overtuigingen gesmoord en tot zwijgen gebracht door hun bederf, en zo verliezen zij den goeden indruk, dien het woord op hen gemaakt heeft, zodat er geen blijvend goed uit voortkomt.
Ten vijfde. De duivel houdt zich zeer bezig met loszinnige, zorgeloze hoorders, zoals de vogelen des hemels heen vliegen naar het zaad, dat boven den grond ligt. Als het hart, gelijk de weg, onbeploegd is, niet verootmoedigd, als het open en bloot ligt, om door elke voorbijganger te worden vertreden, zoals het hart van hen, die veel wereldsen omgang hebben, dan is de duivel gelijk de vogelen, hij komt snellijk en draagt het woord weg uit hun hart, eer zij het weten of vermoeden. Wanneer dus die vogelen afkomen op het offer, dan moeten wij er zorg voor dragen, evenals Abram, om ze weg te jagen, Genesis 15:11, opdat, hoewel wij ze niet kunnen beletten om boven ons hoofd te zweven, wij ze toch niet toelaten nesten te maken in ons hart.
Ten zesde. Er zijn velen, die wel niet openlijk geërgerd zijn, zodat zij hun belijdenis verzaken, gelijk die van den steenachtigen grond, maar in het verborgen is de kracht en uitwerking van het woord verstikt, zodat het niets uitricht. Zij volharden in hun onvruchtbare, huichelachtige belijdenis, die niets teweegbrengt, en zo gaan zij even gewis, hoewel onder een meer schonen schijn, afwaarts, naar de hel.
Ten zevende. Indrukken, die niet diep zijn, zijn ook niet duurzaam, zij zullen in tijden van lijden e n beproeving uitslijten, gelijk voetstappen op het zand aan den oever der zee, die uitgewist worden zodra de hoge vloed der vervolging daar is. Als de ongerechtigheid vermenigvuldigd wordt, zal de liefde van velen voor de wegen Gods verkouden. Velen, die in dagen van helderen zonneschijn aan hun belijdenis vasthouden, laten haar los in den storm, en doen als zij, die slechts voor hun genoegen op zee gaan, zodra de wind opsteekt komen zij terug. Het is het verderf, de ondergang der geveinsden, dat zij geen wortel hebben, zij leven niet uit een vast en levend beginsel, zij slaan geen acht op het hartewerk, en zonder dat is de Godsdienst van nul en gener waarde, want hij alleen is een Christen, die het met zijn hart is.
Ten achtste. Velen worden door hun overvloed in de wereld verhinderd om nut en voordeel te trekken uit het woord Gods. Menige goede les van ootmoed, barmhartigheid, zelfverloochening en hemelsgezindheid gaat verloren door dat overwegend behagen in de wereld, waartoe zij zo licht geneigd zijn, aan wie de wereld toelacht. Zo zijn er vele belijders, die anders wel tot iets hadden kunnen komen, maar blijken te zijn als Farao's magere koeien en dunne aren.
Ten negende. Zij, die niet bezwaard en belemmerd worden door de zorgen dezer wereld en de bedrieglijkheid van den rijkdom, kunnen toch het nut en voordeel hunner belijdenis verliezen door de begeerlijkheden der andere dingen. Dit is hier in Markus bijgevoegd, door een ongeregelden lust naar de dingen, die de zinnen behagen en de verbeelding prikkelen. Zij, die slechts weinig van de wereld bezitten, kunnen zich ten verderve brengen door toegeven aan het lichaam.
Ten tiende. Vrucht is hetgeen God verwacht en eist van hen, die van het Evangelie genieten, vrucht overeenkomstig het zaad, ene gemoedsgesteldheid en ene wijze van leven in overeenstemming met het Evangelie, Christelijke genadegaven in dagelijkse beoefening, Christelijke plichten naar behoren volbracht. Dit is vrucht, die ons overvloedig ten goede zal komen.
Eindelijk, Goede vrucht wordt niet anders verwacht dan van goed zaad. Indien het zaad in de goede aarde gezaaid wordt, indien het hart nederig, heilig en hemelsgezind is, dan zal er goede vrucht zijn, en soms zal het zelfs honderdvoudig voortbrengen, een oogst zoals Izaak ingezameld heeft, Genesis 26:12.
Verzen 21-34
Markus 4:21-34De lessen, die onze Heiland ons hier door gelijkenissen en overdrachtelijke uitdrukkingen wil leren, zijn:
I. Dat zij, die goed zijn, zich de verplichtingen voor ogen moeten stellen, waaronder zij zijn, om goed te doen, dat is, evenals in de vorige gelijkenis, om vrucht voort te brengen. God verwacht van ons een dankbare wedervergelding van Zijne gaven aan ons, en een nuttig gebruik van Zijne gaven in ons, want, Mark 4:21, Komt ook de kaars opdat zij onder de korenmaat of onder het bed gezet worde? Neen, maar opdat zij op den kandelaar gezet worde. De apostelen waren gesteld om het Evangelie te ontvangen, niet alleen voor henzelven, maar tot welzijn van anderen, om het hun mede te delen. Alle Christenen moeten, gelijk zij gaven ontvangen hebben, ze bedienen aan de anderen. Gaven der genade maken den mens als ene kaars, als de lamp des Heeren, Proverbs 20:27, ontstoken door den Vader der lichten. De uitnemendsten zijn toch slechts kaarsen, armoedige lichten in vergelijking met de Zon der gerechtigheid. Ene kaars geeft slechts licht in een kleinen omtrek, en slechts gedurende een kleinen tijd, en zij wordt gemakkelijk uitgeblust, en al brandende verteert zij zichzelve. Velen, die als kaarsen branden, stellen zich onder een bed, of onder een korenmaat, zij tonen zelven geen genade en bedienen haar ook niet aan anderen, zij hebben bezittingen en doen er geen goed mede, zij hebben lijf en leden en gezonde zinnen, vernuft en geleerdheid wellicht, maar niemand heeft er nut of voordeel van, zij hebben geestelijke gaven, maar gebruiken ze niet, als een kaarsje in een urn, branden zij slechts voor zich zelven. Zij, die als kaarsen zijn aangestoken, moeten zich op een kandelaar stellen, dat is: zij moeten gebruik maken van alle gelegenheden om goed te doen, als degenen, die geschapen zijn tot eer en heerlijkheid Gods, en tot den dienst van de gemeenschap, waarvan zij leden zijn. Wij zijn niet voor ons zelven geboren. De reden, hiervoor gegeven is, dat er niets verborgen is, dat niet geopenbaard zal worden, Mark 4:22. Er is in niemand een schat van gaven en genade neergelegd dan met het doel om meegedeeld te worden. Het Evangelie is gene geheimenis, gemaakt voor de apostelen, om te worden verborgen, maar om aan geheel de wereld te worden bekend gemaakt. Hoewel Christus de gelijkenissen voor Zijne discipelen in het bijzonder heeft verklaard, was het toch met de bedoeling, om ze in het algemeen nuttiger te maken. Zij werden onderwezen, opdat zij zouden onderwijzen, en het is een algemene regel, dat de bediening des Geestes aan een iegelijk gegeven is, om er voor zich zelven en anderen voordeel mede te doen.
II. Het is voor hen, die het woord des Evangelies horen, van groot gewicht en belang, om acht te geven op hetgeen zij horen en er een goed gebruik van te maken, omdat er hun wel of hun wee van afhangt. Wat Hij tevoren gezegd heeft, zegt Hij wederom: Zo iemand oren heeft om te horen, die hore, Mark 4:23. Laat hem het Evangelie van Christus horen, maar dit is niet genoeg, er wordt bijgevoegd, Mark 4:24, Ziet wat gij hoort, geeft er nauwkeurig acht op. Overweegt hetgeen gij hoort. Wat wij horen zal ons geen goed doen, tenzij wij er over nadenken. Zij inzonderheid die anderen moeten onderwijzen, behoren zelf zeer nauwkeurig acht te geven op de dingen Gods, kennis te nemen van de boodschap, die zij hebben te brengen, ten einde het met juistheid en nauwkeurigheid te doen. Wij moeten ook acht geven op hetgeen wij horen, door alle dingen te onderzoeken, ten einde het goede te kunnen behouden. Wij moeten voorzichtig zijn en wel toezien, opdat wij niet worden bedrogen. Bedenkt, om aan deze waarschuwing kracht bij te zetten, dat 1. Gelijk wij handelen met God, zo zal God handelen met ons, Met wat mate gij meet, zal u gemeten worden. Indien gij getrouwe dienstknechten voor Hem zijt, dan zal Hij een getrouw Meester voor u wezen: bij den oprechte houdt Hij zich oprecht.
2. Naar wij de talenten, die ons zijn toevertrouwd, gebruiken, zullen wij ze vermeerderen. Als wij gebruik maken van onze kennis tot eer van God en tot welzijn van anderen, dan zal zij merkbaar toenemen, zoals opgeslagen koopwaren vermeerderen door omzetting: u, die hoort, zal meer toegelegd worden, zo wie heeft, dien zal gegeven worden, Mark 4:25. Indien de discipelen datgene aan de kerk overgeven, hetwelk zij van den Heere hebben ontvangen, dan zullen zij meer ingeleid worden in de verborgenheid des Heeren. Gaven en talenten nemen toe door beoefend te worden, en God heeft beloofd de hand des vlijtigen te zegenen.
3. Als wij hetgeen wij hebben niet gebruiken, dan verliezen wij het. Van hem, die niet heeft-die geen goed doet met wat hij heeft, en het dus tevergeefs heeft, en is alsof hij het niet had-zal genomen worden ook dat hij heeft. Een talent te begraven is misbruik te maken van vertrouwen, en staat gelijk met verbeuren, en gaven en talenten roesten als zij niet worden gebruikt.
III. Het goede zaad van het Evangelie, gezaaid in de wereld en gezaaid in het hart, zal trapsgewijze, maar zonder gerucht of gedruis wondervolle uitwerkselen hebben, Mark 4:26 en verder. Alzo is het koninkrijk Gods, alzo is het Evangelie, als het gezaaid is en ontvangen is, als zaad in goede aarde.
1. Het zal uitspruiten, hoewel het verloren scheen, begraven onder de aardkluiten, zal het er zich toch een weg doorheen banen. Het zaad, in de aarde geworpen, zal uitspruiten. Laat het woord van Christus slechts de plaats in de ziel hebben, die het behoort te hebben, en het zal zich tonen als de wijsheid, die van boven is, in een goeden levenswandel. Als een akker met koren is bezaaid. hoe spoedig zal daarvan de oppervlakte dan gans anders uitzien! Hoe vrolijk en lieflijk is hij om aan te zien, als hij met groen bedekt is!
2. De landman kan er gene beschrijving van geven, hoe het opkomt, het is een der verborgenheden van de natuur, het sproot uit en werd lang, hij zelf wist niet hoe, Mark 4:27. Hij ziet dat het gegroeid is, maar hij kan niet zeggen hoe het groeide, of wat de oorzaak en de methode van dit groeien was. Zo weten wij niet hoe de Geest door het woord ene verandering teweegbrengt in het hart, wij weten het niet, evenmin als wij het waaien van den wind kunnen verklaren, waarvan wij het geluid horen, zonder te weten vanwaar hij komt of waar hij heengaat. Buiten allen twijfel, de verborgenheid der Godzaligheid is groot, hoe God is geopenbaard in het vlees, en geloofd is in de wereld. 1 Timothy 3:16.
3. Als de landman het zaad gezaaid heeft, doet hij niets om het te doen uitspruiten. Hij slaapt en staat op, nacht en dag, hij gaat slapen des nachts, hij staat op in den morgen, en misschien denkt hij niet eens aan het koren, dat hij gezaaid heeft, of ziet hij er niet naar, maar gaat uit op zijn vermaak of op zijne zaken, en toch brengt de aarde vanzelf vrucht voort, overeenkomstig den gewonen loop der natuur en door de medewerkende kracht van den God der natuur. Aldus wordt het woord der genade, als het ontvangen is in geloof, in het hart een werk der genade, en de predikers dragen daar niets toe bij. De Geest Gods draagt het voort, als zij slapen en geen werk kunnen doen, Job 33:15, Job 33:16, of als zij opstaan om ander werk te verrichten. De profeten zullen niet in eeuwigheid leven, maar het woord, dat zij prediken, doet zijn werk als zij in hun graf zijn, Zacheria 1:5, 6. De dauw, waardoor het zaad opkomt, wacht naar geen man, noch verbeidt mensenkinderen. Micah 5:6.
4. Het groeit trapsgewijze, eerst het kruid, daarna de aar, daarna het volle koren in de aar, Mark 4:28. Als het ontsproten is, zal het opwassen, de natuur zal haar loop hebben, en evenzo ook de genade. Christus' invloed in de wereld en in het hart is, en zal zijn, een toenemende invloed, en hoewel het begin gering is, het laatste zal zeer vermeerderd worden. Hoewel gij niet het lichaam zaait, dat worden zal, maar een bloot graan, zal God toch aan een iegelijk zaad zijn eigen lichaam geven. Hoewel het in het eerst slechts een teder kruid is, dat door de vorst bedorven of door den voet vertreden kan worden, zal het toch groeien en tot aar worden. en eindelijk tot het volle koren in de aar. God zet Zijn werk voort, onmerkbaar en zonder gedruis, maar onweerstaanbaar en zonder te falen.
5. Het komt eindelijk tot volkomenheid, Mark 4:29. Als de vrucht zich voordoet, dat is: als zij rijp is en gereed om in des eigenaars hand overgegeven te worden, dan zendt hij de sikkel daarin. Hiermede wordt aangeduid: a, Dat Christus thans den dienst aanneemt, die Hem met een oprecht hart en uit een goed beginsel gedaan wordt. Van de vrucht des Evangelies, plaats hebbende en werkende in de ziel, oogst Christus eer in voor zich zelven, John 4:35.
b. Dat Hij hen belonen zal in het eeuwige leven. Als zij, die het Evangelie op de rechte wijze hebben aangenomen, hun loop hebben voleindigd, dan komt de oogst, wanneer zij als tarwe in Gods schuur gebracht zullen worden, Matthew 13:30, als een korenhoop in zijn tijd.
IV. Het werk der genade is bij den aanvang gering, maar wordt ten laatste groot en aanzienlijk, Mark 4:30. Waarbij zullen wij het koninkrijk Gods vergelijken, zoals het nu door den Messias wordt opgericht? Hoe zal Ik er u het bestemde plan van doen begrijpen? Christus spreekt als bij zich zelven overleggende, hoe Hij dit door een gepaste gelijkenis zal ophelderen? Waarbij zullen wij het koninkrijk Gods vergelijken? Zullen wij het vergelijken bij iets van de zon, of van de wentelingen der maan? Neen, de vergelijking is ontleend aan deze aarde, het is als een mostaardzaad. Tevoren had Hij het vergeleken bij gezaaid zaad, hier bij dat zaad, waarmee Hij bedoelde aan te tonen:
1. Dat het begin van het Evangelie-koninkrijk zeer klein zal zijn, gelijk aan het minste van alle zaden. Toen er een Christelijke kerk voor God in de aarde gezaaid was, was zij geheel vervat in ene enkele kamer, en het getal der namen was slechts honderd twintig, Acts 1:15, gelijk de kinderen Israël's, toen zij afgingen naar Egypte, slechts zeventig zielen waren. Het werk der genade in de ziel is, bij den aanvang, slechts de dag der kleine dingen, een wolk, niet groter dan eens mans hand. Nooit zijn zo grote dingen ondernomen door zo onbeduidend een handvol als het onderwijzen der volken door den dienst der apostelen, noch was ooit een werk, dat in zo grote heerlijkheid zou eindigen, uit zo zwakke beginselen voortgekomen, als het werk der genade. Wie heeft mij dezen gegenereerd?
2. Dat de voltooiing er van zeer groot zal zijn, Wanneer het gezaaid is, gaat het op, en wordt het meeste van al de moeskruiden. Het Evangelie-koninkrijk in de wereld zal toenemen en zich uitbreiden tot aan de verst-afgelegen volken der aarde, en bestaan blijven tot aan de laatste eeuwen van den tijd. De kerk heeft grote takken gemaakt, sterke, krachtige takken, die zich wijd uitspreiden en vruchtbaar zijn. Het werk der genade in de ziel heeft grote voortbrengselen, nu reeds terwijl het nog in groei is, wat zal het zijn als het volmaakt zal wezen in den hemel. Het verschil tussen een mostaardzaadje en een groten boom is onbeduidend, vergeleken bij het verschil tussen een pas- bekeerde op aarde en een verheerlijkten heilige in den hemel, John 12:24. Na de gelijkenissen aldus in bijzonderheden vermeld te hebben, besluit de gewijde geschiedschrijver met dit algemeen bericht van Christus' prediking: "Door vele zulke gelijkenissen sprak Hij tot hen het woord, Mark 4:33, waarschijnlijk bedoelende ons te verwijzen naar het uitvoerige bericht van de gelijkenissen van die soort, dat wij bij Mattheus hebben gehad, Matthew 13:1.. Hij sprak in gelijkenissen, naar dat zij het horen konden. Hij ontleende Zijne gelijkenissen aan dingen, waarmee zij gemeenzaam bekend waren, geschikt voor hun bevatting, en Hij sprak ze, of droeg ze voor, in eenvoudige bewoordingen, zich neerbuigende tot hun bevattingsvermogen. Hoewel Hij hen niet inleidde in de verborgenheid der gelijkenissen, was toch Zijne wijze van uitdrukking gemakkelijk te begrijpen en licht te onthouden, om door de herdenking er van gesticht te kunnen worden. Maar voor het ogenblik heeft Hij zonder gelijkenis niet tot hen gesproken, Mark 4:34. De heerlijkheid des Heeren was bedekt door ene wolk, en God spreekt tot ons in de taal van de kinderen der mensen, opdat wij, hoewel niet dadelijk bij het begin, maar toch langzamerhand en trapsgewijze, Zijne bedoeling verstaan. De discipelen zelf hebben de woorden van Christus later verstaan, terwijl zij in het eerst de betekenis er van niet gevat hebben. Maar deze gelijkenissen heeft Hij hun verklaard in het bijzonder. Wij kunnen niet anders dan wensen dat wij die verklaring hadden, zoals wij die van de gelijkenis van den zaaier hebben, maar dit was niet zo nodig omdat, als de kerk uitgebreid zal zijn, die uitbreiding ons deze gelijkenissen als vanzelf zal verklaren.
Verzen 21-34
Markus 4:21-34De lessen, die onze Heiland ons hier door gelijkenissen en overdrachtelijke uitdrukkingen wil leren, zijn:
I. Dat zij, die goed zijn, zich de verplichtingen voor ogen moeten stellen, waaronder zij zijn, om goed te doen, dat is, evenals in de vorige gelijkenis, om vrucht voort te brengen. God verwacht van ons een dankbare wedervergelding van Zijne gaven aan ons, en een nuttig gebruik van Zijne gaven in ons, want, Mark 4:21, Komt ook de kaars opdat zij onder de korenmaat of onder het bed gezet worde? Neen, maar opdat zij op den kandelaar gezet worde. De apostelen waren gesteld om het Evangelie te ontvangen, niet alleen voor henzelven, maar tot welzijn van anderen, om het hun mede te delen. Alle Christenen moeten, gelijk zij gaven ontvangen hebben, ze bedienen aan de anderen. Gaven der genade maken den mens als ene kaars, als de lamp des Heeren, Proverbs 20:27, ontstoken door den Vader der lichten. De uitnemendsten zijn toch slechts kaarsen, armoedige lichten in vergelijking met de Zon der gerechtigheid. Ene kaars geeft slechts licht in een kleinen omtrek, en slechts gedurende een kleinen tijd, en zij wordt gemakkelijk uitgeblust, en al brandende verteert zij zichzelve. Velen, die als kaarsen branden, stellen zich onder een bed, of onder een korenmaat, zij tonen zelven geen genade en bedienen haar ook niet aan anderen, zij hebben bezittingen en doen er geen goed mede, zij hebben lijf en leden en gezonde zinnen, vernuft en geleerdheid wellicht, maar niemand heeft er nut of voordeel van, zij hebben geestelijke gaven, maar gebruiken ze niet, als een kaarsje in een urn, branden zij slechts voor zich zelven. Zij, die als kaarsen zijn aangestoken, moeten zich op een kandelaar stellen, dat is: zij moeten gebruik maken van alle gelegenheden om goed te doen, als degenen, die geschapen zijn tot eer en heerlijkheid Gods, en tot den dienst van de gemeenschap, waarvan zij leden zijn. Wij zijn niet voor ons zelven geboren. De reden, hiervoor gegeven is, dat er niets verborgen is, dat niet geopenbaard zal worden, Mark 4:22. Er is in niemand een schat van gaven en genade neergelegd dan met het doel om meegedeeld te worden. Het Evangelie is gene geheimenis, gemaakt voor de apostelen, om te worden verborgen, maar om aan geheel de wereld te worden bekend gemaakt. Hoewel Christus de gelijkenissen voor Zijne discipelen in het bijzonder heeft verklaard, was het toch met de bedoeling, om ze in het algemeen nuttiger te maken. Zij werden onderwezen, opdat zij zouden onderwijzen, en het is een algemene regel, dat de bediening des Geestes aan een iegelijk gegeven is, om er voor zich zelven en anderen voordeel mede te doen.
II. Het is voor hen, die het woord des Evangelies horen, van groot gewicht en belang, om acht te geven op hetgeen zij horen en er een goed gebruik van te maken, omdat er hun wel of hun wee van afhangt. Wat Hij tevoren gezegd heeft, zegt Hij wederom: Zo iemand oren heeft om te horen, die hore, Mark 4:23. Laat hem het Evangelie van Christus horen, maar dit is niet genoeg, er wordt bijgevoegd, Mark 4:24, Ziet wat gij hoort, geeft er nauwkeurig acht op. Overweegt hetgeen gij hoort. Wat wij horen zal ons geen goed doen, tenzij wij er over nadenken. Zij inzonderheid die anderen moeten onderwijzen, behoren zelf zeer nauwkeurig acht te geven op de dingen Gods, kennis te nemen van de boodschap, die zij hebben te brengen, ten einde het met juistheid en nauwkeurigheid te doen. Wij moeten ook acht geven op hetgeen wij horen, door alle dingen te onderzoeken, ten einde het goede te kunnen behouden. Wij moeten voorzichtig zijn en wel toezien, opdat wij niet worden bedrogen. Bedenkt, om aan deze waarschuwing kracht bij te zetten, dat 1. Gelijk wij handelen met God, zo zal God handelen met ons, Met wat mate gij meet, zal u gemeten worden. Indien gij getrouwe dienstknechten voor Hem zijt, dan zal Hij een getrouw Meester voor u wezen: bij den oprechte houdt Hij zich oprecht.
2. Naar wij de talenten, die ons zijn toevertrouwd, gebruiken, zullen wij ze vermeerderen. Als wij gebruik maken van onze kennis tot eer van God en tot welzijn van anderen, dan zal zij merkbaar toenemen, zoals opgeslagen koopwaren vermeerderen door omzetting: u, die hoort, zal meer toegelegd worden, zo wie heeft, dien zal gegeven worden, Mark 4:25. Indien de discipelen datgene aan de kerk overgeven, hetwelk zij van den Heere hebben ontvangen, dan zullen zij meer ingeleid worden in de verborgenheid des Heeren. Gaven en talenten nemen toe door beoefend te worden, en God heeft beloofd de hand des vlijtigen te zegenen.
3. Als wij hetgeen wij hebben niet gebruiken, dan verliezen wij het. Van hem, die niet heeft-die geen goed doet met wat hij heeft, en het dus tevergeefs heeft, en is alsof hij het niet had-zal genomen worden ook dat hij heeft. Een talent te begraven is misbruik te maken van vertrouwen, en staat gelijk met verbeuren, en gaven en talenten roesten als zij niet worden gebruikt.
III. Het goede zaad van het Evangelie, gezaaid in de wereld en gezaaid in het hart, zal trapsgewijze, maar zonder gerucht of gedruis wondervolle uitwerkselen hebben, Mark 4:26 en verder. Alzo is het koninkrijk Gods, alzo is het Evangelie, als het gezaaid is en ontvangen is, als zaad in goede aarde.
1. Het zal uitspruiten, hoewel het verloren scheen, begraven onder de aardkluiten, zal het er zich toch een weg doorheen banen. Het zaad, in de aarde geworpen, zal uitspruiten. Laat het woord van Christus slechts de plaats in de ziel hebben, die het behoort te hebben, en het zal zich tonen als de wijsheid, die van boven is, in een goeden levenswandel. Als een akker met koren is bezaaid. hoe spoedig zal daarvan de oppervlakte dan gans anders uitzien! Hoe vrolijk en lieflijk is hij om aan te zien, als hij met groen bedekt is!
2. De landman kan er gene beschrijving van geven, hoe het opkomt, het is een der verborgenheden van de natuur, het sproot uit en werd lang, hij zelf wist niet hoe, Mark 4:27. Hij ziet dat het gegroeid is, maar hij kan niet zeggen hoe het groeide, of wat de oorzaak en de methode van dit groeien was. Zo weten wij niet hoe de Geest door het woord ene verandering teweegbrengt in het hart, wij weten het niet, evenmin als wij het waaien van den wind kunnen verklaren, waarvan wij het geluid horen, zonder te weten vanwaar hij komt of waar hij heengaat. Buiten allen twijfel, de verborgenheid der Godzaligheid is groot, hoe God is geopenbaard in het vlees, en geloofd is in de wereld. 1 Timothy 3:16.
3. Als de landman het zaad gezaaid heeft, doet hij niets om het te doen uitspruiten. Hij slaapt en staat op, nacht en dag, hij gaat slapen des nachts, hij staat op in den morgen, en misschien denkt hij niet eens aan het koren, dat hij gezaaid heeft, of ziet hij er niet naar, maar gaat uit op zijn vermaak of op zijne zaken, en toch brengt de aarde vanzelf vrucht voort, overeenkomstig den gewonen loop der natuur en door de medewerkende kracht van den God der natuur. Aldus wordt het woord der genade, als het ontvangen is in geloof, in het hart een werk der genade, en de predikers dragen daar niets toe bij. De Geest Gods draagt het voort, als zij slapen en geen werk kunnen doen, Job 33:15, Job 33:16, of als zij opstaan om ander werk te verrichten. De profeten zullen niet in eeuwigheid leven, maar het woord, dat zij prediken, doet zijn werk als zij in hun graf zijn, Zacheria 1:5, 6. De dauw, waardoor het zaad opkomt, wacht naar geen man, noch verbeidt mensenkinderen. Micah 5:6.
4. Het groeit trapsgewijze, eerst het kruid, daarna de aar, daarna het volle koren in de aar, Mark 4:28. Als het ontsproten is, zal het opwassen, de natuur zal haar loop hebben, en evenzo ook de genade. Christus' invloed in de wereld en in het hart is, en zal zijn, een toenemende invloed, en hoewel het begin gering is, het laatste zal zeer vermeerderd worden. Hoewel gij niet het lichaam zaait, dat worden zal, maar een bloot graan, zal God toch aan een iegelijk zaad zijn eigen lichaam geven. Hoewel het in het eerst slechts een teder kruid is, dat door de vorst bedorven of door den voet vertreden kan worden, zal het toch groeien en tot aar worden. en eindelijk tot het volle koren in de aar. God zet Zijn werk voort, onmerkbaar en zonder gedruis, maar onweerstaanbaar en zonder te falen.
5. Het komt eindelijk tot volkomenheid, Mark 4:29. Als de vrucht zich voordoet, dat is: als zij rijp is en gereed om in des eigenaars hand overgegeven te worden, dan zendt hij de sikkel daarin. Hiermede wordt aangeduid: a, Dat Christus thans den dienst aanneemt, die Hem met een oprecht hart en uit een goed beginsel gedaan wordt. Van de vrucht des Evangelies, plaats hebbende en werkende in de ziel, oogst Christus eer in voor zich zelven, John 4:35.
b. Dat Hij hen belonen zal in het eeuwige leven. Als zij, die het Evangelie op de rechte wijze hebben aangenomen, hun loop hebben voleindigd, dan komt de oogst, wanneer zij als tarwe in Gods schuur gebracht zullen worden, Matthew 13:30, als een korenhoop in zijn tijd.
IV. Het werk der genade is bij den aanvang gering, maar wordt ten laatste groot en aanzienlijk, Mark 4:30. Waarbij zullen wij het koninkrijk Gods vergelijken, zoals het nu door den Messias wordt opgericht? Hoe zal Ik er u het bestemde plan van doen begrijpen? Christus spreekt als bij zich zelven overleggende, hoe Hij dit door een gepaste gelijkenis zal ophelderen? Waarbij zullen wij het koninkrijk Gods vergelijken? Zullen wij het vergelijken bij iets van de zon, of van de wentelingen der maan? Neen, de vergelijking is ontleend aan deze aarde, het is als een mostaardzaad. Tevoren had Hij het vergeleken bij gezaaid zaad, hier bij dat zaad, waarmee Hij bedoelde aan te tonen:
1. Dat het begin van het Evangelie-koninkrijk zeer klein zal zijn, gelijk aan het minste van alle zaden. Toen er een Christelijke kerk voor God in de aarde gezaaid was, was zij geheel vervat in ene enkele kamer, en het getal der namen was slechts honderd twintig, Acts 1:15, gelijk de kinderen Israël's, toen zij afgingen naar Egypte, slechts zeventig zielen waren. Het werk der genade in de ziel is, bij den aanvang, slechts de dag der kleine dingen, een wolk, niet groter dan eens mans hand. Nooit zijn zo grote dingen ondernomen door zo onbeduidend een handvol als het onderwijzen der volken door den dienst der apostelen, noch was ooit een werk, dat in zo grote heerlijkheid zou eindigen, uit zo zwakke beginselen voortgekomen, als het werk der genade. Wie heeft mij dezen gegenereerd?
2. Dat de voltooiing er van zeer groot zal zijn, Wanneer het gezaaid is, gaat het op, en wordt het meeste van al de moeskruiden. Het Evangelie-koninkrijk in de wereld zal toenemen en zich uitbreiden tot aan de verst-afgelegen volken der aarde, en bestaan blijven tot aan de laatste eeuwen van den tijd. De kerk heeft grote takken gemaakt, sterke, krachtige takken, die zich wijd uitspreiden en vruchtbaar zijn. Het werk der genade in de ziel heeft grote voortbrengselen, nu reeds terwijl het nog in groei is, wat zal het zijn als het volmaakt zal wezen in den hemel. Het verschil tussen een mostaardzaadje en een groten boom is onbeduidend, vergeleken bij het verschil tussen een pas- bekeerde op aarde en een verheerlijkten heilige in den hemel, John 12:24. Na de gelijkenissen aldus in bijzonderheden vermeld te hebben, besluit de gewijde geschiedschrijver met dit algemeen bericht van Christus' prediking: "Door vele zulke gelijkenissen sprak Hij tot hen het woord, Mark 4:33, waarschijnlijk bedoelende ons te verwijzen naar het uitvoerige bericht van de gelijkenissen van die soort, dat wij bij Mattheus hebben gehad, Matthew 13:1.. Hij sprak in gelijkenissen, naar dat zij het horen konden. Hij ontleende Zijne gelijkenissen aan dingen, waarmee zij gemeenzaam bekend waren, geschikt voor hun bevatting, en Hij sprak ze, of droeg ze voor, in eenvoudige bewoordingen, zich neerbuigende tot hun bevattingsvermogen. Hoewel Hij hen niet inleidde in de verborgenheid der gelijkenissen, was toch Zijne wijze van uitdrukking gemakkelijk te begrijpen en licht te onthouden, om door de herdenking er van gesticht te kunnen worden. Maar voor het ogenblik heeft Hij zonder gelijkenis niet tot hen gesproken, Mark 4:34. De heerlijkheid des Heeren was bedekt door ene wolk, en God spreekt tot ons in de taal van de kinderen der mensen, opdat wij, hoewel niet dadelijk bij het begin, maar toch langzamerhand en trapsgewijze, Zijne bedoeling verstaan. De discipelen zelf hebben de woorden van Christus later verstaan, terwijl zij in het eerst de betekenis er van niet gevat hebben. Maar deze gelijkenissen heeft Hij hun verklaard in het bijzonder. Wij kunnen niet anders dan wensen dat wij die verklaring hadden, zoals wij die van de gelijkenis van den zaaier hebben, maar dit was niet zo nodig omdat, als de kerk uitgebreid zal zijn, die uitbreiding ons deze gelijkenissen als vanzelf zal verklaren.
Verzen 35-41
Markus 4:35-41Dit wonder, dat Christus wrocht ter hulp en verlichting der discipelen, in het stillen van den storm, hadden wij tevoren, Matthew 8:23 en verder, maar het wordt hier vollediger meegedeeld. Merk op dat:
1. Het was op dezelfden dag, toen Hij van uit een schip gepredikt had, als het nu avond was geworden, Mark 4:35. Toen Hij den gansen dag gearbeid had in het woord en de leer, heeft Hij, in plaats van nu rust te nemen, zich blootgesteld aan gevaar, om ons te leren aan geen blijvende rust te denken, voordat wij in den hemel komen. Het einde van arbeid en zwoegen kan wel eens het begin zijn van heen en weer geschud te worden. Maar het schip, hetwelk Christus tot kansel had gediend, is onder Zijn bijzondere bescherming, en hoewel het in gevaar is, kan het toch niet zinken. Wat voor Christus gebruikt is, daar zal Hij bijzonder zorg voor dragen.
2. Hijzelf stelde voor om des nachts in zee te steken, omdat Hij geen tijd wilde verliezen.
Laat ons overvaren aan de andere zijde. In het volgende hoofdstuk zullen wij zien, dat Hij daar werk te doen had, Christus ging het land door goeddoende, en gene moeilijkheden op den weg verhinderden Hem. Zo naarstig behoren wij te wezen in Hem te dienen, en ons geslacht te dienen naar Zijn wil.
3. Zij staken niet in zee, voordat zij de schare hadden weggezonden, dat is: aan ieder hunner hadden gegeven hetgeen waarvoor zij kwamen, want Hij zond niemand weg klagende, dat hij tevergeefs tot Hem was gekomen. Of wel, zij zonden hen weg met een plechtigen zegen, want Christus is in de wereld gekomen, niet slechts om den zegen uit te spreken, maar den zegen te gebieden en te geven.
4. Zij namen Hem mede gelijk Hij in het schip was, dat is: in hetzelfde gewaad, dat Hij aanhad toen Hij predikte zonder een mantel om er zich in te hullen, dien Hij had moeten hebben om zich warm te houden, toen Hij in den nacht op zee ging, inzonderheid na gepredikt te hebben. Hieruit mogen wij niet afleiden, dat wij zorgeloos moeten zijn omtrent onze gezondheid, maar wel kunnen wij er uit leren, om niet overbezorgd te zijn voor het lichaam.
5. De storm was zo groot, dat het schip vol werd met water, Mark 4:37, niet doordat er een lek in het schip was gekomen, maar wellicht gedeeltelijk door den stortregen, want het woord, dat hier gebruikt is, betekent een storm van wind met regen, evenwel, het schip klein zijnde, sloegen de golven er in, zodat het nu vol werd. Het is niets nieuws, dat het schip zeer geteisterd en in gevaar is, waarin Christus en Zijne discipelen, Christus en Zijn naam en Evangelie zich bevinden.
6. Er waren nog andere scheepjes met Hem, die ongetwijfeld zich in hetzelfde gevaar bevonden. Waarschijnlijk hebben deze scheepjes de personen overgevaren, die met Christus wilden medegaan om van Zijne prediking en Zijne wonderen te genieten aan de overzijde. De schare ging weg, toen Hij in zee stak, maar er waren sommigen, die zich met Hem op het water begaven. Diegenen volgen het Lam op de rechte wijze, die het volgen waar het ook heengaat. En zij, die op de zaligheid in Christus hopen, moeten gewillig en bereid zijn om Zijn lot te delen, en ook hetzelfde gevaar met Hem te delen. Koen en blijmoedig kunnen wij in Christus' gezelschap in zee steken, al is het ook dat wij een storm voorzien. 7. Christus sliep in dien storm, en hier wordt on s gezegd, dat Hij in het achterschip was, de plaats dus van den stuurman. Hij lag aan het roer, om aan te duiden hetgeen door den dichter George Herbert aldus wordt uitgedrukt: "Daar wind en golven `t ranke schip heen slingeren en, op bank of klip, Nu dreigen, zo terstond, ten afgrond in te stoten' Hij ons bewaart, die `t roer bestiert, En over stormen zegeviert: Want, schoon Hij de ogen sluit, Zijn hart is nooit gesloten.
Daar lag Hij op een oorkussen, zoals een vissersboot Hem er een kon verschaffen. En Hij sliep, om het geloof Zijner discipelen te beproeven en hen op te wekken tot gebed. Uit de beproeving bleek, dat hun geloof zwak was en hun gebed krachtig. Soms gebeurt het, als de kerk zich in storm bevindt, dat Christus schijnt te slapen, onbekommerd over het leed Zijns volks, geen acht slaande op hun gebeden en niet terstond ter hunner hulp verschijnende.
Voorwaar! Hij is een God, die zich verborgen houdt, Isaiah 45:15. Maar evenals wanneer Hij vertoeft, Hij niet vertoeft, Habakkuk 2:3, zo is het ook dat Hij, als Hij slaapt, niet slaapt, de Bewaarder Israël's sluimert niet eens, Psalms 121:3, Psalms 121:4, Hij sliep, maar Zijn hart waakte, Song of Solomon 5:2.
8. Zijne discipelen schepten moed uit Zijne tegenwoordigheid, en vonden het het beste zich die ten nutte te maken, tot Hem de toevlucht te nemen, en veeleer de roeiriemen des gebeds dan de roeiriemen van het schip in werking te stellen. Hun vertrouwen lag hierin, dat zij hun Meester bij zich in het schip hadden, en het schip, waarin Christus is, kan wel geslingerd en geteisterd worden, maar het kan niet zinken, het braambos, waarin God is, kan wel branden, maar niet verteerd worden. Caesar sprak den schipper, die hem aan boord had, moed in met het woord: Gij hebt Caesar en Caesars geluk aan boord. Zij wekten Christus op. Had de noodzakelijkheid hen er niet toe gedrongen, zij zouden hun Meester niet gewekt hebben, voordat het Hem lustte, Song of Solomon 2:7, maar zij wisten dat Hij hun dit ongelijk zou vergeven. Als Christus schijnt te slapen in een storm, dan wordt Hij opgewekt door de gebeden Zijns volks, als wij niet weten wat te doen, dan moeten onze ogen op Hem zijn, 2 Chronicles 20:12. Wij kunnen ten einde raad wezen, maar wij moeten niet aan het einde zijn van ons geloof, zolang wij zulk een Verlosser hebben, tot wie wij ons kunnen wenden. Hun verzoek aan Christus is hier in zeer sterke bewoordingen uitgedrukt: Meester! bekommert het U niet dat wij vergaan? Ik beken, dat dit wel wat ruw klinkt, meer als ene bestraffing omdat Hij sliep, dan als een verzoek om te ontwaken. Ik weet er gene verontschuldiging voor, behalve de grote gemeenzaamheid, die het Hem had behaagd hun toe te staan, de vrijmoedigheid, die Hij hun vergunde te gebruiken, en de nood, waarin zij zich bevonden, en die hen zo beangst maakte, dat zij niet wisten wat zij zeiden. Diegenen doen Christus wel grotelijks onrecht, die Hem verdenken van onverschilligheid voor Zijn volk, dat zich in nood bevindt. Het is niet zo, het is Zijn wil niet, dat iemand verloren ga, en veel minder nog een van Zijne kleinen, Matthew 18:14.
9. Het woord van bevel, waarmee Christus den storm bestrafte, hebben wij hier, maar hadden het niet in Matthew 8:26. Hij zei: Zwijg, wees stil! -Sioopa pephimooso -wees stil, wees stom. Laat de wind niet langer bulderen, noch de zee woeden. Aldus stilt Hij het bruisen der zeeën, het bruisen harer baren. Er wordt een bijzonderen nadruk gelegd op het luidruchtige er van, Psalms 65:8, Psalms 93:3, Psalms 93:4. Het gedruis is dreigend en beangstigend, laat ons er niet meer van horen. Dit is:
a. Een woord van bevel aan ons, als onze boze hart is als een voortgedreven zee, die niet kan rusten, Isaiah 57:20, als onze hartstochten in beweging zijn en onstuimig, zo laat ons denken, dat wij de wet van Christus horen, zeggende: Zwijgt, weest stom. Denk niet verward, spreek niet onbedachtzaam, maar wees stil.
b. Een woord van vertroosting tot ons, dat, al is de storm der benauwdheid nog zo bulderend, nog zo sterk, Jezus Christus hem met een woord tot bedaren kan brengen. Als er van buiten strijd is en van binnen vrees, en de geesten in oproer zijn, dan kan Christus de vrucht scheppen der lippen, vrede. Indien Hij zegt: Zwijg, wees stil, dan komt er terstond grote stilte. Er wordt van gesproken als van het kroonrecht Gods, om de zeeën te gebieden, Jeremiah 31:35. Hierdoor bewijst Christus zich dus God te zijn. Hij, die de zeeën heeft gemaakt, kan ze kalm maken.
10. De bestraffing, die Christus hun gaf wegens hun vrees, gaat hier verder dan bij Mattheus. D r heet het: Wat zijt gij vreesachtig? Hier: Wat zijt gij zo vreesachtig? Er kan enige reden tot vrees zijn maar toch niet voor zulk een grote mate van vrees. D r is het: Gij kleingelovigen. Hier is het: Hoe hebt gij geen geloof? Niet, dat de discipelen zonder geloof waren. Neen, zij geloofden, dat Jezus is de Christus, de Zoon van God, maar op dit ogenblik had de vrees zozeer de overhand, dat zij in het geheel geen geloof schenen te hebben. Hoe is het, dat gij in deze zaak geen geloof hebt, dat gij in den waan verkeert, dat Ik u niet tijdig en krachtdadig te hulp zal komen? Diegenen mogen wel hun geloof wantrouwen, die de gedachte koesteren, dat Christus er zich niet om bekommert, als Zijn volk omkomt, en terecht duidt Christus dit hun ten kwade.
Eindelijk. De indruk, dien dit wonder bij de discipelen heeft teweeggebracht, wordt hier verschillend uitgedrukt. In Mattheus heet het: De mensen verwonderden zich, hier wordt gezegd: Zij vreesden met grote vreze. Zij vreesden een grote vreze, zo staat er in het oorspronkelijke. Nu werd hun vrees terechtgewezen door hun geloof. Toen zij de winden en de zeeën vreesden, was dit uit gebrek aan eerbied, dien zij voor Christus hadden behoren te koesteren. Maar nu zij het bewijs zagen van Zijne macht er over, vreesden zij hen minder en Hem meer. Zij vreesden dat zij Christus hadden beledigd door hun vrees des ongeloofs, en daarom beijverden zij zich nu om Hem eer te geven. Zij hadden de macht en den toorn gevreesd van den Schepper in den storm, en in die vrees was pijn en verschrikking, maar nu vreesden zij de macht en de genade van den Verlosser in de stilte, zij vreesden den Heere en Zijne goedheid, en er was lieflijkheid en voldoening in, en hierdoor gaven zij eer aan Christus, zoals Jona's zeelieden, die: Toen de zee stilstond van hare verbolgenheid, den Heere vreesden met grote vreze en den Heere slachtoffer slachtten en geloften beloofden, Jonah 1:16. Dit offer brachten zij aan de eer van Christus: zij zeiden: Wie is toch deze? Gewis, Hij is meer dan mens, daar ook de wind en de zee Hem gehoorzaam zijn.
Verzen 35-41
Markus 4:35-41Dit wonder, dat Christus wrocht ter hulp en verlichting der discipelen, in het stillen van den storm, hadden wij tevoren, Matthew 8:23 en verder, maar het wordt hier vollediger meegedeeld. Merk op dat:
1. Het was op dezelfden dag, toen Hij van uit een schip gepredikt had, als het nu avond was geworden, Mark 4:35. Toen Hij den gansen dag gearbeid had in het woord en de leer, heeft Hij, in plaats van nu rust te nemen, zich blootgesteld aan gevaar, om ons te leren aan geen blijvende rust te denken, voordat wij in den hemel komen. Het einde van arbeid en zwoegen kan wel eens het begin zijn van heen en weer geschud te worden. Maar het schip, hetwelk Christus tot kansel had gediend, is onder Zijn bijzondere bescherming, en hoewel het in gevaar is, kan het toch niet zinken. Wat voor Christus gebruikt is, daar zal Hij bijzonder zorg voor dragen.
2. Hijzelf stelde voor om des nachts in zee te steken, omdat Hij geen tijd wilde verliezen.
Laat ons overvaren aan de andere zijde. In het volgende hoofdstuk zullen wij zien, dat Hij daar werk te doen had, Christus ging het land door goeddoende, en gene moeilijkheden op den weg verhinderden Hem. Zo naarstig behoren wij te wezen in Hem te dienen, en ons geslacht te dienen naar Zijn wil.
3. Zij staken niet in zee, voordat zij de schare hadden weggezonden, dat is: aan ieder hunner hadden gegeven hetgeen waarvoor zij kwamen, want Hij zond niemand weg klagende, dat hij tevergeefs tot Hem was gekomen. Of wel, zij zonden hen weg met een plechtigen zegen, want Christus is in de wereld gekomen, niet slechts om den zegen uit te spreken, maar den zegen te gebieden en te geven.
4. Zij namen Hem mede gelijk Hij in het schip was, dat is: in hetzelfde gewaad, dat Hij aanhad toen Hij predikte zonder een mantel om er zich in te hullen, dien Hij had moeten hebben om zich warm te houden, toen Hij in den nacht op zee ging, inzonderheid na gepredikt te hebben. Hieruit mogen wij niet afleiden, dat wij zorgeloos moeten zijn omtrent onze gezondheid, maar wel kunnen wij er uit leren, om niet overbezorgd te zijn voor het lichaam.
5. De storm was zo groot, dat het schip vol werd met water, Mark 4:37, niet doordat er een lek in het schip was gekomen, maar wellicht gedeeltelijk door den stortregen, want het woord, dat hier gebruikt is, betekent een storm van wind met regen, evenwel, het schip klein zijnde, sloegen de golven er in, zodat het nu vol werd. Het is niets nieuws, dat het schip zeer geteisterd en in gevaar is, waarin Christus en Zijne discipelen, Christus en Zijn naam en Evangelie zich bevinden.
6. Er waren nog andere scheepjes met Hem, die ongetwijfeld zich in hetzelfde gevaar bevonden. Waarschijnlijk hebben deze scheepjes de personen overgevaren, die met Christus wilden medegaan om van Zijne prediking en Zijne wonderen te genieten aan de overzijde. De schare ging weg, toen Hij in zee stak, maar er waren sommigen, die zich met Hem op het water begaven. Diegenen volgen het Lam op de rechte wijze, die het volgen waar het ook heengaat. En zij, die op de zaligheid in Christus hopen, moeten gewillig en bereid zijn om Zijn lot te delen, en ook hetzelfde gevaar met Hem te delen. Koen en blijmoedig kunnen wij in Christus' gezelschap in zee steken, al is het ook dat wij een storm voorzien. 7. Christus sliep in dien storm, en hier wordt on s gezegd, dat Hij in het achterschip was, de plaats dus van den stuurman. Hij lag aan het roer, om aan te duiden hetgeen door den dichter George Herbert aldus wordt uitgedrukt: "Daar wind en golven `t ranke schip heen slingeren en, op bank of klip, Nu dreigen, zo terstond, ten afgrond in te stoten' Hij ons bewaart, die `t roer bestiert, En over stormen zegeviert: Want, schoon Hij de ogen sluit, Zijn hart is nooit gesloten.
Daar lag Hij op een oorkussen, zoals een vissersboot Hem er een kon verschaffen. En Hij sliep, om het geloof Zijner discipelen te beproeven en hen op te wekken tot gebed. Uit de beproeving bleek, dat hun geloof zwak was en hun gebed krachtig. Soms gebeurt het, als de kerk zich in storm bevindt, dat Christus schijnt te slapen, onbekommerd over het leed Zijns volks, geen acht slaande op hun gebeden en niet terstond ter hunner hulp verschijnende.
Voorwaar! Hij is een God, die zich verborgen houdt, Isaiah 45:15. Maar evenals wanneer Hij vertoeft, Hij niet vertoeft, Habakkuk 2:3, zo is het ook dat Hij, als Hij slaapt, niet slaapt, de Bewaarder Israël's sluimert niet eens, Psalms 121:3, Psalms 121:4, Hij sliep, maar Zijn hart waakte, Song of Solomon 5:2.
8. Zijne discipelen schepten moed uit Zijne tegenwoordigheid, en vonden het het beste zich die ten nutte te maken, tot Hem de toevlucht te nemen, en veeleer de roeiriemen des gebeds dan de roeiriemen van het schip in werking te stellen. Hun vertrouwen lag hierin, dat zij hun Meester bij zich in het schip hadden, en het schip, waarin Christus is, kan wel geslingerd en geteisterd worden, maar het kan niet zinken, het braambos, waarin God is, kan wel branden, maar niet verteerd worden. Caesar sprak den schipper, die hem aan boord had, moed in met het woord: Gij hebt Caesar en Caesars geluk aan boord. Zij wekten Christus op. Had de noodzakelijkheid hen er niet toe gedrongen, zij zouden hun Meester niet gewekt hebben, voordat het Hem lustte, Song of Solomon 2:7, maar zij wisten dat Hij hun dit ongelijk zou vergeven. Als Christus schijnt te slapen in een storm, dan wordt Hij opgewekt door de gebeden Zijns volks, als wij niet weten wat te doen, dan moeten onze ogen op Hem zijn, 2 Chronicles 20:12. Wij kunnen ten einde raad wezen, maar wij moeten niet aan het einde zijn van ons geloof, zolang wij zulk een Verlosser hebben, tot wie wij ons kunnen wenden. Hun verzoek aan Christus is hier in zeer sterke bewoordingen uitgedrukt: Meester! bekommert het U niet dat wij vergaan? Ik beken, dat dit wel wat ruw klinkt, meer als ene bestraffing omdat Hij sliep, dan als een verzoek om te ontwaken. Ik weet er gene verontschuldiging voor, behalve de grote gemeenzaamheid, die het Hem had behaagd hun toe te staan, de vrijmoedigheid, die Hij hun vergunde te gebruiken, en de nood, waarin zij zich bevonden, en die hen zo beangst maakte, dat zij niet wisten wat zij zeiden. Diegenen doen Christus wel grotelijks onrecht, die Hem verdenken van onverschilligheid voor Zijn volk, dat zich in nood bevindt. Het is niet zo, het is Zijn wil niet, dat iemand verloren ga, en veel minder nog een van Zijne kleinen, Matthew 18:14.
9. Het woord van bevel, waarmee Christus den storm bestrafte, hebben wij hier, maar hadden het niet in Matthew 8:26. Hij zei: Zwijg, wees stil! -Sioopa pephimooso -wees stil, wees stom. Laat de wind niet langer bulderen, noch de zee woeden. Aldus stilt Hij het bruisen der zeeën, het bruisen harer baren. Er wordt een bijzonderen nadruk gelegd op het luidruchtige er van, Psalms 65:8, Psalms 93:3, Psalms 93:4. Het gedruis is dreigend en beangstigend, laat ons er niet meer van horen. Dit is:
a. Een woord van bevel aan ons, als onze boze hart is als een voortgedreven zee, die niet kan rusten, Isaiah 57:20, als onze hartstochten in beweging zijn en onstuimig, zo laat ons denken, dat wij de wet van Christus horen, zeggende: Zwijgt, weest stom. Denk niet verward, spreek niet onbedachtzaam, maar wees stil.
b. Een woord van vertroosting tot ons, dat, al is de storm der benauwdheid nog zo bulderend, nog zo sterk, Jezus Christus hem met een woord tot bedaren kan brengen. Als er van buiten strijd is en van binnen vrees, en de geesten in oproer zijn, dan kan Christus de vrucht scheppen der lippen, vrede. Indien Hij zegt: Zwijg, wees stil, dan komt er terstond grote stilte. Er wordt van gesproken als van het kroonrecht Gods, om de zeeën te gebieden, Jeremiah 31:35. Hierdoor bewijst Christus zich dus God te zijn. Hij, die de zeeën heeft gemaakt, kan ze kalm maken.
10. De bestraffing, die Christus hun gaf wegens hun vrees, gaat hier verder dan bij Mattheus. D r heet het: Wat zijt gij vreesachtig? Hier: Wat zijt gij zo vreesachtig? Er kan enige reden tot vrees zijn maar toch niet voor zulk een grote mate van vrees. D r is het: Gij kleingelovigen. Hier is het: Hoe hebt gij geen geloof? Niet, dat de discipelen zonder geloof waren. Neen, zij geloofden, dat Jezus is de Christus, de Zoon van God, maar op dit ogenblik had de vrees zozeer de overhand, dat zij in het geheel geen geloof schenen te hebben. Hoe is het, dat gij in deze zaak geen geloof hebt, dat gij in den waan verkeert, dat Ik u niet tijdig en krachtdadig te hulp zal komen? Diegenen mogen wel hun geloof wantrouwen, die de gedachte koesteren, dat Christus er zich niet om bekommert, als Zijn volk omkomt, en terecht duidt Christus dit hun ten kwade.
Eindelijk. De indruk, dien dit wonder bij de discipelen heeft teweeggebracht, wordt hier verschillend uitgedrukt. In Mattheus heet het: De mensen verwonderden zich, hier wordt gezegd: Zij vreesden met grote vreze. Zij vreesden een grote vreze, zo staat er in het oorspronkelijke. Nu werd hun vrees terechtgewezen door hun geloof. Toen zij de winden en de zeeën vreesden, was dit uit gebrek aan eerbied, dien zij voor Christus hadden behoren te koesteren. Maar nu zij het bewijs zagen van Zijne macht er over, vreesden zij hen minder en Hem meer. Zij vreesden dat zij Christus hadden beledigd door hun vrees des ongeloofs, en daarom beijverden zij zich nu om Hem eer te geven. Zij hadden de macht en den toorn gevreesd van den Schepper in den storm, en in die vrees was pijn en verschrikking, maar nu vreesden zij de macht en de genade van den Verlosser in de stilte, zij vreesden den Heere en Zijne goedheid, en er was lieflijkheid en voldoening in, en hierdoor gaven zij eer aan Christus, zoals Jona's zeelieden, die: Toen de zee stilstond van hare verbolgenheid, den Heere vreesden met grote vreze en den Heere slachtoffer slachtten en geloften beloofden, Jonah 1:16. Dit offer brachten zij aan de eer van Christus: zij zeiden: Wie is toch deze? Gewis, Hij is meer dan mens, daar ook de wind en de zee Hem gehoorzaam zijn.