Lectionary Calendar
Wednesday, May 15th, 2024
the Seventh Week after Easter
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Markus 3

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, MARKUS 3

In dit hoofdstuk hebben wij

1. Christus' genezing van den mens, die een verdorde hand had, op den sabbat, en hoe Zijne vijanden deswege tegen Hem samenspanden, Mark 3:1.

II. Den algemenen toeloop des volks tot Hem van alle kanten, om genezen te worden, en de hulp, die zij bij Hem vonden, Mark 3:7.

III. Zijn aanstellen der twaalf apostelen, opdat zij met Hem zouden zijn en de predikers zouden zijn van Zijn Evangelie, Mark 3:13.

IV. Zijn antwoord op de Godslasterlijke vitterijen van de schriftgeleerden, die Zijne macht om duivelen uit te werpen toeschreven aan een verdrag met den overste der duivelen, Mark 3:22.

V. Zijne erkenning van de discipelen als Zijn naaste en dierbaarste betrekkingen, Mark 3:31.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, MARKUS 3

In dit hoofdstuk hebben wij

1. Christus' genezing van den mens, die een verdorde hand had, op den sabbat, en hoe Zijne vijanden deswege tegen Hem samenspanden, Mark 3:1.

II. Den algemenen toeloop des volks tot Hem van alle kanten, om genezen te worden, en de hulp, die zij bij Hem vonden, Mark 3:7.

III. Zijn aanstellen der twaalf apostelen, opdat zij met Hem zouden zijn en de predikers zouden zijn van Zijn Evangelie, Mark 3:13.

IV. Zijn antwoord op de Godslasterlijke vitterijen van de schriftgeleerden, die Zijne macht om duivelen uit te werpen toeschreven aan een verdrag met den overste der duivelen, Mark 3:22.

V. Zijne erkenning van de discipelen als Zijn naaste en dierbaarste betrekkingen, Mark 3:31.

Verzen 1-12

Markus 3:1-12

Hier gelijk tevoren zien wij den Heere Jezus bezig met Zijn werk, eerst in de synagoge, en daarna aan de zee, om ons te leren dat Zijne tegenwoordigheid noch tot de ene, noch tot de andere plaats beperkt moet worden, maar overal waar zij vergaderd zijn in Zijn naam, hetzij in de synagoge of elders, daar is Hij in het midden van hen. Aan alle plaats, waar Hij Zijns naams gedachtenis stichten zal, daar zal Hij Zijn volk ontmoeten en hen zegenen. Het is Zijn wil, dat de mensen bidden aan alle plaatsen. Wij hebben hier enig bericht van hetgeen Hij deed.

I. Toen Hij wederom in de synagoge ging, maakte Hij gebruik van de gelegenheid, die Hem daar geboden werd, om goed te doen, en er ongetwijfeld gepredikt hebbende, deed Hij een wonder ter bevestiging van Zijne prediking, of tenminste ter bevestiging van deze waarheid, dat het geoorloofd is op de sabbatdagen goed te doen. Wij hadden dit verhaal in Matthew 12:9.

1. Het geval van dezen lijder was zeer droevig, hij had een verdorde hand, waardoor hij niet instaat was om voor zijn levensonderhoud te werken, en zij, die in zulk een toestand verkeren, zijn wel de geschiktste voorwerpen van barmhartigheid. Laat diegenen geholpen worden, die zich zelven niet kunnen helpen.

2. De toeschouwers waren uiterst onvriendelijk, zowel voor den zieke als voor den geneesmeester. In plaats van een goed woord te doen voor hun naaste, deden zij wat zij konden, om zijne genezing te beletten, want zij gaven te verstaan dat, zo Christus hem thans op den sabbatdag genas, zij Hem als sabbatschender zouden aanklagen. Het zou zeer onredelijk geweest zijn, indien zij een arts of heelmeester hadden tegengestaan om een armen lijder in zijne smart en ellende bij te staan met gewone middelen, maar nog veel onzinniger was het, om Hem tegen te staan, die genas zonder arbeid te verrichten, door het spreken van een woord.

3. Christus handelde eerlijk en rondborstig met de toeschouwers en Hij handelde het eerst met hen, ten einde zo mogelijk de ergernis te voorkomen.

a. Hij streefde er naar hun oordeel te verlichten. Hij gebood den man op te staan, Mark 3:3, opdat zij door hem aan te zien met ontferming over hem zouden bewogen worden, en zich dus zouden schamen om zijne genezing ene misdaad te noemen. En dan doet Hij een beroep op hun geweten, hoewel de zaak vanzelf spreekt, behaagt het Hem toch nog om hun te vragen: Is het geoorloofd op de sabbatdagen goed te doen, gelijk Ik voornemens ben, of kwaad te doen, zoals gij van zins zijt? Een mens te behouden of te doden? Wat billijker of redelijker vraag zou men kunnen stellen? En toch, wijl zij zagen dat dit tegen hen gekeerd zou worden, zwegen zij stil. Diegenen zijn wel hardnekkig in hun ongeloof, die, als zij niets kunnen zeggen tegen de waarheid, toch niets willen zeggen voor de waarheid, en zo zij niet kunnen tegenstaan, toch ook niet willen buigen.

b. Toen zij rebelleerden tegen het licht, was Hij bedroefd over de verharding van hun hart, Mark 3:5, als Hij hen met toorn rondom had aangezien, meteen bedroefd zijnde over de verharding van hun hart. De zonde, die Hij zag, was de verharding van hun hart, hun gevoelloosheid voor het blijkbare van Zijne wonderen, en hun onverzettelijk besluit om in hun ongeloof te volharden. Wij horen wat verkeerds er gezegd en zien wat verkeerds er gedaan wordt, maar Christus ziet den wortel van bitterheid in het hart, de blindheid en hardheid daarvan. Merk op: a. hoe de zonde Hem tot toorn verwekte, Hij zag hen rondom aan, want zij waren zo talrijk en hadden zich zo geplaatst, dat zij Hem omringden, en Hij zag hen aan met toorn. Zijn toorn was waarschijnlijk zichtbaar in Zijn gelaat, Zijn toorn was, gelijk de toorn Gods, zonder de minste ontrusting voor Hem zelven, maar niet zonder grote terging van onze zijde. De zonde der zondaars mishaagt Jezus Christus ten hoogste, en de wijze om toornig te zijn en niet te zondigen is, om toornig te zijn zoals Christus het was, om niets anders dan om de zonde. Laat verharde zondaars sidderen bij de gedachte aan den toorn, waarmee Hij hen weldra van rondom zal aanzien, als de grote dag Zijns toorns gekomen is.

b. Hoe Hij medelijden had met de zondaars, Hij was bedroefd over de verharding van hun hart, zoals God veertig jaren lang verdriet heeft gehad van de verharding van het hart hunner vaderen in de woestijn. Het is voor onzen Heere Jezus een grote smart om zondaren te zien, die op hun eigen verderf uit zijn, en zich hardnekkig verzetten tegen alle middelen, die aangewend worden tot hun overtuiging en herstel, want Hij wil niet, dat iemand hunner zal omkomen. Dit is een goede reden, waarom de hardheid van ons eigen hart en van het hart van anderen ene smart voor ons moet zijn.

4. Christus was zeer vriendelijk voor den lijder, Hij gebood hem zijne hand uit te strekken, en toen werd zij terstond hersteld. Hiermede heeft Christus ons geleerd vastberaden voort te gaan op den weg des plichts, hoe heftig ook de tegenstand is, dien wij ontmoeten. Voor ons zelven moeten wij soms afzien van gemak en genoegen veeleer dan ergernis te geven aan hen, die er nodeloos aan geërgerd zouden zijn, maar wij moeten ons niet het genoegen ontzeggen om God te dienen en goed te doen, al zou dit dan onrechtvaardige ergernis bij anderen verwekken. Niemand kon met meer tederheid en zorg vermijden om ergernis te geven dan Christus, maar toch, veeleer dan dezen armen mens ongenezen weg te zenden, waagt Hij het de schriftgeleerden en Farizeeën, die Hem omringden, te ergeren. Hierin geeft Hij ons tevens een voorbeeld van de genezingen, die door Zijne genade aan onze zielen zijn gewrocht. In geestelijken zin zijn onze handen verdord, de vermogens onzer ziel zijn verzwakt door de zonde en onmachtig voor hetgeen goed is. De grote dag der genezing is de sabbat, en de plaats der genezing is de synagoge, de genezende kracht is de kracht van Christus. Het Evangeliegebod is gelijk dit, hetwelk hier vermeld wordt, en dat gebod is billijk en rechtvaardig. Hoewel onze handen verdord zijn, en wij ze uit ons zelven niet kunnen uitstrekken, moeten wij het toch beproeven, ze zo goed wij kunnen tot God in het gebed uitstrekken, Christus en het eeuwige leven aangrijpen, en ze gebruiken in goede werken. En als wij dan doen wat wij kunnen, dan gaat er kracht uit met het woord van Christus, en Hij brengt de genezing tot stand. Hoewel onze handen verdord zijn, is het toch, zo wij niet beproeven ze uit te strekken, onze schuld als wij niet worden genezen. Maar als wij het wl doen en genezen worden, dan moet Christus en Zijne macht en genade er al de eer voor ontvangen.

5. De vijanden van Christus hebben zeer barbaars met Hem gehandeld. Zulk een werk van barmhartigheid had liefde in hen moeten wekken voor Hem, en zulk een wonder geloof in Hem. Maar in plaats hiervan hebben de Farizeeën, die zich voordeden als orakels in de kerk, en de Herodianen, die zich voordeden als de steunpilaren van den staat, hoewel onenig onder elkaar en gans verschillende belangen toegedaan, tezamen raad gehouden tegen Hem, hoe zij Hem zouden doden. Zij, die lijden omdat zij goed doen, lijden slechts zoals hun Meester geleden heeft. II. Toen Hij zich terugtrok naar de zee, heeft Hij ook daar goed gedaan. Daar Zijne vijanden Hem zochten te doden, verliet Hij die plaats, om ons te leren hoe in tijden van beroering voor onze veiligheid te zorgen. Maar zie hier:

1. Hoe Hij ook in die afzondering gevolgd werd. Als sommigen zulk ene vijandschap jegens Hem koesterden, dat zij Hem uit hun landpale verdreven, zijn er anderen, die Hem zo waarderen, dat zij Hem volgden, waar Hij ook heenging, en de vijandschap, die hun leidslieden aan Christus betoonden, heeft hun eerbied voor Hem niet doen afnemen. Grote scharen volgden Hem uit alle delen des lands, uit het noorden kwamen zij van Galilea, uit het zuiden van Judea en Jeruzalem, uit het oosten kwamen zij van over de Jordaan, uit het westen van Tyrus en Sidon, Mark 3:7, Mark 3:8. Merk op:

a. Wat hen bewoog Hem te volgen, het was dat zij gehoord hadden hoe grote dingen Hij deed voor allen, die tot Hem kwamen. Sommigen wensten Hem te zien, die zulke grote dingen gedaan had, anderen hoopten, dat Hij zulke grote dingen voor hen zou doen. De gedachte aan de grote dingen, die Christus gedaan heeft, moet ons bewegen om tot Hem te komen.

b. Waarom zij Hem volgden, Mark 3:10. Al degenen, die enige kwalen hadden, overvielen Hem, opdat zij. Hem mochten aanraken. Krankheden worden hier plagen, mastigas, tuchtigingen of kastijdingen genoemd, daartoe zijn zij ook bestemd, zij moeten ons doen lijden om onze zonden. opdat wij er smart over gevoelen, en er door gewaarschuwd worden om er niet weer in te vervallen. Zij, die onder die tuchtroeden waren, kwamen tot Jezus. Dat is de boodschap, die de ziekte ons brengt, zij moet ons opwekken om naar Christus te vragen, ons tot Hem te wenden als tot onzen geneesmeester. Zij overvielen Hem, ieder voor zich er naar strevende om het dichtst tot Hem te komen en het eerst geholpen te worden. Zij vielen voor Hem neer, als smekelingen om Zijne gunst, zij verlangden slechts verlof om Hem aan te raken, geloof hebbende dat zij genezen zullen worden, niet slechts door Zijne aanraking van hen, maar door hun aanraking van Hem, waarvan zij ongetwijfeld vele voorbeelden hadden gezien.

c. Welke voorziening Hij trof om voor hen gereed te zijn, Mark 3:9 :Hij zei tot Zijne discipelen, die vissers waren en over vissersboten hadden te beschikken, dat een scheepje steeds omtrent Hem blijven zou, om Hem aan dezelfde kust van plaats tot plaats te brengen, zodat Hij, wanneer het nodige werk in de ene plaats gedaan was, gemakkelijk naar een andere plaats kon gaan, waar Zijne tegenwoordigheid vereist werd, zonder dat Hij door de menigte heen behoefde te dringen, die Hem uit nieuwsgierigheid was gevolgd. Verstandige mensen zullen zoveel mogelijk grote volksmenigten mijden.

2. Zeer veel goed heeft Hij tot stand gebracht, toen Hij zich aldus van de stad had teruggetrokken. Hij trok zich niet terug om ledig neer te zitten, ook heeft Hij hen niet weggezonden, die zich zo ruw aan Hem opdrongen in Zijne afzondering. Hij nam het vriendelijk op, en gaf hun hetgeen waarvoor zij kwamen, want nooit heeft Hij tot hen, die Hem naarstiglijk zochten, gezegd: Zoekt Mij tevergeefs.

a. Krankheden werden afdoend genezen, Hij had er velen genezen, verschillende soorten van lijders, aangetast door verschillende soorten van ziekten, hoe talrijk zij ook waren en hoe verschillend, Hij genas hen. b. Duivelen werden voor goed ten onder gebracht, zij, die bezeten waren door onreine geesten, sidderden toen zij Hem zagen, en ook zij vielen voor Hem neer, niet om Zijne gunst af te smeken, maar om Zijn toorn af te bidden, en door hun eigen angsten werden zij gedwongen te erkennen, dat Hij de Zone Gods was, Mark 3:11. Het is treurig, dat deze grote waarheid door iemand uit de kinderen der mensen ontkend zou worden, die er het voordeel en de weldaad van zou kunnen hebben, als de belijdenis er van zo menigmaal aan duivelen ontrukt is, die van de weldaad er van zijn buitengesloten.

c. Christus had gene toejuiching of lof voor zich zelven op het oog, toen Hij deze grote dingen deed, want Hij heeft hen, voor wie Hij ze gedaan heeft, scherpelijk geboden dat zij Hem niet zouden openbaar maken, Mark 3:12, dat zij het bericht van Zijne genezingen niet ijverig zouden verspreiden, zoals wij doen door advertenties in de nieuwsbladen, maar dat zijne werken Hem zouden prijzen, en laat het gerucht er van zich verspreiden. Laat hen, die genezen zijn, niet ijveren om dit openbaar te maken, opdat dit hun hoogmoed niet zou strelen wijl zij zo hogelijk bevoorrecht zijn, maar laat de toeschouwers het bekend maken. Als wij doen wat prijzenswaardig is, en toch niet begeren om er door de mensen om geprezen te worden, dan is in ons het gevoelen, dat is de gezindheid, die ook in Christus Jezus was.

Verzen 1-12

Markus 3:1-12

Hier gelijk tevoren zien wij den Heere Jezus bezig met Zijn werk, eerst in de synagoge, en daarna aan de zee, om ons te leren dat Zijne tegenwoordigheid noch tot de ene, noch tot de andere plaats beperkt moet worden, maar overal waar zij vergaderd zijn in Zijn naam, hetzij in de synagoge of elders, daar is Hij in het midden van hen. Aan alle plaats, waar Hij Zijns naams gedachtenis stichten zal, daar zal Hij Zijn volk ontmoeten en hen zegenen. Het is Zijn wil, dat de mensen bidden aan alle plaatsen. Wij hebben hier enig bericht van hetgeen Hij deed.

I. Toen Hij wederom in de synagoge ging, maakte Hij gebruik van de gelegenheid, die Hem daar geboden werd, om goed te doen, en er ongetwijfeld gepredikt hebbende, deed Hij een wonder ter bevestiging van Zijne prediking, of tenminste ter bevestiging van deze waarheid, dat het geoorloofd is op de sabbatdagen goed te doen. Wij hadden dit verhaal in Matthew 12:9.

1. Het geval van dezen lijder was zeer droevig, hij had een verdorde hand, waardoor hij niet instaat was om voor zijn levensonderhoud te werken, en zij, die in zulk een toestand verkeren, zijn wel de geschiktste voorwerpen van barmhartigheid. Laat diegenen geholpen worden, die zich zelven niet kunnen helpen.

2. De toeschouwers waren uiterst onvriendelijk, zowel voor den zieke als voor den geneesmeester. In plaats van een goed woord te doen voor hun naaste, deden zij wat zij konden, om zijne genezing te beletten, want zij gaven te verstaan dat, zo Christus hem thans op den sabbatdag genas, zij Hem als sabbatschender zouden aanklagen. Het zou zeer onredelijk geweest zijn, indien zij een arts of heelmeester hadden tegengestaan om een armen lijder in zijne smart en ellende bij te staan met gewone middelen, maar nog veel onzinniger was het, om Hem tegen te staan, die genas zonder arbeid te verrichten, door het spreken van een woord.

3. Christus handelde eerlijk en rondborstig met de toeschouwers en Hij handelde het eerst met hen, ten einde zo mogelijk de ergernis te voorkomen.

a. Hij streefde er naar hun oordeel te verlichten. Hij gebood den man op te staan, Mark 3:3, opdat zij door hem aan te zien met ontferming over hem zouden bewogen worden, en zich dus zouden schamen om zijne genezing ene misdaad te noemen. En dan doet Hij een beroep op hun geweten, hoewel de zaak vanzelf spreekt, behaagt het Hem toch nog om hun te vragen: Is het geoorloofd op de sabbatdagen goed te doen, gelijk Ik voornemens ben, of kwaad te doen, zoals gij van zins zijt? Een mens te behouden of te doden? Wat billijker of redelijker vraag zou men kunnen stellen? En toch, wijl zij zagen dat dit tegen hen gekeerd zou worden, zwegen zij stil. Diegenen zijn wel hardnekkig in hun ongeloof, die, als zij niets kunnen zeggen tegen de waarheid, toch niets willen zeggen voor de waarheid, en zo zij niet kunnen tegenstaan, toch ook niet willen buigen.

b. Toen zij rebelleerden tegen het licht, was Hij bedroefd over de verharding van hun hart, Mark 3:5, als Hij hen met toorn rondom had aangezien, meteen bedroefd zijnde over de verharding van hun hart. De zonde, die Hij zag, was de verharding van hun hart, hun gevoelloosheid voor het blijkbare van Zijne wonderen, en hun onverzettelijk besluit om in hun ongeloof te volharden. Wij horen wat verkeerds er gezegd en zien wat verkeerds er gedaan wordt, maar Christus ziet den wortel van bitterheid in het hart, de blindheid en hardheid daarvan. Merk op: a. hoe de zonde Hem tot toorn verwekte, Hij zag hen rondom aan, want zij waren zo talrijk en hadden zich zo geplaatst, dat zij Hem omringden, en Hij zag hen aan met toorn. Zijn toorn was waarschijnlijk zichtbaar in Zijn gelaat, Zijn toorn was, gelijk de toorn Gods, zonder de minste ontrusting voor Hem zelven, maar niet zonder grote terging van onze zijde. De zonde der zondaars mishaagt Jezus Christus ten hoogste, en de wijze om toornig te zijn en niet te zondigen is, om toornig te zijn zoals Christus het was, om niets anders dan om de zonde. Laat verharde zondaars sidderen bij de gedachte aan den toorn, waarmee Hij hen weldra van rondom zal aanzien, als de grote dag Zijns toorns gekomen is.

b. Hoe Hij medelijden had met de zondaars, Hij was bedroefd over de verharding van hun hart, zoals God veertig jaren lang verdriet heeft gehad van de verharding van het hart hunner vaderen in de woestijn. Het is voor onzen Heere Jezus een grote smart om zondaren te zien, die op hun eigen verderf uit zijn, en zich hardnekkig verzetten tegen alle middelen, die aangewend worden tot hun overtuiging en herstel, want Hij wil niet, dat iemand hunner zal omkomen. Dit is een goede reden, waarom de hardheid van ons eigen hart en van het hart van anderen ene smart voor ons moet zijn.

4. Christus was zeer vriendelijk voor den lijder, Hij gebood hem zijne hand uit te strekken, en toen werd zij terstond hersteld. Hiermede heeft Christus ons geleerd vastberaden voort te gaan op den weg des plichts, hoe heftig ook de tegenstand is, dien wij ontmoeten. Voor ons zelven moeten wij soms afzien van gemak en genoegen veeleer dan ergernis te geven aan hen, die er nodeloos aan geërgerd zouden zijn, maar wij moeten ons niet het genoegen ontzeggen om God te dienen en goed te doen, al zou dit dan onrechtvaardige ergernis bij anderen verwekken. Niemand kon met meer tederheid en zorg vermijden om ergernis te geven dan Christus, maar toch, veeleer dan dezen armen mens ongenezen weg te zenden, waagt Hij het de schriftgeleerden en Farizeeën, die Hem omringden, te ergeren. Hierin geeft Hij ons tevens een voorbeeld van de genezingen, die door Zijne genade aan onze zielen zijn gewrocht. In geestelijken zin zijn onze handen verdord, de vermogens onzer ziel zijn verzwakt door de zonde en onmachtig voor hetgeen goed is. De grote dag der genezing is de sabbat, en de plaats der genezing is de synagoge, de genezende kracht is de kracht van Christus. Het Evangeliegebod is gelijk dit, hetwelk hier vermeld wordt, en dat gebod is billijk en rechtvaardig. Hoewel onze handen verdord zijn, en wij ze uit ons zelven niet kunnen uitstrekken, moeten wij het toch beproeven, ze zo goed wij kunnen tot God in het gebed uitstrekken, Christus en het eeuwige leven aangrijpen, en ze gebruiken in goede werken. En als wij dan doen wat wij kunnen, dan gaat er kracht uit met het woord van Christus, en Hij brengt de genezing tot stand. Hoewel onze handen verdord zijn, is het toch, zo wij niet beproeven ze uit te strekken, onze schuld als wij niet worden genezen. Maar als wij het wl doen en genezen worden, dan moet Christus en Zijne macht en genade er al de eer voor ontvangen.

5. De vijanden van Christus hebben zeer barbaars met Hem gehandeld. Zulk een werk van barmhartigheid had liefde in hen moeten wekken voor Hem, en zulk een wonder geloof in Hem. Maar in plaats hiervan hebben de Farizeeën, die zich voordeden als orakels in de kerk, en de Herodianen, die zich voordeden als de steunpilaren van den staat, hoewel onenig onder elkaar en gans verschillende belangen toegedaan, tezamen raad gehouden tegen Hem, hoe zij Hem zouden doden. Zij, die lijden omdat zij goed doen, lijden slechts zoals hun Meester geleden heeft. II. Toen Hij zich terugtrok naar de zee, heeft Hij ook daar goed gedaan. Daar Zijne vijanden Hem zochten te doden, verliet Hij die plaats, om ons te leren hoe in tijden van beroering voor onze veiligheid te zorgen. Maar zie hier:

1. Hoe Hij ook in die afzondering gevolgd werd. Als sommigen zulk ene vijandschap jegens Hem koesterden, dat zij Hem uit hun landpale verdreven, zijn er anderen, die Hem zo waarderen, dat zij Hem volgden, waar Hij ook heenging, en de vijandschap, die hun leidslieden aan Christus betoonden, heeft hun eerbied voor Hem niet doen afnemen. Grote scharen volgden Hem uit alle delen des lands, uit het noorden kwamen zij van Galilea, uit het zuiden van Judea en Jeruzalem, uit het oosten kwamen zij van over de Jordaan, uit het westen van Tyrus en Sidon, Mark 3:7, Mark 3:8. Merk op:

a. Wat hen bewoog Hem te volgen, het was dat zij gehoord hadden hoe grote dingen Hij deed voor allen, die tot Hem kwamen. Sommigen wensten Hem te zien, die zulke grote dingen gedaan had, anderen hoopten, dat Hij zulke grote dingen voor hen zou doen. De gedachte aan de grote dingen, die Christus gedaan heeft, moet ons bewegen om tot Hem te komen.

b. Waarom zij Hem volgden, Mark 3:10. Al degenen, die enige kwalen hadden, overvielen Hem, opdat zij. Hem mochten aanraken. Krankheden worden hier plagen, mastigas, tuchtigingen of kastijdingen genoemd, daartoe zijn zij ook bestemd, zij moeten ons doen lijden om onze zonden. opdat wij er smart over gevoelen, en er door gewaarschuwd worden om er niet weer in te vervallen. Zij, die onder die tuchtroeden waren, kwamen tot Jezus. Dat is de boodschap, die de ziekte ons brengt, zij moet ons opwekken om naar Christus te vragen, ons tot Hem te wenden als tot onzen geneesmeester. Zij overvielen Hem, ieder voor zich er naar strevende om het dichtst tot Hem te komen en het eerst geholpen te worden. Zij vielen voor Hem neer, als smekelingen om Zijne gunst, zij verlangden slechts verlof om Hem aan te raken, geloof hebbende dat zij genezen zullen worden, niet slechts door Zijne aanraking van hen, maar door hun aanraking van Hem, waarvan zij ongetwijfeld vele voorbeelden hadden gezien.

c. Welke voorziening Hij trof om voor hen gereed te zijn, Mark 3:9 :Hij zei tot Zijne discipelen, die vissers waren en over vissersboten hadden te beschikken, dat een scheepje steeds omtrent Hem blijven zou, om Hem aan dezelfde kust van plaats tot plaats te brengen, zodat Hij, wanneer het nodige werk in de ene plaats gedaan was, gemakkelijk naar een andere plaats kon gaan, waar Zijne tegenwoordigheid vereist werd, zonder dat Hij door de menigte heen behoefde te dringen, die Hem uit nieuwsgierigheid was gevolgd. Verstandige mensen zullen zoveel mogelijk grote volksmenigten mijden.

2. Zeer veel goed heeft Hij tot stand gebracht, toen Hij zich aldus van de stad had teruggetrokken. Hij trok zich niet terug om ledig neer te zitten, ook heeft Hij hen niet weggezonden, die zich zo ruw aan Hem opdrongen in Zijne afzondering. Hij nam het vriendelijk op, en gaf hun hetgeen waarvoor zij kwamen, want nooit heeft Hij tot hen, die Hem naarstiglijk zochten, gezegd: Zoekt Mij tevergeefs.

a. Krankheden werden afdoend genezen, Hij had er velen genezen, verschillende soorten van lijders, aangetast door verschillende soorten van ziekten, hoe talrijk zij ook waren en hoe verschillend, Hij genas hen. b. Duivelen werden voor goed ten onder gebracht, zij, die bezeten waren door onreine geesten, sidderden toen zij Hem zagen, en ook zij vielen voor Hem neer, niet om Zijne gunst af te smeken, maar om Zijn toorn af te bidden, en door hun eigen angsten werden zij gedwongen te erkennen, dat Hij de Zone Gods was, Mark 3:11. Het is treurig, dat deze grote waarheid door iemand uit de kinderen der mensen ontkend zou worden, die er het voordeel en de weldaad van zou kunnen hebben, als de belijdenis er van zo menigmaal aan duivelen ontrukt is, die van de weldaad er van zijn buitengesloten.

c. Christus had gene toejuiching of lof voor zich zelven op het oog, toen Hij deze grote dingen deed, want Hij heeft hen, voor wie Hij ze gedaan heeft, scherpelijk geboden dat zij Hem niet zouden openbaar maken, Mark 3:12, dat zij het bericht van Zijne genezingen niet ijverig zouden verspreiden, zoals wij doen door advertenties in de nieuwsbladen, maar dat zijne werken Hem zouden prijzen, en laat het gerucht er van zich verspreiden. Laat hen, die genezen zijn, niet ijveren om dit openbaar te maken, opdat dit hun hoogmoed niet zou strelen wijl zij zo hogelijk bevoorrecht zijn, maar laat de toeschouwers het bekend maken. Als wij doen wat prijzenswaardig is, en toch niet begeren om er door de mensen om geprezen te worden, dan is in ons het gevoelen, dat is de gezindheid, die ook in Christus Jezus was.

Verzen 13-21

Markus 3:13-21

In deze verzen hebben wij:

I. Christus' verkiezing van de twaalf apostelen om Zijne volgelingen en voortdurende metgezellen te zijn en om, naar de gelegenheid zich voordeed, uitgezonden te w orden om het Evangelie te prediken. Merk op:

1. De inleiding tot deze roeping of bevordering tot discipelen. Hij klom op een berg, en wat Hij daar te doen had was te bidden. Leraren moeten met plechtig gebed afgezonderd worden, het gebed, dat de Heilige Geest over hen moge uitgestort worden. Hoewel Christus macht had om de gaven des Heiligen Geestes te schenken, geeft Hij ons toch het voorbeeld om er om te bidden.

2. Den regel, dien Hij volgde bij deze keuze, en die was Zijn eigen welbehagen. Hij riep tot zich die Hij wilde. Niet de zodanige, die wij het geschiktst geacht zouden hebben om geroepen te worden, de gestalte aanziende en de hoogte hunner statuur, maar de zodanige, die Hij geschikt achtte om geroepen te worden, en besloten had geschikt te maken voor den dienst, waartoe Hij hen riep, ja, gezegende Jezus, alzo is geweest het welbehagen voor U. Christus roept wie Hij wil, want Hij is vrijmachtig.

3. De krachtige uitwerking dier roeping. Hij riep hen om zich af te zonderen van de schare en bij Hem te zijn, en zij kwamen tot Hem. Christus roept hen, die Hem gegeven zijn, John 17:6, en al wat Hem de Vader geeft zal tot Hem komen, John 6:37. Die Hij wilde roepen, heeft Hij gewillig gemaakt om te komen, Zijn volk zal gewillig zijn ten dage Zijner heirkracht. Zij zijn wellicht bereidwillig genoeg tot Hem gekomen, omdat zij verwachtten met Hem te zullen heersen in wereldlijke praal en macht, maar toen zij later hieromtrent uit de dwaling geholpen waren, was hun toch zulk een vooruitzicht op betere dingen geschonken, dat zij niet zouden zeggen dat zij zich in hun Meester bedrogen vonden, of er berouw van hadden, dat zij Hem waren gevolgd.

4. Het doel dezer roeping. Hij stelde (of ordineerde) hen- waarschijnlijk door oplegging der handen, hetgeen een onder de Joden gebruikelijke plechtigheid was-opdat zij met Hem zouden zijn, getuigen zouden zijn van Zijne leer, zijne levenswijze en zijn geduld, dit alles volkomen zouden kennen, en instaat zouden zijn om er bericht van te geven, en inzonderheid, opdat zij de waarheid zouden getuigen van Zijne wonderen. Zij moeten met Hem zijn om instructies van Hem te ontvangen, en instaat en bevoegd worden om instructies te geven aan anderen. Er zal tijd nodig zijn om hen bekwaam te maken voor hetgeen, waartoe Hij hen bestemd heeft, want zij moeten uitgezonden worden om te prediken. Zij moeten niet prediken voordat zij worden gezonden, en zij moeten niet gezonden worden, voordat zij door een langdurigen en vertrouwelijken omgang met Christus er toe geschikt zijn gemaakt. Christus dienstknechten moeten veel met Hem zijn.

5. De macht, die Hij hun verleende om wonderen te doen, en hiermede heeft Hij hun een zeer grote eer aangedaan, veel groter dan die van de groten der aarde. Hij stelde hen aan om krankheden te genezen en duivelen uit te werpen. Dit toonde dat de macht, die Christus had om deze wonderen te werken, een oorspronkelijke macht was, dat Hij haar niet had als een dienstknecht, maar als de Zoon in Zijn eigen huis, daar Hij haar aan anderen kon verlenen en er hen mede kon bekleden. Er is een rechtsregel volgens welken hij, die zelf slechts een afgevaardigde is, geen ander kan afvaardigen, maar onze Heere Jezus heeft leven gehad in zich zelven. Hij heeft den Geest gehad zonder mate, want Hij kon die macht zelfs aan het zwakke en dwaze dezer wereld geven.

6. Hun aantal en hun namen. Hij stelde er twaalf, naar het getal van de twaalf stammen Israël's. Zij worden hier niet in dezelfde volgorde genoemd als in Mattheus, en ook niet paarsgewijze, maar hier, evenals daar, wordt Petrus het eerst en Judas het laatst genoemd. Hier gaat Mattheus voor Thomas, waarschijnlijk naar die volgorde geroepen zijnde, maar in de lijst door Mattheus zelf opgemaakt, stelt hij zich na Thomas, zo ver was hij er vandaan om op den voorrang zijner roeping te staan. Maar hetgeen, waarvan Markus alleen nota neemt in deze lijst der apostelen, is dat Christus Jakobus en Johannes Boanerges genoemd heeft, dat is: Zonen des donders. Wellicht hebben zij zich onderscheiden door een luide, gebiedende stem, waren zij donderende predikers. Of wel, het duidde hun ijver en vurigheid van geest aan, die hen werkzamer voor God zou doen zijn dan hun broederen. Deze twee zullen zeer bijzonder uitnemende bedienaars zijn van het Evangelie, dat genoemd wordt ene stem, die de aarde bewoog, Hebrews 12:26. Toch was Johannes, een van deze zonen des donders, vol van tederheid en liefde, gelijk blijkt uit zijne brieven, en hij was de discipel, dien Jezus liefhad.

7. Hun afzondering met hun Meester, en hun trouw aankleven van Hem. Zij kwamen in huis. Nu deze jury benoemd is, blijven zij bij elkaar. Zij gingen tezamen in huis om de orde van hun pas- opgericht college te regelen, nu werd waarschijnlijk aan Judas de beurs gegeven, hetgeen aan dezen zeer behaagde.

II. De scharen, die Christus' bewegingen steeds bleven volgen, Mark 3:20. Daar vergaderde wederom ene schare. Er is niet om hen gezonden, en ontijdig en te onpas dringen zij door tot Christus, de een voor dit, de ander voor wat anders, zodat Hij en Zijne discipelen niet eens den tijd hadden om brood te eten, veel minder om een geregelden maaltijd te hebben. Toch heeft Hij Zijne deur niet gesloten voor deze smekelingen, maar heette Hij hen welkom, gaf Hij aan ieder hunner een vriendelijk woord. Zij, wier hart verruimd is in het werk Gods, kunnen licht het een of ander ongerief dragen, om met dit werk voort te kunnen gaan, en veel liever zullen zij een maaltijd verliezen dan de gelegenheid voorbij te laten gaan om goed te doen. Het is heerlijk, als ijverige hoorders en ijverige predikers elkaar aldus ontmoeten en wederkerig bemoedigen. Nu wordt het koninkrijk Gods verkondigd, en een iegelijk doet geweld op hetzelve, Luke 16:16. Dit was ene gelegenheid, waarvan zoveel mogelijk gebruik gemaakt moest worden, en daarvoor konden de discipelen wel hun maaltijd uitstellen. Het is goed om het ijzer te smeden terwijl het heet is.

III. De bezorgdheid Zijner bloedverwanten om Hem, Mark 3:21. Als degenen, die Hem bestonden, in Kapernaum, hoorden hoe Hij gevolgd werd, en hoeveel moeite Hij zich gaf, gingen zij uit om Hem vast te houden, want zij zeiden: Hij is buiten Zijne zinnen.

1. Sommigen verstaan dit van een dwaze bezorgdheid, waarin meer minachting dan eerbied gelegen was, en zo moeten wij het op- vatten als wij lezen: Hij is buiten Zijne zinnen, hetzij dat zij dit zelf vermoedden, of dat anderen dit denkbeeld opperden en zij er geloof aan sloegen, en dat daarom Zijne vrienden Hem behoorden vast te houden en in een donker vertrek te plaatsen, om Hem weer tot zich zelven te laten komen. Velen van Zijne bloedverwanten koesterden geringe gedachten omtrent Hem, John 7:5, en wilden wel gehoor geven aan die verkeerde uitlegging van Zijn ijver, om dus tot de gevolgtrekking te komen, dat Zijne geestvermogens gekrenkt waren en zij Hem van Zijn arbeid moesten wegnemen. De profeten werden onzinnigen genoemd. 2 Kings 9:11.

2. Anderen vatten het op als een welmenende zorg, en dan lezen zij: exest, Hij bezwijkt. Hij heeft geen tijd om brood te eten, en dus zullen de krachten Hem begeven. Hij zal verdrongen, gesmoord worden door de volksmenigte en door dat voortdurend spreken zal zijn geest uitgeput raken, evenals ook de kracht, die van Hem uitgaat in Zijne wonderen. Laat ons dus vriendelijk geweld met Hem gebruiken, om Hem zodoende tijd tot verademing te geven, In zijn werk der prediking, zowel als in Zijn werk van lijden, werd Hij aangevallen met het: Meester, wees U genadig. Zij, die met kracht en ijver het werk Gods doen, moeten hinderpalen verwachten op hun weg, opgeworpen door de ongegronde misnoegdheid der vijanden, zowel als door de verkeerd toegepaste genegenheid hunner vrienden, en het is hun zeer nodig om tegen beiden op hun hoede te zijn.

Verzen 13-21

Markus 3:13-21

In deze verzen hebben wij:

I. Christus' verkiezing van de twaalf apostelen om Zijne volgelingen en voortdurende metgezellen te zijn en om, naar de gelegenheid zich voordeed, uitgezonden te w orden om het Evangelie te prediken. Merk op:

1. De inleiding tot deze roeping of bevordering tot discipelen. Hij klom op een berg, en wat Hij daar te doen had was te bidden. Leraren moeten met plechtig gebed afgezonderd worden, het gebed, dat de Heilige Geest over hen moge uitgestort worden. Hoewel Christus macht had om de gaven des Heiligen Geestes te schenken, geeft Hij ons toch het voorbeeld om er om te bidden.

2. Den regel, dien Hij volgde bij deze keuze, en die was Zijn eigen welbehagen. Hij riep tot zich die Hij wilde. Niet de zodanige, die wij het geschiktst geacht zouden hebben om geroepen te worden, de gestalte aanziende en de hoogte hunner statuur, maar de zodanige, die Hij geschikt achtte om geroepen te worden, en besloten had geschikt te maken voor den dienst, waartoe Hij hen riep, ja, gezegende Jezus, alzo is geweest het welbehagen voor U. Christus roept wie Hij wil, want Hij is vrijmachtig.

3. De krachtige uitwerking dier roeping. Hij riep hen om zich af te zonderen van de schare en bij Hem te zijn, en zij kwamen tot Hem. Christus roept hen, die Hem gegeven zijn, John 17:6, en al wat Hem de Vader geeft zal tot Hem komen, John 6:37. Die Hij wilde roepen, heeft Hij gewillig gemaakt om te komen, Zijn volk zal gewillig zijn ten dage Zijner heirkracht. Zij zijn wellicht bereidwillig genoeg tot Hem gekomen, omdat zij verwachtten met Hem te zullen heersen in wereldlijke praal en macht, maar toen zij later hieromtrent uit de dwaling geholpen waren, was hun toch zulk een vooruitzicht op betere dingen geschonken, dat zij niet zouden zeggen dat zij zich in hun Meester bedrogen vonden, of er berouw van hadden, dat zij Hem waren gevolgd.

4. Het doel dezer roeping. Hij stelde (of ordineerde) hen- waarschijnlijk door oplegging der handen, hetgeen een onder de Joden gebruikelijke plechtigheid was-opdat zij met Hem zouden zijn, getuigen zouden zijn van Zijne leer, zijne levenswijze en zijn geduld, dit alles volkomen zouden kennen, en instaat zouden zijn om er bericht van te geven, en inzonderheid, opdat zij de waarheid zouden getuigen van Zijne wonderen. Zij moeten met Hem zijn om instructies van Hem te ontvangen, en instaat en bevoegd worden om instructies te geven aan anderen. Er zal tijd nodig zijn om hen bekwaam te maken voor hetgeen, waartoe Hij hen bestemd heeft, want zij moeten uitgezonden worden om te prediken. Zij moeten niet prediken voordat zij worden gezonden, en zij moeten niet gezonden worden, voordat zij door een langdurigen en vertrouwelijken omgang met Christus er toe geschikt zijn gemaakt. Christus dienstknechten moeten veel met Hem zijn.

5. De macht, die Hij hun verleende om wonderen te doen, en hiermede heeft Hij hun een zeer grote eer aangedaan, veel groter dan die van de groten der aarde. Hij stelde hen aan om krankheden te genezen en duivelen uit te werpen. Dit toonde dat de macht, die Christus had om deze wonderen te werken, een oorspronkelijke macht was, dat Hij haar niet had als een dienstknecht, maar als de Zoon in Zijn eigen huis, daar Hij haar aan anderen kon verlenen en er hen mede kon bekleden. Er is een rechtsregel volgens welken hij, die zelf slechts een afgevaardigde is, geen ander kan afvaardigen, maar onze Heere Jezus heeft leven gehad in zich zelven. Hij heeft den Geest gehad zonder mate, want Hij kon die macht zelfs aan het zwakke en dwaze dezer wereld geven.

6. Hun aantal en hun namen. Hij stelde er twaalf, naar het getal van de twaalf stammen Israël's. Zij worden hier niet in dezelfde volgorde genoemd als in Mattheus, en ook niet paarsgewijze, maar hier, evenals daar, wordt Petrus het eerst en Judas het laatst genoemd. Hier gaat Mattheus voor Thomas, waarschijnlijk naar die volgorde geroepen zijnde, maar in de lijst door Mattheus zelf opgemaakt, stelt hij zich na Thomas, zo ver was hij er vandaan om op den voorrang zijner roeping te staan. Maar hetgeen, waarvan Markus alleen nota neemt in deze lijst der apostelen, is dat Christus Jakobus en Johannes Boanerges genoemd heeft, dat is: Zonen des donders. Wellicht hebben zij zich onderscheiden door een luide, gebiedende stem, waren zij donderende predikers. Of wel, het duidde hun ijver en vurigheid van geest aan, die hen werkzamer voor God zou doen zijn dan hun broederen. Deze twee zullen zeer bijzonder uitnemende bedienaars zijn van het Evangelie, dat genoemd wordt ene stem, die de aarde bewoog, Hebrews 12:26. Toch was Johannes, een van deze zonen des donders, vol van tederheid en liefde, gelijk blijkt uit zijne brieven, en hij was de discipel, dien Jezus liefhad.

7. Hun afzondering met hun Meester, en hun trouw aankleven van Hem. Zij kwamen in huis. Nu deze jury benoemd is, blijven zij bij elkaar. Zij gingen tezamen in huis om de orde van hun pas- opgericht college te regelen, nu werd waarschijnlijk aan Judas de beurs gegeven, hetgeen aan dezen zeer behaagde.

II. De scharen, die Christus' bewegingen steeds bleven volgen, Mark 3:20. Daar vergaderde wederom ene schare. Er is niet om hen gezonden, en ontijdig en te onpas dringen zij door tot Christus, de een voor dit, de ander voor wat anders, zodat Hij en Zijne discipelen niet eens den tijd hadden om brood te eten, veel minder om een geregelden maaltijd te hebben. Toch heeft Hij Zijne deur niet gesloten voor deze smekelingen, maar heette Hij hen welkom, gaf Hij aan ieder hunner een vriendelijk woord. Zij, wier hart verruimd is in het werk Gods, kunnen licht het een of ander ongerief dragen, om met dit werk voort te kunnen gaan, en veel liever zullen zij een maaltijd verliezen dan de gelegenheid voorbij te laten gaan om goed te doen. Het is heerlijk, als ijverige hoorders en ijverige predikers elkaar aldus ontmoeten en wederkerig bemoedigen. Nu wordt het koninkrijk Gods verkondigd, en een iegelijk doet geweld op hetzelve, Luke 16:16. Dit was ene gelegenheid, waarvan zoveel mogelijk gebruik gemaakt moest worden, en daarvoor konden de discipelen wel hun maaltijd uitstellen. Het is goed om het ijzer te smeden terwijl het heet is.

III. De bezorgdheid Zijner bloedverwanten om Hem, Mark 3:21. Als degenen, die Hem bestonden, in Kapernaum, hoorden hoe Hij gevolgd werd, en hoeveel moeite Hij zich gaf, gingen zij uit om Hem vast te houden, want zij zeiden: Hij is buiten Zijne zinnen.

1. Sommigen verstaan dit van een dwaze bezorgdheid, waarin meer minachting dan eerbied gelegen was, en zo moeten wij het op- vatten als wij lezen: Hij is buiten Zijne zinnen, hetzij dat zij dit zelf vermoedden, of dat anderen dit denkbeeld opperden en zij er geloof aan sloegen, en dat daarom Zijne vrienden Hem behoorden vast te houden en in een donker vertrek te plaatsen, om Hem weer tot zich zelven te laten komen. Velen van Zijne bloedverwanten koesterden geringe gedachten omtrent Hem, John 7:5, en wilden wel gehoor geven aan die verkeerde uitlegging van Zijn ijver, om dus tot de gevolgtrekking te komen, dat Zijne geestvermogens gekrenkt waren en zij Hem van Zijn arbeid moesten wegnemen. De profeten werden onzinnigen genoemd. 2 Kings 9:11.

2. Anderen vatten het op als een welmenende zorg, en dan lezen zij: exest, Hij bezwijkt. Hij heeft geen tijd om brood te eten, en dus zullen de krachten Hem begeven. Hij zal verdrongen, gesmoord worden door de volksmenigte en door dat voortdurend spreken zal zijn geest uitgeput raken, evenals ook de kracht, die van Hem uitgaat in Zijne wonderen. Laat ons dus vriendelijk geweld met Hem gebruiken, om Hem zodoende tijd tot verademing te geven, In zijn werk der prediking, zowel als in Zijn werk van lijden, werd Hij aangevallen met het: Meester, wees U genadig. Zij, die met kracht en ijver het werk Gods doen, moeten hinderpalen verwachten op hun weg, opgeworpen door de ongegronde misnoegdheid der vijanden, zowel als door de verkeerd toegepaste genegenheid hunner vrienden, en het is hun zeer nodig om tegen beiden op hun hoede te zijn.

Verzen 22-30

Markus 3:22-30

I. Hier is het onbeschaamde, goddeloze brandmerk, dat de schriftgeleerden Christus poogden in te drukken met hun lasterlijke aantijging, dat Christus duivelen uitwierp door een verbond met den overste der duivelen, ten einde een voorwendsel te hebben om niet in Hem te geloven. Deze schriftgeleerden waren afgekomen van Jeruzalem, Mark 3:22. Zij schijnen die lange reis ondernomen te hebben met het doel om den voortgang van Christus' leer te stuiten. Zoveel moeite gaven zij zich om kwaad te doen, en komende van Jeruzalem, waar de meest-beschaafde en geleerde schriftgeleerden waren, en waar zij alle gelegenheid hadden om samen te beraadslagen tegen den Heere en tegen Zijn Gezalfde, hadden zij ook zoveel te meer macht om kwaad te doen. De vermaardheid van Jeruzalemse schriftgeleerden zou invloed uitoefenen, niet slechts op het landvolk, maar ook op de schriftgeleerden in de provincie. Deze hebben nooit die lage vermoedens gehad omtrent Christus' wonderen, voordat de schriftgeleerden van Jeruzalem hun dit denkbeeld hadden ingeblazen. Zij konden niet ontkennen dat Hij duivelen uitwierp, waaruit duidelijk bleek dat Hij van God was gezonden, maar zij gaven te kennen dat Hij Beëlzebub aan Zijne zijde had, in verbond met hem was, en dat Hij dus door den overste der duivelen de duivelen uitwierp. Hierbij is list in het spel: Satan wordt niet uitgeworpen, hij gaat slechts uit met zijn eigen toestemming. Er was in de wijze, waarop Christus de duivelen uitwierp, niets dat aanleiding kon geven tot dit vermoeden, Hij deed het als machthebbende, maar zo willen zij het doen voorkomen, die besloten zijn niet in Hem te geloven.

II. Christus beantwoordt deze beschuldiging door er het ongerijmde van aan te tonen.

1. Satan is zo listig dat hij wel nooit vrijwillig uit zal gaan uit een door hem bezetene. Als Satan den Satan uitwerpt, dan is zijn koninkrijk tegen zichzelf verdeeld, en kan dus niet bestaan, Mark 3:23. Hij riep hen tot zich, als iemand die begerig is hen te overtuigen. Hij behandelde hen met vrijmoedigheid, vriendelijkheid en gemeenzaamheid, Hij verwaardigde zich de zaak met hen te beredeneren, opdat alle mond gestopt worde. Het was duidelijk, dat de leer van Christus krijg voerde tegen het rijk des duivels, en de onmiddellijke strekking had zijne macht te verbreken en zijn invloed op de zielen der mensen te vernietigen. En even duidelijk was het, dat het uitwerpen van hem uit het lichaam der mensen die leer bevestigde, en daarom kan men zich niet voorstellen, dat hij met zulk een plan zou instemmen, want ieder weet, dat Satan geen dwaas is en niet in strijd zal handelen met zijn eigen belangen.

2. Christus is zo wijs, dat Hij, in oorlog met hem zijnde, zijne macht zal aanvallen overal waar Hij haar ontmoet, hetzij in het lichaam of in de ziel der mensen, Mark 3:27. Het is duidelijk Christus' plan om in het huis des sterken in te gaan, bezit te nemen van hetgeen daar is, hem zijne vaten te ontroven, en ze tot Zijn eigen doeleinden te gebruiken. Daarom is het natuurlijk te veronderstellen, dat hij den sterke eerst zal binden, hem zal verbieden te spreken, als hij dit zou willen, en aldus te tonen, dat Hij de overwinning over hem behaald heeft.

III. De ontzaglijke waarschuwing, die Christus hun geeft om zich wel te bedenken, eer zij zulke gevaarlijke woorden spraken. Hoe licht zij die ook beschouwden als slechts gissingen te zijn en de taal der vrije gedachte, zo zij er in volharden, zullen zij hun noodlottig wezen, want het zal blijken de zonde te wezen, die niet vergeven kan worden. Immers, hou zouden zij bij mogelijkheid tot berouw en bekering gebracht kunnen worden voor hun zonde van Christus te lasteren, die zulk een sterk middel ter overtuiging afwijzen met zo zwak een uitvlucht? Het is waar, het Evangelie belooft vergeving voor de grootste zonden en zondaars, omdat Christus haar verkregen heeft door Zijn bloed, Mark 3:28. Velen van hen, die Christus lasterden aan het kruis, (welke lastering van den Zoon des mensen in de hoogste mate verzwaard was) hebben genade gevonden, en Christus zelf heeft gebeden: Vader, vergeef hun, maar dit was een lasteren van den Heiligen Geest, want het was door den Heiligen Geest, dat Hij duivelen uitwierp, en zij zeiden, dat Hij het deed door den onreinen geest, Mark 3:30. Op deze wijze wilden zij de overtuiging tenietdoen van alle gaven des Heiligen Geestes na Christus' hemelvaart, waarna er dan geen bewijs overbleef, daarom zouden zij nooit vergeving ontvangen, maar waren zij der eeuwige verdoemenis onderworpen. Zij waren dus in onmiddellijk gevaar van die eeuwige straf, waaraan gene ontkoming is, waarvoor gene voorbede gedaan en gene kwijtschelding verleend kan worden.

Verzen 22-30

Markus 3:22-30

I. Hier is het onbeschaamde, goddeloze brandmerk, dat de schriftgeleerden Christus poogden in te drukken met hun lasterlijke aantijging, dat Christus duivelen uitwierp door een verbond met den overste der duivelen, ten einde een voorwendsel te hebben om niet in Hem te geloven. Deze schriftgeleerden waren afgekomen van Jeruzalem, Mark 3:22. Zij schijnen die lange reis ondernomen te hebben met het doel om den voortgang van Christus' leer te stuiten. Zoveel moeite gaven zij zich om kwaad te doen, en komende van Jeruzalem, waar de meest-beschaafde en geleerde schriftgeleerden waren, en waar zij alle gelegenheid hadden om samen te beraadslagen tegen den Heere en tegen Zijn Gezalfde, hadden zij ook zoveel te meer macht om kwaad te doen. De vermaardheid van Jeruzalemse schriftgeleerden zou invloed uitoefenen, niet slechts op het landvolk, maar ook op de schriftgeleerden in de provincie. Deze hebben nooit die lage vermoedens gehad omtrent Christus' wonderen, voordat de schriftgeleerden van Jeruzalem hun dit denkbeeld hadden ingeblazen. Zij konden niet ontkennen dat Hij duivelen uitwierp, waaruit duidelijk bleek dat Hij van God was gezonden, maar zij gaven te kennen dat Hij Beëlzebub aan Zijne zijde had, in verbond met hem was, en dat Hij dus door den overste der duivelen de duivelen uitwierp. Hierbij is list in het spel: Satan wordt niet uitgeworpen, hij gaat slechts uit met zijn eigen toestemming. Er was in de wijze, waarop Christus de duivelen uitwierp, niets dat aanleiding kon geven tot dit vermoeden, Hij deed het als machthebbende, maar zo willen zij het doen voorkomen, die besloten zijn niet in Hem te geloven.

II. Christus beantwoordt deze beschuldiging door er het ongerijmde van aan te tonen.

1. Satan is zo listig dat hij wel nooit vrijwillig uit zal gaan uit een door hem bezetene. Als Satan den Satan uitwerpt, dan is zijn koninkrijk tegen zichzelf verdeeld, en kan dus niet bestaan, Mark 3:23. Hij riep hen tot zich, als iemand die begerig is hen te overtuigen. Hij behandelde hen met vrijmoedigheid, vriendelijkheid en gemeenzaamheid, Hij verwaardigde zich de zaak met hen te beredeneren, opdat alle mond gestopt worde. Het was duidelijk, dat de leer van Christus krijg voerde tegen het rijk des duivels, en de onmiddellijke strekking had zijne macht te verbreken en zijn invloed op de zielen der mensen te vernietigen. En even duidelijk was het, dat het uitwerpen van hem uit het lichaam der mensen die leer bevestigde, en daarom kan men zich niet voorstellen, dat hij met zulk een plan zou instemmen, want ieder weet, dat Satan geen dwaas is en niet in strijd zal handelen met zijn eigen belangen.

2. Christus is zo wijs, dat Hij, in oorlog met hem zijnde, zijne macht zal aanvallen overal waar Hij haar ontmoet, hetzij in het lichaam of in de ziel der mensen, Mark 3:27. Het is duidelijk Christus' plan om in het huis des sterken in te gaan, bezit te nemen van hetgeen daar is, hem zijne vaten te ontroven, en ze tot Zijn eigen doeleinden te gebruiken. Daarom is het natuurlijk te veronderstellen, dat hij den sterke eerst zal binden, hem zal verbieden te spreken, als hij dit zou willen, en aldus te tonen, dat Hij de overwinning over hem behaald heeft.

III. De ontzaglijke waarschuwing, die Christus hun geeft om zich wel te bedenken, eer zij zulke gevaarlijke woorden spraken. Hoe licht zij die ook beschouwden als slechts gissingen te zijn en de taal der vrije gedachte, zo zij er in volharden, zullen zij hun noodlottig wezen, want het zal blijken de zonde te wezen, die niet vergeven kan worden. Immers, hou zouden zij bij mogelijkheid tot berouw en bekering gebracht kunnen worden voor hun zonde van Christus te lasteren, die zulk een sterk middel ter overtuiging afwijzen met zo zwak een uitvlucht? Het is waar, het Evangelie belooft vergeving voor de grootste zonden en zondaars, omdat Christus haar verkregen heeft door Zijn bloed, Mark 3:28. Velen van hen, die Christus lasterden aan het kruis, (welke lastering van den Zoon des mensen in de hoogste mate verzwaard was) hebben genade gevonden, en Christus zelf heeft gebeden: Vader, vergeef hun, maar dit was een lasteren van den Heiligen Geest, want het was door den Heiligen Geest, dat Hij duivelen uitwierp, en zij zeiden, dat Hij het deed door den onreinen geest, Mark 3:30. Op deze wijze wilden zij de overtuiging tenietdoen van alle gaven des Heiligen Geestes na Christus' hemelvaart, waarna er dan geen bewijs overbleef, daarom zouden zij nooit vergeving ontvangen, maar waren zij der eeuwige verdoemenis onderworpen. Zij waren dus in onmiddellijk gevaar van die eeuwige straf, waaraan gene ontkoming is, waarvoor gene voorbede gedaan en gene kwijtschelding verleend kan worden.

Verzen 31-35

Markus 3:31-35

Hier is de oneerbiedigheid, die Christus' nabestaanden naar het vlees Hem betoonden. Toen Hij predikte (en zij wisten zeer goed dat dit Zijn geliefd werk was) stonden zij buiten, gene begeerte hebbende om binnen te komen en Hem te horen, en dat niet alleen, maar zij zonden tot Hem om Hem te roepen, Mark 3:31, Mark 3:32, alsof Hij van Zijn arbeid moest ophouden om naar hun vrijpostigheden te luisteren. Zeer waarschijnlijk hadden zij toen niets met Hem te doen, en zonden zij slechts tot Hem om Hem te noodzaken Zijne rede af te breken, opdat Hij zich niet door zich te overwerken aan Zijn leven of gezondheid zou benadelen. Hij wist wel hoe ver Zijne krachten zouden reiken, en stelde de redding en verlossing van zielen boven Zijn eigen leven, gelijk Hij dit weldra door de daad zou doen blijken. Daarom was het ijdele beuzelpraat om, onder voorwendsel van bezorgdheid voor Zijn leven, Hem te storen, en het was nog erger, indien iets anders hen drong, daar zij toch wisten dat Zijn arbeid als Verlosser en Zaligmaker Hem boven alle andere dingen ging. 2.. De eerbied, dien Christus bij deze gelegenheid aan Zijn geestelijke maagschap betoonde. Evenals op andere tijden scheen Hij-vergelijkenderwijs gesproken, -een zekere onverschilligheid voor Zijne moeder aan den dag te leggen, hetgeen blijkbaar ten doel had om de buitensporige verering te voorkomen, die de mensen in latere tijden geneigd zouden zijn haar te bewijzen. Onze eerbied moet geleid en geregeld worden naar dien van Christus. Nu wordt de maagd Maria, of Christus' moeder, hier niet gelijkgesteld, maar achtergesteld bij gewone gelovigen, aan wie Christus hier meerdere eer geeft. Hij overzag die om Hem zaten, en verklaarde diegenen hunner, die den wil van God niet slechts hoorden maar deden, voor Hem te zijn als Zijn broeder, en zuster en moeder, even geacht, bemind en verzorgd als Zijn naaste bloedverwanten, Mark 3:33. Dat is een goede reden, waarom wij hen moeten eren, die den Heere vrezen, en hen kiezen als ons volk, waarom wij niet slechts hoorders moeten zijn van het woord, maar daders des werks, opdat wij met de heiligen mogen delen in deze eer. Voorzeker is het goed om verwant te zijn aan hen, die zo innig met Christus zijn verbonden, gemeenschap te hebben met hen, die gemeenschap hebben met Christus, en wee hun, die hen, welke van Christus' maagschap zijn, van Zijn been en Zijn vlees zijn, allen van gedaante als koningszonen, Judges 8:18, Judges 8:19, haten en vervolgen, want Hij zal ijverig hun zaak bepleiten en hun bloed wreken.

Verzen 31-35

Markus 3:31-35

Hier is de oneerbiedigheid, die Christus' nabestaanden naar het vlees Hem betoonden. Toen Hij predikte (en zij wisten zeer goed dat dit Zijn geliefd werk was) stonden zij buiten, gene begeerte hebbende om binnen te komen en Hem te horen, en dat niet alleen, maar zij zonden tot Hem om Hem te roepen, Mark 3:31, Mark 3:32, alsof Hij van Zijn arbeid moest ophouden om naar hun vrijpostigheden te luisteren. Zeer waarschijnlijk hadden zij toen niets met Hem te doen, en zonden zij slechts tot Hem om Hem te noodzaken Zijne rede af te breken, opdat Hij zich niet door zich te overwerken aan Zijn leven of gezondheid zou benadelen. Hij wist wel hoe ver Zijne krachten zouden reiken, en stelde de redding en verlossing van zielen boven Zijn eigen leven, gelijk Hij dit weldra door de daad zou doen blijken. Daarom was het ijdele beuzelpraat om, onder voorwendsel van bezorgdheid voor Zijn leven, Hem te storen, en het was nog erger, indien iets anders hen drong, daar zij toch wisten dat Zijn arbeid als Verlosser en Zaligmaker Hem boven alle andere dingen ging. 2.. De eerbied, dien Christus bij deze gelegenheid aan Zijn geestelijke maagschap betoonde. Evenals op andere tijden scheen Hij-vergelijkenderwijs gesproken, -een zekere onverschilligheid voor Zijne moeder aan den dag te leggen, hetgeen blijkbaar ten doel had om de buitensporige verering te voorkomen, die de mensen in latere tijden geneigd zouden zijn haar te bewijzen. Onze eerbied moet geleid en geregeld worden naar dien van Christus. Nu wordt de maagd Maria, of Christus' moeder, hier niet gelijkgesteld, maar achtergesteld bij gewone gelovigen, aan wie Christus hier meerdere eer geeft. Hij overzag die om Hem zaten, en verklaarde diegenen hunner, die den wil van God niet slechts hoorden maar deden, voor Hem te zijn als Zijn broeder, en zuster en moeder, even geacht, bemind en verzorgd als Zijn naaste bloedverwanten, Mark 3:33. Dat is een goede reden, waarom wij hen moeten eren, die den Heere vrezen, en hen kiezen als ons volk, waarom wij niet slechts hoorders moeten zijn van het woord, maar daders des werks, opdat wij met de heiligen mogen delen in deze eer. Voorzeker is het goed om verwant te zijn aan hen, die zo innig met Christus zijn verbonden, gemeenschap te hebben met hen, die gemeenschap hebben met Christus, en wee hun, die hen, welke van Christus' maagschap zijn, van Zijn been en Zijn vlees zijn, allen van gedaante als koningszonen, Judges 8:18, Judges 8:19, haten en vervolgen, want Hij zal ijverig hun zaak bepleiten en hun bloed wreken.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Mark 3". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/mark-3.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile